Het College
voor de Toelating
van
Bestrijdingsmiddelen,
overwegende, dat het besluit tot toelating van het middel
nr. 10867 N d.d 7 augustus 1991 dient te worden gewijzigd en het in verband daarmee wenselijk is dit besluit in te trekken en daarom in de plaats, gelet op de artikelen 3, 3a, 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288), het volgende besluit vast te stellen,
§ I Toelating
§ II Samenstelling,
vorm en afwerking
Onverminderd hetgeen
omtrent de samenstelling, vorm en afwerking bij de Regeling samenstelling,
indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen is bepaald, moeten:
§ III Gebruik
Het bestrijdingsmiddel mag slechts worden gebruikt met
inachtneming van hetgeen in
bijlage I dezes, onder A. is voorgeschreven.
§ IV Verpakking en
etikettering
- aard van het preparaat: vloeistof
- werkzame stof(fen): glyfosaat
- gehalte(n): 9,7 g/l
- andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen): -
a. letterlijk en zonder
enige aanvulling:
hetgeen in bijlage I dezes onder A. is vermeld.
b. hetzij letterlijk,
hetzij naar zakelijke inhoud:
de in bijlage I dezes onder B. opgenomen tekst, met dien verstande, dat niet alle daarin aangegeven toepassingen behoeven te worden vermeld en de inhoud dier tekst slechts mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede bestrijding, mits deze niet met die tekst in strijd zijn.
c. letterlijk en zonder
enige aanvulling:
- Bijzondere gevaren:
- Veiligheidsaanbevelingen:
Buiten
bereik van kinderen bewaren.
Verwijderd houden van eet- en drinkwaren en van
diervoeder.
Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik.
Aanraking met de ogen en de huid vermijden.
d. Overeenkomstig artikel
15 van de Regeling samenstelling, indeling,
verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen moet op de verpakking
als gevaarsymbool worden aangebracht:
met als onderschrift:
bij het toelatingsnummer een cirkel met
daarin de aanduiding W.1.
f. Ingevolge artikel 8a
van de Regeling samenstelling, indeling,
verpakking en etikettering moet uitsluitend op die
verpakkingen van bestrijdingsmiddelen die (mede) voor huishoudelijk gebruik
zijn bestemd het logo voor klein chemisch afval (kca-logo) worden aangebracht,
bestaand uit een afvalbak met een kruis erdoor zoals aangegeven in bijlage III
bij deze regeling.
Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari
2002.
Degene wiens belang rechtstreeks bij
dit besluit is betrokken kan gelet op artikel 8 van de Bestrijdingsmiddelenwet
1962 en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zes
weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt een bezwaarschrift
indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Een dergelijk
bezwaarschrift dient te worden geadresseerd aan: Het College voor de Toelating
van Bestrijdingsmiddelen, Postbus 217, 6700 AE WAGENINGEN.
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE I
bij het besluit tot verlenging en wijziging van de toelating van het
middel Roundup Ready to Use, toelatingsnummer 10867 N
A.
Toegestaan is uitsluitend het gebruik
als onkruidbestrijdingsmiddel
1. in beplantingen
2. uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen
en paden (verhardingen)
3. onder hekwerk, afrastering en hagen.
Het middel is uitsluitend bestemd voor
particulier gebruik.
B.
GEBRUIKSAANWIJZING
Het middel is een
onkruidbestrijdingsmiddel dat klaar is voor gebruik. Het middel is bedoeld voor
het uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden
(verhardingen) en het toepassen in beplantingen en onder hekwerk, afrastering en hagen rondom woningen. Het
middel bestrijdt de meeste éénjarige en overblijvende onkruiden (bijv.
kweekgras en zevenblad). Mossen en paardestaart worden niet bestreden. Het
middel wordt door de bladeren opgenomen en naar de ondergrondse delen
getransporteerd. Het wordt na contact met de grond snel geïnactiveerd en
afgebroken. 24 Uur na toepassing zijn de eerste effecten waarneembaar.
Spuit bij groeizaam en droog weer. Regen binnen 6 uur na de bespuiting kan de
werking nadeling beïnvloeden.
Toepassing
Met de inhoud van deze fles (750 ml) kan een oppervlakte van ca. 33 m2
worden behandeld.
De onkruiden licht bevochtigen; afdruipen moet worden voorkomen.
Planten, struiken, bomen enz. die rechtstreeks of na overwaaien met het middel
in contact komen, worden gedood of beschadigd. Werk dus nauwkeurig, spuit
alleen op de bladeren van de te bestrijden onkruiden. Spuit bij windstil weer,
voorkom overwaaien.
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE II bij het besluit tot verlenging en wijziging van de toelating van het middel Roundup Ready to Use, toelatingsnummer 10867 N
Op grond van artikel 5, vijfde lid, van
de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, kan een toelating worden gewijzigd als bij de
beoordeling omtrent de verdere toelaatbaarheid blijkt, dat een van de in het
Besluit wijziging toelatingsvoorschriften bestrijdingsmiddelen (Staatsblad
1995, 102) genoemde omstandigheden zich voordoet.
Betreft de verlenging en wijziging van
de toelating van het middel Roundup Ready to Use
(97-573 TV, 20010035 WS) een middel op basis van de werkzame stof glyfosaat na
1 januari 2002.
Het betreft de afronding van de
hoorprocedure n.a.v. het voornemen van het College uit vergadering C-113.3.3,
op 12 september 2001, om alle toepassingen, met uitzondering van die op verhardingen,
van de middelen Roundup Ready to Use (10867 N) en Roundup Dry
(11229 N), op basis van de werkzame stof glyfosaat te beëindigen in verband met
de overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden. De betrokken
belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken
(= hoorprocedure).
