Toelatingsnummer 10867 N

     

 

Roundup Ready to Use  

 

10867 N

 

 

 

 

 

 

 

Het College voor de Toelating

van Bestrijdingsmiddelen,

 

 

 

 

overwegende, dat het besluit tot toelating van het middel

 

Roundup Ready to Use

 

nr. 10867 N d.d 7 augustus 1991 dient te worden gewijzigd en het in verband daarmee wenselijk is dit besluit in te trekken en daarom in de plaats, gelet op de artikelen 3, 3a, 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288), het volgende besluit vast te stellen,

 

 

§ I        Toelating

  1. Het bestrijdingsmiddel Roundup Ready to Use wordt toegelaten in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Bestrij­dings­middelen­wet 1962, onder nummer en datum dezes. Voor de gronden waarop dit besluit berust wordt verwezen naar bijlage II dezes.
  2. De toelating geldt tot 1 januari 2007.

 

 

§ II  Samenstelling, vorm en afwerking

Onverminderd hetgeen omtrent de samenstelling, vorm en afwerking bij de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrij­dingsmiddelen is bepaald, moeten:

  1. de samenstelling, vorm en fysische toestand van het middel alsmede de chemische en fysische eigenschappen daarvan overeenkomen met de bij de aanvraag tot toelating verstrekte gegevens, alsmede met het bij de aanvraag tot toelating verstrekte monster.
  2.  

 

§ III  Gebruik

Het bestrijdingsmiddel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in
bijlage I dezes, onder A. is voorgeschreven.

 

 


 

§ IV Verpakking en etikettering

  1. De aanduidingen, welke ingevolge artikel 15 van de Regeling samenstelling, indeling, verpak­king en etikettering bestrijdingsmiddelen op de verpakking moeten worden vermeld, worden hierbij vastgesteld als volgt:

 

-                aard van het preparaat: vloeistof

-                werkzame stof(fen): glyfosaat

-                gehalte(n): 9,7 g/l

-                andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen): -

-                toxicologische groep(en): -

-                uiterste gebruiksdatum: -

 

  1. Behalve de onder 1. bedoelde en de overige bij de Regeling samen­stel­ling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen voorge­schreven aanduidingen en vermeldingen moeten op de verpakking voorkomen:

 

a.         letterlijk en zonder enige aanvulling:

hetgeen in bijlage I dezes onder A. is vermeld.

 

b.         hetzij letterlijk, hetzij naar zakelijke inhoud:

de in bijlage I dezes onder B. opgenomen tekst, met dien verstande, dat niet alle daarin aangegeven toepassingen behoeven te worden vermeld en de inhoud dier tekst slechts mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede bestrijding, mits deze niet met die tekst in strijd zijn.

 

c.         letterlijk en zonder enige aanvulling:

 

-           Bijzondere gevaren:

 

-           Veiligheidsaanbevelingen:

Buiten bereik van kinderen bewaren.

Verwijderd houden van eet- en drinkwaren en van diervoeder.

Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik.

Spuitnevel niet inademen.

Aanraking met de ogen en de huid vermijden.

 

 

d.         Overeenkomstig artikel 15 van de Regeling samenstelling, indeling,

verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen moet op de verpakking als gevaarsymbool worden aangebracht:

met als onderschrift:

 

e.         W-codering

bij het toelatingsnummer een cirkel met daarin de aanduiding W.1.

 

f.          Ingevolge artikel 8a van de Regeling samenstelling, indeling,

verpakking en etikettering moet uitsluitend op die verpakkingen van bestrijdingsmiddelen die (mede) voor huishoudelijk gebruik zijn bestemd het logo voor klein chemisch afval (kca-logo) worden aangebracht, bestaand uit een afvalbak met een kruis erdoor zoals aangegeven in bijlage III bij deze regeling.

 


Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002.

 

Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken kan gelet op artikel 8 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Een dergelijk bezwaarschrift dient te worden geadresseerd aan: Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, Postbus 217, 6700 AE WAGENINGEN.

 

 

Wageningen, 15 maart 2002

 

 

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)

 

 


HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN

 

BIJLAGE I  bij het besluit tot verlenging en wijziging van de toelating van het middel Roundup Ready to Use, toelatingsnummer 10867 N

 

A.

WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT

 

Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel

1.      in beplantingen

2.      uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen)

3.      onder hekwerk, afrastering en hagen.

Het middel is uitsluitend bestemd voor particulier gebruik.

 

 

B.

GEBRUIKSAANWIJZING

 

Het middel is een onkruidbestrijdingsmiddel dat klaar is voor gebruik. Het middel is bedoeld voor het uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen) en het toepassen in beplantingen en onder hekwerk, afrastering en hagen rondom woningen. Het middel bestrijdt de meeste éénjarige en overblijvende onkruiden (bijv. kweekgras en zevenblad). Mossen en paardestaart worden niet bestreden. Het middel wordt door de bladeren opgenomen en naar de ondergrondse delen getransporteerd. Het wordt na contact met de grond snel geïnactiveerd en afgebroken. 24 Uur na toepassing zijn de eerste effecten waarneembaar.
Spuit bij groeizaam en droog weer. Regen binnen 6 uur na de bespuiting kan de werking nadeling beïnvloeden.

Toepassing
Met de inhoud van deze fles (750 ml) kan een oppervlakte van ca. 33 m2 worden behandeld.
De onkruiden licht bevochtigen; afdruipen moet worden voorkomen.
Planten, struiken, bomen enz. die rechtstreeks of na overwaaien met het middel in contact komen, worden gedood of beschadigd. Werk dus nauwkeurig, spuit alleen op de bladeren van de te bestrijden onkruiden. Spuit bij windstil weer, voorkom overwaaien.

 

Wageningen, 15 maart 2002

 

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)

 

 


HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN

 

BIJLAGE II bij het besluit tot verlenging en wijziging van de toelating van het middel Roundup Ready to Use, toelatingsnummer 10867 N

 

Op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, kan een toelating worden gewijzigd als bij de beoordeling omtrent de verdere toelaatbaarheid blijkt, dat een van de in het Besluit wijziging toelatingsvoorschriften bestrijdingsmiddelen (Staatsblad 1995, 102) genoemde omstandigheden zich voordoet.

Betreft de verlenging en wijziging van de toelating van het middel Roundup Ready to Use
(97-573 TV, 20010035 WS) een middel op basis van de werkzame stof glyfosaat na
1 januari 2002.

 

Het betreft de afronding van de hoorprocedure n.a.v. het voornemen van het College uit vergadering C-113.3.3, op 12 september 2001, om alle toepassingen, met uitzondering van die op verhardingen, van de middelen Roundup Ready to Use (10867 N) en Roundup Dry
(11229 N), op basis van de werkzame stof glyfosaat te beëindigen in verband met de overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden. De betrokken belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken (= hoorprocedure).

 

De einddatum van glyfosaat is in C-111.3.1. vastgesteld op 1 juli 2002.

 

Eerdere besluitvorming door het College

 

De stof glyfosaat is door het College besproken in C-97.3.12 en C-88.3.5. De middelen zijn toen verlengd, tot 1april 2003, onder het stellen van de volgende aanvullende vragen:

 

Residugegevens:

* residuproeven uien*

* residuproeven bieten*

* residuproeven witlof*

* residuproeven asperges*.

*: mogelijk is een geschikte metabolismestudie voldoende, ter onderbouwing van de aanname dat na een behandeling vòòr opkomst geen aantoonbare hoeveelheden residu zullen worden aangetroffen, omdat glyfosaat wordt opgenomen via de bovengrondse delen van de plant.

Blootstellingsgegevens toepassers:

* gegevens over de blootstelling aan glyfosaat middels veldonderzoek, met name voor de handmatige toepassingen van de middelen;

* gegevens over de effectiviteit van beschermende maatregelen bij de toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen

* gegevens over de blootstellingsfrequentie bij toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen.

Milieu:

1.    Toxiciteitsgegevens van de in Nederland toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen;

2.    De metaboliet mI (AMPA) voldoet vooralsnog niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Er zijn aanwijzingen dat de DT50 van deze metaboliet onder veldomstandigheden > 90 dagen is. Uitvoering van een veldstudie naar de verdwijning van mI uit de bodem wordt noodzakelijk geacht.

3.    Voor alle overblijvende toepassingen, waarvoor in deze risicobeoordeling niet expliciet is vastgesteld dat zij voldoen aan de norm voor waterorganismen, dient een adequate risicobeoordeling te worden uitgevoerd die aantoont dat er geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten zijn voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen:

4.    De volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB):

Voor de middelen Roundup, Roundup Ultra, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR,
Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:

- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).

Voor het middel Roundup ECON 400:

- grasland: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).

Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op vogels na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

5.    De volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB:

Voor de middelen Roundup, Roundup Ultra, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:

- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).

Voor het middel Roundup ECON 400:

- grasland: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);

- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).

Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op zoogdieren na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

6.    Geen van de toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dienen voor alle middelen aanvullende (semi-)veldexperimenten te worden uitgevoerd met die niet-doelwit arthropoden waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden.

7.    Teneinde het risico voor terrestrische hogere niet-doelwit planten te kunnen beoordelen is onderzoek nodig aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

 


Naar aanleiding van een advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het College, bij besluit van 13 juli 2000 de einddatum van glyfosaat gesteld op 1 oktober 2001. Aanleiding voor de beperking van de verlengingstermijn was de inschatting van het CTB dat met het leveren van de gevraagde aanvullende gegevens nog slechts een termijn van 3 maanden gemoeid zou zijn (12 maanden gerekend vanaf 8 oktober 1999).

 

In C-111.3.1, op 11 juli 2001 besloot het College voor de middelen op basis van glyfosaat waarvan de aanvragen onvolledig waren op het aspect niet-doelwit-arthropoden[MMa1] :
Onder het voorbehoud dat de conclusies van de in 2001 uit te voeren beoordeling van de werkzame stof glyfosaat, ten aanzien van alle andere aspecten dan het risico voor niet-doelwit-arthropoden, niet leiden tot een voornemen tot beëindiging van de toelatingen of van enkele toepassingen van de toelatingen op grond van art. 3, eerste lid, Bestrijdingsmiddelenwet 1962, besluit het College om de toelating van de bestrijdingsmiddelen Roundup, 97-491 TV, Roundup Evolution, 97-494 TV, Roundup TX, 97-574 TV, Roundup ECON 400, 97-666 TV, en GLYPHOGAN, 97-711 TV te verlengen op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962, jo. artikel 7, vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 ter afronding van de besluitvorming.

·       Als (nieuwe) einddatum voor glyfosaat wordt 1 juli 2002 vastgesteld.

·       Als expiratiedatum wordt 1 juli 2002 vastgesteld (= einddatum glyfosaat).

·       In de verleende verlengingstermijn dient het volgende te geschieden:

*     Leveren, door de aanvrager, van aanvullende gegevens m.b.t. (semi-)veldexperimenten met die niet-doelwit arthropoden waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden;

*     Opstellen van aanvullingen op de samenvattingen van de residugegevens en milieueigenschappen en op de risicobeoordelingen voor de toepasser, de volksgezondheid en het milieu door het CTB.

 

Het College besloot in C-113.3.3:

·       aan betrokken belanghebbenden kenbaar te maken dat het College het voornemen heeft alle toepassingen, met uitzondering van die op verhardingen, van de middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup Ready to Use (10867 N), op basis van de werkzame stof glyfosaat te beëindigen in verband met de overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden. De betrokken belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken (= hoorprocedure).

·       Het College zal op basis van deze zienswijze vaststellen of het standpunt van het College heroverweging behoeft.

·       op basis van de uitkomsten van de hiervoor omschreven stappen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk 1 januari 2002, over te gaan tot een daadwerkelijke beëindiging van de in het geding zijnde toelatingen voorzover deze uitkomsten niet tot een ander besluit leiden.

·       Teneinde de aanvrager/ toelatinghouder de gelegenheid te geven op het voornemen te reageren (hoorprocedure) zullen de toelatingen worden verlengd tot  1 januari 2002 op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962, jo. Art. 7, vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995, ter afronding van de besluitvorming door het College.

·       Als expiratiedatum voor glyfosaat wordt 1 juli 2002 vastgesteld, op grond van hetgeen besloten is in C-111.3.1.

·       In de verleende verlengingstermijn dient het College:

*     de aanvrager te horen m.b.t. het voornemen;

·       Voor de toepassing van Roundup Dry op verhardingen dient de volgende zin op het etiket te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”

·       De etikettering van Roundup Ready to Use dient te worden aangepast zoals aangegeven onder “etikettering” (wijziging S-zin).

 

Te leveren als voorwaarde toekomstige beoordeling

 

1.   In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

2.   Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.

3.   Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de wijze van blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling.

 

Aan het besluit lag een integrale stofbeoordeling ten grondslag.

 

Voor de middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup Ready to Use (10867 N) waren de aanvragen tijdig volledig. Derhalve kon een volledige beoordeling van deze middelen alsmede een integrale stofbeoordeling van glyfosaat, in dat kader worden uitgevoerd.

 

 

Werkzaamheid

 

Op grond van voorafgaande onderzoekingen -geleverd bij de aanvraag tot toelating-, gevoegd bij de praktijkervaringen mag worden aangenomen dat de toegelaten middelen op basis van glyfosaat werkzaam zijn voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

Een GAP is opgesteld door de Plantenziektenkundige Dienst .

 

Metaboliet AMPA

 

Relevantie van de metaboliet

 

Glyfosaat wordt in de bodem afgebroken. Een van de metabolieten is AMPA. Aangezien meer dan 10% van het uitgangsmateriaal omgezet wordt in deze metaboliet dient onderzocht te worden of deze metaboliet relevant is.

 

Een studie waarin de herbicidale activiteit van AMPA in de bodem is onderzocht, is overgelegd. Voor een dertiental plantensoorten is de herbicidale werking beoordeeld. Slechts bij één soort was enige mate van herbicide activiteit waar te nemen bij zeer hoge dosering. Deze dosering was zo hoog dat deze normaliter in de praktijk niet voor kan komen; zelfs niet in geval van overdosering. Gezien het feit dat in twaalf soorten géén herbicide activiteit is waargenomen en slechts in een geval bij extreem hoge dosering sprake is van herbicide activiteit kan geconcludeerd worden dat onder praktijkomstandigheden de metaboliet AMPA werkzaamheidstechnisch niet relevant is en tevens geen effecten heeft op niet-doelwitplanten.

 

 

Fysische en chemische eigenschappen

 

De fysische en chemische eigenschappen van glyfosaat zijn gegeven in The Pesticide Manual.


Gegevens omtrent de concentraties van de werkzame stof in de toegelaten middelen zijn te vinden in tabel M.1.

 

 

Profiel humane toxicologie

 

In Europa wordt glyfosaat binnenkort geplaatst op Annex I. Vanwege de wederzijdse erkennig van op Annex I geplaatste stoffen in Europa, wordt voor het human toxicologie-profiel uitgegaan van de eindpuntenlijst (‘critical endpoint list’) zoals opgesteld naar aanleiding van de ECCO-meeting over glyfosaat (ECCO rapport 78, d.d. 15 juni 1999). 

De aanvrager heeft bovendien enkele extra studies geleverd; deze worden behandeld, volgend op de eindpuntenlijst. Deze tekst is gebaseerd op TNO rapport 01-48-A-262/1
d.d. 28 augustus 2001.

CRITICAL ENDPOINT LIST

Impact on Human and Animal Health

 



Absorption, distribution, excretion and metabolism in mammals (Annex IIA, point 5.1)

Rate and extent of absorption:

Limited absorption of approx. 30% within 48 h

Distribution:

Widely distributed, low residue levels (highest residue in bone)

Potential for accumulation:

No evidence of accumulation (< 1% after 7 days)

Rate and extent of excretion:

Rapid and nearly complete excretion of the absorbed dose via urine

Metabolism in animals

Very limited (< 0.5%)

Toxicologically significant compounds (animals, plants and environment)

Parent compound; the main plant metabolite (AMPA) is not of toxicological significance

 

Acute toxicity (Annex IIA, point 5.2)

Rat LD50 oral

> 2000 mg/kg bw

Rat LD50 dermal

> 2000 mg/kg bw

Rat LC50 inhalation

> 5 mg/l air (4-hour exposure)

Skin irritation

Not irritating

Eye irritation

Acid: irritating, R 41

Salts: not irritating

Skin sensitisation (test method used and result)

Not sensitising (M&K test, Buehler)

 

Short term toxicity (Annex IIA, point 5.3)

Target / critical effect

Liver, gastrointestinal mucosa, salivary glands

Lowest relevant oral NOAEL / NOEL

6 and 12 month dog & 90d rat: 300 mg/kg bw/d

Lowest relevant dermal NOAEL / NOEL

21 days, rat: > 1000 mg/kg bw/d

Lowest relevant inhalation NOAEL / NOEL

Not required

 

Genotoxicity (Annex IIA, point 5.4)

Not genotoxic

 

Long term toxicity and carcinogenicity (Annex IIA, point 5.5)

Target/critical effect

Liver; salivary glands; stomach mucosa and urinary bladder epithelium; eyes

Lowest relevant NOAEL / NOEL

2 year, rat: 31 mg/kg bw/d (dietary levels adjusted)

Carcinogenicity

No evidence of carcinogenicity

 

Reproductive toxicity (Annex IIA, point 5.6)

Reproduction target / critical effect

Reduced pup weight at parentally toxic doses

Lowest relevant reproductive NOAEL / NOEL

10000 ppm (800 mg/.kg bw/d)

Developmental target / critical effect

Lower number of viable fetuses and reduced fetal weight; retarded ossification, higher incidence of skeletal and/or visceral anomalities at maternally toxic doses

Lowest relevant developmental NOAEL / NOEL

Rabbit: 150 mg/kg bw/d

Lowest relevant maternal NOAEL / NOEL

Rabbit: 75 mg/kg bw/d

 

Neurotoxicity / Delayed neurotoxicity (Annex IIA, point 5.7)

 

No relevant effects

 

Other toxicological studies (Annex IIA, point 5.8)

 

Toxicological studies on AMPA: metabolite less toxic than the parent compound, no evidence of mutagenicity and teratogenicity;

Toxicity studies in farm animals: no risk to be expected;

Mechanistic study on salivary gland: no mechanism identified.

 

Medical data (Annex IIA, point 5.9)

 

Comprehensive database, mainly related to accidental or intentional oral intake of glyphosate products

 

 

Summary (Annex IIA, point 5.10)

Value

Study

Safety factor

ADI

0.3 mg/kg bw/d

Long-term studies in rats

100

AOEL

0.2 mg/kg bw/d

Rabbit teratogenicity study, NOEL for maternal toxicity (30% oral absorption)

100

ARfD (acute reference dose)

Not allocated (not necessary)

 

 

Dermal absorption (Annex IIIA, point 7.3)

 

3% (monkey in vivo)

 

Classification and proposed labelling (Annex IIA, point 10)

with regard to toxicological data

Xi, R 41 (Risk of serious damage to eyes)

 


Voor de huidige aanvraag nageleverde gegevens

 

Toxicokinetiek

Dermale absorptie

Er werden drie aanvullende studies geleverd over de dermale absorptie van glyfosaat in de formulering Roundup. Geen van de studies voldeed volledig aan de huidige richtlijnen voor dermale absorptiestudies. Bovendien was de recovery in de in vivo studies laag. In de ene studie was de recovery 16%; mede hierdoor wordt deze studie ongeschikt geacht voor een kwantitatieve bepaling van de dermale absorptie. De recovery in de andere in vivo studie was circa 80%. Na correctie voor de beperkte recovery in deze studie bedroeg de dermale absorptie bij de aap minstens 5,4%. Dat betekent dat onder (semi)occlusieve omstandigheden de absorptie waarschijnlijk hoger is.

In de in vitro studie met humane huid werd bij relevante doseringen een (potentiële) absorptie van £ 4,2% vastgesteld.

Geconcludeerd wordt dat er op grond van de aangeleverde gegevens geen argumenten zijn om af te wijken van het in de eindpuntenlijst aangenomen dermale absorptie percentage van 3%.

 

Toxicodynamiek

 

Oogirritatie

Een regionaal vergiftigingscentrum deelde mee dat er gedurende een 5-jaars periode geen ernstige oogeffecten als gevolg van blootstelling aan Roundup herbiciden waren gemeld. De relevantie van dit gegeven voor de onderhavige aanvragen is niet geheel duidelijk.

 

Subacute toxiciteit

In een 28-dagen inhalatie studie bij de rat werd irritatie van de neus en longen gevonden in de hoogst gedoseerde vrouwtjes (0,120 mg Roundup concentraat/L). Deze effecten zijn niet onderzocht in de middelste en laagste dosering, zodat formeel geen NOAEL kan worden afgeleid. Echter, ondanks dat er een verhoogde incidentie van de irritatie werd gezien in de hoogst gedoseerde vrouwtjes, was daar geen toename in de ernst aan gekoppeld ten opzichte van de controle vrouwtjes. Daarom wordt aangenomen dat de NOAEL ongeveer bij de middelste dosering ligt (0,053 mg Roundup concentraat/L).

De speekselklieren, een doelorgaan in verschillende andere studies, is niet histopathologisch onderzocht. Er werden geen andere systemische effecten gezien.

 

Toelichting op speekselklier effecten

Glyfosaat induceert hypertrofie van de acinaire cellen in de submandibulaire speekselklier en de parotis bij muizen en ratten. Een dergelijke hypertrofie is een bekend effect van verschillende adrenerge stoffen. Hypertrofie door glyfosaat werd gedeeltelijk tegengegaan door de b-adrenerge antagonist propranol wat suggereert dat glyfosaat deels werkt als een adrenerge agonist. Glyfosaat induceert echter geen andere effecten die doorgaans worden geassocieerd met adrenerge activiteit. Daarom heeft het hooguit een zwakke adrenerge activiteit.

De morfologische veranderingen in de speekselklieren kunnen ook veroorzaakt worden door de zuurgraad van glyfosaat. Hierover zijn geen gegevens aangeleverd. Het werkingsmechanisme blijft derhalve onduidelijk.

 


Blootstellingsgegevens toepasser/werker

In een eerste aangeleverde blootstellingsstudie worden de experimenten in onvoldoende detail beschreven, en kunnen de gebruikte methoden niet voldoende worden geëvalueerd. De resultaten wijzen mogelijk op een laag niveau van blootstelling, maar deze gegevens kunnen niet worden gekwantificeerd voor registratie doeleinden.

Een tweede blootstellingstudie is geëvalueerd, waarbij de meeste van de beschreven blootstellingsscenario’s worden beschouwd als niet relevant voor de Nederlandse situatie. Waarschijnlijk zouden alleen de rugzak-methode data relevant kunnen zijn voor de Nederlandse situatie. Er zijn echter enkele onduidelijkheden in de studie.

 

Op basis van de evaluatie van deze twee blootstellingsstudies bij werkers is er geen reden voor aanpassing van de risicoevaluatie voor glyfosaat.

 

Conclusie nageleverde gegevens

 

De hierboven beschreven studies geven geen aanleiding tot wijziging van het toxicologisch profiel of de risico-evaluatie van glyfosaat en formuleringen op basis van glyfosaat.

 

 

Beoordeling van het risico voor de toepasser (beroepsmatig/particulier/

re-entry)

 

De hieronder volgende tekst is deels gebaseerd op TNO rapport 99-063-C-262 d.d.
28 juni 1999 en op de vervanging daarvan, rapport 99-063-C-262/2 d.d. 30 augustus 2001. In Europa wordt glyfosaat binnenkort geplaatst op Annex I. Vanwege de wederzijdse erkennig van op Annex I geplaatste stoffen in Europa, wordt in deze herziene versie van de risicobeoordeling uitgegaan van de data uit de eindpuntenlijst.

 

In dit advies wordt het gezondheidsrisico geschat als gevolg van blootstelling aan glyfosaat op de werkplek.

Overzicht toepassingen

 

De formulering Roundup Ready to Use is bedoeld voor particuliere toepassing in de bestrijding van onkruid op kleine oppervlakken rondom woningen. Gezien het verwachte beperkte aantal blootstellingen per jaar met ruime intervallen tussen gebruiksmomenten, wordt een AEL voor semichronische blootstelling vastgesteld.

De formulering Roundup Dry dient beroepsmatig te worden toegepast. Gezien de algemene toepasbaarheid van dit middel en de wijze van gebruik kan voor een beroepsmatige toepasser niet worden uitgesloten dat deze gedurende een aanzienlijk deel van het jaar frequent wordt blootgesteld. Voor deze formulering wordt derhalve een AOEL voor chronische blootstelling vastgesteld. Indien aanvullende gegevens hiertoe aanleiding geven kan mogelijk een AOEL voor semichronische blootstelling worden afgeleid/gebruikt.

Uitgangspunten voor de risicobeoordeling

 

Er is nog geen definitieve overeenstemming over het vaststellen van de AOEL op Europees niveau. In de onderhavige beoordeling zijn de assessmentfactoren toegepast zoals deze in normaliter in Nederland worden gehanteerd.

De AOEL uit de eindpuntenlijst heeft betrekking op kortdurende blootstelling. Voor de Nederlandse beoordeling wordt er over het algemeen van uitgegaan dat de professionele toepasser langdurig wordt blootgesteld. Daarom is in de onderhavige beoordeling een AOEL voor chronische blootstellingsduur afgeleid.

In de eindpuntenlijst wordt geen AEL voor de particuliere toepasser opgevoerd. Voor de onderhavige beoordeling is derhalve een AEL afgeleid. De AEL voor kortdurende blootstelling is op dezelfde studie gebaseerd als de AOEL voor kortdurende blootstelling in de eindpuntenlijst.

De blootstelling van een beroepsmatige en particuliere toepasser aan aminomethyl-fosfonzuur (AMPA), het primaire degradatieproduct van glyfosaat in planten, grond en water, is verwaarloosbaar geacht.

De inhalatoire en dermale blootstelling voor handmatige toepassingen buiten (spuit-, strijk- en stobbenbehandeling) zijn gebaseerd op het model afgeleid van de Nederlandse veldstudie in bloemisterijgewassen in kassen tijdens het toepassen inclusief mengen en laden. Dit model geeft naar verwachting een overschatting van de blootstelling aangezien het model betrekking heeft op op- en neerwaarts spuiten onder glas.

De blootstelling is geschat met behulp van modellen die niet in alle gevallen optimaal zijn (bijvoorbeeld in geval van volvelds strijken). Blootstellingsschattingen op basis van goed uitgevoerde veldstudies zouden een meer betrouwbaar beeld geven.

 

Afleiden A(O)EL’s

 

Er wordt een AEL berekend voor particuliere toepassing en een AOEL voor beroepsmatige toepassing.

Voor de berekening van de AEL-dermaal en -inhalatoir voor systemische effecten wordt de NOAEL van 75 mg/kg lg/d uit de teratogeniteitsstudie bij het konijn gebruikt.

Voor de berekening van de AOEL-dermaal en –inhalatoir voor systemische effecten wordt de NOAEL van 31 mg/kg lg/d uit de 2-jaars studie bij ratten gebruikt.

 

Gebruikte assessmentfactoren zijn:

·         extrapolatie rat => mens o.b.v. calorische behoefte:           4

·         extrapolatie konijn => mens o.b.v. calorische behoefte:      2,4

·         overige interspecies verschillen:                                          3

·         intraspecies verschillen (voor AEL)                                      10

·         intraspecies verschillen (voor AOEL)                                   3

·         biologische beschikbaarheid via orale route:

                        volgens eindpunten lijst                                                           30%

·         biologische beschikbaarheid via dermale route:                 

            volgens eindpunten lijst                                                   3%

·         biologische beschikbaarheid via inhalatoire route:                                  

                        worst case                                                                              100%

·         gewicht particulier (voor AEL):                                              60 kg

·         gewicht werker (voor AOEL):                                               70 kg

 

 

AELsystemisch

75 x 0,30 x 60 / (2,4 x 3 x 10)

= 19 mg/dag

 

 

 

AELdermaal

3% opname

= 625 mg/dag

 

 

 

AELinhalatoir

100% opname (worst case)

= 19 mg/dag  

 

 

 

 

 

 

AOELsystemisch

31 x 0,30 x 70 / (4 x 3 x 3)

= 18 mg/dag

 

 

 

AOELdermaal

3% opname

= 603 mg/dag

 

 

 

AOELinhalatoir

100% opname (worst case)

= 18 mg/dag

 

Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices

 

De blootstelling aan glyfosaat tijdens mengen/laden en toepassen is geschat met behulp van modellen. Bij de blootstellingsschattingen is uitgegaan van een onbeschermde werker of onbeschermde particuliere toepasser. Voor de totale dag blootstelling dienen de afzonderlijke handelingen (mengen/laden en toepassen) te worden opgeteld.