De einddatum van glyfosaat is in C-111.3.1. vastgesteld op 1 juli 2002.
Eerdere besluitvorming door het College
De stof glyfosaat is door het College besproken in C-97.3.12 en C-88.3.5. De middelen zijn
toen verlengd, tot 1april 2003, onder het stellen van de
volgende aanvullende vragen:
Residugegevens:
* residuproeven uien*
* residuproeven
bieten*
* residuproeven
witlof*
* residuproeven
asperges*.
*: mogelijk is een geschikte metabolismestudie voldoende, ter onderbouwing van de aanname dat na een behandeling vòòr opkomst geen aantoonbare hoeveelheden residu zullen worden aangetroffen, omdat glyfosaat wordt opgenomen via de bovengrondse delen van de plant.
Blootstellingsgegevens toepassers:
* gegevens over de blootstelling aan
glyfosaat middels veldonderzoek, met name voor de handmatige toepassingen van
de middelen;
* gegevens over de effectiviteit van
beschermende maatregelen bij de toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen
* gegevens over de blootstellingsfrequentie
bij toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen.
Milieu:
1. Toxiciteitsgegevens van de in Nederland
toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen;
2. De metaboliet mI (AMPA) voldoet vooralsnog
niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Er zijn
aanwijzingen dat de DT50 van deze metaboliet onder
veldomstandigheden > 90 dagen is. Uitvoering van een veldstudie naar de
verdwijning van mI uit de bodem wordt noodzakelijk geacht.
3. Voor alle overblijvende toepassingen,
waarvoor in deze risicobeoordeling niet expliciet is vastgesteld dat zij
voldoen aan de norm voor waterorganismen, dient een adequate risicobeoordeling
te worden uitgevoerd die aantoont dat er geen onaanvaardbare directe of
indirecte effecten zijn voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn
van waterecosystemen:
4. De volgende toepassingen op basis van de
werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor vogels zoals opgenomen in
de Uniforme Beginselen (UB):
• Voor de middelen Roundup, Roundup Ultra,
LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR,
Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10%
boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat
10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
• Voor het middel Roundup ECON 400:
- grasland: onkruid dat 10% boven het gewas
uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat
10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10%
boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate
risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder
veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op vogels na
toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde
Gebruiksaanwijzing.
5. De volgende toepassingen op basis van de
werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor zoogdieren zoals
opgenomen in de UB:
• Voor de middelen Roundup, Roundup Ultra,
LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2,
GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10%
boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat
10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
• Voor het middel Roundup ECON 400:
- grasland: onkruid dat 10% boven het gewas
uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat
10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10%
boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate
risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder
veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten
voordoen op zoogdieren na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de
voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
6. Geen van de toepassingen op basis van de
werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals
opgenomen in de UB. Er dienen voor alle middelen aanvullende
(semi-)veldexperimenten te worden uitgevoerd met die niet-doelwit arthropoden
waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden.
7. Teneinde het risico voor terrestrische hogere niet-doelwit planten te kunnen beoordelen is onderzoek nodig aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Naar aanleiding van een advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het College, bij besluit van 13 juli 2000 de einddatum van glyfosaat gesteld op 1 oktober 2001. Aanleiding voor de beperking van de verlengingstermijn was de inschatting van het CTB dat met het leveren van de gevraagde aanvullende gegevens nog slechts een termijn van 3 maanden gemoeid zou zijn (12 maanden gerekend vanaf 8 oktober 1999).
In C-111.3.1, op 11 juli 2001 besloot het College voor de
middelen op basis van glyfosaat waarvan de aanvragen onvolledig waren op het
aspect niet-doelwit-arthropoden[MMa1]: |
· Als (nieuwe) einddatum voor glyfosaat
wordt 1 juli 2002 vastgesteld. |
· Als expiratiedatum wordt 1 juli 2002
vastgesteld (= einddatum glyfosaat). |
· In de verleende verlengingstermijn dient
het volgende te geschieden: |
* Leveren, door de aanvrager, van
aanvullende gegevens m.b.t. (semi-)veldexperimenten met die niet-doelwit
arthropoden waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden; * Opstellen van aanvullingen op de
samenvattingen van de residugegevens en milieueigenschappen en op de
risicobeoordelingen voor de toepasser, de volksgezondheid en het milieu door
het CTB. |
Het College besloot in
C-113.3.3:
· aan betrokken belanghebbenden kenbaar te
maken dat het College het voornemen heeft alle toepassingen, met uitzondering
van die op verhardingen, van de middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup
Ready to Use (10867 N), op basis van de werkzame stof glyfosaat te beëindigen
in verband met de overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden.
De betrokken belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze
kenbaar te maken (= hoorprocedure). · Het College zal op basis van deze
zienswijze vaststellen of het standpunt van het College heroverweging
behoeft. · op basis van de uitkomsten van de hiervoor
omschreven stappen op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk 1 januari
2002, over te gaan tot een daadwerkelijke beëindiging van de in het geding
zijnde toelatingen voorzover deze uitkomsten niet tot een ander besluit
leiden. · Teneinde de aanvrager/ toelatinghouder de
gelegenheid te geven op het voornemen te reageren (hoorprocedure) zullen de
toelatingen worden verlengd tot 1
januari 2002 op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962,
jo. Art. 7, vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995, ter
afronding van de besluitvorming door het College. · Als expiratiedatum voor glyfosaat wordt 1
juli 2002 vastgesteld, op grond van hetgeen besloten is in C-111.3.1. · In de verleende verlengingstermijn dient
het College: * de aanvrager te horen m.b.t. het
voornemen; ·
Voor de toepassing van Roundup Dry op verhardingen
dient de volgende zin op het etiket te worden opgenomen: ·
De etikettering van Roundup Ready to Use dient te
worden aangepast zoals aangegeven onder “etikettering” (wijziging S-zin). Te leveren als
voorwaarde toekomstige beoordeling 1. In verband met de verwachte effecten van
de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden
geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende
genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De
effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa,
geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd
volgens OECD concept-richtlijn 208. 2. Aanvullende gegevens met betrekking tot de
effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor
afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht. 3. Studie
inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de
wijze van blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling. |
Aan het besluit lag een integrale stofbeoordeling ten grondslag.
Voor de middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup Ready to Use (10867 N) waren de aanvragen tijdig volledig. Derhalve kon een volledige beoordeling van deze middelen alsmede een integrale stofbeoordeling van glyfosaat, in dat kader worden uitgevoerd.
Werkzaamheid
Op grond van voorafgaande
onderzoekingen -geleverd bij de aanvraag tot toelating-, gevoegd bij de
praktijkervaringen mag worden aangenomen dat de toegelaten middelen op basis
van glyfosaat werkzaam zijn voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.
Een GAP is opgesteld door
de Plantenziektenkundige Dienst .
Metaboliet AMPA
Relevantie van de metaboliet
Glyfosaat wordt in de bodem afgebroken. Een van de metabolieten is AMPA. Aangezien meer dan 10% van het uitgangsmateriaal omgezet wordt in deze metaboliet dient onderzocht te worden of deze metaboliet relevant is.
Een studie waarin de herbicidale activiteit van AMPA in de bodem is onderzocht, is overgelegd. Voor een dertiental plantensoorten is de herbicidale werking beoordeeld. Slechts bij één soort was enige mate van herbicide activiteit waar te nemen bij zeer hoge dosering. Deze dosering was zo hoog dat deze normaliter in de praktijk niet voor kan komen; zelfs niet in geval van overdosering. Gezien het feit dat in twaalf soorten géén herbicide activiteit is waargenomen en slechts in een geval bij extreem hoge dosering sprake is van herbicide activiteit kan geconcludeerd worden dat onder praktijkomstandigheden de metaboliet AMPA werkzaamheidstechnisch niet relevant is en tevens geen effecten heeft op niet-doelwitplanten.
Fysische
en chemische eigenschappen
De fysische en chemische
eigenschappen van glyfosaat zijn gegeven in The Pesticide Manual.
Gegevens omtrent de
concentraties van de werkzame stof in de toegelaten middelen zijn te vinden in
tabel M.1.
Profiel humane toxicologie
In Europa wordt glyfosaat binnenkort geplaatst op Annex I. Vanwege de wederzijdse erkennig van op Annex I geplaatste stoffen in Europa, wordt voor het human toxicologie-profiel uitgegaan van de eindpuntenlijst (‘critical endpoint list’) zoals opgesteld naar aanleiding van de ECCO-meeting over glyfosaat (ECCO rapport 78, d.d. 15 juni 1999).
De aanvrager heeft bovendien enkele extra studies geleverd;
deze worden behandeld, volgend op de eindpuntenlijst. Deze tekst is gebaseerd
op TNO rapport 01-48-A-262/1
d.d. 28 augustus 2001.
Impact on Human and Animal Health
Absorption,
distribution, excretion and metabolism in mammals (Annex IIA, point 5.1) |
|
Rate and
extent of absorption: |
Limited
absorption of approx. 30% within 48 h |
Distribution: |
Widely
distributed, low residue levels (highest residue in bone) |
Potential
for accumulation: |
No
evidence of accumulation (< 1% after 7 days) |
Rate and
extent of excretion: |
Rapid and
nearly complete excretion of the absorbed dose via urine |
Metabolism
in animals |
Very
limited (< 0.5%) |
Toxicologically
significant compounds (animals, plants and environment) |
Parent
compound; the main plant metabolite (AMPA) is not of toxicological
significance |
Acute toxicity (Annex IIA, point 5.2) |
|
Rat LD50
oral |
> 2000 mg/kg bw |
Rat LD50 dermal |
> 2000 mg/kg bw |
Rat LC50
inhalation |
> 5
mg/l air (4-hour exposure) |
Skin
irritation |
Not
irritating |
Eye
irritation |
Acid:
irritating, R 41 Salts:
not irritating |
Skin
sensitisation (test method used and result) |
Not sensitising
(M&K test, Buehler) |