In tabel T.1 wordt aangegeven hoe de geschatte dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij beroepsmatig gebruik van de formulering Roundup Dry zich verhoudt tot de AOEL voor respectievelijk systemische effecten.

In tabel T.2 wordt aangegeven hoe de geschatte dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij particulier gebruik van de formulering Roundup Ready to Use zich verhoudt tot de AOEL voor respectievelijk systemische effecten.

 


Tabel T.1   Risicobeoordeling voor systemische effecten na dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij beroepsmatig gebruik van Roundup Dry

Activiteit

Route

Blootstelling

(mg/dag)

AOEL

(mg/dag)

Risico-index

In de teelt van uien, witlof, asperges, droog te oogsten bonen en erwten, consumptie- en fabrieksaardappelen, granen, bieten, stuifgevoelige akkerbouwgrond, grasland, bloembollen, narcis (2 jarige teelt), stuifgevoelige grond van bloembollen, akkerranden, braakland, erosie-gevoelige grond, droge slootbodems, onder vangrails, rondom verkeersborden, bermpalen en andere wegbebakeningen, permanent onbeteelde terreinen, tijdelijk onbeteeld land, stoppel, braakliggend bloembollenland, terreinen voor beplantingen en de ploegvoor

Handmatige toepassing

 

 

 

 

Handmatig neerwaarts spuiten, inclusief mengen en laden

dermaal

140    -580

603

  0,23 - 0,96

 

inhalatoir

    0,7 -    2,9

  18

  0,04 - 0,16

 

 

 

 

 

Machinale toepassing

 

 

 

 

Machinaal mengen en laden granulaat

dermaal

   4,2  -    8,4

603

< 0,01 - 0,01

 

inhalatoir

   0,03 -   0,06

  18

< 0,01

Machinaal neerwaarts spuiten

dermaal

   4,2   - 87

603

< 0,01 - 0,14

 

inhalatoir

   0,01 -   0,23

  18

< 0,01-  0,01

Pleksgewijze behandeling in de teelt van land- en tuinbouwgewassen, openbaar groen, grasland, braakliggende terreinen en tijdelijk onbeteelde terreinen en diverse gewassen

Machinale toepassing

 

 

 

 

Mengen en laden granulaat

dermaal

  4,2   -   8,4

603

< 0,01 - 0,01

 

inhalatoir

  0,03 -   0,06

  18

< 0,01

Machinaal neerwaarts spuiten

dermaal

  2,4   - 20

603

< 0,01 - 0,03

 

inhalatoir

<0,01 -   0,05

  18

< 0,01

Pleksgewijze behandeling van zwartstroken in de teelt van appels en peren

Machinale toepassing

 

 

 

 

Mengen en laden granulaat

dermaal

4,2   -   8,4

603

< 0,01 - 0,01

 

inhalatoir

0,03 -   0,06

  18

< 0,01

Machinaal neerwaarts spuiten

dermaal

9,6   - 61

603

   0,02 - 0,1

 

inhalatoir

0,03 -   0,2

  18

< 0,01 - 0,01

Stobbenbehandeling, volveldse toepassing in de bosbouw

Machinale toepassing

 

 

 

 

Mengen en laden granulaat

dermaal

  4,2  -    8,4

603

< 0,01 - 0,01

 

inhalatoir

  0,03-    0,06

  18

< 0,01

Machinaal neerwaarts spuiten

dermaal

13     -101

603

   0,02 – 0,17

 

inhalatoir

  0,03-    0,27

  18

< 0,01 – 0,02

Stobbenbehandeling, pleksgewijze toepassing in de bosbouw

Handmatige toepassing

 

 

 

 

Handmatig neerwaarts spuiten inclusief mengen en laden

dermaal

16     - 34

603

   0,03 - 0,06

 

inhalatoir

  0,08 -  0,17

  18

< 0,01

 

Tabel T.2   Risicobeoordeling voor systemische effecten na dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij particulier gebruik van Roundup Ready

to Use

Activiteit

Route

Blootstelling*

AOEL*

Risico-index

In beplantingen en bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrasteringen en hagen

Handmatige toepassing

 

 

 

 

Handmatig neerwaarts spuiten, inclusief laden

dermaal

  0,7   - 3,3

625

< 0,01

 

inhalatoir

<0,01 - 0,02

  19

< 0,01

 

 

Conclusie m.b.t. het risico voor de toepasser

 

Systemische effecten bij beroepsmatige toepassing

 

Op basis van deze risicobeoordeling zijn geen nadelige systemische effecten op de gezondheid te verwachten als gevolg van dermale en inhalatoire blootstelling bij beroepsmatige toepassing van Roundup Dry (11229 N).

 

Systemische effecten bij particuliere toepassing

 

Op grond van deze risicobeoordeling zijn als gevolg van zowel dermale als inhalatoire blootstelling bij particulier gebruik van Roundup Ready to Use (10867 N) geen nadelige systemische gezondheidseffecten te verwachten.

 

Ontbrekende gegevens

--

 

 

Beoordeling van het risico voor de volksgezondheid

 

Er werden voor de huidige beoordeling geen nieuwe gegevens geleverd; de eerder gehanteerde data zijn op EU niveau gehandhaafd, of in discussie maar nog niet gewijzigd.

Derhalve wordt voor de risicobeoordeling voor de volksgezondheid verwezen naar C-88.3.5

(12 juli 1999) en C-89.3.26 (1 september 1999).

 

Etikettering

 

Voorstel voor classificatie werkzame stof (symbolen en R- en S-zinnen)
(EU classificatie)

 

Volgens de EG-monografie dienen de verschillende vormen van glyfosaat als volgt te worden geëtiketteerd:

glyfosaat, zuur

symbool

Xi

 

R-zinnen:

41, 50/53

glyfosaat, isopropylaminezout

symbool

--

 

R-zinnen

--

glyfosaat, natriumzout

symbool

--

 

R-zinnen

--

glyfosaat, ammoniumzout

symbool

--

 

R-zinnen

--

 

Voorstel voor classificatie formulering(en) (symbolen en R- en S-zinnen)

 

Formuleringstoxicologie

 

Uit de EG-monografie blijkt het volgende:

-      van alle formuleringen is de orale LD50 = 2000 mg/kg lg of hoger

-      van alle formuleringen is de dermale LD50 = 2000 mg/kg lg of hoger

-      oogirritatie: licht tot echt irriterend

-      huidirritatie: niet tot licht irriterend

-      sensibilisatie: alle hier relevante formuleringen zijn niet sensibiliserend


Roundup Dry (synoniem: MON 44068).

Dit middel is behandeld in de EG-monografie.

Bevat 50,28% natriumzout van glyfosaat

symbool

--

R-zinnen:

--

S-zinnen

2, 13, 20/21, 22, 26, 37/39

 

Roundup Ready to Use (synoniem: MON 65006).

Dit middel is niet behandeld in de EG-monografie.

Bevat 9,7 g/l isopropylaminezout van glyfosaat

symbool

--

R-zinnen:

--

S-zinnen

2, 13, 20/21, 23 (spuitnevel), 24/25

 

 

Profiel milieuchemie en –toxicologie

 

Achtergrond

 

Tabel M.1 Formuleringen die worden beoordeeld

Formulering

Soort formulering

Werkzame stof

Gehalte werkzame stof

[%]

Roundup Dry

wateroplosbaar granulaat

glyfosaat

42

Roundup Ready To Use

waterige oplossing

glyfosaat

0,72

 

Roundup Dry en Roundup Ready to Use zijn niet-selectief bodemherbiciden met systemische werking tegen éénjarige en overblijvende grasachtige en tweezaadlobbige onkruiden.

Het toepassingsoverzicht van de middelen is weergegeven in de tabel M.2.

 

 


Tabel M.2 Toepassingsoverzicht Roundup Dry en Roundup Ready To Use

Nr.

Nr.

in

GAP

Teelt

Ter bestrijding van

Dosering

max.

[kg w.s./ha]

Tijdstip

toepassing

Roundup Dry

1

4

appel, peer

onkruiden

1,68

mei - juni

2

9

uien

eenjarige onkruiden

1,47

februari - april

3

13

uien

overblijvende grassen

1,47

februari - april

4

16

uien

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

februari - april

5

19

witlof

eenjarige onkruiden

1,47

april - mei

6

21

witlof

overblijvende grassen

1,47

april - mei

7

23

witlof

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

april - mei

8

27

asperge

eenjarige onkruiden

1,47

april - juni

9

30

asperge

overblijvende grassen

1,47

april - juni

10

33

asperge

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

april - juni

11

39

droog te oogsten erwten en bonen

eenjarige onkruiden

1,47

juli - oktober

12

42

droog te oogsten erwten en bonen

overblijvende grassen

1,47

juli - oktober

13

44

droog te oogsten erwten en bonen

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

juli - oktober

14

48

aardappel/fabr, cons

eenjarige onkruiden

1,47

augustus - oktober

15

52

aardappel/fabr, cons

overblijvende grassen

1,47

augustus - oktober

16

55

aardappel/fabr, cons

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

augustus - oktober

17

59

aardappelen

eenjarige onkruiden

1,47

februari - april

18

64

aardappelen

overblijvende grassen

1,47

februari - april

19

67

aardappelen

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

februari - april

20

71

granen

eenjarige onkruiden

1,47

juli - oktober

21

75

granen

overblijvende grassen

1,47

juli - oktober

22

78

granen

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

juli - oktober

23

87

bieten

eenjarige onkruiden

1,47

februari - april

24

91

bieten

overblijvende grassen

1,47

februari - april

25

95

bieten

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

februari - april

26

96

stuifgevoelige akkerbouwgrond

stuifdek rogge, gerst of gras

1,47

januari - maart

27

102

grasland

kweekgras e.a. ongewenste vegetaties

1,47

juli - september

28

108

grasland

overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras

0,336

mei - juli

29

112

bloembollen

eenjarige onkruiden

1,47

februari - april

30

115

bloembollen

overblijvende grassen

1,47

februari - april

31

118

bloembollen

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

februari - april

32

122

narcis, 2 jarige teelt

eenjarige onkruiden

1,47

augustus - september

33

125

narcis, 2 jarige teelt

overblijvende grassen

1,47

augustus - september

34

128

narcis, 2 jarige teelt

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

augustus - september

35

129

stuifgevoelige bloembollengrond

stuifdek rogge, gerst of gras

1,47

januari - maart

36

146

openbaar groen

overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras

0,336

mei - juli

37

169

bosbouw

afgezette bomen en struiken

0,84

maart - mei of augustus - oktober

38

172

bosbouw

amerikaanse vogelkers

0,168

augustus - september

39

177

akkerrand

eenjarige onkruiden

1,47

maart - oktober

40

181

akkerrand

overblijvende grassen

1,47

maart - oktober

41

184

akkerrand

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

maart - oktober

42

191

braakland

groenbemester geteelde gewassen

1,47

maart - april

43

200

braakland

dekvruchten

2,1

januari - maart

44

205

droge slootbodem

eenjarige onkruiden

1,47

juli - september

45

209

droge slootbodem

overblijvende grassen

1,47

juli - september

46

212

droge slootbodem

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

juli - september

47

232

onder vangrails etc.

eenjarige onkruiden

1,47

maart - april of september -oktober

48

236

onder vangrails etc.

overblijvende grassen

1,47

maart - april of september -oktober

49

239

onder vangrails etc.

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

maart - april of september -oktober

50

256

permanent onbeteelde terreinen: verhardingen

eenjarige onkruiden

1,47

maart - april of september -oktober

51

261

permanent onbeteelde terreinen: verhardingen

overblijvende grassen

1,47

maart - april of september -oktober

52

270

permanent onbeteelde terreinen: verhardingen

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

maart - april of september -oktober

53

290

tijdelijk onbeteeld land etc.

eenjarige onkruiden

1,47

maart - oktober

55

292

tijdelijk onbeteeld land etc.

overblijvende grassen

1,47

maart - oktober

56

295

tijdelijk onbeteeld land etc.

overblijvende tweezaadlobbigen

2,1

maart - oktober

54

298

tijdelijk onbeteeld land etc.

onkruiden

0,336

maart - oktober

57

301

diverse gewassen

diverse gewassen

2,94

gehele groeiseizoen

58

302

diverse gewassen

diverse gewassen

0,336

gehele groeiseizoen

59

317

land- en tuinbouwgewassen

overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras

0,336

mei - juli

Roundup Ready To Use

1

137

beplantingen

eenjarige en overblijvende onkruiden

1,63

mei-juli

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

eenjarige en overblijvende onkruiden

1,63

maart-april of sept-okt

 

Voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater wordt uitgegaan van de laatste driftpercentage cijfers, die zijn opgenomen in het Overzicht  te hanteren driftpercentages (standaardsituaties) n.a.v. C-91.6.a (22 oktober 1999).

Voor de risicobeoordeling van milieu-aspecten is gebruik gemaakt van een RIVM-milieubeoordeling van 13 augustus 2001.

 

Naast de gegevens die de aanvrager heeft aangeleverd is tevens gebruik gemaakt van de

EU-monograph glyfosaat.

 

Gedrag in grond

 

Omzettingssnelheid en omzettingsroute in grond

 

Omzettingssnelheid

De omzettingssnelheid van glyfosaat is bepaald in diverse grondsoorten. Een overzicht van de DT50's staat in tabel M.3. De gemiddelde DT50 is 18,1 dagen bij 20 °C (SD 17,4 dagen).

Tabel M.3 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting van glyfosaat in grond (laboratoriumstudies)

Teststof

Grondsoort

Conditie

Dosering

 

[mg w.s./kg]

T

 

[°C]

o.s.

 

[%]

pH

pF

DT50

 

[d]

DT50

(20°C)

[d]

glyfosaat

sandy loam

aëroob

4

25

2,8

7,3

2,2

3

  4,5

glyfosaat

silty loam A

aëroob

4

25

1

7,5

3,5

2,8

  4,2

glyfosaat

loamy sand

aëroob

4,8

20

2,3

6,9

2,5

7

  7

glyfosaat

sand A

aëroob

4,8

20

1,2

6,1

1,5

18

18

glyfosaat

sand B

aëroob

4,8

20

3,9

6

1,5

49

49

glyfosaat

silty loam B

aëroob

2,4

20

2,4

6,1

3,5

26

26

 

Metabolieten

Metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) werd aangetroffen in maximum hoeveelheden van 25,1% in sandy loam, 28,1 in silty loam A, en 29,3% in silty loam B.

 

Mineralisatie en grondgebonden residu

De maximum hoeveelheid grondgebonden residu en CO2 (mineralisatie) in laboratorium omzettingsstudies zijn weergegeven in tabel M.4.

 


Tabel M.4 Grondgebonden residu en mineralisatie (CO2)

Grondsoort

Conditie

Max. grond-

gebonden

residu

[%]

Gemeten

na … d

Max.

Mineralisatie

 

[%]

Gemeten

na … d

sandy loam

aëroob

8,8

0-164

68,1

  91

silty loam A

aëroob

7,3

0-164

71,9

  92

loamy sand

aëroob

8,6

0-105

61,4

105

sand A

aëroob

2,5

0-105

26,1

105

sand B

aëroob

8,6

0-105

23,5

105

silty loam B

aëroob

19,9

364

41,6

364

 

Fotochemische omzetting in grond

De omzetting van glyfosaat onder invloed van zonlicht is verwaarloosbaar. Er bleek na
31 dagen geen significant verschil te zijn tussen monsters die aan licht waren blootgesteld en controle monsters die in het donker waren geïncubeerd.

 

Omzetting onder veldomstandigheden

 

Omzettingssnelheid

Er is een 553-daagse veldstudie uitgevoerd op acht verschillende locaties in de Verenigde Staten waarbij Roundup werd toegepast in een dosering van 8,9 kg w.s./ha als zuur equivalenten. De DT50's staan in tabel M.5. De gemiddelde veld-DT50 is 41,0 dagen
(SD 54,7 dagen).

 

Tabel M.5 Overzicht van halfwaardetijden voor omzettingvan glyfosaat in grond (veldstudies)

Teststof

Grondsoort

Locatie

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Dosering1

 

[mg w.s./kg]

o.s.

 

[%]

pH

DT50

veld

[d]

Roundup

clay loam

Arizona,USA

8,9

11,9

0,9

8

  17

Roundup

silty clay loam

Iowa, USA

8,9

11,9

2,4

6

142

Roundup

sandy clay loam

New York, USA

8,9

11,9

2,1

5,8

114

Roundup

loam

Ohio, USA

8,9

11,9

1,3

7,8

   7

Roundup

loam

Minnesota, USA

8,9

11,9

5,3

6,5

  25

Roundup

silty loam

Texas, USA

8,9

11,9

0,9

8,2

   2

Roundup

loamy sand

California, USA

8,9

11,9

0,2

6,3

 13

Roundup

sand

Georgia, USA

8,9

11,9

1,1

6,8

   8

1: berekend uitgaande van een laagdikte van 5 cm en een bulkdichtheid van 1500 kg/m3

 


De DT50's uit deze studie zijn ook opgenomen in de eindpuntenlijst van de monograph. Verder worden daar ook veldstudies in Duitsland en Zwitserland vermeld. Uit deze laatste studies zijn DT50's afgeleid van 5, 12, 7 en 21 dagen. De gemiddelde veld-DT50 in de monograph is 30 dagen.

 

Metabolieten

Metaboliet AMPA werd aangetoond in de bovenste 15 cm. Direct na toepassing was de gemiddelde concentratie 0,05 tot 0,34 mg/kg (gemiddelde 0,13 mg/kg). De maximum concentraties lagen tussen 0,27 en 0,58 mg/kg na 7 tot 458 dagen.

 

 

Omzettingssnelheid van (potentieel relevante) metabolieten

Uit een laboratorium bodemdegradatiestudie met glyfosaat in twee grondsoorten zijn DT50's voor AMPA afgeleid. De gemiddelde DT50 bedraagt 75,4 dagen (zie tabel M.6).

Tabel M.6 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting van AMPA in grond (laboratoriumstudies)

Teststof

Grondsoort

Conditie

Dosering

 

[mg w.s./kg]

T

 

[°C]

o.s.

 

[%]

pH

pF

DT50

 

[d]

DT50

(20°C)

[d]

glyfosaat

sandy loam

aërobic

4

25

2,8

7,3

2,2

50

74,6

glyfosaat

silty loam

aërobic

4

25

1

7,5

3,5

51

76,1

 

Uit bovengenoemde veldstudie met de formulering Roundup konden DT50's voor AMPA worden afgeleid voor drie locaties (zie tabel M.7).

Tabel M.7 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting van AMPA in grond (veldstudies)

Teststof

Grondsoort

Locatie

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Dosering1

 

[mg w.s./kg]

o.s.

 

[%]

pH

DT50

veld

[d]

Roundup

silty loam

Arizona, USA

8,9

11,9

0,9

8,2

  51

Roundup

clay loam

Ohio, USA

8,9

11,9

0,9

8

142

Roundup

loam

Texas, USA

8,9

11,9

1,3

7,8

182

1: berekend uitgaande van een laagdikte van 5 cm en een bulkdichtheid van 1500 kg/m3

 

De gemiddelde veld-DT50 voor AMPA is 125 dagen (SD 67 dagen).

 

In de eindpuntenlijst van de monograph worden uit deze studie DT50's afgeleid voor alle locaties. Dit levert de volgende waarden: 76, 93, 103, 145, 170, 174 en 240 dagen. Uit veldstudies in Duitsland en Zwitserland zijn DT50's van 218, 135 en 139 dagen afgeleid. Het gemiddelde van de gegevens uit de monograph is 149 dagen (SD 53 dagen).

 

Mobiliteit in grond

 

Adsorptiestudies

Er zijn schudproeven beschikbaar met glyfosaat en glyfosaat-sesquinatriumzout, de resultaten staan samengevat in de tabel. De sorptie van glyfosaat is niet gecorreleerd met het organische stofgehalte, daarom worden de Ks/l's in tabel M.8 gegeven.

 


Tabel M.8 Overzicht van resultaten van schudproeven

Teststof

Grondsoort

Organische stof

[%]

pH

Klei

[%]

KS/L

[L/kg]

KF

[L/kg]

1/n

glyfosaat

sandy clay loam

2,4

7,1

 

  50

 

 

glyfosaat

loam

5,1

6

 

510

 

 

glyfosaat

sandy loam

2,7

6,1

 

811

 

 

glyfosaat

silty loam

2,4

5,3

 

  48

 

 

glyfosaat

loamy sand

1

7,6

 

    5,3

 

 

glyfosaat

sand

1,4

4,7

 

263

 

 

glyfosaat

silty clay loam

3,4

6,2

 

 

  62

0,95

glyfosaat

sandy loam

0,7

6,5

 

 

  22

0,78

glyfosaat

sandy loam

2,4

4,7

 

 

  70

0,94

glyfosaat

silty loam

1,2

8,1

 

 

  90

0,90

glyfosaat-sesquinatriumzout

silty clay loam

3,4

6,2

 

 

  68

0,97

glyfosaat-sesquinatriumzout

sandy loam

0,7

6,5

 

 

  30

0,84

glyfosaat-sesquinatriumzout

sandy loam

2,4

4,7

 

 

  80

0,98

glyfosaat-sesquinatriumzout

silty loam

1,2

8,1

 

 

115

1,05

 

Kolomstudies

Er is een kolomstudie beschikbaar met de formulering Glyfosaat 360, deze is samengevat in tabel M.9.

Tabel M.9 Overzicht van resultaten van kolomstudies

Teststof

Grondsoort

Verouderd

residu

[d]

Organische

stof

[%]

pH

Klei

 

[%]

Uitspoeling

 

[%]

Glyfosaat 360

sand

 

0,8

6

 

1,45

Glyfosaat 360

loamy sand

 

4,3

6

 

0,12

Glyfosaat 360

sandy loam

 

1,3

6,6

 

0,63

 

Mobiliteit van (potentieel relevante) metabolieten in grond

De adsorptie van AMPA is bepaald in schudproeven (zie tabel M.10).

Tabel M.10 Overzicht van resultaten van schudproeven met AMPA

Teststof

Grondsoort

Organische stof

[%]

pH

Klei

[%]

KF

[L/kg]

1/n

 

AMPA

clay loam

1,6

7,6

28,7

 532

0,79

AMPA

clay loam

3,6

7,7

34,7

   77,1

0,79

AMPA

loamy sand

2,7

6,3

  4,7

 110

0,77

AMPA

sand

0,5

4,6

  0,7

   73

0,79

AMPA

sand

2,3

7,4

  2,7

   15,7

0,75

AMPA

sand

32,2

4,7

  0,7

1570

0,9

 

Gedrag in water

 

Hydrolyse

 

Glyfosaat is slecht hydrolyserend. Er werd bij pH 4, 7 en 9 minder dan 10% omgezet in 5 dagen (50 °C). Bij pH 4, 7 en 9 bedraagt de DT50-waarde > 1 jaar.

Fotolyse

 

Glyfosaat is weinig afbreekbaar onder invloed van licht. Voor de fotodegradatie van glyfosaat zijn de volgende gegevens beschikbaar (zie tabel M.11).

Tabel M.11 Overzicht van halfwaardetijden voor fotolyse in water

Teststof

Type water of

medium

T

[°C]

pH

Lichtsoort

Golflengte

[nm]

DT50 fotolyse

[d]

glyfosaat

acetaat buffer

25

5

natuurlijk zonlicht

-

>>29

glyfosaat

fosfaat buffer

25

7

natuurlijk zonlicht

-

>>31

glyfosaat

boraat buffer

25

9

natuurlijk zonlicht

-

>>29

glyfosaat

buffer

25

5,1

Xenon

-

    33

glyfosaat

buffer

25

7,3

Xenon

-

    69

glyfosaat

buffer

25

9,2

Xenon

-

    77

 

Bioafbreekbaarheid

 

De bioafbreekbaarheid van glyfosaat is bepaald in aanwezigheid van geadapteerde en niet-geadapteerde micro-organismen. In beide gevallen werd geen omzetting gevonden. Glyfosaat wordt geclassificeerd als 'not biodegradable'

Het CZV (Chemisch Zuurstof Verbruik) van glyfosaat is 530 mg/g, het BZV (Biologisch Zuurstof verbruik) van glyfosaat is <2 mg/g.

 

Omzetting in water-sedimentsystemen

 

Voor de omzetting van glyfosaat in water-sedimentsystemen zijn de volgende gegevens beschikbaar (zie tabel M.12).

Tabel M.12 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting in water-sedimentsystemen

Teststof

Grondsoort

Sediment

 

[%]

T

 

[°C]

pH

o.s.

 

[%]

DT50

water

[d]

DT50

sediment

[d]

DT50

systeem

[d]

glyfosaat

sandy loam

15

20

8

2,5

3,4

56

31

glyfosaat

sand

10

20

8,7

1,2

3,7

-

15

glyfosaat

loam

10

20

8,5

7,2

3,8

-

23

 

In een studie met 15% clay loam sediment werd 47% omzetting gevonden na 13 weken, de omzetting verliep niet volgens 1e orde kinetiek.

 

In de waterfase van het sand systeem werd de metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) aangetroffen in een maximum hoeveelheid van 15,7% na 14 dagen, in het loam systeem was het maximum 5,8% na 14 dagen.

In het sandy-loam systeem nam de hoeveelheid CO2 toe tot een maximum van 25,6% na
13 weken, in het sand systeem was dit 23,5% na 100 dagen en in het loam systeem 17,8% na 100 dagen.

De hoeveelheid gebonden residu nam in het sandy-loam systeem toe tot 30,5% na
13 weken, in het sand systeem was het maximum 22% na 100 dagen en in het loam systeem 13,6% na 100 dagen.

 


Omzetting in veldstudies

In een veldstudie, waar glyfosaat aan een meertje werd toegediend als Roundup

(0,66 kg w.s./ha als zuur equivalenten), werden voor de afbraak van glyfosaat DT50’s gevonden van 1,5 tot 3,5 dagen voor het systeem. In mesocosms zonder sediment was de DT50,systeem >30 dagen, in mesocosms met 25% sediment was de DT50,systeem ca. 6 dagen. De maximale concentratie van AMPA in het water van het meertje was 2,2 µg/L, in de mesocosms was dit 20 µg/L.

In een studie in Canada werd Roundup met een helikopter over het stroomgebied van een rivier gespoten in een dosering van 2 kg w.s./ha als zuur equivalenten. De concentratie in het water daalde binnen 4 dagen van 162 mg/L tot beneden de detectielimiet van 0,1 mg/L. De hoogst gemeten concentratie in het sediment was 6,8 mg/kg na 78 dagen, dit daalde tot

<0,2 mg/kg na 1 jaar.

 

Omzetting van (potentieel relevante) metabolieten in water

Recent is een studie geleverd naar de omzetting van metaboliet AMPA in twee water/sediment systemen. Deze studie is uitgevoerd volgens GLP en is als volledig beoordeeld. Uit deze studie bleek dat de DT50water varieert tussen 2 en 5 dagen en de DT50,systeem tussen 19 en
45 dagen.

 

De invloed van waterzuiveringsmethoden (actief slib)

Glyfosaat wordt door uit actief slib geïsoleerde Pseudomonas spp. in 70 uur volledig omgezet in AMPA (ca. 95%) en mF glyoxylaat (ca. 3-4%). De afbraak wordt geremd door anorganisch fosfaat.

 

Bioconcentratie

 

De BCF van glyfosaat voor Lepomis macrochirus, bepaald in een 56-daagse studie in een doorstroom-systeem, is 1,1 L/kg (voor het hele dier, op basis van het natgewicht).

De BCF voor de rivierkreeft Procambarus sp. is 10 L/kg (natgewicht, hele dier).

Voor de mariene mollusc Rangia cuneata werd in een water/sediment systeem een BCF van 1,3 L/kg natgewicht bepaald voor de eetbare delen.

 

Gedrag in lucht

 

Omzettingssnelheid en omzettingsroute in lucht

 

Gegevens over vervluchtiging en omzetting van de werkzame stof in de atmosfeer zijn niet beschikbaar.

 

Ecotoxicologie

 

Toxiciteit voor aquatische organismen

 

Algen

De toxiciteit van glyfosaat voor algen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een studie met de metaboliet AMPA beschikbaar. De gegevens zijn in tabel M.13 en tabel M.14 samengevat.

 


Tabel M.13 Overzicht van de toxiciteit voor algen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[h]

Eind-punt

 

Waarde

 

[mg/L]

Waarde

als zuur

[mg w.s./L]

Opmer-kingen

glyfosaat

Selenastrum capricornutum

statisch

96

EbC50

 

    26,3

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

96

EbC50

 

      7,8

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

96

EbC50

 

    48

nominaal1

 

Selenastrum capricornutum

statisch

96

ErC50

 

    54

nominaal1

 

Selenastrum capricornutum

statisch

96

NOEbC

 

    10

nominaal1

 

Selenastrum capricornutum

statisch

96

NOErC

 

    32

nominaal1

 

Skeletonema costatum

statisch

96

EbC50

 

      1,3

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Selenastrum capricornutum

statisch

72

EbC50

      2,13

       0,66

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

ErC50

      7,99

       2,5

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOEC

      0,73

       0,23

nominaal

 

Chlorella pyrenoidosa

statisch

50

EbC50

>244

>  75,6

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Dry

Selenastrum capricornutum

statisch

72

EbC50

  355

  149

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOEC

  320

  134

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Selenastrum capricornutum

statisch

72

EbC50

  178

    55

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

ErC50

  284

    88

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOEC

    90

    28

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup TX

Selenastrum capricornutum

statisch

72

EbC50

     0,034

      0,012

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

EbC50

     0,007

      0,002

actueel

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

ErC50

     0,097

      0,033

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

ErC50

     0,035

      0,024

actueel

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOEC

0,012

      0,004

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOEbC

0,0024

      0,0008

nominaal

 

Selenastrum capricornutum

statisch

72

NOErC

0,0033

      0,001

nominaal

1: actuele concentraties 106-113% van nominaal


Tabel M.14 Overzicht van de toxiciteit van AMPA voor algen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[h]

Eindpunt

 

Waarde

 

[mg/L]

Opmerkingen

AMPA

Scenedesmus subspicatus

statisch

72

EbC50

79,7

nominaal

 

Kreeftachtigen

De acute en chronische toxiciteit van glyfosaat voor kreeftachtigen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een acute studie uitgevoerd met metaboliet AMPA. De gegevens zijn in tabellen M.15, M.16 en M.17 samengevat.

Tabel M.15 Overzicht van de acute toxiciteit van glyfosaat voor kreeftachtigen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[h]

EC50

 

[mg/L]

EC50

als zuur

[mg w.s./L]

Opmerkingen

glyfosaat

Daphnia magna

statisch

48

 

  780

nominaal

 

Daphnia magna

statisch

48

 

>100

nominaal

 

Daphnia magna

statisch

48

 

  748

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Daphnia magna

statisch

48

      5,3

      1,6

nominaal

 

Daphnia pulex

statisch

48

    25,5

      7,9

nominaal; EC50 surfactant 2 mg/L

 

Daphnia pulex

statisch

48

    16,5

      5,1

nominaal

 

Daphnia pulex

statisch

48

      6,7

      2,1

nominaal; test met sediment

 

Daphnia pulex

statisch

48

  1931

    59,4

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Dry

Daphnia magna

doorstroom

48

>970

>405

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Ultra

Daphnia magna

doorstroom

48

  672

  208

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup TX

Daphnia magna

statisch

48

      4,65

      1,6

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Glyfosaat 360

Daphnia magna

statisch

48

    19,2

      6,9

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

1: berekend op basis van EC50 165 mL/L en dichtheid 1171 g/L

Tabel M.16 Overzicht van de chronische toxiciteit van glyfosaat voor kreeftachtigen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[d]

NOEC

 

[mg/L]

NOEC

als zuur

[mg w.s./L]

Opmerkingen

glyfosaat

Daphnia magna

semi-statisch

21

 

      9,4

nominaal

 

Daphnia magna

doorstroom

21

 

    50

nominaal

 

Daphnia magna

semi-statisch

21

 

    56

nominaal

 

Daphnia magna

semi-statisch

21

 

  100

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Daphnia magna

semi-statisch

21

3,2

      0,99

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup TX

Daphnia magna

semi-statisch

21

0,48

      0,17

actueel


Tabel M.17 Overzicht van de acute toxiciteit van AMPA voor kreeftachtigen

Teststof

Organisme

Methode

Tijdsduur

[h]

EC50

[mg/L]

Opmerkingen

AMPA

Daphnia magna

statisch

48

691

nominaal1

1: actuele concentraties 96-102% van nominaal

 

Vissen

De acute en chronische toxiciteit van glyfosaat voor vissen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een acute studie met AMPA beschikbaar. De gegevens zijn in de tabellen M.18, M.19,M.20 en M.21 samengevat.

Tabel M.18 Overzicht van de acute toxiciteit voor vissen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[h]

LC50

 

[mg/L]

LC50

als zuur

[mg w.s./L]

Opmer-kingen

glyfosaat

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

 

      86

nominaal

 

Cyprinus carpio

statisch

96

 

    115

nominaal

 

Lepomis macrochirus

statisch

96

 

    119

nominaal

 

Rasbora heteromorpha

statisch

96

 

    168

nominaal

 

Cyprinodon variegatus

statisch

96

 

>1000

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Lepomis macrochirus

statisch

96

    14

        4,3

nominaal

 

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

    11

        3,4

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Dry

Cyprinus carpio

doorstroom

96

>957

>  393

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Ultra

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

96

>989

>  306

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Roundup TX

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

      2,0

        0,70

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Glyfosaat 360

Lepomis macrochirus

statisch

96

    10,3

        3,71

actueel

 

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

    15,8

        5,67

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Sting 306

Lepomis macrochirus

statisch

96

      4,5

        0,81

nominaal

 

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

      7,5

        1,35

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Tabel M.19 Overzicht van de chronische toxiciteit voor vissen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-duur

[d]

NOEC

 

[mg/L]

NOEC

als zuur

[mg w.s./L]

Opmer-kingen

glyfosaat

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

21

 

52

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

21

2,4

  0,74

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Roundup TX

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

21

0,38

  0,13

nominaal

 

 

 

 

 

 

 

Glyfosaat 360

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

21

0,81

  0,29

actueel

 

Oncorhynchus mykiss

doorstroom

21

0,43

  0,15

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Tabel M.20 Overzicht van de 'early life stage' (ELS) toxiciteit voor vissen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-duur

[h]

NOEC

 

[mg/L]

NOEC

 

[mg w.s./L]

Opmerkingen

glyfosaat

Pimephales promelas

doorstroom

255

 

>25,7

actueel

 

 

 

 

 

 

 

Tabel M.21 Overzicht van de acute toxiciteit van AMPA voor vissen

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-

duur

[h]

EC50

 

[mg/L]

Opmerkingen

AMPA

Oncorhynchus mykiss

statisch

96

520

nominaal1

1: actuele concentraties 100-105% van nominaal

 

Sedimentorganismen

Er zijn geen betrouwbare gegevens over de toxiciteit van glyfosaat of Roundup Dry voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC > 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk.

 

Waterplanten

De toxiciteit van de formulering Roundup voor waterplanten is bepaald in toetsen met Lemna minor. In tabel M.22 zijn de resultaten vermeld.

Tabel M.22 Overzicht van de toxiciteit voor waterplanten

Teststof

Organisme

Methode

Tijds-duur

[d]

Eind-punt

Waarde

 

[mg/L]

Waarde

als zuur

[mg w.s./L]

Opmerkingen

Roundup

Lemna minor

statisch

14

EC50

 

    2

nominaal

 

Lemna minor

statisch

14

EC50

 

>10

nominaal, test met sediment

 

Lemna minor

statisch

14

NOEC

76

  23,4

 

 

Lemna minor

statisch, spray

14

NOEC

<1,66 kg/ha

 < 0,51 kg/ha

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aquatische veldstudies

In veldexperimenten met Roundup werd voor Oncorhynchus mykiss een acute nominale

96-uurs LC50 van 52,1 mg/L gevonden (17,9 mg w.s./L als zuur equivalenten). Na bespuiting van een bosgebied met Roundup in een dosering van 220 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) werden geen effecten gevonden op forellen die leefden in riviertjes die het bespoten gebied verlieten. Een toediening van Roundup (2,2 kg w.s./ha als zuur equivalenten) direct op wateroppervlak van riviertjes had geen invloed op forellen. Er werd een “avoidance” concentratie gevonden van 40 mg Roundup/L (13,8 mg w.s./L als zuur equivalenten).

In een veldexperiment werd een toename van populaties diatomeeën gevonden na bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 2,2 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) met behulp van een helikopter. Handmatige bespuiting van riviertjes met 2,2 of 22 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) had geen effect op de populatiegrootte van diatomeeën.

Bespuiting van een bosgebied met Roundup in een dosering van 2 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) met behulp van een helikopter had geen invloed op de drift van aquatische evertebraten (Paraleptophlebia spp. en Gammarus spp.).

Bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 222 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) had geen invloed op Daphnia magna.

 

Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR)

Er is geen MTR beschikbaar voor glyfosaat.

 

Toxiciteit voor terrestrische organismen

 

Vogels

Acuut orale toxiciteit

De gegevens over de acute toxiciteit van glyfosaat en metaboliet AMPA voor vogels zijn samengevat in tabellen M.23 en M.24.

Tabel M.23 Overzicht van de acuut orale toxiciteit van glyfosaat voor vogels

Teststof

Organisme

LD50

[mg/kg lg]

glyfosaat

Colinus virginianus

>3200

glyfosaat

Colinus virginianus

>2000

 

Tabel M.24 Overzicht van de acuut orale toxiciteit van AMPA voor vogels

Teststof

Organisme

LD50

[mg/kg lg]

AMPA

Colinus virginianus

>2250

 

Kortdurende toxiciteit

De sub-acute toxiciteit voor vogels is bepaald voor de werkzame stof, verschillende formuleringen en metaboliet AMPA. De resultaten van de studies zijn vermeld in tabellen M.25 en M.26.

Tabel M.25 Overzicht van de sub-acuut orale toxiciteit van glyfosaat voor vogels

Teststof

Organisme

LC50

 

[mg/kg voer]

LC50

als zuur

[mg w.s./kg voer]

glyfosaat

Anas platyrhynchos

 

>4640

glyfosaat

Colinus virginianus

 

>4640

Roundup Dry

Anas platyrhynchos

>6700

>2814

Roundup Dry

Colinus virginianus

>6700

>2814

Roundup II

Anas platyrhynchos

>5620

>1742

Roundup II

Colinus virginianus

>5620

>1742

Tabel M.26 Overzicht van de sub-acuut orale toxiciteit van AMPA voor vogels

Teststof

Organisme

LC50

 

[mg/kg voer]

AMPA

Colinus virginianus

>5092

AMPA

Anas platyrhynchos

>5092

 

 

Semi-chronische toxiciteit
De effecten van glyfosaat en een mengsel van glyfosaat en AMPA op de reproductie van vogels zijn onderzocht voor 3 soorten (zie tabel M.27). In geen van de studies werden effecten gevonden.


Tabel M.27 Overzicht van de semi-chronische orale toxiciteit van glyfosaat voor vogels

Teststof

Organisme

NOEC

[mg/kg voer]

NOEC als zuur

[mg w.s./kg voer]

glyfosaat

Colinus virginianus

 

>1000

glyfosaat

Anas platyrhynchos

 

>1000

mengsel van glyfosaat en AMPA (3:1)

Gallus gallus

>100

>    75

 

Onderdompelen van eendeneieren in een oplossing van Roundup had sterfte van embryo's tot gevolg. De LC50 was 147 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) wanneer een waterige emulsie werd gebruikt en >27 kg w.s./ha bij een olie-emulsie.

 

Overige studies met vogels

Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 1,7 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) veroorzaakte tot 3 jaar na toediening een afname van 36% in de dichtheid van vogels.

 

Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 0,8 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) had een mogelijk effect op de dichtheid en soortsdiversiteit van vogels.

 

Zoogdieren

Uit toxiciteitstesten met de rat kwam een acuut orale LD50-waarde > 2000 mg/kg lg. De NOAEL voor reproductie bedraagt 10000 mg/kg voedsel (volgens eindpuntenlijst monograph).

 

Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 6,2 kg/ha

(1,9 kg w.s./ha als zuur equivalenten) had mogelijk geen direct effect op de populatiedynamiek van muizen. Op basis van een vergelijkbare studie met een dosering van 2,2 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) kon niet worden uitgesloten dat in het tweede jaar na toediening effecten op muizen optreden.

 

Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
1,7 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) veroorzaakte een afname van insectivore zoogdieren tot 3 jaar na toediening. Effecten op herbivore zoogdieren waren waarneembaar tot 2 jaar na toediening.

 

Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 2,25 kg/ha (0,7 kg w.s./ha als zuur equivalenten) had een significant effect op woelmuizen. Andere muizensoorten werden niet beïnvloed. In een vergelijkbare studie met een dosering van

0,8 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) werd binnen 2 jaar na toediening herstel van de populaties kleine zoogdieren waargenomen.

 

Uit deze studies kan worden opgemaakt dat de effecten op kleine zoogdieren voornamelijk optreden als gevolg van een verstoring van de natuurlijke habitat en het wegvallen van belangrijke voedselbronnen (secundaire effecten).

 

Bijen en hommels

De toxiciteit van glyfosaat voor bijen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. De studies zijn samengevat in tabel M.28.


Tabel M.28 Overzicht van de acuut orale en acuut contact toxiciteit voor bijen en hommels

Teststof

Organisme

Methode

LD50

[µg/bij]

LD50 als zuur

[µg w.s./bij]

Opmerkingen

glyfosaat

Apis mellifera

contact

 

>100

 

glyfosaat

Apis mellifera

oraal

 

>100

 

glyfosaat

Apis mellifera

contact

 

>100

 

glyfosaat

Apis mellifera

oraal

 

>100

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

Apis mellifera

contact

>  100

>  31

 

 

 

oraal

>  100

>  31

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Dry

Apis mellifera

contact

>    25

>  10,5

 

 

Apis mellifera

oraal

>1000 mg/L

>420 mg/L

 

 

 

 

 

 

 

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Apis mellifera

contact

>    25

>    7,75

 

 

Apis mellifera

oraal

>1000 mg/L

>310 mg/L

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sting 306

Apis mellifera

oraal

>  100

>  18

 

 

 

 

 

 

 

Glyfos

Apis mellifera

contact

>    20

>    5,6

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn twee tunnelexperimenten uitgevoerd met Apis mellifera. In het eerste experiment werd geen effect waargenomen na bespuiting met Roundup in een dosering van 10 L/ha

(3,6 kg w.s./ha als zuur equivalenten). In een tweede experiment, waar dezelfde dosering werd toegepast terwijl de activiteit van de bijen hoger was, werd een viervoudige toename  van de sterfte ten opzichte van de controle gevonden.

 

Andere niet-doelwit arthropoden

In de tabellen M.29, M.30, M.31en M.32 wordt een overzicht gegeven van de studies naar de effecten van formuleringen met glyfosaat op niet-doelwitarthropoden. De doseringen zijn gegeven in kg w.s./ha, uitgedrukt als zuur equivalenten. Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd voor letale en sub-letale effecten in de controle.

 


Parasitoïden

M.29 Overzicht van de effecten van formuleringen met glyfosaat op parasitoïden

Teststof

Organisme

Methode,

blootstellings-duur

Dosering

 

[L/ha]

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Parameter

Max.

effect

[%]

360 g/L product

Aphidius rhopalosiphi

residu op glas,

24 uur

    8

  2,88

overleving

  -62,21

MON 77737

Aphidius rhopalosiphi

residu op glas,

24 uur

333

  2,4

overleving

-1002

Roundup Ultra

Aphidius rhopalosiphi

residu op glas,

48 uur

  10

  3,6

overleving

-1003

MON 77737

Aphidius rhopalosiphi

residu op planten, 48 uur

333

  2,4

overleving

     0

 

 

 

 

 

parasitatie

     0

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Aphidius rhopalosiphi

residu op planten, 48 uur

    3

  1,1

overleving

 - 15

 

 

 

 

 

parasitatie

-    4

 

 

 

 

 

overall

-  18,7

 

 

 

    6

  2,2

overleving

-  15

 

 

 

 

 

parasitatie

+   1

 

 

 

 

 

overall

-  14,3

 

 

 

  12

  4,3

overleving

-  25

 

 

 

 

 

parasitatie

-    6

 

 

 

 

 

overall

-  29,5

Roundup Dry

Aphidius rhopalosiphi

residu op planten, 48 uur

    0,515

  0,22

overleving

     0

 

 

 

 

 

parasitatie

+   6

 

 

 

 

 

overall

+   6

 

 

 

  10,3

  4,3

overleving

     0

 

 

 

 

 

parasitatie

-  14

 

 

 

 

 

overall

-  14

360 g/L product

Trichogramma cacoeciae (adulten)

residu op glas,

48 uur

    8

  2,88

parasitatie

-  95,8

360 g/L product

Trichogramma cacoeciae (in gastheer eieren)

onderdompeling, 5 s

  40 ml/L

14,4 g/L

overleving

-  36,2

1: 60% sterfte tijdens parasitatie fase

2: volledige sterfte na 2 uur

3: volledige sterfte na 24 uur

 


Bodembewonende predatoren

M.30 Overzicht van de effecten van formuleringen met glyfosaat op bodembewonende predatoren

Teststof

Organisme

Methode,

blootstellings-duur

Dosering

 

[L/ha]

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Parameter

Max.

effect

[%]

360 g/L product

Trechus quadristriatus

directe spray op zand, 5 d

  10

3,6

overleving

-14

360 g/L product

Poecilus cupreus

directe spray op zand, 14 d

    8

2,88

overleving

   0

 

 

 

 

 

consumptie

+ 2

MON 77737

Poecilus cupreus

directe spray op zand, 14 d

333

2,4

overleving

-  3,3

 

 

 

 

 

consumptie

-22

 

 

 

 

 

overall

-25

Roundup Dry

Poecilus cupreus

directe spray op zand, 14 d

  10,3

4,32

overleving

   0

 

 

 

 

 

consumptie

+ 1

Roundup Ultra

Poecilus cupreus

directe spray op zand, 14 d

  10

3,6

overleving

   0

 

 

 

 

 

consumptie

   0

Roundup

Bembidion lampros

veld, directe spray, 2 d

  10

3,6

overleving

n.s.

PMG 360

Meionata

residu op glas,

2 d

  10

3,6

overleving

-86

360 g/L product

Pardosa amantata

directe spray op zand, 14 d

 

3,6

overleving

   0

360 g/L product

Pardosa palustris

directe spray op zand, 14 d

 

3,6

overleving

   0

Roundup Ultra

Pardosa spp.

directe spray op zand

  10

3,6

overleving

   0

 


Bladbewonende predatoren

 

M.31 Overzicht van de effecten van formuleringen met glyfosaat op bladbewonende predatoren

Teststof

Organisme

Methode,

blootstellings-duur

Dosering

 

[L/ha]

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Parameter

Max.

effect

[%]

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Chrysoperla carnea

residu op glas,

11 d

    0,6

0,22

overleving

-  11

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

-  24

 

 

 

     6

2,2

overleving

-  21

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+ 17

 

 

 

   12

4,3

overleving

-  59

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

-  20

Roundup Dry

Chrysoperla carnea

residu op glas, 13-19 d

    0,515

0,22

overleving

+ 11,8

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

-  32

 

 

 

 

 

overall

-  24

 

 

 

  10,3

4,3

overleving

+   2,9

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+ 46

 

 

 

 

 

overall

+ 50,3

Roundup

Chrysoperla carnea

residu op glas

   2

0,72

overleving

-  52

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+ 22

 

 

 

 

 

overall

-  41

MON 77737

Coccinella septem-punctata

residu op glas,

20 d

333

2,4

overleving

-1001

 

 

 

 

 

 

 

1: volledige sterfte na 2 uur

 


Roofmijten

M.32 Overzicht van de effecten van formuleringen met glyfosaat op roofmijten

Teststof

Organisme

Methode,

blootstellings-duur

Dosering

 

[L/ha]

Dosering

als zuur

[kg w.s./ha]

Parameter

Max.

effect

[%]

360 g/L product

Typhlodromus pyri

residu op glas,

14 d

    8

2,88

overleving

-100

MON 77737

Typhlodromus pyri

residu op glas,

20 d

333

2,4

overleving

-1001

Roundup Ultra

Typhlodromus pyri

residu op glas,

4 d

  10

3,6

overleving

-1001

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Typhlodromus pyri

residu op blad,

18 d

   3

1,1

overleving

-   36

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+  13

 

 

 

 

 

overall

-   32

 

 

 

   6

2,2

overleving

-   86

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

-   95

 

 

 

 

 

overall

-   99

 

 

 

 12

4,3

overleving

-   88

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

- 100

 

 

 

 

 

overall

- 100

MON 77737

Typhlodromus pyri

residu op blad,

4 d

333

2,4

overleving

-   16

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+    2,9

 

 

 

 

 

overall

-   14

Roundup Dry

Typhlodromus pyri

residu op blad,

7 d

    0,515

0,22

overleving

-   18,12

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

-   45 (n.s.)

 

 

 

 

 

overall

-   51

 

 

 

  10,3

4,3

overleving

-   93,83

Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro

Typhlodromus pyri

residu op planten, 7 d

    3

1,1

overleving

-   21

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+  14,7

 

 

 

 

 

overall

-     9,5

 

 

 

    6

2,2

overleving

-   36

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

      0

 

 

 

 

 

overall

-   36

 

 

 

  12

4,3

overleving

-   30

 

 

 

 

 

vruchtbaarheid

+  19,5

 

 

 

 

 

overall

-   16,7

1: volledige sterfte na 4 dagen

2: aan eind blootstellingsfase 7 d, sterfte 35,8% na 14 dagen

3: aan eind blootstellingsfase 7 d, sterfte 100% na 10 dagen

 

Regenwormen

De sub-acute effecten van glyfosaat-isopropylammonium en verschillende formuleringen van glyfosaat op regenwormen zijn samengevat in tabel M.33.

 

Tabel M.33 Overzicht van de acute toxiciteit van glyfosaat voor regenwormen

Teststof

Organisme

Grond-soort

Tijds-duur

[d]

o.s.

 

[%]

LC50

 

[mg/kg]

LC50

als zuur

[mg w.s./kg]

glyfosaat isopropylammonium

Eisenia fetida

kunstgrond

14

10

>1000

>  740

glyfosaat isopropylammonium

Eisenia fetida

kunstgrond

14

10

>3115

>2305

Glyfosaat 360

Eisenia fetida

kunstgrond

14

10

>1000

>  360

Roundup II

Eisenia andrei

kunstgrond

14

10

>1250

>  389

Roundup Dry

Eisenia andrei

kunstgrond

14

10

>1250

>  512

Roundup

Eisenia fetida

kunstgrond

14

10

>5000

>1550

 

Er is een studie beschikbaar naar de sub-letale effecten van de formulering MON 0139

(45,9% w.s. als zuur equivalenten) en metaboliet AMPA op regenwormen. Deze zijn samengevat in de tabellen M.34 en M.35. Bij de hoogste concentraties werd geen effect op de reproductie waargenomen:

Tabel M.34 Overzicht van de sub-letale toxiciteit van glyfosaat voor regenwormen

Teststof

Organisme

Grondsoort

Tijdsduur

 

[d]

o.s.

 

[%]

Parameter

NOEC

 

[mg/kg

NOEC

als zuur

[mg w.s./kg]

MON 0139

Eisenia fetida

kunstgrond

56

10

reproductie

>46,4

>21,3

Tabel M.35 Overzicht van de sub-letale toxiciteit van AMPA voor regenwormen

Teststof

Organisme

Grondsoort

Tijdsduur

 

[d]

o.s.

 

[%]

Parameter

NOEC

 

[mg/kg

AMPA

Eisenia fetida

kunstgrond

56

10

reproductie

>28,1

 

Bodemmicro-organismen

Er is een groot aantal studies uitgevoerd naar het effect van glyfosaat op bodemmicro-organismen. De studies zijn in tabel M.36 samengevat.


Tabel M.36 Overzicht van de effecten op bodemmicro-organismen

Teststof

Grond-soort

Dosering

als zuur

[mg w.s./kg]

Tijds-duur

[d]

Proces

Maximaal effect

(tijdstip)

[%]

Effect

aan het

eind

glyfosaat

sandy loam

 2,88 en 14,4

3

respiratie

geen effect

 

glyfosaat

silty loam

 2,88 en 14,4

3

respiratie

geen effect

 

glyfosaat

sandy loam

 2,88 en 14,4

3

nitrificatie

geen effect

 

glyfosaat

silty loam

 2,88 en 14,4

3

nitrificatie

geen effect

 

glyfosaat

sandy loam

  5     en 25

84

koolstof mineralisatie

geen effect

 

glyfosaat

silty loam

  5

84

koolstof mineralisatie

geen effect

 

glyfosaat

silty loam

 25

84

koolstof

mineralisatie

remming bij 25 mg/kg

 

glyfosaat

sandy loam

  5

84

nitrificatie1

+76 (28)

+70

glyfosaat

sandy loam

 25

84

nitrificatie1

+74 (28)

+38

glyfosaat

silty loam

  5

84

nitrificatie1

+48 (56)

+43

glyfosaat

silty loam

 25

84

nitrificatie1

+24 (28)

+13

glyfosaat

sandy loam

 12,7   -635

10

respiratie

geen effect

 

glyfosaat

sandy loam

 76,7

10

nitrificatie

geen effect

 

glyfosaat

sandy loam

230

10

nitrificatie

geen significant effect

 

glyfosaat

sandy loam

460

10

nitrificatie

significante remming(6)

 

glyfosaat

sandy loam

  767

10

nitrificatie

significante remming(6)

 

glyfosaat

sandy loam

   76,7 -767

10

stikstof fixatie

geen effect

 

 

 

 

 

 

 

 

Roundup

sandy loam

   12,7 -635

10

respiratie

geen effect

 

Roundup

sandy loam

   76,7

10

nitrificatie

geen effect

 

Roundup

sandy loam

230

10

nitrificatie

geen significant effect

 

Roundup

sandy loam

460

10

nitrificatie

significante remming(6)

 

Roundup

sandy loam

767

10

nitrificatie

significante remming(6)

 

Roundup

sandy loam

    4,8 en 24

28

nitrificatie

geen effect

 

Roundup

sand

    4,8 en 24

28

nitrificatie

geen effect

 

Roundup

sandy loam

  76,7   -767

10

stikstof fixatie

geen effect

 

Roundup

sandy loam

    4,8 en 24

28

waterstof oxidatie

geen effect

 

Roundup

sand

    4,8 en 24

28

waterstof oxidatie

geen effect

 

1: gemeten als NO3-stikstof

 

In een studie naar de omzetting van glyfosaat in grond werd een mogelijke invloed van het fosfaatgehalte waargenomen.

 

Terrestrische Planten

Er is een studie uitgevoerd naar het effect van Roundup op de kieming van zaden in bosbodems. In het laboratorium was er een significant effect bij 5000 mg Roundup/kg

(1550 mg w.s./kg als zuur equivalenten). Een helikopterbespuiting van kapplaatsen met

2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) had geen effect.

Toxiciteit voor biologische waterzuiveringsmethoden

Geen gegevens beschikbaar.

Beoordeling van het risico van het middel Roundup Dry voor het milieu

 

Persistentie en uitspoeling

 

Persistentie in de bodem

 

Glyfosaat

De gemiddelde DT50 van glyfosaat bedraagt onder laboratoriumomstandigheden 18 dagen bij 20 °C (minimum 4, maximum 36 dagen). De gemiddelde DT50 uit veldstudies is 30 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).

Het grondgebonden residu na 100 dagen is 2,5 tot 8,8%, de CO2-productie na 100 dagen is 23,5 tot 71,9%%. Hiermee voldoet glyfosaat aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

 

Er is één metaboliet aangetroffen in hoeveelheden >10%: AMPA werd gevonden in een maximum van 29,3% na 84 dagen.

 

De gemiddelde DT50 van AMPA is 75 dagen onder laboratoriumomstandigheden bij 20 °C. Onder veldomstandigheden verloopt de afbraak echter aanzienlijk langzamer: de gemiddelde DT50 uit veldstudies is 149 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).

Er zijn geen gegevens over mineralisatie en grondgebonden residu na 100 dagen. Voor de toepassingen op verhardingen wordt emissie naar de bodem uitgesloten geacht. Voor de overige toepassingen voldoet AMPA niet aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.

 

Relevantie van de metaboliet AMPA

Voor de metaboliet AMPA is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan te tonen dat deze metaboliet toxicologisch niet relevant is. Er dient te worden aangetoond dat de metaboliet geen werkzaamheid bezit en geen humaan toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen bezit. Voor AMPA geldt het volgende:

·       Werkzaamheid: metaboliet AMPA heeft geen werkzame eigenschappen.

·       Humane toxicologie: gezien de resultaten van het beschikbare toxiciteitsonderzoek wordt metaboliet AMPA als humaan toxicologisch niet relevant beschouwd (zie tevens eindpuntenlijst Humane toxicologie).