Short term toxicity (Annex IIA, point 5.3) |
|
Target /
critical effect |
Liver,
gastrointestinal mucosa, salivary glands |
Lowest
relevant oral NOAEL / NOEL |
6 and 12
month dog & 90d rat: 300 mg/kg bw/d |
Lowest
relevant dermal NOAEL / NOEL |
21 days,
rat: > 1000 mg/kg bw/d |
Lowest
relevant inhalation NOAEL / NOEL |
Not
required |
Genotoxicity (Annex IIA, point 5.4) |
Not
genotoxic |
Long term toxicity and carcinogenicity (Annex IIA, point 5.5) |
|
Target/critical
effect |
Liver;
salivary glands; stomach mucosa and urinary bladder epithelium; eyes |
Lowest
relevant NOAEL / NOEL |
2 year,
rat: 31 mg/kg bw/d (dietary levels adjusted) |
Carcinogenicity |
No
evidence of carcinogenicity |
Reproductive toxicity (Annex IIA, point 5.6) |
|
Reproduction
target / critical effect |
Reduced
pup weight at parentally toxic doses |
Lowest
relevant reproductive NOAEL / NOEL |
10000 ppm
(800 mg/.kg bw/d) |
Developmental
target / critical effect |
Lower
number of viable fetuses and reduced fetal weight; retarded ossification,
higher incidence of skeletal and/or visceral anomalities at maternally toxic
doses |
Lowest
relevant developmental NOAEL / NOEL |
Rabbit:
150 mg/kg bw/d |
Lowest
relevant maternal NOAEL / NOEL |
Rabbit:
75 mg/kg bw/d |
Neurotoxicity / Delayed neurotoxicity (Annex IIA, point 5.7) |
|
|
No
relevant effects |
Other toxicological studies (Annex IIA, point 5.8) |
|
|
Toxicological
studies on AMPA: metabolite less toxic than the parent compound, no evidence
of mutagenicity and teratogenicity; Toxicity
studies in farm animals: no risk to be expected; Mechanistic
study on salivary gland: no mechanism identified. |
Medical data (Annex IIA, point 5.9) |
|
|
Comprehensive
database, mainly related to accidental or intentional oral intake of
glyphosate products |
Summary (Annex IIA, point 5.10) |
Value |
Study |
Safety factor |
ADI |
0.3 mg/kg bw/d |
Long-term
studies in rats |
100 |
AOEL |
0.2 mg/kg bw/d |
Rabbit
teratogenicity study, NOEL for maternal toxicity (30% oral absorption) |
100 |
ARfD
(acute reference dose) |
Not
allocated (not necessary) |
Dermal absorption (Annex IIIA, point 7.3) |
|
|
3%
(monkey in vivo) |
Classification and
proposed labelling (Annex
IIA, point 10)
with
regard to toxicological data |
Xi, R 41
(Risk of serious damage to eyes) |
Voor de huidige aanvraag nageleverde gegevens
Toxicokinetiek
Dermale absorptie
Er werden drie aanvullende studies geleverd over
de dermale absorptie van glyfosaat in de formulering Roundup. Geen van de
studies voldeed volledig aan de huidige richtlijnen voor dermale
absorptiestudies. Bovendien was de recovery in de in vivo studies laag. In de ene studie was de recovery 16%; mede
hierdoor wordt deze studie ongeschikt geacht voor een kwantitatieve bepaling
van de dermale absorptie. De recovery in de andere in vivo studie was circa 80%. Na correctie voor de beperkte recovery
in deze studie bedroeg de dermale absorptie bij de aap minstens 5,4%. Dat
betekent dat onder (semi)occlusieve omstandigheden de absorptie waarschijnlijk
hoger is.
In de in
vitro studie met humane huid werd bij relevante doseringen een (potentiële)
absorptie van £ 4,2% vastgesteld.
Geconcludeerd wordt dat er op grond van de
aangeleverde gegevens geen argumenten zijn om af te wijken van het in de
eindpuntenlijst aangenomen dermale absorptie percentage van 3%.
Toxicodynamiek
Oogirritatie
Een regionaal vergiftigingscentrum deelde mee dat
er gedurende een 5-jaars periode geen ernstige oogeffecten als gevolg van
blootstelling aan Roundup herbiciden waren gemeld. De relevantie van dit
gegeven voor de onderhavige aanvragen is niet geheel duidelijk.
Subacute toxiciteit
In een 28-dagen inhalatie studie bij de rat werd
irritatie van de neus en longen gevonden in de hoogst gedoseerde vrouwtjes
(0,120 mg Roundup concentraat/L). Deze effecten zijn niet onderzocht in de
middelste en laagste dosering, zodat formeel geen NOAEL kan worden afgeleid.
Echter, ondanks dat er een verhoogde incidentie van de irritatie werd gezien in
de hoogst gedoseerde vrouwtjes, was daar geen toename in de ernst aan gekoppeld
ten opzichte van de controle vrouwtjes. Daarom wordt aangenomen dat de NOAEL
ongeveer bij de middelste dosering ligt (0,053 mg Roundup concentraat/L).
De speekselklieren, een doelorgaan in
verschillende andere studies, is niet histopathologisch onderzocht. Er werden
geen andere systemische effecten gezien.
Toelichting op speekselklier effecten
Glyfosaat induceert hypertrofie van de acinaire
cellen in de submandibulaire speekselklier en de parotis bij muizen en ratten.
Een dergelijke hypertrofie is een bekend effect van verschillende adrenerge
stoffen. Hypertrofie door glyfosaat werd gedeeltelijk tegengegaan door de b-adrenerge antagonist propranol wat suggereert dat
glyfosaat deels werkt als een adrenerge agonist. Glyfosaat induceert echter
geen andere effecten die doorgaans worden geassocieerd met adrenerge
activiteit. Daarom heeft het hooguit een zwakke adrenerge activiteit.
De morfologische veranderingen in de
speekselklieren kunnen ook veroorzaakt worden door de zuurgraad van glyfosaat.
Hierover zijn geen gegevens aangeleverd. Het werkingsmechanisme blijft derhalve
onduidelijk.
Blootstellingsgegevens toepasser/werker
In een eerste aangeleverde blootstellingsstudie
worden de experimenten in onvoldoende detail beschreven, en kunnen de gebruikte
methoden niet voldoende worden geëvalueerd. De resultaten wijzen mogelijk op
een laag niveau van blootstelling, maar deze gegevens kunnen niet worden
gekwantificeerd voor registratie doeleinden.