·       Ecotoxicologie:
waterorganismen:

-      algen: NOEC = 79,7 mg/L (voldoet aan criterium: NOEC > 1 mg/L);

-      kreeftachtigen: EC50 = 691 mg/L (voldoet aan criterium: L(E)C50 > 100 mg/L);

-      vissen: LC50 = 520 mg/L (voldoet aan criterium: LC50 > 100 mg/L).

regenwormen:

-      Er is geen acute studie beschikbaar inzake de toxiciteit van AMPA voor regenwormen. Wel is er een 56-dagen chronische studie geleverd: NOEC > 28,1 mg/kg. Deze waarde is ongeveer 40 maal hoger dan de maximale PEC0 van AMPA in de bodem (zie tabel M.59). Verder bleek uit de 14-dagen acute studie met glyfosaat dat de
LC50 > 1000 mg/kg bedroeg. In deze studie is ook een aanzienlijke hoeveelheid AMPA gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve wordt AMPA verondersteld toxicologisch niet relevant te zijn voor regenwormen.


bodemmicro-organismen:

-      Er is geen studie beschikbaar inzake de effecten van AMPA op bodemmicro-organismen. Uit studies met de werkzame stof glyfosaat blijkt dat bij relevante praktijkconcentraties geen effecten op bodemmicro-organismen gevonden zijn. In enkele van deze studies is ook de metaboliet AMPA in piekconcentraties gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA geen effecten heeft op bodemmicro-organismen bij relevante praktijkconcentraties.

-      Verder zijn nog acute en subacute vogelstudies met AMPA geleverd waaruit blijkt dat AMPA zeer weinig giftig is voor vogels.

 

Conclusie inzake relevantie metaboliet AMPA

Op grond van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA als niet relevant kan worden beschouwd. Derhalve behoeft niet te worden getoetst aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu. Waar echter gegevens beschikbaar zijn voor AMPA is toch getoetst aan de normen, om inzichtelijk te maken hoe de verhouding tot de verschillende normen is.

Uitspoeling naar het ondiepe grondwater

 

De aanvrager heeft een studie aangeleverd waarin een PELMO simulatie is uitgevoerd. Er wordt geen uitspoeling berekend van glyfosaat en AMPA bij 15 jaarlijkse toedieningen van

4,32 kg w.s./ha. Berekeningen met PEARL voor het standaard scenario met een dosering van 1 kg w.s./ha waarbij de waarden voor Koc uit de geleverde PELMO simulatie worden gehaald, voorspellen eveneens geen uitspoeling van glyfosaat en AMPA.

Omdat de sorptie van glyfosaat en AMPA niet gecorreleerd is met het organische stofgehalte, zijn er ook PEARL-simulaties uitgevoerd met een KF van 139 L/kg voor glyfosaat en 162 L/kg voor AMPA (de waarde van 1570 L/kg voor AMPA is niet meegenomen omdat deze bepaald is bij een te hoog org. stofgehalte). Ook hier werd voor het voorjaar en najaar geen uitspoeling berekend. Hiermee voldoen glyfosaat en AMPA aan de norm voor uitspoeling van het Bmb.

Meetgegevens

In een studie (Bannink, 1999) waarbij een aantal waarnemingsputten rond een waterwinningsstation zijn bemonsterd en onderzocht worden geen residuen van glyfosaat en AMPA gemeten. De diepte van de onderzochte filters bevond zich tussen 6 en 32 m –mv.

 

Referenties

Bannink A. 1999. Bestrijdingsmiddelen in het grondwaterbeschermingsgebied Helmond 1999. 's-Hertogenbosch, The Netherlands: N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. Report no. WOB.BI.2803. 49 pp.

 

Risicobeoordeling voor aquatische organismen

 

Concentraties van de werkzame stof

 

De PEC's van glyfosaat in het oppervlaktewater zijn berekend met behulp van de in USES 3.0 opgenomen TOXSWA-module. Hierbij is voor de waterfase uitgegaan van de gemiddelde DT50 systeem van 23 dagen bij 20 °C uit de aërobe water/sediment-studie. Er wordt geen afbraak in het sediment verondersteld.

Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib moet in TOXSWA een Kom worden ingevoerd. Omdat de sorptie van glyfosaat niet is gecorreleerd met het organische stofgehalte, is een pseudo-Kom berekend door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in veldsloten (50%). De aldus berekende pseudo-Kom is 318 L/kg.

Voor de toepassing in droge slootbodems wordt als worst case aangenomen dat de gehele fractie glyfosaat in het water terecht komt (Fdrift is 100%).

 

De initiële PEC voor de formulering Roundup Dry is berekend door de PEC0 van glyfosaat terug te rekenen naar het gehalte werkzame stof van 42%. De berekende PEC's zijn weergegeven in tabel M.37. Alle concentraties zijn uitgedrukt in mg/L.

Tabel M.37 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry, uitgezonderd verhardingen

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Drift

 

[%]

Tijdstip

 

PEC08

 

[mg

w.s./L]

PEC218

 

[mg w.s./L]

PEC288

 

[mg w.s./L]

PEC0

formu-lering

[mg/L]

1

4

appel, peer

1,68

1,0%

voorjaar

7,98

5,61

5,19

19,0

2

9

uien

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

3

13

uien

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

4

16

uien

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

5

19

witlof

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

6

21

witlof

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

7

23

witlof

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

8

27

asperge

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

9

30

asperge

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

10

33

asperge

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

11

39

erwten en bonen

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

12

42

erwten en bonen

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

13

44

erwten en bonen

2,10

1,0%

najaar

9,98

1,37

1,03

23,8

14

48

aardappel/ cons

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

15

52

aardappel/ cons

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

16

55

aardappel/ cons

2,10

1,0%

najaar

9,98

1,37

1,03

23,8

17

59

aardappelen

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

18

64

aardappelen

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

19

67

aardappelen

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

20

71

granen

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

21

75

granen

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

22

78

granen

2,10

1,0%

najaar

9,98

1,37

1,03

23,8

23

87

bieten

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

24

91

bieten

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

25

95

bieten

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

27

102

grasland

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

28

108

grasland

0,34

1,0%

voorjaar

1,60

1,12

1,04

  3,8

29

112

bloembollen

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

30

115

bloembollen

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

31

118

bloembollen

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

32

122

narcis

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

33

125

narcis

1,47

1,0%

najaar

6,98

0,96

0,72

16,6

34

128

narcis

2,10

1,0%

najaar

9,98

1,37

1,03

23,8

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

36

146

openbaar groen

0,34

1,0%

voorjaar

1,60

1,12

1,04

  3,8

37

169

bosbouw

0,84

1,0%

voorjaar

3,99

2,81

2,60

  9,5

38

172

bosbouw

0,17

1,0%

voorjaar

0,80

0,56

0,52

  1,9

39

177

akkerrand

1,47

5,0%

voorjaar

   34,9

   24,6

   22,7

83,0

40

181

akkerrand

1,47

5,0%

voorjaar

  34,9

   24,6

   22,7

83,0

41

184

akkerrand

2,10

5,0%

voorjaar

  49,9

   35,1

   32,5

119

42

191

braakland

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

     4,91

4,54

16,6

43

200

braakland

2,10

1,0%

voorjaar

    9,98

7,01

6,49

23,8

44

205

droge slootbodem

1,47

100%

voorjaar

698

491

454

1663

45

209

droge slootbodem

1,47

100%

voorjaar

698

491

454

1663

46

212

droge slootbodem

2,10

100%

voorjaar

998

701

649

2375

47

232

onder vangrails

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

48

236

onder vangrails

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

49

239

onder vangrails

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

50

256

verhardingen

1,47

zie tabel M.38

51

261

verhardingen

1,47

zie tabel M.38

zie tabel M.38

52

270

verhardingen

2,10

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

1,0%

voorjaar

1,60

1,12

1,04

  3,8

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,0%

voorjaar

6,98

4,91

4,54

16,6

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

1,0%

voorjaar

9,98

7,01

6,49

23,8

57

301

diverse gewassen

2,94

1,0%

voorjaar

   13,97

9,82

9,08

33,3

58

302

diverse gewassen

0,34

1,0%

voorjaar

1,60

1,12

1,04

  3,8

59

317

land- en tuinbouw

0,34

1,0%

voorjaar

1,60

1,12

1,04

  3,8

8: berekend met de TOXSWA-module in USES 3.0

 

Voor toepassing 50, 51 en 52 (Permanent onbeteelde terreinen, verhardingen) is de concentratie in het oppervlaktewater berekend met de 'amenity use' scenario's voor verhardingen van USES 3.0. Er zijn vier scenario's beschikbaar: 1. directe afspoeling naar oppervlaktewater, 2. lozing via overstort van regenwater uit een gescheiden systeem,
3. lozing via overstort van een gemengd systeem en 4. lozing via een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).


Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib is een pseudo-Kom afgeleid door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.

Omdat bij de eerste drie scenario's de formulering direct in het oppervlaktewater terecht komt, is hier de initiële PEC teruggerekend naar de concentratie van de formulering door te corrigeren voor het gehalte werkzame stof in Roundup Dry. Voor het laatste scenario mag worden aangenomen dat de formulering het oppervlaktewater niet als zodanig bereikt. Omdat er geen gegevens zijn over de zuivering van het water door de RWZI, is de 'purification factor' op 0 gesteld.

Tabel M.38 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC08

 

[mg w.s./L]

PEC218

 

[mg w.s./L]

PEC288

 

[mg w.s./L]

PEC0

formulering

[mg/L]

 

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

50

1,47

     31

    27

   26

      74

51

1,47

     31

    27

   26

      74

52

2,10

    44

    38

   37

    105

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

50

1,47

4280

3730

3570

10190

51

1,47

4280

3730

3570

10190

52

2,10

6114

5329

5100

14558

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

50

1,47

4000

3480

3330

  9524

51

1,47

4000

3480

3330

  9524

52

2,10

5714

4971

4757

13605

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

50

1,47

    80

    70

   67

    190

51

1,47

    80

    70

   67

    190

52

2,10

  114

  100

   95

    272

8Berekend volgens USES 3.0 scenario amenity use, paved areas

 

Concentraties van potentieel relevante metabolieten

 

De initiële PEC's van metaboliet AMPA zijn afgeleid van de initiële PEC's van glyfosaat door deze te vermenigvuldigen met het maximale vormingspercentage van AMPA in de waterfase (15,7%) en de relatieve molmassa (0,66). De PEC's zijn weergegeven in de tabellen M.39 en M.40.

 


Tabel M.39 Overzicht van concentraties van AMPA in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry, uitgezonderd verhardingen

Toepas-

sing

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Drift

 

[%]

Tijdstip

 

PEC0

glyfosaat

[mg w.s./L]

PEC0

AMPA

[mg/L]

1

4

appel, peer

1,68

1,0%

voorjaar

   7,98

    0,82

2

9

uien

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

3

13

uien

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

4

16

uien

2,10

1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

5

19

witlof

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

6

21

witlof

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

7

23

witlof

2,10

1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

8

27

asperge

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

9

30

asperge

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

10

33

asperge

2,10

1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

11

39

erwten en bonen

1,47

1,0%

najaar

   6,98

    0,72

12

42

erwten en bonen

1,47

1,0%

najaar

   6,98

    0,72

13

44

erwten en bonen

2,10

   1,0%

najaar

  9,98

    1,0

14

48

aardappel/cons

1,47

   1,0%

najaar

   6,98

    0,72

15

52

aardappel/cons

1,47

   1,0%

najaar

   6,98

    0,72

16

55

aardappel/cons

2,10

   1,0%

najaar

   9,98

    1,0

17

59

aardappelen

1,47

   1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

18

64

aardappelen

1,47

   1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

19

67

aardappelen

2,10

   1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

20

71

granen

1,47

   1,0%

najaar

   6,98

    0,72

21

75

granen

1,47

   1,0%

najaar

   6,98

    0,72

22

78

granen

2,10

1,0%

najaar

   9,98

    1,0

23

87

bieten

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

24

91

bieten

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

25

95

bieten

2,10

1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

27

102

grasland

1,47

1,0%

najaar

   6,98

    0,72

28

108

grasland

0,34

1,0%

voorjaar

   1,60

    0,17

29

112

bloembollen

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

30

115

bloembollen

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

31

118

bloembollen

2,10

1,0%

voorjaar

   9,98

    1,0

32

122

narcis

1,47

1,0%

najaar

   6,98

    0,72

33

125

narcis

1,47

1,0%

najaar

   6,98

    0,72

34

128

narcis

2,10

1,0%

najaar

   9,98

    1,0

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

1,0%

voorjaar

   6,98

    0,72

36

146

openbaar groen

0,34

1,0%

voorjaar

   1,60

    0,17

37

169

bosbouw

0,84

1,0%

voorjaar

    3,99

    0,41

38

172

bosbouw

0,17

1,0%

voorjaar

    0,80

    0,082

39

177

akkerrand

1,47

5,0%

voorjaar

  34,9

    3,6

40

181

akkerrand

1,47

5,0%

voorjaar

  34,9

    3,6

41

184

akkerrand

2,10

5,0%

voorjaar

  49,9

    5,0

42

191

braakland

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

    0,72

43

200

braakland

2,10

1,0%

voorjaar

    9,98

    1,0

44

205

droge slootbodem

1,47

100%

voorjaar

698

  72

45

209

droge slootbodem

1,47

100%

voorjaar

698

  72

46

212

droge slootbodem

2,10

100%

voorjaar

998

103

47

232

onder vangrails

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

    0,72

48

236

onder vangrails

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

    0,72

49

239

onder vangrails

2,10

1,0%

voorjaar

    9,98

    1,0

50

256

verhardingen

1,47

zie tabel M.40

zie tabel M.40

zie tabel M.40

51

261

verhardingen

1,47

 

52

270

verhardingen

2,10

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

    0,72

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

1,0%

voorjaar

    1,60

     0,17

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,0%

voorjaar

    6,98

     0,72

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

1,0%

voorjaar

    9,98

     1,0

57

301

diverse gewassen

2,94

1,0%

voorjaar

  14,0

     1,4

58

302

diverse gewassen

0,34

1,0%

voorjaar

    1,60

     0,17

59

317

land- en tuinbouw

0,34

1,0%

voorjaar

    1,60

     0,17

 


Tabel M.40 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PEC0 glyfosaat

[mg w.s./L]

PEC0 AMPA

[mg/L]

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

50

1,47

   31

    3,2

51

1,47

   31

    3,2

52

2,10

   44

    4,6

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

50

1,47

4280

441

51

1,47

4280

441

52

2,10

6114

630

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

50

1,47

4000

412

51

1,47

4000

412

52

2,10

5714

589

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

50

1,47

    80

    8,2

51

1,47

    80

    8,2

52

2,10

  114

  12

 

Risicobeoordeling

 

Normen voor glyfosaat en Roundup Dry

In tabel M.41 zijn de laagste effectconcentraties voor aquatische organismen, bepaald in studies met de werkzame stof, weergegeven. Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. Voor toepassingen waarbij de werkzame stof als geformuleerd product in het oppervlaktewater terecht komt, moet daarom de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt worden genomen. In de tabel M.42 zijn de acute normen weergegeven zoals berekend op basis van studies met de formulering Roundup Dry.

Tabel M.41 Overzicht van de toelatingsnormen van glyfosaat voor aquatische organismen, studies met de werkzame stof

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

 

Alg

Selenastrum capricornutum

 

10

  10

1

1000

Kreeftachtigen

Daphnia magna

748

 

100

7,48

7480

Vissen

Oncorhynchus mykiss

  86

 

100

0,86

  860

 

 

 

 

 

 

 

Chronisch

 

 

 

 

 

 

Kreeftachtigen

D. magna

 

  9,4

  10

0,94

  940

Vissen

O. mykiss

 

52

  10

5,2

5200

Planten

Lemna minor

 

23,41

  10

2,3

2300

1: bepaald in een studie met Roundup, NOEC uitgedrukt op basis van w.s.

Tabel M.42 Overzicht van de acute toelatingsnormen van Roundup Dry voor aquatische organismen

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm Roundup Dry

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

Alg

Selenastrum capricornutum

 

320

  10

32

Kreeftachtigen

Daphnia magna

>970

 

100

>9,7

Vissen

Cyprinus carpio

>957

 

100

>9,6

 

Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de toxiceit van de formulering Roundup Dry voor waterorganismen lager is dan de toxiciteit van de werkzame stof. Zoals gebruikelijk wordt de laagste norm genomen voor elk organisme, in dit geval de normen van de werkzame stof.

 

Acute risico's van Roundup Dry, verhardingen uitgezonderd

De acute normoverschrijdingsfactoren op basis van glyfosaat en Roundup Dry zijn in tabel M.43 weergegeven. Voor de toepassingen op verhardingen is een aparte tabel opgenomen (zie tabel M.44).

Tabel M.43 Overzicht van acute normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor toepassingen van Roundup Dry

Toe

pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Normoverschrijding op basis van studies met glyfosaat

Normoverschrijding op basis van studies met Roundup Dry

 

 

 

 

alg

kreeft-

achtige

vis

alg

kreeft-

achtige

vis

1

4

appel, peer

1,68

0,0080

0,0011

0,0093

0,0006

0,0020

0,0020

2

9

uien

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

3

13

uien

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

4

16

uien

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

5

19

witlof

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

6

21

witlof

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

7

23

witlof

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

8

27

asperge

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

9

30

asperge

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

10

33

asperge

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

11

39

erwten en bonen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

12

42

erwten en bonen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

13

44

erwten en bonen

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

14

48

aardappel/ cons

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

15

52

aardappel/ cons

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

16

55

aardappel/ cons

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

17

59

aardappelen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

18

64

aardappelen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

19

67

aardappelen

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

20

71

granen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

21

75

granen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

22

78

granen

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

23

87

bieten

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

24

91

bieten

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

25

95

bieten

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

27

102

grasland

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

28

108

grasland

0,34

0,0016

0,0002

0,0019

0,0001

0,0004

0,0004

29

112

bloembollen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

30

115

bloembollen

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

31

118

bloembollen

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

32

122

narcis

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

33

125

narcis

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

34

128

narcis

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

36

146

openbaar groen

0,34

0,0016

0,0002

0,0019

0,0001

0,0004

0,0004

37

169

bosbouw

0,84

0,0040

0,0005

0,0046

0,0003

0,0010

0,0010

38

172

bosbouw

0,17

0,0008

0,0001

0,0009

0,0001

0,0002

0,0002

39

177

akkerrand

1,47

0,0350

0,0045

0,0405

0,0025

0,0085

0,0085

40

181

akkerrand

1,47

0,0350

0,0045

0,0405

0,0025

0,0085

0,0085

41

184

akkerrand

2,10

0,0500

0,0065

0,0580

0,0035

0,0120

0,0125

42

191

braakland

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

43

200

braakland

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

44

205

droge slootbodem

1,47

0,6983

0,0933

0,8119

0,0520

0,1714

0,1737

45

209

droge slootbodem

1,47

0,6983

0,0933

0,8119

0,0520

0,1714

0,1737

46

212

droge slootbodem

2,10

0,9975

0,1334

1,1599

0,0742

0,2448

0,2482

47

232

onder vangrails

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

48

236

onder vangrails

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

49

239

onder vangrails

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

50

256

verhardingen

1,47

zie

volgende

tabel

 

51

261

verhardingen

1,47

 

 

52

270

verhardingen

2,10

 

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

0,0016

0,0002

0,0019

0,0001

0,0004

0,0004

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,0070

0,0009

0,0081

0,0005

0,0017

0,0017

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

0,0100

0,0013

0,0116

0,0007

0,0024

0,0025

57

301

diverse gewassen

2,94

0,0140

0,0019

0,0162

0,0010

0,0034

0,0035

58

302

diverse gewassen

0,34

0,0016

0,0002

0,0019

0,0001

0,0004

0,0004

59

317

land- en tuinbouw

0,34

0,0016

0,0002

0,0019

0,0001

0,0004

0,0004

 

Uit dit overzicht blijkt dat alleen voor de toepassing in droge slootbodems met de hoogste dosering van 2,10 kg w.s./ha de norm voor glyfosaat wordt overschreden. Derhalve dient voor deze toepassing door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

 

Acute risico's van Roundup Dry bij bespuiting op verhardingen

In tabel M.44 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's weergegeven.

Tabel M.44 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Normoverschrijding op basis van studies met glyfosaat

 

 

 

 

alg

kreeftachtige

vis

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

50

1,47

0,031

0,0041

0,036

 

51

1,47

0,031

0,0041

0,036

 

52

2,10

0,044

0,0059

0,051

 

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

 

50

1,47

4,3

0,57

5,0

 

51

1,47

4,3

0,57

5,0

 

52

2,10

6,1

0,82

7,1

 

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

 

50

1,47

4,0

0,53

4,7

 

51

1,47

4,0

0,53

4,7

 

52

2,10

5,7

0,76

6,6

 

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

 

50

1,47

0,080

0,011

0,093

 

51

1,47

0,080

0,011

0,093

 

52

2,10

0,11

0,015

0,13

 

 

Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

 

Chronische risico's van Roundup Dry, verhardingen uitgezonderd

Voor de chronische risico's wordt uitgegaan van de toxiciteitsgegevens voor de werkzame stof omdat verwacht mag worden dat de formulering na langere tijd niet meer als zodanig in het water aanwezig is. In tabel M.45 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor kreeftachtigen, vissen en waterplanten aangegeven. Voor Lemna minor is een 14-daagse studie met Roundup beschikbaar, de NOEC bedraagt 23,4 mg w.s./L. De risico's voor L. minor zijn berekend op basis van de initiele PEC (worst-case).

Tabel M.45 Overzicht van chronische normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor toepassingen van Roundup Dry

Toe-

Nr.

Teelt

Dosering

Normoverschrijding voor

pas-

sing

in

GAP

 

[kg w.s./ha]

kreeftachtige

PEC21

vis

PEC28

Lemna

PEC0

1

4

appel, peer

1,68

0,0060

0,0010

0,0034

2

9

uien

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

3

13

uien

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

4

16

uien

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

5

19

witlof

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

6

21

witlof

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

7

23

witlof

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

8

27

asperge

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

9

30

asperge

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

10

33

asperge

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

11

39

erwten en bonen

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

12

42

erwten en bonen

1,47

0,0010

0,0001

0,0030

13

44

erwten en bonen

2,10

0,0015

0,0002

0,0009

14

48

aardappel/ cons

1,47

0,0010

0,0001

0,0030

15

52

aardappel/ cons

1,47

0,0010

0,0001

0,0030

16

55

aardappel/ cons

2,10

0,0015

0,0002

0,0009

17

59

aardappelen

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

18

64

aardappelen

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

19

67

aardappelen

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

20

71

granen

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

21

75

granen

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

22

78

granen

2,10

0,0015

0,0002

0,0009

23

87

bieten

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

24

91

bieten

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

25

95

bieten

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

27

102

grasland

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

28

108

grasland

0,34

0,0012

0,0002

0,0007

29

112

bloembollen

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

30

115

bloembollen

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

31

118

bloembollen

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

32

122

narcis

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

33

125

narcis

1,47

0,0010

0,0001

0,0006

34

128

narcis

2,10

0,0015

0,0002

0,0009

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

36

146

openbaar groen

0,34

0,0012

0,0002

0,0007

37

169

bosbouw

0,84

0,0030

0,0005

0,0017

38

172

bosbouw

0,17

0,0006

0,0001

0,0003

39

177

akkerrand

1,47

0,0260

0,0045

0,0150

40

181

akkerrand

1,47

0,0260

0,0045

0,0150

41

184

akkerrand

2,10

0,0375

0,0060

0,0215

42

191

braakland

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

43

200

braakland

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

44

205

droge slootbodem

1,47

0,5223

0,0874

0,2979

45

209

droge slootbodem

1,47

0,5223

0,0874

0,2979

46

212

droge slootbodem

2,10

0,7462

0,1248

0,4256

47

232

onder vangrails

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

48

236

onder vangrails

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

49

239

onder vangrails

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

50

256

verhardingen

1,47

zie

volgende

tabel

51

261

verhardingen

1,47

 

52

270

verhardingen

2,10

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

0,0012

0,0002

0,0007

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,0052

0,0009

0,0030

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

0,0075

0,0012

0,0043

57

301

diverse gewassen

2,94

0,0104

0,0017

0,0060

58

302

diverse gewassen

0,34

0,0012

0,0002

0,0007

59

317

land- en tuinbouw

0,34

0,0012

0,0002

0,0007

 

Uit dit overzicht blijkt dat er bij geen van de toepassingen sprake is van een risico.

Er is echter ook een ‘contact exposure test’ beschikbaar voor wat betreft Lemna. In deze test werd een NOEC van <0,51 kg/ha bepaald. Aangezien dit in de praktijk een realistische wijze van blootstelling is dient getoetst te worden aan deze waarde. De norm is 0,1 x NOEC-waarde en bedraagt derhalve < 0,051 kg /ha. Voor de toepassingen met 1% drift is de hoogste PEC 0,0294 kg/ha. De normoverschrijding is >0,57. Voor de toepassingen op droge slootbodems is contact-blootstelling niet realistisch en kan de norm die in tabel M.45 is gebruikt worden toegepast. Deze norm wordt niet overschreden zoals blijkt uit tabel M.45.

Gezien het feit dat de NOEC in de contact-toets niet exact is bepaald dient een nieuwe contact studie met Lemna te worden geleverd.

 

Chronische risico's van Roundup Dry bij bespuiting op verhardingen

In tabel M.46 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's voor verhardingen weergegeven.


Tabel M.46 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

Normoverschrijding voor

 

 

[kg w.s./ha]

kreeftachtige

vis

Lemna

PEC0

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

50

1,47

0,029

0,0049

0,016

 

51

1,47

0,029

0,0049

0,016

 

52

2,10

0,041

0,0071

0,023

 

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

50

1,47

4,0

0,69

2,3

 

51

1,47

4,0

0,69

2,3

 

52

2,10

5,7

0,98

3,3

 

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

50

1,47

3,7

0,64

2,1

 

51

1,47

3,7

0,64

2,1

 

52

2,10

5,3

0,91

3,0

 

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

50

1,47

0,074

0,013

0,043

 

51

1,47

0,074

0,013

0,043

 

52

2,10

0,11

0,018

0,061

 

 

Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

In het geval van de toepassing op verhardingen behoeft niet aan de NOEC uit de Lemna-contacttest getoetst te worden omdat dit voor deze toepassing geen realistische blootstellingswijze is.

 

Risico's van de metaboliet AMPA

 

De laagste effectconcentraties voor aquatische organismen en bijbehorende normen zijn samengevat in tabel M.47.

Tabel M.47 Overzicht van de normen van metaboliet AMPA voor aquatische organismen

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

 

Alg

Scendesmus subspicatus

 

79,7

  10

7,97

7970

Kreeftachtigen

Daphnia magna

691

 

100

6,91

6910

Vissen

Oncorhynchus mykiss

520

 

100

5,20

5200

 

De normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup zijn weergegeven in tabel M.48 en M.49.

Tabel M.48 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren van AMPA bij toepassing van Roundup Dry, uitgezonderd verhardingen

Toe-

Nr.

Teelt

Dosering

Normoverschrijding voor

pas-

sing

in

GAP

 

 

[kg w.s./ha]

alg

kreeftachtige

vis

1

4

appel, peer

1,68

1,03E-04

1,19E-04

1,58E-04

2

9

uien

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

3

13

uien

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

4

16

uien

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

5

19

witlof

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

6

21

witlof

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

7

23

witlof

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

8

27

asperge

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

9

30

asperge

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

10

33

asperge

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

11

39

erwten en bonen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

12

42

erwten en bonen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

13

44

erwten en bonen

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

14

48

aardappel/ cons

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

15

52

aardappel/ cons

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

16

55

aardappel/ cons

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

17

59

aardappelen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

18

64

aardappelen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

19

67

aardappelen

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

20

71

granen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

21

75

granen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

22

78

granen

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

23

87

bieten

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

24

91

bieten

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

25

95

bieten

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

26

96

stuifgevoelige akkerb.

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

27

102

grasland

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

28

108

grasland

0,34

2,06E-05

2,38E-05

3,16E-05

29

112

bloembollen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

30

115

bloembollen

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

31

118

bloembollen

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

32

122

narcis

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

33

125

narcis

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

34

128

narcis

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

35

129

stuifgevoelige bloemb.

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

36

146

openbaar groen

0,34

2,06E-05

2,38E-05

3,16E-05

37

169

bosbouw

0,84

5,16E-05

5,95E-05

7,91E-05

38

172

bosbouw

0,17

1,03E-05

1,19E-05

1,58E-05

39

177

akkerrand

1,47

4,52E-04

5,20E-04

6,90E-04

40

181

akkerrand

1,47

4,52E-04

5,20E-04

6,90E-04

41

184

akkerrand

2,10

6,45E-04

7,45E-04

9,90E-04

42

191

braakland

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

43

200

braakland

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

44

205

droge slootbodem

1,47

9,03E-03

1,04E-02

1,38E-02

45

209

droge slootbodem

1,47

9,03E-03

1,04E-02

1,38E-02

46

212

droge slootbodem

2,10

1,29E-02

1,49E-02

1,98E-02

47

232

onder vangrails

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

48

236

onder vangrails

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

49

239

onder vangrails

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

50

256

verhardingen

1,47

zie

onderstaande

tabel

 

51

261

verhardingen

1,47

 

 

52

270

verhardingen

2,10

 

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

2,06E-05

2,38E-05

3,16E-05

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

9,03E-05

1,04E-04

1,38E-04

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

1,29E-04

1,49E-04

1,98E-04

57

301

diverse gewassen

2,94

1,81E-04

2,08E-04

2,77E-04

58

302

diverse gewassen

0,34

2,06E-05

2,38E-05

3,16E-05

59

317

land- en tuinbouw

0,34

2,06E-05

2,38E-05

3,16E-05

 

Tabel M.49 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

Normoverschrijding voor

 

[kg w.s./ha]

alg

kreeftachtige

vis

 

 

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

50

1,47

4,00E-04

4,61E-05

6,13E-05

51

1,47

4,00E-04

4,61E-05

6,13E-05

52

2,10

5,71E-04

6,59E-05

8,75E-05

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

50

1,47

5,54E-02

6,39E-03

8,49E-03

51

1,47

5,54E-02

6,39E-03

8,49E-03

52

2,10

7,91E-02

9,12E-03

1,21E-02

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

50

1,47

5,18E-02

5,97E-03

7,93E-03

51

1,47

5,18E-02

5,97E-03

7,93E-03

52

2,10

7,39E-02

8,53E-03

1,13E-02

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

50

1,47

1,04E-03

1,19E-04

1,59E-04

51

1,47

1,04E-03

1,19E-04

1,59E-04

52

2,10

1,48E-03

1,71E-04

2,27E-04

 

Uit dit overzicht blijkt dat in geen van de gevallen de norm voor aquatische organismen wordt overschreden.

 

Meetgegevens

In het kader van het project Handhaving Milieuwetten van het Ministerie van VROM wordt jaarlijks een overzicht van de kwaliteit van het drinkwater gepresenteerd. In deze rapporten staan ondermeer de concentraties van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding.


Een overzicht van de meetresultaten van 1994 tot en met 1999 (Versteegh, diverse publicaties) staat vermeld in de tabellen M.50 en M.51. Glyfosaat en AMPA blijken regelmatig in het oppervlaktewater te worden aangetroffen.

Tabel M.50 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten concentraties glyfosaat

Jaar

Pompstation

 

 

Aantal

metingen

Minimum

concentratie

[µg/L]

Gemiddelde

concentratie

[µg/L]

Maximum

concentratie

[µg/L]

1994

 

 

 

 

 

1995

Amsterdam Weesperkarspel

  4

<0,10

<0,20

0,49

1996

Braakman Stelleweg

13

<0,05

  0,06

0,16

 

Brabantse Biesbosch

19

<0,05

  0,07

0,20

1997

Braakman Stelleweg

  5

  0,1

  0,14

0,19

1998

Brabantse Biesbosch

14

<0,05

  0,07

0,16

 

Groningen de Punt

13

<0,05

<0,05

0,30

1999

Brabantse Biesbosch

13

<0,05

  0,06

0,15

Tabel M.51 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten concentraties AMPA

Jaar

Pompstation

 

 

Aantal metingen

Minimum

concentratie

[µg/L]

Gemiddelde

concentratie

[µg/L]

Maximum

concentratie

[µg/L]

1994

Brabantse Biesbosch

17

0,23

1,00

2,00

1995

Andijk

  4

0,04

0,29

0,76

 

Amsterdam

  4

0,50

0,80

1,00

 

Brabantse Biesbosch

26

0,19

1,30

5,40

1996

Andijk

  7

0,26

0,55

1,50

 

Braakman Stelleweg

13

0,08

0,47

1,10

 

Brabantse Biesbosch

26

0,18

1,90

4,70

 

Andijk

  7

0,26

0,55

1,50

1997

Andijk

  8

0,04

0,27

0,47

 

Braakman Stelleweg

  5

0,27

0,82

2,05

 

Brabantse Biesbosch

13

0,36

1,1

1,9

1998

Andijk

  7

0,04

0,17

0,25

 

Brabantse Biesbosch

14

0,19

0,68

1,70

1999

Andijk

  6

0,03

0,12

0,17

 

Brabantse Biesbosch

14

0,19

0,68

1,70

 

In het Collegestuk C-97.3.12 wordt een rapport van het KIWA (KIWA, 1999) vermeld: Het KIWA heeft een inventarisatie uitgevoerd van metingen uitgevoerd in oppervlaktewateren, met name drinkwaterbronnen, naar het voorkomen van glyfosaat en de metaboliet AMPA. Uit de resultaten blijkt dat in het oppervlaktewater incidenteel glyfosaat wordt aangetroffen in concentraties boven 0,1 µg/L. Gemeten AMPA concentraties liggen hoger, tot meer dan
1 µg/L. Hierbij moet worden opgemerkt dat AMPA ook gevormd kan worden uit andere, op grote schaal toegepaste stoffen (fosfonaten).
Ten aanzien van de herkomst van het glyfosaat in oppervlaktewater kan gesteld worden dat met name de bijdrage van ongezuiverd, van verharding afstromend hemelwater een hoge belasting van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt. Vooral op plaatsen waar binnen een week na toepassen van glyfosaat op verharding sprake was van regenval zijn hoge concentraties glyfosaat, tot
10 µg/L, gemeten in afstromend regenwater.

 

Door het waterschap Zuiderzeeland is in vier woonwijken een studie uitgevoerd naar de afspoeling van glyfosaat na bespuiting van verhardingen. Deze woonwijken zijn gelegen in Dronten, Lelystad, Swifterbant en Zeewolde en hebben een gescheiden rioolstelsel. In de periode 1994-1995 werden bespuitingen uitgevoerd met een spuitboom of lans.


De maximale dosering glyfosaat bedroeg 2,2 kg w.s./ha. Kort na toepassing in het voorjaar werden in de regenwaterafvoer concentraties gemeten van <1 mg/L tot 750 mg/L. In één van de gebieden werd glyfosaat in december nog aangetoond in een concentratie van 0,3 mg/L. De concentraties AMPA in de regenwaterafvoer lagen tussen <0.25 en 77,8 µg/L. In de monsters die in december waren genomen werd geen AMPA aangetoond. In het ontvangende oppervlaktewater was de hoogste concentratie kort na bespuiten 3,6 tot
376 mg/L, enige maanden na bespuiting was dit 0,2 mg/L. De concentraties AMPA lagen tussen <0,25 mg/L en 46,4 mg/L. In de periode 1999-2000 is eenzelfde onderzoek uitgevoerd, de bespuiting werd in deze periode uitgevoerd met infraroodsensoren en in 2000 werd een uitvloeier toegevoegd. De precieze dosering is niet bekend omdat deze afhangt van de onkruiddruk ter plekke; over het totale behandelde oppervlak bedroeg de dosering
0,485 kg w.s./ha. De concentraties glyfosaat in de regenwaterafvoer lagen in de periode van bespuiting tussen <0,5 en 10 mg/L, AMPA concentraties waren <0,5 mg/L tot 5,3 mg/L. In december werden geen residuen aangetroffen. De concentraties van glyfosaat en AMPA in het ontvangende oppervlaktewater lagen tussen <0,5 tot 6,1 mg/L en <0,5 en 3,1 mg/L. In december werden ook hier geen residuen aangetroffen. Deze gegevens lijken er op te wijzen dat er geen 100% afspoeling plaatsvindt. Omdat in de jaren 1994-1995 de monsters in glas bewaard zijn, kunnen door sorptie de waarden over deze periode onderschat zijn.

 

In een Engelse studie, waar glyfosaat in een dosering van 1,8 kg w.s./ha werd toegepast op de randen van een asfaltweg, werd water uit de afvoerput regelmatig bemonsterd totdat
25 mm regen was gevallen. In het controlemonster werd 11 mg/L glyfosaat gemeten. De cumulatieve hoeveelheid glyfosaat na 25 mm regenval was 35% van de opgebrachte hoeveelheid, de hoogste concentratie bedroeg 650 mg/L, gemeten na de eerste regenval.

 

In een soortgelijke studie  werd een oppervlak van 53 m2 tweemaal bespoten met een tussenpoos van 12 dagen, doseringen 3,3 en 3,5 kg w.s./ha (als glyfosaat en oxadiazon). In het afvoerwater verzameld in de periode van 15 tot 20 mm totale regenval, was de gemiddelde concentratie glyfosaat 16,7 mg/L. De concentratie gemeten in de totale hoeveelheid regen van 59,8 mm na de eerste toepassing en 3 mm na de tweede, was de concentratie 3,4 mg/L. Na een hevige regenval was de concentratie in het ontvangende slootwater 2,4 mg/L, na het vallen van 58 mm regen was dit 0,1 mg/L. Omdat de monsters na de eerste regenval verloren zijn gegaan, kon de werkelijke cumulatieve afspoeling niet worden berekend.

 

Bovenstaande gegevens worden verder in ogenschouw genomen in onderstaande adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen.

 

Referenties

KIWA-rapport 1999: Glyfosaat en AMPA, eigenschappen en aanwezigheid in drinkwaterbronnen.

Versteegh JFM. in press. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1999. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Versteegh JFM, Cleij P. 2000. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland, in 1998. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/13. 33 pp.

Versteegh JFM, Lips F. 1998. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1996. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1998/4. 33 pp.

Versteegh JFM, Lips F. 2000. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1997. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/12. 38 pp.

Versteegh JFM, Van Gaalen FW,  Beuting DM. 1996. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1994. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1996/105. 68 pp.

Versteegh JFM, Van Gaalen FW,  Peen F. 1997. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland, in 1995. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1997/114.
48 pp.

 

Adequate risicobeoordeling voor droge slootbodems

 

De aanvrager heeft een herziene risicobeoordeling uitgevoerd voor droge slootbodems. Hierin wordt met name ingegaan op de aanname van 100% drift voor deze toepassing. Dit percentage beschrijft de situatie dat de opgebrachte dosering in zijn geheel in het water van de sloot wordt terecht komt omdat er direct na het behandelen van de slootbodem water wordt ingelaten en de sloot direct vol water staat. In werkelijkheid kan het enige tijd duren voordat de sloot daadwerkelijk water zal bevatten. Verder geeft de aanvrager aan dat voor het beoordelen van de risico's moet worden uitgegaan van de toxiciteitsgegevens voor de betreffende formulering.

Als het enige tijd duurt voordat er water in de sloot wordt gebracht, zal de werkzame stof niet in de vorm van Roundup Dry in het water komen. Dit betekent dat het in dit geval niet juist is de risicobeoordeling uit te voeren op basis van de toxiciteitsgegevens voor de formulering. Daarnaast is het zo dat de sloot niet direct vol hoeft te staan: het water kan ook door hevige regenval worden aangevoerd. Het berekenen van de risico's op basis van de dimensies van de TOXSWA-sloot kan hierdoor leiden tot een onderschatting van het risico.

In de adequate risicobeoordeling van de aanvrager wordt uitgegaan van de situatie dat de sloot 5 maanden per jaar (in de zomer) droog staat en 7 maanden is gevuld met water (in de winter). Bij bespuiting in het midden van de droge periode duurt het 75 dagen voor er water in de sloot komt. Uitgaande van een DT50 in de bodem van 18,1 dagen, is de hoeveelheid glyfosaat in 75 dagen afgenomen tot 5,7% van de opgebrachte hoeveelheid. Met deze berekening zou volgens de aanvrager een driftpercentage van 5,7% in plaats van 100% moeten worden gehanteerd. Hoewel deze redenering in principe klopt, is niet duidelijk of de aanname van 75 dagen correct is. Daarom is berekend hoe lang het zou duren voor de opgebrachte dosering is afgenomen tot een hoeveelheid die niet meer leidt tot overschrijding van de norm.

Bij de dosering van 2,10 kg w.s./ha is de normoverschrijdingsfactor 1,16. Dit betekent dat de opgebrachte dosering met een factor 0,86 moet zijn afgenomen om geen overschrijding te geven. Uitgaande van de veld-DT50 van 40,6 dagen duurt dit 8,7 dagen. Dit betekent dat de sloot na behandeling tenminste 9 dagen droog moet blijven. Dit zou een redelijke termijn kunnen zijn als het gaat om het actief binnenlaten van water. Het is echter niet uitgesloten dat binnen deze termijn een hevige regenval optreedt. In deze situatie, waar maar een klein deel van de sloot onder water staat, is echter geen sprake van een samenhangend ecosysteem van omgeving en organismen. Voor zover het water afgevoerd zal worden, zal het risico door verdunning gering blijven. Op basis van deze overwegingen wordt het acute risico van toepassing van Roundup Dry in droge slootbodems gering geacht indien een wachttermijn van tenminste 9 dagen voor inunderen in acht wordt genomen.

 

Adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen

 

De aanvrager stelt, in het antwoord op de CTB-conclusies van 7 oktober 1999, dat de met USES 2.0 berekende concentraties onrealistisch hoog zijn en berekent, op basis van de studie van het waterschap Zuiderzeeland, een 90-percentiel concentratie voor het oppervlaktewater van 5,9 mg/L. Deze concentratie zou moeten worden gebruikt in plaats van de waarden die zijn berekend met scenario 2 (overstort bij gemengd systeem). De metingen over 1999 en 2000 zijn gedaan bij een geavanceerde spuittechniek en zijn niet representatief voor een gewone bespuiting.


Dit betekent dat de gemeten concentraties in het oppervlaktewater voor deze jaren niet zondermeer kunnen worden gebruikt voor de risicobeoordeling. Zoals hierboven al is opgemerkt, zijn, bij de studie van het waterschap Zuiderzeeland in de jaren 1994 en 1995, de monsters niet goed bewaard. Door sorptie aan de glaswand zijn de gemeten waarden mogelijk een sterke onderschatting van de werkelijke waarden. De gemeten hoogste concentratie in het afvoerwater van 750 mg/L in de Nederlandse studie komt echter wel overeen met de waarde van 650 mg/L uit de Engelse studie waar wel goede monsterflessen zijn gebruikt en kan daarom worden beschouwd als een realistische worst case schatting.

Wanneer de gemeten waarde van 750 mg/L in het afspoelende regenwater direct zou worden gebruikt voor de risicobeoordeling, dus zonder rekening te houden met een verdunning in het ontvangende oppervlaktewater, is de normoverschrijding voor algen 0,8 en voor vissen 0,9. Wanneer de standaard verdunningsfactor van 3 wordt toegepast, is het risicoquotiënt 0,3. Wanneer de hoogst gemeten concentratie in oppervlaktewater van 376 mg/L wordt gebruikt, is het risicoquotiënt voor algen en vissen 0,4.

Voor het beoordelen van het chronische risico zou de concentratie in het oppervlaktewater moeten worden gebruikt. De hoogst gemeten concentratie is 376 mg/L. Deze is gemeten in juli 1995 na een bespuiting in april en mei. Alle overige concentraties liggen tussen 0,2 en 3,6 mg/L. Het gemiddelde over 1994 en 1995 is 32,5 mg/L. Hiermee is de normoverschrijdingsfactor voor vissen, kreeftachtigen en waterplanten <1.

Voor de situatie van een gemengd systeem (scenario 3) zijn geen gegevens beschikbaar. Dit scenario is echter vergelijkbaar met scenario 2: bij beide scenario's wordt de concentratie in de watergang bepaald door de concentratie in het afstromende regenwater. Het verschil is het oppervlak van de daken en het oppervlak van het behandelde terrein. Dit verschil is zeer gering: in scenario 2 is de concentratie in het afstromende regenwater 89 maal de dosering in kg/m2, in scenario 2 is het 82 maal de dosering. De aangeleverde meetgegevens worden daarom ook als representatief beschouwd voor de situatie van overstort uit een gemengd systeem. Op basis van deze gegevens wordt het acute en chronische risico voor waterorganismen voor beide systemen gering geacht.

Omdat de gemeten maximale concentraties dicht bij de normen voor waterorganismen liggen en er thans technieken beschikbaar zijn voor de bespuitingen op verhardingen die een pleksgewijze toepassing mogelijk maken dient ter stimulering van het gebruik van deze toepassingtechnieken de volgende zin op het etiket te worden geplaatst:

“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”

Uit onderzoek uitgevoerd door Plant research International in Wageningen (Kempenaar, C. et al.; 2000), waarbij volveldse toediening en pleksgewijze toediening met elkaar werden vergeleken voor een viertal toedieningstechnieken, is namelijk gebleken dat de technieken waarbij de pleksgewijze toediening werd gestuurd door onkruidsensoren een aanzienlijk grotere reductie in afgifte van spuitvloeistof te zien gaven t.o.v. de volveldsbespuitingen dan de andere technieken (rugspuit en Sprinkle bar). De Sprinkle bar gaf zelfs nauwelijks verschillen te zien tussen volvelds en pleksgewijze bespuiting.

 

Referenties

Kempenaar, C.; R.M.W. Groeneveld and A.J.M. Uffing. Quantitative evalaution of liquid deposition by herbicide application systems for weed control on hard surfaces. Plant Research International B.V., Wageningen, December 2000.

 


Risicobeoordeling voor bioconcentratie

 

De BCF van glyfosaat voor vissen is 1,1 L/kg, voor kreeftachtigen en molluscen werden BCF's van respectievelijk 10 en 1,3 L/kg gevonden. Hiermee voldoet glyfosaat aan de normen voor bioconcentratie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.

 

Risicobeoordeling voor sediment-organismen

 

Er zijn geen gegevens over de toxiciteit van glyfosaat voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC > 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk en wordt een gering risico voor sedimentorganismen verwacht. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor terrestrische vertebraten

 

Risicobeoordeling voor vogels

 

Voedsel

Het acute risico voor vogels als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor de 'standaardvogel' van 10 g, die dagelijks 2,9 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. Omdat in geen van beide acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50 daarmee voornamelijk wordt bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van

>3200 mg w.s./kg lg.

Het sub-acute risico wordt berekend als PECvoer/LC50. Uit de beschikbare toxiciteitsgegevens blijkt geen verschil in toxiciteit tussen de werkzame stof en de formuleringen en ook hier werd in geen van de studies een effect gevonden. Daarom is uitgegaan van de hoogste LC50 van >4640 mg w.s./kg voer uit een studie met glyfosaat. Het chronische risico wordt berekend als PECvoer/NOEC, met de NOEC van =1000 mg w.s./kg voer, bepaald in een studie met glyfosaat.

Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.

De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname), PECvoer /LC50 en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.52. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50, 0,1 x PECvoer /LC50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van vogels via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.52 opgenomen.


Tabel M.52 Overzicht van concentraties werkzame stof in voedsel en risicoquotiënten voor vogels voor Roundup Dry

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PECvoer

 

[mg/kg]

 

PEDvoer / LD50

 

PECvoer/

LC50

 

PECvoer/

NOEC

1

4

appel, peer

1,68

48,72

<

4,42E-03

<

1,05E-02

<

4,87E-02

2

9

uien

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

3

13

uien

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

4

16

uien

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

5

19

witlof

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

6

21

witlof

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

7

23

witlof

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

8

27

asperge

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

9

30

asperge

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

10

33

asperge

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

11

39

erwten en bonen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

12

42

erwten en bonen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

13

44

erwten en bonen

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

14

48

aardappel/ cons

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

15

52

aardappel/ cons

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

16

55

aardappel/ cons

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

17

59

aardappelen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

18

64

aardappelen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

19

67

aardappelen

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

20

71

granen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

21

75

granen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

22

78

granen

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

23

87

bieten

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

24

91

bieten

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

25

95

bieten

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

27

102

grasland

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

28

108

grasland

0,336

  9,74

<

8,84E-04

<

2,10E-03

<

9,74E-03

29

112

bloembollen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

30

115

bloembollen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

31

118

bloembollen

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

32

122

narcis

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

33

125

narcis

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

34

128

narcis

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

35

129

stuifgev.bloemb.

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

36

146

openbaar groen

0,336

  9,74

<

8,84E-04

<

2,10E-03

<

9,74E-03

37

169

bosbouw

0,84

24,36

<

2,21E-03

<

5,25E-03

<

2,44E-02

38

172

bosbouw

0,168

  4,87

<

4,42E-04

<

1,05E-03

<

4,87E-03

39

177

akkerrand

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

40

181

akkerrand

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

41

184

akkerrand

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

42

191

braakland

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

43

200

braakland

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

44

205

droge slootbodem

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

45

209

droge slootbodem

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

46

212

droge slootbodem

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

47

232

onder vangrails

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

48

236

onder vangrails

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

49

239

onder vangrails

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

50

256

verhardingen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

51

261

verhardingen

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

52

270

verhardingen

2,1

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

55

292

tijdelijk onbeteeld

1,47

  9,74

<

8,84E-04

<

2,10E-03

<

9,74E-03

56

295

tijdelijk onbeteeld

2,1

42,63

<

3,87E-03

<

9,19E-03

<

4,26E-02

54

298

tijdelijk onbeteeld

0,336

60,90

<

5,53E-03

<

1,31E-02

<

6,09E-02

57

301

diverse gewassen

2,94

85,26

<

7,74E-03

<

1,84E-02

<

8,53E-02

58

302

diverse gewassen

0,336

  9,74

<

8,84E-04

<

2,10E-03

<

9,74E-03

59

317

land- en tuinbouw

0,336

  9,74

<

8,84E-04

<

2,10E-03

<

9,74E-03

 

Bij alle toepassingen zijn de risicoquotiënten <0,1 voor acute en sub-acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling. Het risico voor vogels als gevolg van het eten van bespoten voedsel is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).

 

Drinkwater

Het acute risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor de 'standaardvogel' die dagelijks 3 g water drinkt. Het risico wordt berekend op basis van de hoogste LD50 van >3200 mg w.s./kg lg. De concentraties en risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.53. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.54).


Tabel M.53 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënten voor vogels bij toepassing van Roundup Dry verhardingen uitgezonderd

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg/L]

 

PEDwater /LD50

1

4

appel, peer

1,68

    7,98

<

9,38E-07

2

9

uien

1,47

    6,98

<

8,21E-07

3

13

uien

1,47

    6,98

<

8,21E-07

4

16

uien

2,1

    9,98

<

1,17E-06

5

19

witlof

1,47

    6,98

<

8,21E-07

6

21

witlof

1,47

    6,98

<

8,21E-07

7

23

witlof

2,1

    9,98

<

1,17E-06

8

27

asperge

1,47

    6,98

<

8,21E-07

9

30

asperge

1,47

    6,98

<

8,21E-07

10

33

asperge

2,1

    9,98

<

1,17E-06

11

39

erwten en bonen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

12

42

erwten en bonen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

13

44

erwten en bonen

2,1

    9,98

<

1,17E-06

14

48

aardappel/ cons

1,47

    6,98

<

8,21E-07

15

52

aardappel/ cons

1,47

    6,98

<

8,21E-07

16

55

aardappel/ cons

2,1

    9,98

<

1,17E-06

17

59

aardappelen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

18

64

aardappelen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

19

67

aardappelen

2,1

    9,98

<

1,17E-06

20

71

granen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

21

75

granen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

22

78

granen

2,1

    9,98

<

1,17E-06

23

87

bieten

1,47

    6,98

<

8,21E-07

24

91

bieten

1,47

    6,98

<

8,21E-07

25

95

bieten

2,1

    9,98

<

1,17E-06

26

96

stuifgevoelige akkerb.

1,47

    6,98

<

8,21E-07

27

102

grasland

1,47

    6,98

<

8,21E-07

28

108

grasland

0,336

    1,60

<

1,88E-07

29

112

bloembollen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

30

115

bloembollen

1,47

    6,98

<

8,21E-07

31

118

bloembollen

2,1

    9,98

<

1,17E-06

32

122

narcis

1,47

    6,98

<

8,21E-07

33

125

narcis

1,47

    6,98

<

8,21E-07

34

128

narcis

2,1

    9,98

<

1,17E-06

35

129

stuifgevoelige bloemb.

1,47

    6,98

<

8,21E-07

36

146

openbaar groen

0,336

    1,60

<

1,88E-07

37

169

bosbouw

0,84

    3,99

<

4,69E-07

38

172

bosbouw

0,168

    0,80

<

9,38E-08

39

177

akkerrand

1,47

    6,98

<

8,21E-07

40

181

akkerrand

1,47

    6,98

<

8,21E-07

41

184

akkerrand

2,1

    9,98

<

1,17E-06

42

191

braakland

1,47

    6,98

<

8,21E-07

43

200

braakland

2,1

    9,98

<

1,17E-06

44

205

droge slootbodem

1,47

698

<

8,21E-05

45

209

droge slootbodem

1,47

698

<

8,21E-05

46

212

droge slootbodem

2,1

998

<

1,17E-04

47

232

onder vangrails

1,47

    6,98

<

8,21E-07

48

236

onder vangrails

1,47

    6,98

<

8,21E-07

49

239

onder vangrails

2,1

    9,98

<

1,17E-06

50

256

verhardingen

1,47

zie

volgende

tabel

51

261

verhardingen

1,47

 

52

270

verhardingen

2,1

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

    6,98

<

8,21E-07

55

292

tijdelijk onbeteeld

1,47

    1,60

<

1,88E-07

56

295

tijdelijk onbeteeld

2,1

    6,98

<

8,21E-07

54

298

tijdelijk onbeteeld

0,336

    9,98

<

1,17E-06

57

301

diverse gewassen

2,94

  13,97

<

1,64E-06

58

302

diverse gewassen

0,336

    1,60

<

1,88E-07

59

317

land- en tuinbouw

0,336

    1,60

<

1,88E-07

 

Tabel M.54 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënten voor vogels bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

 

PEDwater /LD50

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

50

1,47

    31,3

<

4,28E-06

51

1,47

    31,3

<

4,28E-06

52

2,10

    46,0

<

6,29E-06

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

50

1,47

4330

<

5,92E-04

51

1,47

4330

<

5,92E-04

52

2,10

6370

<

8,71E-04

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

50

1,47

4040

<

5,52E-04

51

1,47

4040

<

5,52E-04

52

2,10

5780

<

7,90E-04

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

50

1,47

    81,0

<

1,11E-05

51

1,47

    81,0

<

1,11E-05

52

2,10

  116,0

<

1,59E-05

 

In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor vogels is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.

 

Doorvergiftiging

Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.

 


Risicobeoordeling voor zoogdieren

 

Voedsel

Het acute risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' van 6 g, dat dagelijks 1,025 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg w.s./kg lg voor de rat. De chronische risico’s zijn berekend op basis van de NOAEL van 10000 mg/kg voedsel.

Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.

De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname) en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.55. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van zoogdieren via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.55 opgenomen.

Tabel M.55 Overzicht van concentraties werkzame stof  in voedsel en risicoquotiënten voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECvoer

[mg/kg]

 

PED/LD50

PECvoer/NOAEL

1

4

appel, peer

1,68

48,72

<

4,16E-03

4,87E-03

2

9

uien

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

3

13

uien

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

4

16

uien

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

5

19

witlof

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

6

21

witlof

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

7

23

witlof

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

8

27

asperge

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

9

30

asperge

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

10

33

asperge

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

11

39

erwten en bonen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

12

42

erwten en bonen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

13

44

erwten en bonen

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

14

48

aardappel/ cons

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

15

52

aardappel/ cons

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

16

55

aardappel/ cons

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

17

59

aardappelen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

18

64

aardappelen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

19

67

aardappelen

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

20

71

granen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

21

75

granen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

22

78

granen

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

23

87

bieten

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

24

91

bieten

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

25

95

bieten

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

26

96

stuifgevoelige akkerb.

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

27

102

grasland

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

28

108

grasland

0,336

  9,74

<

8,32E-04

9,74E-04

29

112

bloembollen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

30

115

bloembollen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

31

118

bloembollen

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

32

122

narcis

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

33

125

narcis

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

34

128

narcis

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

35

129

stuifgevoelige bloemb.