Een tweede blootstellingstudie is geëvalueerd,
waarbij de meeste van de beschreven blootstellingsscenario’s worden beschouwd
als niet relevant voor de Nederlandse situatie. Waarschijnlijk zouden alleen de
rugzak-methode data relevant kunnen zijn voor de Nederlandse situatie. Er zijn
echter enkele onduidelijkheden in de studie.
Op basis van de evaluatie van deze twee
blootstellingsstudies bij werkers is er geen reden voor aanpassing van de
risicoevaluatie voor glyfosaat.
Conclusie
nageleverde gegevens
De hierboven beschreven studies geven geen
aanleiding tot wijziging van het toxicologisch profiel of de risico-evaluatie
van glyfosaat en formuleringen op basis van glyfosaat.
Beoordeling van het risico voor de toepasser
(beroepsmatig/particulier/
re-entry)
De
hieronder volgende tekst is deels gebaseerd op TNO rapport 99-063-C-262 d.d.
28 juni 1999 en op de vervanging daarvan, rapport 99-063-C-262/2 d.d. 30
augustus 2001. In Europa wordt glyfosaat binnenkort geplaatst op Annex I.
Vanwege de wederzijdse erkennig van op Annex I geplaatste stoffen in Europa,
wordt in deze herziene versie van de risicobeoordeling uitgegaan van de data
uit de eindpuntenlijst.
In dit advies wordt het gezondheidsrisico geschat als gevolg
van blootstelling aan glyfosaat op de werkplek.
Overzicht
toepassingen
De formulering Roundup Ready to Use is bedoeld voor particuliere toepassing in de bestrijding van onkruid op kleine oppervlakken rondom woningen. Gezien het verwachte beperkte aantal blootstellingen per jaar met ruime intervallen tussen gebruiksmomenten, wordt een AEL voor semichronische blootstelling vastgesteld.
De formulering Roundup Dry dient beroepsmatig te worden
toegepast. Gezien de algemene toepasbaarheid van dit middel en de wijze van
gebruik kan voor een beroepsmatige toepasser niet worden uitgesloten dat deze
gedurende een aanzienlijk deel van het jaar frequent wordt blootgesteld. Voor
deze formulering wordt derhalve een AOEL voor chronische blootstelling
vastgesteld. Indien aanvullende gegevens hiertoe aanleiding geven kan mogelijk
een AOEL voor semichronische blootstelling worden afgeleid/gebruikt.
Uitgangspunten voor de risicobeoordeling
Er is nog geen definitieve overeenstemming over het vaststellen van de AOEL op Europees niveau. In de onderhavige beoordeling zijn de assessmentfactoren toegepast zoals deze in normaliter in Nederland worden gehanteerd.
De AOEL uit de eindpuntenlijst heeft betrekking op kortdurende blootstelling. Voor de Nederlandse beoordeling wordt er over het algemeen van uitgegaan dat de professionele toepasser langdurig wordt blootgesteld. Daarom is in de onderhavige beoordeling een AOEL voor chronische blootstellingsduur afgeleid.
In de eindpuntenlijst wordt geen AEL voor de particuliere toepasser opgevoerd. Voor de onderhavige beoordeling is derhalve een AEL afgeleid. De AEL voor kortdurende blootstelling is op dezelfde studie gebaseerd als de AOEL voor kortdurende blootstelling in de eindpuntenlijst.
De blootstelling van een beroepsmatige en particuliere toepasser aan aminomethyl-fosfonzuur (AMPA), het primaire degradatieproduct van glyfosaat in planten, grond en water, is verwaarloosbaar geacht.
De inhalatoire en dermale blootstelling voor handmatige toepassingen buiten (spuit-, strijk- en stobbenbehandeling) zijn gebaseerd op het model afgeleid van de Nederlandse veldstudie in bloemisterijgewassen in kassen tijdens het toepassen inclusief mengen en laden. Dit model geeft naar verwachting een overschatting van de blootstelling aangezien het model betrekking heeft op op- en neerwaarts spuiten onder glas.
De blootstelling is geschat met behulp van modellen die niet in alle gevallen optimaal zijn (bijvoorbeeld in geval van volvelds strijken). Blootstellingsschattingen op basis van goed uitgevoerde veldstudies zouden een meer betrouwbaar beeld geven.
Afleiden A(O)EL’s
Er wordt een AEL berekend voor particuliere toepassing en een AOEL voor beroepsmatige toepassing.
Voor de berekening van de AEL-dermaal en -inhalatoir voor systemische effecten wordt de NOAEL van 75 mg/kg lg/d uit de teratogeniteitsstudie bij het konijn gebruikt.
Voor de berekening van de AOEL-dermaal en –inhalatoir voor systemische effecten wordt de NOAEL van 31 mg/kg lg/d uit de 2-jaars studie bij ratten gebruikt.