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

36

146

openbaar groen

0,336

  9,74

<

8,32E-04

9,74E-04

37

169

bosbouw

0,84

24,36

<

2,08E-03

2,44E-03

38

172

bosbouw

0,168

  4,87

<

4,16E-04

4,87E-04

39

177

akkerrand

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

40

181

akkerrand

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

41

184

akkerrand

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

42

191

braakland

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

43

200

braakland

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

44

205

droge slootbodem

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

45

209

droge slootbodem

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

46

212

droge slootbodem

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

47

232

onder vangrails

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

48

236

onder vangrails

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

49

239

onder vangrails

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

50

256

verhardingen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

51

261

verhardingen

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

52

270

verhardingen

2,1

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

55

292

tijdelijk onbeteeld

1,47

  9,74

<

8,32E-04

9,74E-04

56

295

tijdelijk onbeteeld

2,1

42,63

<

3,64E-03

4,26E-03

54

298

tijdelijk onbeteeld

0,336

60,90

<

5,20E-03

6,09E-03

57

301

diverse gewassen

2,94

85,26

<

7,28E-03

8,53E-03

58

302

diverse gewassen

0,336

  9,74

<

8,32E-04

9,74E-04

59

317

land- en tuinbouw

0,336

  9,74

<

8,32E-04

9,74E-04

 

Bij alle toepassingen is het risioquotiënt voor acute blootstelling <0,1, voor chronische blootstelling <0,2. Derhalve is het risico van Roundup Dry voor zoogdieren gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

 

Drinkwater

Het risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' dat dagelijks 1,8 g water drinkt. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg/kg lg voor de rat. De concentraties en het risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.56. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.57).

Tabel M.56 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry, verhardingen uitgezonderd

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg/L]

 

PEDwater /LD50

1

4

appel, peer

1,68

    7,98

<

1,20E-06

2

9

uien

1,47

    6,98

<

1,05E-06

3

13

uien

1,47

    6,98

<

1,05E-06

4

16

uien

2,1

    9,98

<

1,50E-06

5

19

witlof

1,47

    6,98

<

1,05E-06

6

21

witlof

1,47

    6,98

<

1,05E-06

7

23

witlof

2,1

    9,98

<

1,50E-06

8

27

asperge

1,47

    6,98

<

1,05E-06

9

30

asperge

1,47

    6,98

<

1,05E-06

10

33

asperge

2,1

    9,98

<

1,50E-06

11

39

erwten en bonen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

12

42

erwten en bonen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

13

44

erwten en bonen

2,1

    9,98

<

1,50E-06

14

48

aardappel/ cons

1,47

    6,98

<

1,05E-06

15

52

aardappel/ cons

1,47

    6,98

<

1,05E-06

16

55

aardappel/ cons

2,1

    9,98

<

1,50E-06

17

59

aardappelen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

18

64

aardappelen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

19

67

aardappelen

2,1

    9,98

<

1,50E-06

20

71

granen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

21

75

granen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

22

78

granen

2,1

    9,98

<

1,50E-06

23

87

bieten

1,47

    6,98

<

1,05E-06

24

91

bieten

1,47

    6,98

<

1,05E-06

25

95

bieten

2,1

    9,98

<

1,50E-06

26

96

stuifgevoelige akkerb.

1,47

    6,98

<

1,05E-06

27

102

grasland

1,47

    6,98

<

1,05E-06

28

108

grasland

0,336

    1,60

<

2,39E-07

29

112

bloembollen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

30

115

bloembollen

1,47

    6,98

<

1,05E-06

31

118

bloembollen

2,1

    9,98

<

1,50E-06

32

122

narcis

1,47

    6,98

<

1,05E-06

33

125

narcis

1,47

    6,98

<

1,05E-06

34

128

narcis

2,1

    9,98

<

1,50E-06

35

129

stuifgevoelige bloemb.

1,47

    6,98

<

1,05E-06

36

146

openbaar groen

0,336

    1,60

<

2,39E-07

37

169

bosbouw

0,84

    3,99

<

5,99E-07

38

172

bosbouw

0,168

    0,80

<

1,20E-07

39

177

akkerrand

1,47

    6,98

<

1,05E-06

40

181

akkerrand

1,47

    6,98

<

1,05E-06

41

184

akkerrand

2,1

    9,98

<

1,50E-06

42

191

braakland

1,47

    6,98

<

1,05E-06

43

200

braakland

2,1

    9,98

<

1,50E-06

44

205

droge slootbodem

1,47

698

<

1,05E-04

45

209

droge slootbodem

1,47

698

<

1,05E-04

46

212

droge slootbodem

2,1

998

<

1,50E-04

47

232

onder vangrails

1,47

    6,98

<

1,05E-06

48

236

onder vangrails

1,47

    6,98

<

1,05E-06

49

239

onder vangrails

2,1

    9,98

<

1,50E-06

50

256

verhardingen

1,47

zie

volgende

tabel

51

261

verhardingen

1,47

 

52

270

verhardingen

2,1

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

    6,98

<

1,05E-06

55

292

tijdelijk onbeteeld

1,47

    1,60

<

2,39E-07

56

295

tijdelijk onbeteeld

2,1

    6,98

<

1,05E-06

54

298

tijdelijk onbeteeld

0,336

    9,98

<

1,50E-06

57

301

diverse gewassen

2,94

  13,97

<

2,09E-06

58

302

diverse gewassen

0,336

    1,60

<

2,39E-07

59

317

land- en tuinbouw

0,336

    1,60

<

2,39E-07

Tabel M.57 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

PEDwater /LD50

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

50

1,47

    31,3

<

4,70E-06

51

1,47

    31,3

<

4,70E-06

52

2,10

    46,0

<

6,90E-06

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

50

1,47

4330

<

6,50E-04

51

1,47

4330

<

6,50E-04

52

2,10

6370

<

9,56E-04

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

50

1,47

4040

<

6,06E-04

51

1,47

4040

<

6,06E-04

52

2,10

5780

<

8,67E-04

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

50

1,47

    81,0

<

1,22E-05

51

1,47

    81,0

<

1,22E-05

52

2,10

  116,0

<

1,74E-05

 

In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor zoogdieren is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

 

Doorvergiftiging

Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.

 

Risicobeoordeling voor bijen en hommels

 

Voor de verschillende toepassingen wordt het risico voor bijen berekend als D/LD50, met

D = dosering in g/ha en de LD50 in mg/bij. De LD50 van Roundup Dry voor bijen is >25 mg/bij, overeenkomend met >10,5 mg w.s./bij als zuur equivalenten. Omdat in geen van de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van >100 mg w.s./bij.

De normoverschrijdingsfactor is < 29, het acute risico voor bijen is gering.

 

In een tunnelexperiment werd in eerste instantie geen sterfte van bijen waargenomen na bespuiting in een dosering van 3,3 kg w.s./ha. Bij herhaling van het experiment met dezelfde dosering werd echter een viervoudige toename van bijensterfte ten opzichte van de controle waargenomen. Het is niet duidelijk of deze sterfte veroorzaakt kan zijn door andere factoren dan de behandeling met glyfosaat.

Op grond van bovenstaande worden de toepassingen van Roundup Dry geacht te voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.

 


Andere niet-doelwit arthropoden

 

Voor de toepassing op verhardingen wordt blootstelling van niet-doelwitarthropoden minder waarschijnlijk geacht. Voor de overige toepassingen zijn alle geteste groepen (parasitoïden, roofmijten en bodem- en bladbewonende predatoren) relevant. Voor alle groepen zijn testen uitgevoerd met Roundup Dry. De praktijkdosering van Roundup Dry varieert van

0,168 kg w.s./ha in de bosbouw (nr. 38) tot 2,94 kg w.s./ha voor toepassing op diverse gewassen (nr. 57). Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd voor letale en sub-letale effecten in de controle.

 

Parasitoïden

Bij blootstelling van de sluipwesp Aphidius rhopalosiphi aan residuen van 0,515 en 10,3 L/ha (0,22 en 4,3 kg w.s./ha) op planten was er geen sterfte en werd de parasitatiecapaciteit met ten hoogste 14% geremd. De hoogste dosering in deze test is hoger dan de hoogste praktijkdosering en het risico voor A. rhopalosiphi is gering.

 

Roofmijten

Bij blootstelling van Typhlodromus pyri aan residuen op blad werd bij 0,515 L/ha

(0,22 kg w.s./ha; overeenkomend met 5% drift) 18,1% effect op de overleving gevonden na
7 dagen. Na 14 dagen was de sterfte 35,8%. De vruchtbaarheid was bij deze dosering afgenomen met 45%, deze afname was echter niet significant. Bij 10 L/ha (4,3 kg w.s./ha) was het effect op overleving 93,8% na 7 dagen en 100% na 10 dagen. Bij beide doseringen is het effectpercentage hoger dan 30%. Er wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals openomen in de UB. De lage dosering is onderzocht omdat de aanvrager een beroep doet op de ‘in-field’ en ‘off-field’ benadering van het risico voor niet-doelwit arthropoden op grond van de ESCORT II workshop en bijbehorende document, Guidance document on regulatory testing and risk assessment procedures for plant protection products with non-target arthropods. Officieel betreft het document nog een conceptdocument en is nog niet opgenomen in de Uniforme Beginselen. Het CTB kan echter wel instemmen met het argument van de aanvrager om de beoordeling in dit geval op basis van dit document uit te voeren gezien het feit dat experts uit alle lidstaten hebben ingestemd met deze benadering en het gezien kan worden als de laatste stand van de wetenschap.

Wordt bovengenoemde benadering in ogenschouw genomen dan kan het volgende worden gesteld:

·       ‘in-field’: bij de praktijkdoseringen blijken op grond van de beschikbare gegevens effecten groter dan 30% op te treden. Om toch aan de criteria te voldoen dienen gegevens geleverd te worden die aantonen dat herstel van de soort optreedt binnen het sezoen.

·       ‘off-field’: de aanvrager gaat uit van 5% drift als blootstelling van ‘off-field’. Echter, er wordt uitgegaan van het driftpercentage op 1 meter afstand van het gewas bij de ‘off-field’-benadering. Op grond van gegevens van het IMAG is dit percentage op 9,1% vastgesteld. Dit drift percentage is gebaseerd op het document “Spray drift when applying herbicides in sugar beet and maize using a band sprayer” van Van de Zande et al., 2000. Hierin staat de gemeten drift op de stroken 0,5-1,5 m, 2-3 m en 1,5-6 m van de laatste dop bij een bespuiting van (jonge) mais met een standaard veldspuit. De bespuitingen zijn uitgevoerd in mais van ongeveer 10-15 cm hoog. Werkbreedte van de spuit was 18 m. De gebruikte spuitdoppen waren XR11004 spleetdoppen bij een druk van 3 bar. Het spuitvolume was
300 l/ha. De gemiddelde windsnelheid tijdens de metingen was 4,3 m/s (op 2 m hoogte). De drift op 0,5-1,5 m van de laatste dop was 9,1%. Dit is een inschatting van de drift op
1 m afstand van de laatste gewasrij. 1m van de laatste gewasrij komt overeen met een gemiddelde afstand van 87,5 cm van de laatste dop.
Het effectpercentage voor Typhlodromus pyri bij een driftpercentage van 9,1% is niet bekend. Echter, bij 5% drift wordt al een mortaliteitspercentage van meer dan 30% na
14 dagen gevonden. Derhalve kan gesteld worden dat dit percentage ook bij een driftpercentage van 9,1% boven de norm van 30% zal liggen.

Op grond van bovenstaande wordt ook op grond van de ‘in-field’ en ‘off-field’ benadering niet voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals gesteld in de UB. Aanvullende gegevens in de vorm van (semi-)veldexperimenten worden noodzakelijk geacht. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering
C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

 

Bodembewonende predatoren

Een directe bespuiting met 10,3 L/ha (4,3 kg w.s./ha) had geen effect op de overleving en consumptie van de kever Poecilus cupreus. Het risico voor P. cupreus is gering.

 

Bladbewonende predatoren

Bij blootstelling van Chrysoperla carnea aan residuen op glas werd bij een dosering van

0,515 L/ha (0,22 kg w.s./ha) geen negatief effect op de overleving gevonden. De vruchtbaarheid nam af met 32% en het gecombineerde effect was 24%. Bij 10 L/ha

(4,3 kg w.s./ha) werd evenmin een negatief effect op de overleving gevonden en nam de vruchtbaarheid toe met 46%. Het risico voor C. carnea is gering.

 

Conclusie m.b.t. het risico voor niet-doelwit arthropoden

 

Op grond van bovenstaande gegevens wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Voor Typhlodromus pyri worden aanvullende gegevens in de vorm van (semi-)veldexperimenten noodzakelijk geacht. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering C-88.3.5

d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

 

Risicobeoordeling regenwormen

 

Regenwormen kunnen worden blootgesteld aan glyfosaat bij alle toepassingen met uitzondering van de toepassing op verhardingen (nr. 50-52). Voor Roundup Dry werd een LC50 van >1250 mg/kg gevonden, overeenkomend met >512 mg w.s./kg. De 14-daagse LC50's voor de werkzame stof zijn >740 en >2305 mg/kg als zuur equivalenten.

Er zijn geen aanwijzingen dat de formulering van invloed is op de toxiciteit voor regenwormen.

Omdat in geen van de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LC50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LC50 van

>2305 mg w.s./kg.

Er is een 56-daagse chronische studie beschikbaar met de onbekende formulering MON 0139 (45,9% w.s. als zuur equivalenten). Bij de hoogste concentratie van 46,4 mg/kg
(21,3 mg w.s./kg) werd geen effect gevonden op de reproductie, de NOEC is >21,3 mg w.s./kg.

Omdat de sorptie van glyfosaat niet afhangt van het organische stofgehalte wordt hiervoor geen correctie uitgevoerd.

In tabel M.58 zijn de berekende PEC's en de risicoquotiënten voor acute en chronische blootstelling (PEC0/LC50 resp. PEC56/NOEC gegeven.


Tabel M.58 Overzicht concentraties in bodem, PEC0/LC50 en PEC56/NOEC

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC0

 

[mg w.s./kg]

PEC56

 

[mg w.s./kg]

 

 

PEC0/LC50

 

 

PEC56/NOEC

1

4

appel, peer

1,68

1,92

0,790

<

0,00083

<

0,037

2

9

uien

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

3

13

uien

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

4

16

uien

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

5

19

witlof

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

6

21

witlof

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

7

23

witlof

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

8

27

asperge

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

9

30

asperge

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

10

33

asperge

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

11

39

erwten en bonen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

12

42

erwten en bonen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

13

44

erwten en bonen

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

14

48

aardappel/ cons

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

15

52

aardappel/ cons

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

16

55

aardappel/ cons

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

17

59

aardappelen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

18

64

aardappelen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

19

67

aardappelen

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

20

71

granen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

21

75

granen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

22

78

granen

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

23

87

bieten

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

24

91

bieten

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

25

95

bieten

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

27

102

grasland

1,47

0,84

0,346

<

0,00036

<

0,016

28

108

grasland

0,34

0,19

0,079

<

0,00008

<

0,004

29

112

bloembollen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

30

115

bloembollen

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

31

118

bloembollen

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

32

122

narcis

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

33

125

narcis

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

34

128

narcis

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

36

146

openbaar groen

0,34

0,38

0,158

<

0,00017

<

0,007

37

169

bosbouw

0,84

0,96

0,395

<

0,00042

<

0,019

38

172

bosbouw

0,17

0,19

0,079

<

0,00008

<

0,004

39

177

akkerrand

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

40

181

akkerrand

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

41

184

akkerrand

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

42

191

braakland

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

43

200

braakland

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

44

205

droge slootbodem

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

45

209

droge slootbodem

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

46

212

droge slootbodem

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

47

232

onder vangrails

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

48

236

onder vangrails

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

49

239

onder vangrails

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

50

256

verhardingen

1,47

geen risico

voor

regenwormen

51

261

verhardingen

1,47

 

52

270

verhardingen

2,10

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

0,38

0,158

<

0,00017

<

0,007

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

1,68

0,692

<

0,00073

<

0,032

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

2,40

0,988

<

0,00104

<

0,046

57

301

diverse gewassen

2,94

3,36

1,383

<

0,00146

<

0,065

58

302

diverse gewassen

0,34

0,38

0,158

<

0,00017

<

0,007

59

317

land- en tuinbouw

0,34

0,38

0,158

<

0,00017

<

0,007

 

Gezien het feit dat voor alle toepassingen geldt dat de PEC0/LC50 < 0,1 en de PEC56/NOEC

< 0,2 wordt voldaan aan de normen voor acute en chronische blootstelling van regenwormen zoals opgenomen in de UB.

 

Risico's van potentieel relevante metabolieten

De initiële PEC van de metaboliet AMPA wordt berekend door de PEC0 van glyfosaat te corrigeren voor het maximale vormingspercentage van AMPA in grond (29,3%) en de relatieve molmassa (0,66). Er zijn geen acute toxiciteitsgegevens voor de metaboliet AMPA, wel is er een NOEC beschikbaar van >28,1 mg/kg. Als worst case wordt het risico van AMPA berekend als PEC0/NOEC. De berekende PEC's en het risicoquotiënt zijn weergegeven in tabel M.59.


Tabel M.59 Overzicht concentraties in bodem van AMPA en PEC0/NOEC

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC0

AMPA

[mg/kg]

 

 

PEC0/NOEC

1

4

appel, peer

1,68

0,369

<

0,0131

2

9

uien

1,47

0,323

<

0,0115

3

13

uien

1,47

0,323

<

0,0115

4

16

uien

2,10

0,462

<

0,0164

5

19

witlof

1,47

0,323

<

0,0115

6

21

witlof

1,47

0,323

<

0,0115

7

23

witlof

2,10

0,462

<

0,0164

8

27

asperge

1,47

0,323

<

0,0115

9

30

asperge

1,47

0,323

<

0,0115

10

33

asperge

2,10

0,462

<

0,0164

11

39

erwten en bonen

1,47

0,323

<

0,0115

12

42

erwten en bonen

1,47

0,323

<

0,0115

13

44

erwten en bonen

2,10

0,462

<

0,0164

14

48

aardappel/ cons

1,47

0,323

<

0,0115

15

52

aardappel/ cons

1,47

0,323

<

0,0115

16

55

aardappel/ cons

2,10

0,462

<

0,0164

17

59

aardappelen

1,47

0,323

<

0,0115

18

64

aardappelen

1,47

0,323

<

0,0115

19

67

aardappelen

2,10

0,462

<

0,0164

20

71

granen

1,47

0,323

<

0,0115

21

75

granen

1,47

0,323

<

0,0115

22

78

granen

2,10

0,462

<

0,0164

23

87

bieten

1,47

0,323

<

0,0115

24

91

bieten

1,47

0,323

<

0,0115

25

95

bieten

2,10

0,462

<

0,0164

26

96

stuifgev. akkerb.

1,47

0,323

<

0,0115

27

102

grasland

1,47

0,162

<

0,0058

28

108

grasland

0,34

0,037

<

0,0013

29

112

bloembollen

1,47

0,323

<

0,0115

30

115

bloembollen

1,47

0,323

<

0,0115

31

118

bloembollen

2,10

0,462

<

0,0164

32

122

narcis

1,47

0,323

<

0,0115

33

125

narcis

1,47

0,323

<

0,0115

34

128

narcis

2,10

0,462

<

0,0164

35

129

stuifgev. bloemb.

1,47

0,323

<

0,0115

36

146

openbaar groen

0,34

0,074

<

0,0026

37

169

bosbouw

0,84

0,185

<

0,0066

38

172

bosbouw

0,17

0,037

<

0,0013

39

177

akkerrand

1,47

0,323

<

0,0115

40

181

akkerrand

1,47

0,323

<

0,0115

41

184

akkerrand

2,10

0,462

<

0,0164

42

191

braakland

1,47

0,323

<

0,0115

43

200

braakland

2,10

0,462

<

0,0164

44

205

droge slootbodem

1,47

0,323

<

0,0115

45

209

droge slootbodem

1,47

0,323

<

0,0115

46

212

droge slootbodem

2,10

0,462

<

0,0164

47

232

onder vangrails

1,47

0,323

<

0,0115

48

236

onder vangrails

1,47

0,323

<

0,0115

49

239

onder vangrails

2,10

0,462

<

0,0164

50

256

verhardingen

1,47

geen risico

voor

regenwormen

 

51

261

verhardingen

1,47

 

 

52

270

verhardingen

2,10

 

 

53

290

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,323

<

0,0115

55

292

tijdelijk onbeteeld

0,34

0,074

<

0,0026

56

295

tijdelijk onbeteeld

1,47

0,323

<

0,0115

54

298

tijdelijk onbeteeld

2,10

0,462

<

0,0164

57

301

diverse gewassen

2,94

0,647

<

0,0230

58

302

diverse gewassen

0,34

0,074

<

0,0026

59

317

land- en tuinbouw

0,34

0,074

<

0,0026

 

In geen van de gevallen is de PEC0/NOEC >0,2. Het risico van AMPA voor regenwormen is gering, er wordt voldaan aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen

 

Roundup heeft in doseringen tot 635 mg w.s./kg (als zuurequivalenten) geen invloed op de bodemademhaling. Glyfosaat heeft in een dosering van 767 mg/kg geen invloed op de stikstof-fixatie. Significante remming van de nitrificatie treedt op bij doseringen van 460 en 767 mg/kg.

Na toediening van glyfosaat in concentraties van 5 en 25 mg w.s./kg aan sandy loam en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: de gevormde hoeveelheid NO3-N was in sandy loam 74 tot 76% verhoogd ten opzichte van de controle, in silty loam vas de verhoging 24 tot 28%. Deze stimulering van de nitrificatie kan niet alleen worden verklaard door het feit dat glyfosaat een extra N-bron vormt.

Gezien het feit dat in andere studies bij relevante praktijkdoseringen (tot 76,6 mg w.s./kg als zuur equivalenten) geen effect werd waargenomen op de nitrificatie, de stof goed afbreekbaar is in de bodem en de toepassingsfrequentie slechts één maal per jaar is, wordt een gering risico voor bodemmicro-organismen verwacht. Hiermee wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor andere niet-doelwit organismen (flora en fauna)

 

In het laboratorium werd bij een concentratie van 5000 mg Roundup/kg (1550 mg w.s./kg) een effect op de kieming van zaden gevonden. In een veldexperiment werd bij een helikopterbespuiting van kapplaatsen met 2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) geen effect op de kieming van zaden waargenomen. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar over de effecten op hogere planten.

Opgemerkt wordt dat dit criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. Het is wel opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).

Herbiciden kunnen een groot risico opleveren voor terrestrische niet-doelwit planten, wanneer deze aan het middel worden blootgesteld.

Volgens het gestelde in Collegevergadering C-83.11, d.d. 10 maart 1999, dienen de volgende aanvullende gegevens geleverd te worden:

Onderzoek aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

 

Risicobeoordeling voor biologische waterzuiveringsmethoden

 

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van glyfosaat op biologische waterzuiveringsmethoden. Aangezien het waarschijnlijk is dat bij toepassing op verhardingen een deel van de opgebrachte hoeveelheid op het riool wordt geloosd, worden aanvullende gegevens noodzakelijk geacht.

 

Conclusie met betrekking tot het milieu

 

1.        De werkzame stof glyfosaat voldoet aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb)

2.        De metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) kan beschouwd worden als een niet-relevante metaboliet. Derhalve kan deze metaboliet worden uitgesloten van toetsing aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu zoals opgenomen in het Bmb.

3.        Alle toepassingen voldoen aan de normen voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.

4.        Alle toepassingen voldoen aan de normen voor waterorganismen zoals opgenomen in het Bmb. Wel dient voor de toepassing op verhardingen de volgende zin op het etiket te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”

5.        Alle toepassingen voldoen aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.

6.        De werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor bioaccumulatie zoals opgenomen in het Bmb.

7.        Alle toepassingen voldoen aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

8.        Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.

9.        De toepassing op verhardingen voldoet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Alle overige toepassingen voldoen niet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dient (semi-)veldonderzoek te worden geleverd inzake de effecten van het middel Roundup Dry op Typhlodromus pyri. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

10.    Alle toepassingen voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

11.    Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

 

Ontbrekende milieugegevens

 

Te leveren als voorwaarde toekomstige beoordeling

 

1.  In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

2.  Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.

3.   Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de blootstelling middels contact-exposure plaatsvindt.

 

 

Beoordeling van het risico van het middel Roundup Ready to Use voor het milieu

 

Risicobeoordeling voor persistentie en uitspoeling

 

Persistentie in de bodem

 

Glyfosaat

De gemiddelde DT50 van glyfosaat bedraagt onder laboratoriumomstandigheden 18 dagen bij 20 °C (minimum 4, maximum 36 dagen). De gemiddelde DT50 uit veldstudies is 30 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).

Het grondgebonden residu na 100 dagen is 2,5 tot 8,8%, de CO2-productie na 100 dagen is 23,5 tot 71,9%%. Hiermee voldoet glyfosaat aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

 

Er is één metaboliet aangetroffen in hoeveelheden >10%: AMPA werd gevonden in een maximum van 29,3% na 84 dagen.

 

De gemiddelde DT50 van AMPA is 75 dagen onder laboratoriumomstandigheden bij 20 °C. Onder veldomstandigheden verloopt de afbraak echter aanzienlijk langzamer: de gemiddelde DT50 uit veldstudies is 149 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).

Er zijn geen gegevens over mineralisatie en grondgebonden residu na 100 dagen. Voor de toepassingen op verhardingen wordt emissie naar de bodem uitgesloten geacht. Voor de overige toepassingen voldoet AMPA niet aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.

 

Relevantie van de metaboliet AMPA

Voor de metaboliet AMPA is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan te tonen dat deze metaboliet toxicologisch niet relevant is. Er dient te worden aangetoond dat de metaboliet geen werkzaamheid bezit en geen humaan toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen bezit. Voor AMPA geldt het volgende:

·       Werkzaamheid: metaboliet AMPA heeft geen werkzame eigenschappen.

·       Humane toxicologie:m gezien de resultaten van het beschikbare toxiciteitsonderzoek wordt metaboliet AMPA als humaan toxicologisch niet relevant beschouwd (zie tevens conclusie Humane toxicologie).

·       Ecotoxicologie:
waterorganismen:

-      algen: NOEC = 79,7 mg/L (voldoet aan criterium: NOEC > 1 mg/L);

-      kreeftachtigen: EC50 = 691 mg/L (voldoet aan criterium: L(E)C50 > 100 mg/L);

-      vissen: LC50 = 520 mg/L (voldoet aan criterium: LC50 > 100 mg/L).


regenwormen:

-      Er is geen acute studie beschikbaar inzake de toxiciteit van AMPA voor regenwormen. Wel is er een 56-dagen chronische studie geleverd: NOEC > 28,1 mg/kg. Deze waarde is ongeveer 75 maal hoger dan de maximale PEC0 van AMPA in de bodem (zie tabel M.82). Verder bleek uit de 14-dagen acute studie met glyfosaat dat de LC50 > 1000 mg/kg bedroeg. In deze studie is ook een aanzienlijke hoeveelheid AMPA gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve wordt AMPA verondersteld toxicologisch niet relevant te zijn voor regenwormen.

bodemmicro-organismen:

-      Er is geen studie beschikbaar inzake de effecten van AMPA op bodemmicro-organismen. Uit studies met de werkzame stof glyfosaat blijkt dat bij relevante praktijkconcentraties geen effecten op bodemmicro-organismen gevonden zijn. In enkele van deze studies is ook de metaboliet AMPA in piekconcentraties gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA geen effecten heeft op bodemmicro-organismen bij relevante praktijkconcentraties.

-      Verder zijn nog acute en subacute vogelstudies met AMPA geleverd waaruit blijkt dat AMPA zeer weinig giftig is voor vogels.

 

Conclusie inzake relevantie metaboliet AMPA

Op grond van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA als niet relevant kan worden beschouwd. Derhalve behoeft niet te worden getoetst aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu. Waar echter gegevens beschikbaar zijn voor AMPA is toch getoetst aan de normen, om inzichtelijk te maken hoe de verhouding tot de verschillende normen is.

Uitspoeling naar het ondiepe grondwater

 

De aanvrager heeft een studie aangeleverd waarin een PELMO simulatie is uitgevoerd [113]. Er wordt geen uitspoeling berekend van glyfosaat en AMPA bij 15 jaarlijkse toedieningen van 4,32 kg w.s./ha. Berekeningen met PEARL voor het standaard scenario met een dosering van 1 kg w.s./ha waarbij de waarden voor Koc uit de geleverde PELMO simulatie worden gehaald, voorspellen eveneens geen uitspoeling van glyfosaat en AMPA.

Omdat de sorptie van glyfosaat en AMPA niet gecorreleerd is met het organische stofgehalte, zijn er ook PEARL-simulaties uitgevoerd met een 'user-defined' KF van 139 L/kg voor glyfosaat en 162 L/kg voor AMPA (de waarde van 1570 L/kg voor AMPA is niet meegenomen omdat deze bepaald is bij een te hoog org. stofgehalte). Ook hier werd voor het voorjaar en najaar geen uitspoeling berekend. Hiermee voldoen glyfosaat en AMPA aan de norm voor uitspoeling van het Bmb.

 

Meetgegevens

In een studie (Bannink, 1999) waarbij een aantal waarnemingsputten rond een waterwinningsstation zijn bemonsterd en onderzocht worden geen residuen van glyfosaat en AMPA gemeten. De diepte van de onderzochte filters bevond zich tussen 6 en 32 m – mv.

 

Referenties

Bannink A. 1999. Bestrijdingsmiddelen in het grondwaterbeschermingsgebied Helmond 1999. 's-Hertogenbosch, The Netherlands: N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. Report no. WOB.BI.2803. 49 pp.

 


Risicobeoordeling voor aquatische organismen

 

Concentraties van de werkzame stof

 

De PEC's van glyfosaat in het oppervlaktewater zijn berekend met behulp van het 'amenity use' scenario voor beplantingen in USES 3.0. Omdat de sorptie van glyfosaat niet is gecorreleerd met het organische stofgehalte, is een pseudo-Kom berekend door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.

De initiële PEC voor de formulering Roundup Ready to Use is berekend door de PEC0 van glyfosaat terug te rekenen naar het gehalte werkzame stof van 0,72%. De berekende PEC's zijn weergegeven in tabel M.60. Alle concentraties zijn uitgedrukt in mg/L.

Tabel M.60 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Drift

 

[%]

Tijdstip

 

PEC08

 

[mg w.s./L]

PEC218

 

[mg w.s./L]

PEC288

 

[mg w.s./L]

PEC0

formulering

[mg/L]

1

137

beplantingen

1,63

1,0%

voorjaar

3,22

2,81

2,68

447

2a

188

onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

1,0%

voorjaar

3,22

2,81

2,68

447

2b

188

bestratingen, terrassen, paden 

  zie tabel M.61

 

8Berekend volgens USES 3.0 scenario amenity use, plantings

 

Voor de toepassing op verhardingen (toepassing 2b) is de concentratie in het oppervlaktewater berekend met de 'amenity use' scenario's voor verhardingen van USES 3.0. Er zijn vier scenario's beschikbaar: 1. directe afspoeling naar oppervlaktewater, 2. lozing via overstort van regenwater uit een gescheiden systeem, 3. lozing via overstort van een gemengd systeem en 4. lozing via een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib is een pseudo-Kom afgeleid door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.

Omdat bij de eerste drie scenario's de formulering direct in het oppervlaktewater terecht komt, is hier de initiële PEC teruggerekend naar de concentratie van de formulering door te corrigeren voor het gehalte werkzame stof in Roundup Ready To Use. Voor het laatste scenario mag worden aangenomen dat de formulering het oppervlaktewater niet als zodanig bereikt. Omdat er geen gegevens zijn over de zuivering van het water door de RWZI, is de 'purification factor' op 0 gesteld. De concentraties zijn vermeld in tabel M.61.


Tabel M.61 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PEC08

[mg w.s./L]

PEC218

[mg w.s./L]

PEC288

[mg w.s./L]

PEC0 formulering

[mg/L]

 

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

2

1,63

    34

    30

    29

    4778

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

2

1,63

4760

4150

3960

661111

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

2

1,63

4440

3870

3700

616667

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

2

1,63

    89

    77

    74

  12361

8Berekend volgens USES 3.0 scenario amenity use, paved areas

 

Concentraties van potentieel relevante metabolieten

 

De initiële PEC's van metaboliet AMPA zijn afgeleid van de initiële PEC's van glyfosaat door deze te vermenigvuldigen met het maximale vormingspercentage van AMPA in de waterfase (15,7%) en de relatieve molmassa (0,66). De PEC's zijn weergegeven in de tabellen M.62 en M.63.

Tabel M.62 Overzicht van concentraties van AMPA in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen

Toe-pas-

sing

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Drift

 

[%]

Tijdstip

 

PEC0

glyfosaat

[mg w.s./L]

PEC0

AMPA

[mg/L]

1

137

beplantingen

1,63

1,0%

voorjaar

3,22

0,33

2a

188

onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

1,0%

voorjaar

3,22

0,33

2b

188

bestratingen, terrassen, paden en

zie tabel M.63

Tabel M.63 Overzicht van concentraties van de werkzame stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC0

glyfosaat

[mg w.s./L]

PEC0

AMPA

[mg/L]

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

2

1,63

    35

    3,6

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

2

1,63

4820

497

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

2

1,63

4490

463

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

2

1,63

   90

    9,3

 


Risicobeoordeling

 

Normen voor glyfosaat en Roundup Ready To Use

Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. Voor toepassingen waarbij de werkzame stof als geformuleerd product in het oppervlaktewater terecht komt, moet daarom de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt worden genomen.

Er zijn geen studies uitgevoerd met de formulering Roundup Ready To Use. De formulering Roundup bevat hetzelfde surfactant (polyethyleenamine) als Roundup Ready to Use en de verhouding tussen het gehalte werkzame stof en surfactant is nagenoeg gelijk. De gegevens van Roundup zijn daarom gebruikt voor het schatten van de toxiciteit van Roundup Ready To Use. Er is berekend hoeveel Roundup Ready to Use nodig is om de effectconcentraties in mg/L werkzame stof te bereiken die in de testen met Roundup zijn gevonden. Roundup Ready to Use bevat 7,2 g w.s./L, met een dichtheid van 1000 g/L komt dit overeen met een gehalte van 0,72%. De effectconcentraties van Roundup voor algen, Daphnia en vis zijn respectievelijk 0,23, 1,6 en 3,4 mg w.s./L. Deze concentraties zijn teruggerekend naar concentraties Roundup Ready to Use door ze te vermenigvuldigen met een factor 100/0,72, dit levert effectconcentraties voor de formulering van 32, 222 en 472 mg/L. In de tabel M.64 zijn de laagste effectconcentraties voor aquatische organismen, bepaald in studies met de werkzame stof, weergegeven. In de tabel M.65 zijn de normen weergegeven zoals geschat voor de formulering Roundup Ready To Use.

Tabel M.64 Overzicht van de toelatingsnormen van glyfosaat voor aquatische organismen, studies met de werkzame stof

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

 

Alg

Selenastrum capricornutum

 

10

  10

1

1000

Kreeftachtigen

Daphnia magna

748

 

100

7,48

7480

Vissen

Oncorhynchus mykiss

  86

 

100

0,86

  860

 

 

 

 

 

 

 

Chronisch

 

 

 

 

 

 

Kreeftachtigen

D. magna

 

9,4

  10

0,94

  940

Vissen

O. mykiss

 

52

  10

5,2

5200

Planten

Lemna minor

 

23,41

  10

2,3

2300

1: bepaald in een studie met Roundup, NOEC uitgedrukt op basis van w.s.

Tabel M.65 Overzicht van de acute toelatingsnormen van Roundup Ready to Use voor aquatische organismen

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm Roundup Ready To Use

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

 

Alg

Selenastrum capricornutum

 

32

  10

3,2

3200

Kreeftachtigen

Daphnia magna

222

 

100

2,22

2220

Vissen

Oncorhynchus mykiss

472

 

100

4,72

4720

 


Acute risico's van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd

Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. De toxiciteit van de formulering is hoger dan die van de werkzame stof In dit geval wordt voor de normstelling dus uitgegaan van de toxiciteitsgegevens van de formulering. Voor de toepassingen op verhardingen is een aparte tabel opgenomen. De acute normoverschrijdingsfactoren voor de toepassingen van Roundup Ready to Use is weergegeven in tabel M.66.

 

Tabel M.66 Overzicht van acute normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor toepassingen van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen

Toe

pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Normoverschrijding op basis van studies met glyfosaat

Normoverschrijding op basis van studies met Roundup Ready To Use

 

 

 

 

alg

kreeft-

achtige

vis

alg

kreeft-

achtige

vis

1

137

beplantingen

1,63

0,0032

0,0004

0,0037

0,14

0,20

0,095

2a

188

onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

0,0032

0,0004

0,0037

0,14

0,20

0,095

2b

188

bestratingen, terrassen en paden

zie tabel M.67

 

Uit dit overzicht blijkt bij geen van beide toepassingen de norm voor glyfosaat wordt overschreden.

 

Acute risico's van Roundup Ready to Use bij bespuiting op verhardingen

In tabel M.67 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's voor verhardingen weergegeven. Hier is uitgegaan van de normstelling op basis van de werkzame stof glyfosaat omdat bij deze scenario’s glyfosaat niet als formulering het oppervlaktewater zal bereiken.

M.67 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

 

[kg w.s./ha]

Normoverschrijding op basis van studies met glyfosaat

 

 

 

 

alg

kreeftachtige

vis

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

 

2

1,63

0,034

0,0046

0,040

 

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

 

2

1,63

4,8

0,64

5,5

 

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

 

2

1,63

4,4

0,59

5,2

 

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

 

2

1,63

0,089

0,012

0,10

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

 

Chronische risico's van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd

In tabel M.68 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor kreeftachtigen, vissen en waterplanten aangegeven. Voor Lemna minor is een 14-daagse studie beschikbaar. De risico's voor

L. minor zijn berekend op basis van de initiele PEC (worst-case situatie).

Tabel M.68 Overzicht van chronische normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor toepassingen van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen

Toe-

Nr.

Teelt

Dosering

Normoverschrijding voor

pas-

sing

in

GAP

 

[kg w.s./ha]

kreeftachtige

PEC21

vis

PEC28

Lemna

PEC0

1

137

beplantingen

1,63

0,0030

0,0005

0,0017

2a

188

onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

0,0030

0,0005

0,0017

2b

188

bestratingen, terrassen, paden

zie tabel M.69

 

Uit dit overzicht blijkt dat er geen chronische risico's zijn.

Er is echter ook een ‘contact exposure test’ beschikbaar voor wat betreft Lemna. In deze test werd een NOEC van <0,51 kg/ha bepaald. Aangezien dit in de praktijk een realistische wijze van blootstelling is dient getoetst te worden aan deze waarde. De norm is 0,1 x NOEC-waarde en bedraagt derhalve < 0,051 kg /ha. Voor de toepassingen met 1% drift is de hoogste PEC 0,0163 kg/ha. De norm overschrijding is >0,32. Gezien het feit dat de NOEC in de contact-toets niet exact is bepaald dient een nieuwe contact studie met Lemna te worden geleverd.

 

Chronische risico's van Roundup Ready to Use bij bespuiting op verhardingen

In tabel M.69 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's weergegeven.


Tabel M.69 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

Normoverschrijding voor

 

 

[kg w.s./ha]

kreeftachtige

PEC21

vis

PEC28

Lemna

PEC0

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

 

2

1,63

0,032

0,006

0,018

 

 

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

 

2

1,63

4,4

0,762

2,6

 

 

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

 

2

1,63

4,1

0,712

2,4

 

 

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

 

2

1,63

0,082

0,014

0,047

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.

In het geval van de toepassing op verhardingen behoeft niet aan de NOEC uit de Lemna-contacttest getoetst te worden omdat dit voor deze toepassing geen realistische blootstellingswijze is.

Risico's van metabolieten

De laagste effectconcentraties voor aquatische organismen en bijbehorende normen zijn samengevat in tabel M.70.

Tabel M.70 Overzicht van de normen van metaboliet AMPA voor aquatische organismen

Taxonomische

groep

Soort

Laagste

Veiligheids-

factor

Norm

 

 

L(E)C50

[mg/L]

NOEC

[mg/L]

 

 

[mg/L]

 

[mg/L]

Acuut

 

 

 

 

 

 

Alg

Scendesmus subspicatus

 

79,7

  10

7,97

7970

Kreeftachtigen

Daphnia magna

691

 

100

6,91

6910

Vissen

Oncorhynchus mykiss

520

 

100

5,20

5200

 

De normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup Ready to Use (met uitzondering van verhardingen) zijn weergegeven in de tabellen M.71 en M.72.


Tabel M.71 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren van AMPA bij toepassing van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen

Toe-

Nr.

Teelt

Dosering

Normoverschrijding voor

pas-

sing

in

GAP

 

 

[kg w.s./ha]

alg

kreeftachtige

vis

1

137

beplantingen

1,63

4,17E-05

4,80E-05

6,39E-05

2a

188

onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

4,17E-05

4,80E-05

6,39E-05

2b

188

bestratingen, terrassen, paden

zie tabel M.72

Tabel M.72 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

Normoverschrijding voor

 

[kg w.s./ha]

alg

kreeftachtige

vis

 

 

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

2

1,63

4,45E-04

5,13E-05

6,82E-05

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

2

1,63

6,16E-02

7,10E-03

9,44E-03

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

2

1,63

5,74E-02

6,63E-03

8,80E-03

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

2

1,63

1,15E-03

1,33E-04

1,76E-04

 

 

 

 

 

 

Uit dit overzicht blijkt dat in geen van de gevallen de norm voor aquatische organismen wordt overschreden.

 

Meetgegevens

In het kader van het project Handhaving Milieuwetten van het Ministerie van VROM wordt jaarlijks een overzicht van de kwaliteit van het drinkwater gepresenteerd. In deze rapporten staan ondermeer de concentraties van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding. Een overzicht van de meetresultaten van 1994 tot en met 1999 (Versteegh, diverse publicaties) staat vermeld in de tabellen M.73 en M.74. Glyfosaat en AMPA blijken regelmatig in het oppervlaktewater te worden aangetroffen.


Tabel M.73 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten concentraties glyfosaat

Jaar

Pompstation

 

 

Aantal

metingen

Minimum

concentratie

[µg/L]

Gemiddelde

concentratie

[µg/L]

Maximum

concentratie

[µg/L]

1994

 

 

 

 

 

1995

Amsterdam Weesperkarspel

  4

<0,10

<0,20

0,49

1996

Braakman Stelleweg

13

<0,05

  0,06

0,16

 

Brabantse Biesbosch

19

<0,05

  0,07

0,20

1997

Braakman Stelleweg

  5

  0,1

  0,14

0,19

1998

Brabantse Biesbosch

14

<0,05

  0,07

0,16

 

Groningen de Punt

13

<0,05

<0,05

0,30

1999

Brabantse Biesbosch

13

<0,05

  0,06

0,15

Tabel M.74 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten concentraties AMPA

Jaar

Pompstation

 

 

Aantal metingen

Minimum

concentratie

[µg/L]

Gemiddelde

concentratie

[µg/L]

Maximum

concentratie

[µg/L]

1994

Brabantse Biesbosch

17

0,23

1,00

2,00

1995

Andijk

  4

0,04

0,29

0,76

 

Amsterdam

  4

0,50

0,80

1,00

 

Brabantse Biesbosch

26

0,19

1,30

5,40

1996

Andijk

  7

0,26

0,55

1,50

 

Braakman Stelleweg

13

0,08

0,47

1,10

 

Brabantse Biesbosch

26

0,18

1,90

4,70

 

Andijk

  7

0,26

0,55

1,50

1997

Andijk

  8

0,04

0,27

0,47

 

Braakman Stelleweg

  5

0,27

0,82

2,05

 

Brabantse Biesbosch

13

0,36

1,1

1,9

1998

Andijk

  7

0,04

0,17

0,25

 

Brabantse Biesbosch

14

0,19

0,68

1,70

1999

Andijk

  6

0,03

0,12

0,17

 

Brabantse Biesbosch

14

0,19

0,68

1,70

 

In het collegestuk C-97.3.12, d.d. 10 mei 2000, wordt een rapport van het KIWA (KIWA, 1999) vermeld: Het KIWA heeft een inventarisatie uitgevoerd van metingen uitgevoerd in oppervlaktewateren, met name drinkwaterbronnen, naar het voorkomen van glyfosaat en de metaboliet AMPA. Uit de resultaten blijkt dat in het oppervlaktewater incidenteel glyfosaat wordt aangetroffen in concentraties boven 0,1 µg/L. Gemeten AMPA concentraties liggen hoger, tot meer dan 1 µg/L. Hierbij moet worden opgemerkt dat AMPA ook gevormd kan worden uit andere, op grote schaal toegepaste stoffen (fosfonaten). Ten aanzien van de herkomst van het glyfosaat in oppervlaktewater kan gesteld worden dat met name de bijdrage van ongezuiverd, van verharding afstromend hemelwater een hoge belasting van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt. Vooral op plaatsen waar binnen een week na toepassen van glyfosaat op verharding sprake was van regenval zijn hoge concentraties glyfosaat, tot 10 µg/L, gemeten in afstromend regenwater.

 

Door het waterschap Zuiderzeeland is in vier woonwijken een studie uitgevoerd naar de afspoeling van glyfosaat na bespuiting van verhardingen. Deze woonwijken zijn gelegen in Dronten, Lelystad, Swifterbant en Zeewolde en hebben een gescheiden rioolstelsel. In de periode 1994-1995 werden bespuitingen uitgevoerd met een spuitboom of lans. De maximale dosering glyfosaat bedroeg 2,2 kg w.s./ha. Kort na toepassing in het voorjaar werden in de regenwaterafvoer concentraties gemeten van <1 mg/L tot 750 mg/L.


In één van de gebieden werd glyfosaat in december nog aangetoond in een concentratie van 0,3 mg/L. De concentraties AMPA in de regenwaterafvoer lagen tussen <0.25 en 77,8 µg/L. In de monsters die in december waren genomen werd geen AMPA aangetoond. In het ontvangende oppervlaktewater was de hoogste concentratie kort na bespuiten 3,6 tot
376 mg/L, enige maanden na bespuiting was dit 0,2 mg/L. De concentraties AMPA lagen tussen <0,25 mg/L en 46,4 mg/L. In de periode 1999-2000 is eenzelfde onderzoek uitgevoerd, de bespuiting werd in deze periode uitgevoerd met infraroodsensoren en in 2000 werd een uitvloeier toegevoegd. De precieze dosering is niet bekend omdat deze afhangt van de onkruiddruk ter plekke; over het totale behandelde oppervlak bedroeg de dosering
0,485 kg w.s./ha. De concentraties glyfosaat in de regenwaterafvoer lagen in de periode van bespuiting tussen <0,5 en 10 mg/L, AMPA concentraties waren <0,5 mg/L tot 5,3 mg/L. In december werden geen residuen aangetroffen. De concentraties van glyfosaat en AMPA in het ontvangende oppervlaktewater lagen tussen <0,5 tot 6,1 mg/L en <0,5 en 3,1 mg/L. In december werden ook hier geen residuen aangetroffen. Deze gegevens lijken er op te wijzen dat er geen 100% afspoeling plaatsvindt. Omdat in de jaren 1994-1995 de monsters in glas bewaard zijn, kunnen door sorptie de waarden over deze periode onderschat zijn.

 

In een Engelse studie, waar glyfosaat in een dosering van 1,8 kg w.s./ha werd toegepast op de randen van een asfaltweg, werd water uit de afvoerput regelmatig bemonsterd totdat
25 mm regen was gevallen. In het controlemonster werd 11 mg/L glyfosaat gemeten. De cumulatieve hoeveelheid glyfosaat na 25 mm regenval was 35% van de opgebrachte hoeveelheid, de hoogste concentratie bedroeg 650 mg/L, gemeten na de eerste regenval.

 

In een soortgelijke studie werd een oppervlak van 53 m2 tweemaal bespoten met een tussenpoos van 12 dagen, doseringen 3,3 en 3,5 kg w.s./ha (als glyfosaat en oxadiazon). In het afvoerwater verzameld in de periode van 15 tot 20 mm totale regenval, was de gemiddelde concentratie glyfosaat 16,7 mg/L. De concentratie gemeten in de totale hoeveelheid regen van 59,8 mm na de eerste toepassing en 3 mm na de tweede, was de concentratie 3,4 mg/L. Na een hevige regenval was de concentratie in het ontvangende slootwater was 2,4 mg/L, na het vallen van 58 mm regen was dit 0,1 mg/L. Omdat de monsters na de eerste regenval verloren zijn gegaan, kon de werkelijke cumulatieve afspoeling niet worden berekend.

 

Bovenstaande gegevens worden verder in ogenschouw genomen in onderstaande adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen.

 

Referenties

KIWA-rapport 1999: Glyfosaat en AMPA, eigenschappen en aanwezigheid in drinkwaterbronnen.

Versteegh JFM. in press. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1999. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Versteegh JFM, Cleij P. 2000. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland, in 1998. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/13. 33 pp.

Versteegh JFM, Lips F. 1998. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1996. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1998/4. 33 pp.

Versteegh JFM, Lips F. 2000. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1997. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/12. 38 pp.

Versteegh JFM, Van Gaalen FW,  Beuting DM. 1996. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1994. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1996/105. 68 pp.

Versteegh JFM, Van Gaalen FW,  Peen F. 1997. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland, in 1995. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1997/114.
48 pp.

Adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen

De aanvrager stelt in het antwoord op de CTB-conclusies van 7 oktober 1999 dat de met USES 2.0 berekende concentraties onrealistisch hoog zijn en berekent op basis van de studie van het waterschap Zuiderzeeland een 90-percentiel concentratie voor het oppervlaktewater van 5,9 mg/L. Deze concentratie zou moeten worden gebruikt in plaats van de waarden die zijn berekend met scenario 2 (overstort bij gemengd systeem). De metingen over 1999 en 2000 zijn gedaan bij een geavanceerde spuittechniek en zijn niet representatief voor een gewone bespuiting. Dit betekent dat de gemeten concentraties in het oppervlaktewater voor deze jaren niet zondermeer kunnen worden gebruikt voor de risicobeoordeling. Zoals hierboven al is opgemerkt, zijn bij de studie van het waterschap Zuiderzeeland in de jaren 1994 en 1995 de monsters niet goed bewaard. Door sorptie aan de glaswand zijn de gemeten waarden mogelijk een sterke onderschatting van de werkelijke waarden. De gemeten hoogste concentratie in het afvoerwater van 750 mg/L in de Nederlandse studie komt echter wel overeen met de waarde van 650 mg/L uit de Engelse studie waar wel goede monsterflessen zijn gebruikt en kan daarom worden beschouwd als een realistische worst case schatting.

Wanneer de gemeten waarde van 750 mg/L in het afspoelende regenwater direct zou worden gebruikt voor de risicobeoordeling, dus zonder rekening te houden met een verdunning in het ontvangende oppervlaktewater, is het risicoquotiënt voor algen 0,8 en voor vissen 0,9. Wanneer de standaard verdunningsfactor van 3 wordt toegepast, is het risicoquotiënt 0,3. Wanneer de hoogst gemeten concentratie in oppervlaktewater van 376 mg/L wordt gebruikt, is het risicoquotiënt voor algen en vissen 0,4.

Voor het beoordelen van het chronische risico zou de concentratie in het oppervlaktewater moeten worden gebruikt. De hoogst gemeten concentratie is 376 mg/L. Deze is gemeten in juli 1995 na een bespuiting in april en mei. Alle overige concentraties liggen tussen 0,2 en

3,6 mg/L. Het gemiddelde over 1994 en 1995 is 32,5 mg/L. Hiermee is de normoverschrijdingsfactor voor vissen, kreeftachtigen en waterplanten <1.

Voor de situatie van een gemengd systeem (scenario 3) zijn geen gegevens beschikbaar. Dit scenario is echter vergelijkbaar met scenario 2: bij beide scenario's wordt de concentratie in de watergang bepaald door de concentratie in het afstromende regenwater. Het verschil is het oppervlak van de daken en het oppervlak van het behandelde terrein. Dit verschil is zeer gering: in scenario 2 is de concentratie in het afstromende regenwater 89 maal de dosering in kg/m2, in scenario 2 is het 82 maal de dosering. De aangeleverde meetgegevens worden daarom ook als representatief beschouwd voor de situatie van overstort uit een gemengd systeem. Op basis van deze gegevens wordt het acute en chronische risico voor waterorganismen voor beide systemen gering geacht.

 

Referenties

Kempenaar, C.; R.M.W. Groeneveld and A.J.M. Uffing. Quantitative evalaution of liquid deposition by herbicide application systems for weed control on hard surfaces. Plant Research International B.V., Wageningen, December 2000.

 

Risicobeoordeling voor bioconcentratie

 

De BCF van glyfosaat voor vissen is 1,1 L/kg, voor kreeftachtigen en molluscen werden BCF's van respectievelijk 10 en 1,3 L/kg gevonden. Hiermee voldoet glyfosaat aan de normen voor bioconcentratie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.

 

Risicobeoordeling voor sediment-organismen

 

Er zijn geen gegevens over de toxiciteit van glyfosaat voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC

> 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk en wordt een gering risico voor sedimentorganismen verwacht. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor terrestrische vertebraten

 

Risicobeoordeling voor vogels

 

Voedsel

Het acute risico voor vogels als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor de 'standaardvogel' van 10 g, die dagelijks 2,9 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. Omdat in geen van beide acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50 daarmee voornamelijk wordt bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van

>3200 mg w.s./kg lg.

Het sub-acute risico wordt berekend als PECvoer/LC50. Uit de beschikbare toxiciteitsgegevens blijkt geen verschil in toxiciteit tussen de werkzame stof en de formuleringen en ook hier werd in geen van de studies een effect gevonden. Daarom is uitgegaan van de hoogste LC50 van >4640 mg w.s./kg voer uit een studie met glyfosaat. Het chronische risico wordt berekend als PECvoer/NOEC, met de NOEC van =1000 mg w.s./kg voer, bepaald in een studie met glyfosaat.

Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.

De berekende PEC's en overschrijdingsfactoren van de risicoquotienten PEDvoer /LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname), PECvoer/LC50 en PECvoer/NOEC staan weergegeven in tabel M.75. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50, 0,1 x PECvoer /LC50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van vogels via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.75 opgenomen.

Tabel M.75 Overzicht van concentraties werkzame stof  in voedsel en risicoquotiënten voor vogels voor Roundup Ready To Use

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PECvoer

 

[mg/kg]

 

PEDvoer /

LD50

 

PECvoer/

LC50

PECvoer/

NOEC

1

137

beplantingen

1,63

47,4

<

4,30E-03

<

1,02E-02

4,74E-02

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

47,4

<

4,30E-03

<

1,02E-02

4,74E-02

 

Bij alle toepassingen zijn de risicoquotiënten <0,1 voor acute en sub-acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling. Het risico voor vogels als gevolg van het eten van bespoten voedsel is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).

 

Drinkwater

Het acute risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor de 'standaardvogel' die dagelijks 3 g water drinkt. Het risico wordt berekend op basis van de hoogste LD50 van >3200 mg w.s./kg lg. De concentraties en risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.76.


Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.77)

Tabel M.76 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor vogels bij toepassing van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

 

PEDwater/LD50

1

137

beplantingen

1,63

3,22

<

3,79E-07

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

3,22

<

3,79E-07

Tabel M.77 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor vogels bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

 

PEDwater/LD50

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

2

1,63

     34

  <

4,70E-06

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

2

1,63

4760

  <

6,51E-04

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

2

1,63

4440

  <

6,07E-04

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

2

1,63

    89

  <

1,22E-05

 

In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor vogels is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.

 

 

Doorvergiftiging

Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.

 

Risicobeoordeling voor zoogdieren

 

Voedsel

Het acute risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' van 6 g, dat dagelijks 1,025 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg w.s./kg lg voor de rat. De chronische risico’s zijn berekend op basis van de NOAEL van 10000 mg/kg voedsel.

De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname) en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.78. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van zoogdieren via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.55 opgenomen.


Tabel M.78 Overzicht van concentraties werkzame stof in voedsel en risicoquotiënten voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready To Use

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECvoer

[mg/kg]

 

PED/LD50

PECvoer/NOAEL

1

137

beplantingen

1,63

47,4

<

4,05E-03

4,74E-03

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

47,4

<

4,05E-03

4,74E-03

 

Bij alle toepassingen is het risicoquotiënt voor acute blootstelling <0,1en voor chronische blootstelling <0,2. Derhalve is het risico van Roundup Ready to Use voor zoogdieren is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

 

Drinkwater

Het risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' dat dagelijks 1,8 g water drinkt. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg/kg lg voor de rat. De concentraties en het risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.79. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel (tabel M.80) weergegeven.

Tabel M.79 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd.

Nr.

Nr. in

GAP

Teelt

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

 

PEDwater/LD50

1

137

beplantingen

1,63

3,22

<

4,83E-07

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

3,22

<

4,83E-07

Tabel M.80 Overzicht van concentraties werkzame stof in water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen

Toepassing

Dosering

[kg w.s./ha]

PECwater

[mg w.s./L]

 

 

PEDwater/LD50

 

 

 

directe run-off naar oppervlaktewater

 

 

2

1,63

    34

<

5,16E-06

 

 

 

 

 

overstort gescheiden systeem

 

 

2

1,63

4760

<

7,14E-04

 

 

 

 

 

overstort gemengd systeem

 

 

2

1,63

4440

<

6,66E-04

 

 

 

 

 

lozing via RWZI

 

 

2

1,63

    89

<

1,34E-05

 

In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor zoogdieren is gering. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

 

 

Doorvergiftiging

Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.