Gebruikte assessmentfactoren zijn:
· extrapolatie rat => mens o.b.v. calorische behoefte: 4
· extrapolatie konijn => mens o.b.v. calorische behoefte: 2,4
· overige interspecies verschillen: 3
· intraspecies verschillen (voor AEL) 10
· intraspecies verschillen (voor AOEL) 3
· biologische beschikbaarheid via orale route:
volgens eindpunten lijst 30%
· biologische beschikbaarheid via dermale route:
volgens eindpunten lijst 3%
· biologische beschikbaarheid via inhalatoire route:
worst case 100%
· gewicht particulier (voor AEL): 60 kg
· gewicht werker (voor AOEL): 70 kg
AELsystemisch |
75 x 0,30 x 60 / (2,4 x 3 x 10) |
= 19 mg/dag |
|
|
|
AELdermaal |
3% opname |
= 625 mg/dag |
|
|
|
AELinhalatoir |
100%
opname (worst case) |
= 19 mg/dag |
|
|
|
|
|
|
AOELsystemisch |
31 x 0,30 x 70 / (4 x 3 x 3) |
= 18 mg/dag |
|
|
|
AOELdermaal |
3% opname |
= 603 mg/dag |
|
|
|
AOELinhalatoir |
100%
opname (worst case) |
= 18 mg/dag |
Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices
De blootstelling aan glyfosaat tijdens mengen/laden en toepassen is geschat met behulp van modellen. Bij de blootstellingsschattingen is uitgegaan van een onbeschermde werker of onbeschermde particuliere toepasser. Voor de totale dag blootstelling dienen de afzonderlijke handelingen (mengen/laden en toepassen) te worden opgeteld.
In tabel T.1 wordt aangegeven hoe de geschatte dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij beroepsmatig gebruik van de formulering Roundup Dry zich verhoudt tot de AOEL voor respectievelijk systemische effecten.
In tabel T.2 wordt aangegeven hoe de geschatte dermale en
inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij particulier gebruik van de formulering
Roundup Ready to Use zich verhoudt tot de AOEL voor respectievelijk systemische
effecten.
Tabel T.1 Risicobeoordeling voor systemische effecten na dermale en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat
bij beroepsmatig gebruik van Roundup
Dry
Activiteit |
Route |
Blootstelling (mg/dag) |
AOEL (mg/dag) |
Risico-index |
In de teelt van uien, witlof, asperges, droog te oogsten bonen en erwten, consumptie- en fabrieksaardappelen, granen, bieten, stuifgevoelige akkerbouwgrond, grasland, bloembollen, narcis (2 jarige teelt), stuifgevoelige grond van bloembollen, akkerranden, braakland, erosie-gevoelige grond, droge slootbodems, onder vangrails, rondom verkeersborden, bermpalen en andere wegbebakeningen, permanent onbeteelde terreinen, tijdelijk onbeteeld land, stoppel, braakliggend bloembollenland, terreinen voor beplantingen en de ploegvoor |
||||
Handmatige
toepassing |
|
|
|
|
Handmatig neerwaarts spuiten, inclusief mengen en laden |
dermaal |
140 -580 |
603 |
0,23 - 0,96 |
|
inhalatoir |
0,7 - 2,9 |
18 |
0,04 - 0,16 |
|
|
|
|
|
Machinale
toepassing |
|
|
|
|
Machinaal mengen en laden granulaat |
dermaal |
4,2 - 8,4 |
603 |
< 0,01 - 0,01 |
|
inhalatoir |
0,03 - 0,06 |
18 |
< 0,01 |
Machinaal neerwaarts spuiten |
dermaal |
4,2 - 87 |
603 |
< 0,01 - 0,14 |
|
inhalatoir |
0,01 - 0,23 |
18 |
< 0,01- 0,01 |
Pleksgewijze behandeling in de teelt van land- en tuinbouwgewassen, openbaar groen, grasland, braakliggende terreinen en tijdelijk onbeteelde terreinen en diverse gewassen |
||||
Machinale toepassing |
|
|
|
|
Mengen en laden granulaat |
dermaal |
4,2 - 8,4 |
603 |
< 0,01 - 0,01 |
|
inhalatoir |
0,03 - 0,06 |
18 |
< 0,01 |
Machinaal neerwaarts spuiten |
dermaal |
2,4 - 20 |
603 |
< 0,01 - 0,03 |
|
inhalatoir |
<0,01 - 0,05 |
18 |
< 0,01 |
Pleksgewijze behandeling van zwartstroken in de teelt van appels en peren |
||||
Machinale toepassing |
|
|
|
|
Mengen en laden granulaat |
dermaal |
4,2 - 8,4 |
603 |
< 0,01 - 0,01 |
|
inhalatoir |
0,03 - 0,06 |
18 |
< 0,01 |
Machinaal neerwaarts spuiten |
dermaal |
9,6 - 61 |
603 |
0,02 - 0,1 |
|
inhalatoir |
0,03 - 0,2 |
18 |
< 0,01 - 0,01 |
Stobbenbehandeling, volveldse toepassing in de bosbouw |
||||
Machinale toepassing |
|
|
|
|
Mengen en laden granulaat |
dermaal |
4,2 - 8,4 |
603 |
< 0,01 - 0,01 |
|
inhalatoir |
0,03- 0,06 |
18 |
< 0,01 |
Machinaal neerwaarts spuiten |
dermaal |
13 -101 |
603 |
0,02 – 0,17 |
|
inhalatoir |
0,03- 0,27 |
18 |
< 0,01 – 0,02 |
Stobbenbehandeling, pleksgewijze toepassing in de bosbouw |
||||
Handmatige toepassing |
|
|
|
|
Handmatig neerwaarts spuiten inclusief mengen en laden |
dermaal |
16 - 34 |
603 |
0,03 - 0,06 |
|
inhalatoir |
0,08 - 0,17 |
18 |
< 0,01 |
Tabel T.2 Risicobeoordeling
voor systemische effecten na dermale
en inhalatoire blootstelling aan glyfosaat bij particulier gebruik van Roundup Ready
to Use
Activiteit |
Route |
Blootstelling* |
AOEL* |
Risico-index |
In beplantingen en bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrasteringen en hagen |
||||
Handmatige
toepassing |
|
|
|
|
Handmatig neerwaarts spuiten, inclusief laden |
dermaal |
0,7 - 3,3 |
625 |
< 0,01 |
|
inhalatoir |
<0,01 - 0,02 |
19 |
< 0,01 |
Conclusie m.b.t. het risico voor de toepasser
Systemische effecten
bij beroepsmatige toepassing
Op basis van deze risicobeoordeling zijn geen nadelige systemische effecten op de gezondheid te verwachten als gevolg van dermale en inhalatoire blootstelling bij beroepsmatige toepassing van Roundup Dry (11229 N).