Risico voor bijen en hommels

 

Het risico voor bijen wordt berekend als D/LD50, met D = dosering in g/ha en de LD50 in mg/bij. Er is geen studie met de formulering Roundup Ready to Use beschikbaar. Omdat in geen de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van >100 mg w.s./bij. De normoverschrijdingsfactor is <29, het acute risico voor bijen is gering.

In een tunnelexperiment werd in eerste instantie geen sterfte van bijen waargenomen na bespuiting in een dosering van 3,3 kg w.s./ha. Bij herhaling van het experiment met dezelfde dosering werd echter een viervoudige toename van bijensterfte ten opzichte van de controle waargenomen. Het is niet duidelijk of deze sterfte veroorzaakt kan zijn door andere factoren dan de behandeling met glyfosaat.

Op grond van bovenstaande worden de toepassingen van Roundup Ready to Use geacht te voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.

 

Andere niet-doelwit arthropoden

 

Voor de toepassing op bestratingen wordt blootstelling van niet-doelwitarthropoden minder waarschijnlijk geacht. Voor beplantingen en hagen zijn alle geteste groepen (parasitoïden, roofmijten en bodem- en bladbewonende predatoren) relevant. Voor alle groepen zijn testen uitgevoerd met de nieuwe formulering MON 77737 die qua samenstelling gelijk is aan Roundup Ready To Use. De praktijkdosering van Roundup Ready to Use is
1,634 kg w.s./ha. Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd voor letale en sub-letale effecten in de controle.

 

Parasitoïden

Bij blootstelling van de sluipwesp Aphidius rhopalosiphi aan residuen van 333 L/ha

(2,4 kg w.s./ha) op glas was er binnen 2 uur volledige sterfte. Bij blootstelling aan dezelfde dosering op planten was er geen effect op overleving en parasitatiecapaciteit. Het risico voor A. rhopalosiphi is gering.

 

Roofmijten

Bij blootstelling van Typhlodromus pyri aan residuen op glas werd bij 333 L/ha
(2,4 kg w.s./ha) was er binnen 4 dagen volledige sterfte. Bij blootstelling aan dezelfde dosering op blad was de overleving geremd met 16% en nam de vruchtbaarheid toe met 2,9%. Het totale effect was 14%. Het risico voor T. pyri is gering.

 

Bodembewonende predatoren

Een directe bespuiting met 333 L/ha (2,4 kg w.s./ha) had 3,3% effect op de overleving van de kever Poecilus cupreus, de consumptie was geremd met 22%. Het totale effect was 25%, de testdosering was echter hoger dan de praktijkdosering van 1,63 kg w.s./ha. Het risico voor P. cupreus is gering.

 

Bladbewonende predatoren

Blootstelling van Coccinella septempunctata aan residuen op glas veroorzaakte bij een dosering van 333 L/ha (2,4 kg w.s./ha) volledige sterfte binnen 2 uur. Het risico voor

C. septempunctata is groot, er wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Aanvullende gegevens van een toets op natuurlijk substraat of een (semi-)veldexperiment worden noodzakelijk geacht. In het overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet aangetroffen in het dossier.


Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

 

Conclusie m.b.t. het risico voor niet-doelwit arthropoden

 

Op grond van bovenstaande gegevens wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Voor Coccinella septempunctata worden aanvullende gegevens van (semi-)veldexperimenten noodzakelijk geacht. In het overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet aangetroffen in het dossier. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering
C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

 

Risicobeoordeling regenwormen

 

Regenwormen kunnen worden blootgesteld aan glyfosaat bij beide toepassingen voor zover het geen toepassing op verhardingen betreft. Voor Roundup werd een LC50 van

>1550 mg w.s./kg gevonden, dit zou overeenkomen met een LC50 voor Roundup Ready to Use van 215 g/kg. De 14-daagse LC50's voor de werkzame stof zijn >740 en >2305 mg/kg als zuur equivalenten.

Er zijn geen aanwijzingen dat de formulering van invloed is op de toxiciteit voor regenwormen. Omdat in geen van de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LC50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LC50 van

>2305 mg w.s./kg.

Er is een 56-daagse chronische studie beschikbaar met de onbekende formulering MON 0139 (45,9% w.s. als zuur equivalenten). Bij de hoogste concentratie van 46,4 mg/kg
(21,3 mg w.s./kg) werd geen effect gevonden op de reproductie, de NOEC is >21,3 mg w.s./kg.

Omdat de sorptie van glyfosaat niet afhangt van het organische stofgehalte wordt hiervoor geen correctie uitgevoerd.

In tabel M.81 zijn de berekende PEC's en de risicoquotiënten voor acute en chronische blootstelling gegeven.

Tabel M.81 Overzicht concentraties in bodem, PEC0/LC50 en PEC56/NOEC

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC0

 

[mg w.s./kg]

PEC56

 

[mg w.s./kg]

 

PEC0/

LC50

 

PEC56/

NOEC

1

137

beplantingen

1,63

1,87

0,769

<

0,00081

<

0,036

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

1,87

0,769

<

0,00081

<

0,036

 

De risicoquotiënten zijn <0,1voor acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling, het risico van Roundup Ready to Use voor regenwormen wordt gering geacht. Er wordt derhalve voldaan aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.


Risico's van potentieel relevante metabolieten

 

De initiële PEC van de metaboliet AMPA wordt berekend door de PEC0 van glyfosaat te corrigeren voor het maximale vormingspercentage van AMPA in grond (29,3%) en de relatieve molmassa (0,66). Er zijn geen acute toxiciteitsgegevens voor de metaboliet AMPA, wel is er een NOEC beschikbaar van >28,1 mg/kg. Als worst case wordt het risico van AMPA berekend als PEC0/NOEC. De berekende PEC's en normoverschrijdingsfactoren zijn weergegeven in tabel M.82.

Tabel M.82 Overzicht concentraties AMPA in bodem en PEC0/NOEC

Toe-pas-

sing

Nr.

in

GAP

Teelt

Dosering

 

[kg w.s./ha]

PEC0

AMPA

[mg/kg]

 

Normover-

schrijding

PEC0/NOEC

1

137

beplantingen

1,63

0,359

<

0,0128

2

188

bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen

1,63

0,359

<

0,0128

 

In geen van de gevallen is de PEC0/NOEC >0,2. Het risico van AMPA voor regenwormen is gering, er wordt voldaan aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen

 

Roundup heeft in doseringen tot 635 mg w.s./kg (als zuurequivalenten) geen invloed op de bodemademhaling. Glyfosaat heeft in een dosering van 767 mg/kg geen invloed op de stikstof-fixatie. Significante remming van de nitrificatie treedt op bij doseringen van 460 en 767 mg/kg.

Na toediening van glyfosaat in concentraties van 5 en 25 mg w.s./kg aan sandy loam en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: de gevormde hoeveelheid NO3-N was in sandy loam 74 tot 76% verhoogd ten opzichte van de controle, in silty loam vas de verhoging 24 tot 28%. Deze stimulering van de nitrificatie kan niet alleen worden verklaard door het feit dat glyfosaat een extra N-bron vormt.

Gezien het feit dat in andere studies bij relevante praktijkdoseringen (tot 76,6 mg w.s./kg als zuur equivalenten) geen effect werd waargenomen op de nitrificatie, de stof goed afbreekbaar is in de bodem en de toepassingsfrequentie slechts één maal per jaar is, wordt een gering risico voor bodemmicro-organismen verwacht. Hiermee wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

 

Risicobeoordeling voor andere niet-doelwit organismen (flora en fauna)

 

In het laboratorium werd bij een concentratie van 5000 mg Roundup/kg (1550 mg w.s./kg) een effect op de kieming van zaden gevonden. In een veldexperiment werd bij een helikopterbespuiting van kapplaatsen met 2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) geen effect op de kieming van zaden waargenomen. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar over de effecten op hogere planten.

Opgemerkt wordt dat dit criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. Het is wel opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).

Herbiciden kunnen een groot risico opleveren voor terrestrische niet-doelwit planten, wanneer deze aan het middel worden blootgesteld. Volgens het gestelde in Collegevergadering C-83.11, d.d. 10 maart 1999 dienen de volgende aanvullende gegevens geleverd te worden:

Onderzoek aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

Risicobeoordeling voor biologische waterzuiveringsmethoden

 

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van glyfosaat op biologische waterzuiveringsmethoden. Aangezien het waarschijnlijk is dat bij toepassing op verhardingen een deel van de opgebrachte hoeveelheid op het riool wordt geloosd, worden aanvullende gegevens noodzakelijk geacht.

 

Conclusie met betrekking tot het milieu

 

1.        De werkzame stof glyfosaat voldoet aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

2.        De metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) kan beschouwd worden als een niet-relevante metaboliet. Derhalve kan deze metaboliet worden uitgesloten van toetsing aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu zoals opgenomen in het Bmb.

3.        De toepassingen voldoen aan de normen voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.

4.        De toepassingen voldoen aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.

5.        De werkzame stof glyfosaat en metaboliet AMPA voldoen aan de norm voor bioaccumulatie zoals opgenomen in de UB.

6.        Beide toepassingen voldoen aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

7.        Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.

8.        De toepassing op verhardingen (onderdeel van nr. 2) voldoet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Alle overige toepassingen voldoen niet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dient (semi-) veldonderzoek te worden geleverd inzake de effecten van het middel Roundup Ready to Use op Coccinella septempunctata. In het overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet aangetroffen in het dossier. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.

9.        Alle toepassingen voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

10.    Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

 

Ontbrekende milieugegevens

 

Te leveren als voorwaarde toekomstige beoordeling

 

1.    In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

2.    Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.

3.    Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de blootstelling middels contact-exposure plaatsvindt.

 

 


Conclusie

 

Bij gebruik volgens het Wettelijk gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing van het  middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup Ready to Use (10867 N) op basis van de werkzame stof glyfosaat, zijn deze middelen werkzaam, hebben deze geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van degene die de middelen toepast, noch voor de volksgezondheid (art. 3, eerste lid onder a, Bestrijdingsmiddelenwet 1962).

Of de middelen geen voor het milieu onaanvaardbare effecten hebben, kan niet worden vastgesteld. Hiertoe dienen aanvullende gegevens te worden geleverd. Toepassingen voldoen niet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.

Er dient voor Roundup Dry (semi-)veldonderzoek te worden geleverd naar de effecten van de middelen op Typhlodromus pyri.

Er dient (semi-)veldonderzoek te worden geleverd naar de effecten van het middel Roundup Ready to Use op Coccinella septempunctata.

 

Voor de toepassing op verhardingen dient de volgende zin op het etiket te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”

 

Voor het middel Roundup Ready to Use dient de etikettering (S-zin) te worden aangepast.

 

Gezien het feit dat de aanvullende vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen,van Roundup Dry en Roundup Ready to Use, met uitzondering van de toepassingen op verhardingen, te worden beëindigd.

 

5.    tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

 

Naar aanleiding van een advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het College, bij besluit van 13 juli 2000 de einddatum van glyfosaat gesteld op 1 oktober 2001. Aanleiding voor de beperking van de verlengingstermijn was de inschatting van het CTB dat met het leveren van de gevraagde aanvullende gegevens nog slechts een termijn van 3 maanden gemoeid zou zijn (12 maanden gerekend vanaf 8 oktober 1999).

 

In C-111.3.1, op 11 juli 2001 besloot het College voor de overige middelen op basis van glyfosaat waarvan de aanvragen onvolledig waren op het aspect niet-doelwit-arthropoden[MMa2] :
Onder het voorbehoud dat de conclusies van de in 2001 uit te voeren beoordeling van de werkzame stof glyfosaat, ten aanzien van alle andere aspecten dan het risico voor niet-doelwit-arthropoden, niet leiden tot een voornemen tot beëindiging van de toelatingen of van enkele toepassingen van de toelatingen op grond van art. 3, eerste lid, Bestrijdingsmiddelenwet 1962, besluit het College om de toelating van de bestrijdingsmiddelen…. te verlengen op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962, jo. artikel 7,
vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 ter afronding van de besluitvorming.

·       Als (nieuwe) einddatum voor glyfosaat wordt 1 juli 2002 vastgesteld.

 

Aangezien de voorliggende stofbeoordeling niet leidt tot een voornemen tot beëindiging van de toelatingen of van enkele toepassingen van de toelatingen op andere deelaspecten dan niet-doelwit-arthropoden, kan hetgeen besloten is in C-111.3.1 gehandhaafd blijven.

 

 

Hoorprocedure

 

Milieu

 

Roundup Dry

 

Niet-doelwit arthropoden

Bij besluit van 12 oktober 2001 heeft het CTB beslist dat de toelating van het middel Roundup Dry niet langer verlengd kan worden (uitzondering makend voor het gebruik op verhardingen) wegens een overschrijding van de norm voor niet-doelwit arthropoden.

Voor de soort Typhlodromus pyri is een “in-field” en “off-field” benadering uitgevoerd en gebleken is dat zowel “in-field” als “off-field” op grond van de huidige beschikbare gegevens niet aan de norm voor niet-doelwit arthropoden wordt voldaan.

 

De aanvrager is het met het CTB eens dat “off-field” een risico voor T. pyri niet is uit te sluiten. Volgens de aanvrager kan dit worden opgelost door een extra zin op het etiket op te nemen:
“2 m onbespoten bufferzone houden aan de perceelsranden”. De aanvrager is van mening dat voor de driftpercentages de Ganzelmeier tabellen gebruikt zouden moeten worden, dit om in lijn te blijven met de EU Uniform Principles.

 

Reactie CTB:

Het CTB is het niet eens met de mening van de aanvrager dat de Ganzelmeier data gebruikt zouden moeten worden. Nederland heeft een duidelijk afwijkende situatie voor wat betreft drift in vergelijking met Duitsland, en Nederland heeft een grote database met meetgegevens inzake drift. Op grond hiervan dienen de Nederlandse driftcijfers in beschouwing te worden genomen.

Een 2 m onbespoten bufferzone zou leiden tot een driftpercentage “off-field” dat vergelijkbaar is met het driftpercentage dat op het wateroppervlak terecht komt in de standaardsituatie. Het driftpercentage bij een 2 meter onbespoten bufferzone kan derhalve op 1% worden gesteld. Met een dergelijk lage emissie naar “off-field” is, gezien het feit dat bij een dosering die overeenkomt met 5% drift de norm van 30% net wordt overschreden (35,8% effect), de verwachting dat het effectpercentage voor Typhlodromus pyri lager is dan 30%.  Derhalve wordt “off-field” voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.

Voor wat betreft de situatie “in-field” kan het CTB instemmen met het expertoordeel dat de effecten op bladkruipers minder relevant zijn gezien het feit dat wordt geaccepteerd dat het habitat “in-field” van deze organismen als gevolg van het herbicide gebruik wordt vernietigd.

 

Verder verwijst de aanvrager naar het HTB, deel Arthropoden, waarin het volgende wordt gesteld:

1.    Klassering op basis van de eerste stap is mogelijk en de beslissing tot toetsen op hoger niveau ligt bij de toelatingsaanvrager;

2.    Toetsing op toelaatbaarheid wordt enkel voor groep 3 (geïntegreerde gewasbescherming) meegenomen. Voor andere groepen worden enkel gegevens gevraagd.

3.    Voor milieubescherming in en buiten het gewas wordt de risicobeoordeling nog niet uitgevoerd. Evenmin worden toelatingsconsequenties aan de klasseringen verbonden. Er worden enkel gegevens als dossiervereisten gevraagd.

Aanvrager meldt dat geen claims voor geïntegreerde teelten gemaakt zijn en dat het CTB geen juridisch gefundeerde redenen heeft om de toelating te beëindigen.

 

Reactie CTB:

Sinds juli 1998 wordt niet alleen voor geïntegreerde teelten het risico voor niet-doelwit arthropoden ingeschat maar ook voor de niet-geïntegreerde teelten. Dit is reeds in juli 1998 kenbaar gemaakt aan alle belanghebbenden via de CTB-Nieuwsbrief.

De aanvrager heeft gelijk waar het gaat om punt 1 en 3; klassering op basis van de eerste stap is mogelijk en het onderscheid tussen “in-field” en “off-field” wordt nog niet gemaakt. In de recente update van het HTB waarin de huidige beoordelingssituatie is beschreven wordt het volgende vermeld:


“De toetsing van het risico voor niet-doelwit arthropoden bevindt zich op dit moment in een overgangssituatie tussen de “oude” wijze van toetsing die nog steeds gangbaar is en een nieuwe wijze van toetsing die is uitgewerkt in het concept-rapport op basis van de SETAC/ESCORT 2 workshop (Candolfi et al., 2000) en door de aanvrager toegepast kan worden als hogere tier beoordeling. Deze twee toetsingswijzen worden hieronder uitgewerkt.

 

“Oude” wijze van toetsing:

Indien uit laboratoriumtesten blijkt dat het effectpercentage groter is dan 30% voor één of meerdere onderzochte soorten is er sprake van een risico voor niet-doelwit arthropoden. Men kan vervolgens aantonen middels het uitvoeren van (semi-)veldtesten dat het effectpercentage in meer op de praktijk gerichte omstandigheden kleiner is dan 25% voor de normoverschrijdende soorten. Is dit niet het geval dan is er een groot risico voor niet-doelwit arthropoden en dient een waarschuwingszin op het etiket te worden geplaatst.

 

Nieuwe” wijze van toetsing:

In de “oude” wijze van toetsing kan geen onderscheid gemaakt worden in de volgende situaties:
1. niet-doelwit arthropoden binnen het gewas of akker (“in-field”);
2. niet-doelwit arthropoden buiten het gewas of akker (“off-field”).

Het is echter noodzakelijk dit onderscheid te maken omdat het productie-areaal niet beschouwd kan worden als een onderdeel van het milieu waar alle beschermingsnormen voor niet-doelwit arthropoden onverkort gelden. Zou dit wel gebeuren dan is toepassing van bijvoorbeeld insecticiden, die gezien hun werkingsmechanisme een belangrijk nadelig effect zullen hebben op niet-doelwit arthropoden, vrijwel niet meer mogelijk. Omdat dit geen wenselijke situatie is, wordt in de “oude” situatie gebruik gemaakt van een waarschuwingszin op het etiket bij overschrijding van de normen. Echter, een dergelijke waarschuwingszin is bruikbaar wanneer het gaat om natuurlijke vijanden (‘beneficials’) in geïntegreerde teelten, maar is van weinig waarde in het geval dat niet-doelwit arthropoden in het algemeen beschermd dienen te worden.

 

Op basis van een voorstel van de EPPO/CoE groep voor niet-doelwit arthropoden is in maart 2000 een workshop georganiseerd: de SETAC/ESCORT 2 workshop. Op basis van deze workshop is een rapport geproduceerd (Candolfi et al, 2000). Hierin is expliciet een scheiding gemaakt tussen de ‘in-field’ en ‘off-field’ situatie. Dit rapport met als titel “Guidance Document on regulatory testing and risk assessment procedures for plant protection products with non-target arthropods (final draft version)” betreft nog een concept-versie en is nog niet opgenomen in de Uniforme Beginselen.”

 


Even verder wordt vermeld:
“Zoals reeds eerder is gesteld kunnen aanvragers/toelatinghouders vooralsnog gebruik maken van zowel de “oude” wijze van toetsing als de nieuwe benaderingswijze, waarbij de laatste als een hogere tier beoordeling gezien moet worden; wanneer overschrijding van de normen wordt geconstateerd in de eerste tier van de beoordeling (“oude wijze van toetsing”) heeft de aanvrager/toelatinghouder thans de mogelijkheid in een hogere tier reeds gebruik te maken van de beoordelingsmethoden zoals die zijn vermeld in het Guidance Document, juist om het onderscheid te kunnen maken tussen ‘in-field’ en ‘off-field’ en daarmee tot een realistische verfijning van de risicobeoordeling te komen. Andere redenen om het document nu al te gebruiken is het feit dat het gezien kan worden als de laatste stand van de wetenschap en het feit dat experts uit alle lidstaten hebben ingestemd met de benadering zoals geschetst in het Guidance Document.”

 

Zodra het EU-Guidance Document definitief is en opgenomen wordt in de Uniforme Beginselen zal NL volledig overgaan op de beoordeling volgens dit Guidance document.”

Het is dus duidelijk dat op dit moment beide benaderingswijzen kunnen worden gehanteerd door de aanvrager. In het onderhavige geval betekent dit dat de aanvrager kan kiezen uit de volgende mogelijkheden:

·       Een extra zin op het etiket in verband met de 2 m onbespoten bufferzone

·       Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel vermelden soort). Vermijd onnodige blootstelling.” 


Verhardingen

De aanvrager is het niet eens met de huidige zin op het etiket ten aanzien van het gebruik van het middel op verhardingen. Deze zin luidt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”

 

De aanvrager is van mening dat het gebruik van”maximaal 10% van het totale oppervlak” geen bijkomende duidelijkheid geeft, maar verwarring. Volgens de aanvrager is het percentage van 10% puur arbitrair en kan naargelang de rsisicofactor, voortvloeiend uit de risico-evaluatie, anders worden ingevuld. Verder is de aanvrager tegen het gebruik van commerciële namen op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift, vanwege het feit dat het onzeker is dat de commercialisatie van de Selectspray nog verder gaat, of onder een andere naam wordt gevoerd en het ook mogelijk is dat in de toekomst andere toestellen op de markt komen. Zo is er recent weer een onkruidbestrijker, specifiek voor gebruik op verhardingen, ter beschikking gekomen in Duitsland.

De aanvrager heeft een alternatief voorstel voor de Gebruiksaanwijzing: “Een pleksgewijze toepassing die direct of indirect (via riool) afspoelen naar oppervlaktewater mag enkel door uitsluitend: op de onkruiden gericht te spuiten, onkruidsensor toestellen of onkruidbestrijkers te gebruiken. Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het onkruid
(3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te verwijderen.”

 

Reactie CTB:

Voor een middel met een vergelijkbare toepassing is de volgende zin op het etiket en in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing gebruikt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”

In bovenstaand geval gaat het echter om een middel dat de norm voor waterorganismen overschrijdt bij normaal gebruik en een doseringsverlaging is noodzakelijk om aan de norm te voldoen. Derhalve was het noodzakelijk om de beperking tot maximaal 10% van het totale oppervlak expliciet op te nemen.

In het geval van Roundup Dry is net geen overschrijding van de norm voor waterorganismen geconstateerd. Om die reden kan het CTB akkoord gaan met de bezwaren van de aanvrager tegen het opnemen van de beperking tot maximaal 10% van het totale oppervlak. Ook is het CTB het eens met het bezwaar van de aanvrager inzake het gebruik van commerciële namen op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verder wil het CTB zoveel mogelijk aansluiten bij de reeds bestaande zin.

Op grond van bovenstaande wordt de zin voor het Wettelijk Gebruiksvoorschrift als volgt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen). De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of door onkruidbestrijkers of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”

 

De toevoegingen die de aanvrager maakt, te weten: ”Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het onkruid (3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te verwijderen” kunnen eventueel in de Gebruiksaanwijzing worden opgenomen.

 

Roundup Ready To Use

In Collegevergadering C-113.3.3 werd overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden geconstateerd.

Het risico voor Coccinella septempunctata, blootgesteld aan residuen op glas is groot en aanvullende gegevens werden noodzakelijk geacht. Aangezien deze gegevens reeds in een eerder stadium waren gevraagd, werd geen extra tijd meer gegeven voor het leveren van deze gegevens. Wel had de aanvrager in het overzicht van geleverde studies reeds aangegeven dat er een extended lab studie met dit organisme beschikbaar was, maar deze studie was niet aangetroffen in het dossier.

 

In het kader van de hoorprocedure is de extended lab studie met Coccinella septempunctata alsnog geleverd. Deze studie is uitgevoerd volgens GLP en IOBC richtlijnen en is volledig bevonden. De gebruikte dosering is voldoende hoog. De conclusie uit deze studie is dat het effectpercentage kleiner is dan 30%. Daarmee is er een gering risico voor niet-doelwit arthropoden en wordt thans voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB.

 

Verder reageert de aanvrager op de zin op het etiket inzake de pleksgewijze toepassing op verhardingen: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een plekgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).

De aanvrager is het niet eens met deze zin op het etiket voor het middel Roundup Ready to Use omdat deze formulering alleen door particulieren wordt gebruikt en het niet redelijk is de sensor techniek verplicht te stellen voor particulieren. Bovendien wordt het middel in specifieke “trigger spray” busjes op de markt gebracht, zodat enkel een pleksgewijze toepassing mogelijk is.

De aanvrager stelt een alternatief voor, voor het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing  en wel het volgende:

In het Wettelijk Gebruiksvoorschrift vermelden: “uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen)”.

Reactie CTB:

Het CTB kan instemmen met het argument van de aanvrager dat voor particulieren het niet reëel is om de sensor techniek verplicht te stellen. Het alternatief dat door de aanvrager wordt aangedragen is voor het CTB een bruikbaar alternatief. Gezien het feit dat geen normoverschrijding is geconstateerd, is geen beperking tot 10% van het totale oppervlak nodig.

 

Conclusie m.b.t. milieu

Voor wat betreft de middelen Roundup Ready to Use en Roundup Dry wordt thans voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.

 

Voor Roundup Dry dient de aanvrager aan te geven welke restrictie in het etiket dient te worden opgenomen:

1.    Een extra zin op het etiket in verband met de 2 m onbespoten bufferzone

2.    Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel vermelden soort). Vermijd onnodige blootstelling.” 

De aanvrager heeft op 21 december 2001 aangegeven voorkeur te hebben voor de tweede optie, met vermelding van de soort, Typhlodromus pyri.

 

Ten aanzien van het gebruik op verhardingen wordt voor beide middelen ingestemd met de door de aanvrager voorgestelde restrictiezinnen.

 

Werkzaamheid

 

De aanvrager heeft op 21 december 2001 verzocht om de volgende opmerking in de Gebruiksaanwijzing van Roundup Ready to Use te mogen opnemen:

'24 uur na toepassing zijn de eerste effecten waarneembaar'. Hiertegen bestaat geen bezwaar.

Het verzoek zal worden gehonoreerd.

 

 

Conclusie

 

Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing van de middelen Roundup Ready to Use (10867 N) en Roundup Dry (11229 N) op basis van de werkzame stof glyfosaat, is elk van deze middelen werkzaam, heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van degene die de middelen toepast, noch voor de volksgezondheid en geen voor het milieu onaanvaardbare effecten (art. 3, eerste lid onder a, Bestrijdingsmiddelenwet 1962).

 

Voor Roundup Dry dient de volgende restrictie in het etiket dient te worden opgenomen:

*     Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel soort (Typhlodromus pyri) vermelden). Vermijd onnodige blootstelling.”

 

Voor de toepassing op verhardingen van Roundup Ready to Use dient de volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing te worden opgenomen:
“uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen)”.

 


Voor de toepassing op verhardingen van Roundup Dry dient de volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing te worden opgenomen:

“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen). De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of door onkruidbestrijkers of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”

De toevoegingen ”Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het onkruid (3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te verwijderen” kunnen in de Gebruiksaanwijzing worden opgenomen.

 

De volgende conclusies uit het besluit van C-113.3.3 blijven ongewijzigd:

·       Voor het middel Roundup Ready to Use dient de etikettering (S-zin) te worden aangepast.

·       De volgende gegevens dienen te worden geleverd als voorwaarde voor een toekomstige beoordeling:

 

1.   In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

2.   Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.

3.   Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de wijze van blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling.

 

 

Besluit

 

·       Het College besluit de toelating van het middel Roundup Ready to Use (10867 N) te verlengen op grond van art. 3, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962

·       Voor glyfosaat wordt 1 januari 2007 als nieuwe einddatum vastgesteld.

·       Als expiratiedatum voor het middel Roundup Ready to Use (10867 N) wordt 1 januari 2007 (=einddatum glyfosaat) vastgesteld.

·       Voor de toepassing op verhardingen van het middel Roundup Ready to Use dient de volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing  te worden opgenomen:
“uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen)”.

·       In de Gebruiksaanwijzing van Roundup Ready to Use dient te worden opgenomen:
'24 uur na toepassing zijn de eerste effecten waarneembaar'.


De volgende conclusies uit het besluit van C-113.3.3 blijven ongewijzigd:

·       Voor het middel Roundup Ready to Use dient de etikettering (S-zin) te worden aangepast:
De zinsnede: “Draag geschikte handschoenen” dient te worden vervangen door:
”Aanraking met de ogen en de huid vermijden”

·       Te leveren als voorwaarde voor een toekomstige beoordeling:

1.   In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.

2.   Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.

3.   Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de wijze van blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling.

 

 

Wageningen, 15 maart 2002

 

 

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)

 

 


 [MMa1]

 [MMa2]