Systemische effecten
bij particuliere toepassing
Op grond van deze risicobeoordeling zijn als gevolg van zowel dermale als inhalatoire blootstelling bij particulier gebruik van Roundup Ready to Use (10867 N) geen nadelige systemische gezondheidseffecten te verwachten.
Ontbrekende
gegevens
--
Beoordeling van het risico voor de volksgezondheid
Er werden voor de huidige beoordeling geen nieuwe gegevens geleverd; de eerder gehanteerde data zijn op EU niveau gehandhaafd, of in discussie maar nog niet gewijzigd.
Derhalve wordt voor de risicobeoordeling voor de volksgezondheid verwezen naar C-88.3.5
(12 juli 1999) en C-89.3.26 (1 september 1999).
Etikettering
Voorstel voor
classificatie werkzame stof (symbolen en R- en S-zinnen)
(EU classificatie)
Volgens de EG-monografie dienen de verschillende vormen van glyfosaat als volgt te worden geëtiketteerd:
glyfosaat, zuur |
symbool |
Xi |
|
R-zinnen: |
41, 50/53 |
glyfosaat, isopropylaminezout |
symbool |
-- |
|
R-zinnen |
-- |
glyfosaat, natriumzout |
symbool |
-- |
|
R-zinnen |
-- |
glyfosaat, ammoniumzout |
symbool |
-- |
|
R-zinnen |
-- |
Voorstel voor
classificatie formulering(en) (symbolen en R- en S-zinnen)
Formuleringstoxicologie
Uit de EG-monografie blijkt het volgende:
- van alle formuleringen is de orale LD50 = 2000 mg/kg lg of hoger
- van alle formuleringen is de dermale LD50 = 2000 mg/kg lg of hoger
- oogirritatie: licht tot echt irriterend
- huidirritatie: niet tot licht irriterend
- sensibilisatie: alle hier relevante formuleringen zijn niet sensibiliserend
Roundup Dry (synoniem: MON 44068).
Dit middel is behandeld in de EG-monografie.
Bevat 50,28% natriumzout van glyfosaat
symbool |
-- |
R-zinnen: |
-- |
S-zinnen |
2, 13, 20/21, 22, 26, 37/39 |
Roundup Ready to Use (synoniem: MON 65006).
Dit middel is niet behandeld in de EG-monografie.
Bevat 9,7 g/l isopropylaminezout van glyfosaat
symbool |
-- |
R-zinnen: |
-- |
S-zinnen |
2, 13, 20/21, 23 (spuitnevel), 24/25 |
Profiel milieuchemie en –toxicologie
Achtergrond
Tabel M.1 Formuleringen die worden beoordeeld
Formulering |
Soort formulering |
Werkzame stof |
Gehalte werkzame
stof [%] |
Roundup Dry |
wateroplosbaar granulaat |
glyfosaat |
42 |
Roundup
Ready To Use |
waterige oplossing |
glyfosaat |
0,72 |
Roundup Dry en Roundup Ready to Use zijn niet-selectief bodemherbiciden met systemische werking tegen éénjarige en overblijvende grasachtige en tweezaadlobbige onkruiden.
Het toepassingsoverzicht van de middelen is weergegeven in de tabel M.2.
Tabel M.2 Toepassingsoverzicht Roundup Dry en
Roundup Ready To Use
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Ter bestrijding
van |
Dosering max. [kg w.s./ha] |
Tijdstip toepassing |
Roundup Dry |
|||||
1 |
4 |
appel, peer |
onkruiden |
1,68 |
mei - juni |
2 |
9 |
uien |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
februari - april |
3 |
13 |
uien |
overblijvende grassen |
1,47 |
februari
- april |
4 |
16 |
uien |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
februari - april |
5 |
19 |
witlof |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
april -
mei |
6 |
21 |
witlof |
overblijvende grassen |
1,47 |
april - mei |
7 |
23 |
witlof |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
april -
mei |
8 |
27 |
asperge |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
april - juni |
9 |
30 |
asperge |
overblijvende grassen |
1,47 |
april -
juni |
10 |
33 |
asperge |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
april - juni |
11 |
39 |
droog te oogsten erwten en bonen |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
juli - oktober |
12 |
42 |
droog te oogsten erwten en bonen |
overblijvende grassen |
1,47 |
juli - oktober |
13 |
44 |
droog te oogsten erwten en bonen |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
juli - oktober |
14 |
48 |
aardappel/fabr,
cons |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
augustus - oktober |
15 |
52 |
aardappel/fabr,
cons |
overblijvende grassen |
1,47 |
augustus - oktober |
16 |
55 |
aardappel/fabr,
cons |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
augustus - oktober |
17 |
59 |
aardappelen |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
februari - april |
18 |
64 |
aardappelen |
overblijvende grassen |
1,47 |
februari - april |
19 |
67 |
aardappelen |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
februari
- april |
20 |
71 |
granen |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
juli - oktober |
21 |
75 |
granen |
overblijvende grassen |
1,47 |
juli - oktober |
22 |
78 |
granen |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
juli - oktober |
23 |
87 |
bieten |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
februari - april |
24 |
91 |
bieten |
overblijvende grassen |
1,47 |
februari - april |
25 |
95 |
bieten |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
februari - april |
26 |
96 |
stuifgevoelige akkerbouwgrond |
stuifdek rogge, gerst of gras |
1,47 |
januari - maart |
27 |
102 |
grasland |
kweekgras e.a. ongewenste vegetaties |
1,47 |
juli - september |
28 |
108 |
grasland |
overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras |
0,336 |
mei - juli |
29 |
112 |
bloembollen |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
februari - april |
30 |
115 |
bloembollen |
overblijvende grassen |
1,47 |
februari - april |
31 |
118 |
bloembollen |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
februari - april |
32 |
122 |
narcis, 2 jarige teelt |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
augustus - september |
33 |
125 |
narcis, 2 jarige teelt |
overblijvende grassen |
1,47 |
augustus - september |
34 |
128 |
narcis, 2 jarige teelt |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
augustus - september |
35 |
129 |
stuifgevoelige bloembollengrond |
stuifdek rogge, gerst of gras |
1,47 |
januari - maart |
36 |
146 |
openbaar groen |
overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras |
0,336 |
mei - juli |
37 |
169 |
bosbouw |
afgezette bomen en struiken |
0,84 |
maart - mei of augustus - oktober |
38 |
172 |
bosbouw |
amerikaanse vogelkers |
0,168 |
augustus - september |
39 |
177 |
akkerrand |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
maart - oktober |
40 |
181 |
akkerrand |
overblijvende grassen |
1,47 |
maart - oktober |
41 |
184 |
akkerrand |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
maart - oktober |
42 |
191 |
braakland |
groenbemester geteelde gewassen |
1,47 |
maart - april |
43 |
200 |
braakland |
dekvruchten |
2,1 |
januari - maart |
44 |
205 |
droge slootbodem |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
juli - september |
45 |
209 |
droge slootbodem |
overblijvende grassen |
1,47 |
juli - september |
46 |
212 |
droge slootbodem |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
juli - september |
47 |
232 |
onder vangrails etc. |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
maart - april of september -oktober |
48 |
236 |
onder vangrails etc. |
overblijvende grassen |
1,47 |
maart - april of september -oktober |
49 |
239 |
onder vangrails etc. |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
maart - april of september -oktober |
50 |
256 |
permanent onbeteelde terreinen: verhardingen |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
maart - april of september -oktober |
51 |
261 |
permanent onbeteelde terreinen: verhardingen |
overblijvende grassen |
1,47 |
maart - april of september -oktober |
52 |
270 |
permanent onbeteelde terreinen: verhardingen |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
maart - april of september -oktober |
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld land etc. |
eenjarige onkruiden |
1,47 |
maart - oktober |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld land etc. |
overblijvende grassen |
1,47 |
maart - oktober |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld land etc. |
overblijvende tweezaadlobbigen |
2,1 |
maart - oktober |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld land etc. |
onkruiden |
0,336 |
maart - oktober |
57 |
301 |
diverse gewassen |
diverse gewassen |
2,94 |
gehele groeiseizoen |
58 |
302 |
diverse gewassen |
diverse gewassen |
0,336 |
gehele groeiseizoen |
59 |
317 |
land- en tuinbouwgewassen |
overblijvende tweezaadlobbigen, kweekgras |
0,336 |
mei -
juli |
Roundup Ready To Use |
|||||
1 |
137 |
beplantingen |
eenjarige en overblijvende onkruiden |
1,63 |
mei-juli |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk, afrastering en hagen |
eenjarige en overblijvende onkruiden |
1,63 |
maart-april
of sept-okt |
Voor de berekening van de
belasting van het oppervlaktewater wordt uitgegaan van de laatste
driftpercentage cijfers, die zijn opgenomen in het Overzicht te hanteren
driftpercentages (standaardsituaties) n.a.v. C-91.6.a (22 oktober 1999).
Voor de risicobeoordeling
van milieu-aspecten is gebruik gemaakt van een RIVM-milieubeoordeling van 13
augustus 2001.
Naast de gegevens die de
aanvrager heeft aangeleverd is tevens gebruik gemaakt van de
EU-monograph
glyfosaat.
Gedrag in grond
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in grond
Omzettingssnelheid
De omzettingssnelheid van glyfosaat is bepaald in diverse grondsoorten. Een overzicht van de DT50's staat in tabel M.3. De gemiddelde DT50 is 18,1 dagen bij 20 °C (SD 17,4 dagen).
Tabel M.3 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting
van glyfosaat in grond (laboratoriumstudies)
Teststof |
Grondsoort |
Conditie |
Dosering [mg w.s./kg] |
T [°C] |
o.s. [%] |
pH |
pF |
DT50 [d] |
DT50 (20°C) [d] |
glyfosaat |
sandy loam |
aëroob |
4 |
25 |
2,8 |
7,3 |
2,2 |
3 |
4,5 |
glyfosaat |
silty loam A |
aëroob |
4 |
25 |
1 |
7,5 |
3,5 |
2,8 |
4,2 |
glyfosaat |
loamy sand |
aëroob |
4,8 |
20 |
2,3 |
6,9 |
2,5 |
7 |
7 |
glyfosaat |
sand A |
aëroob |
4,8 |
20 |
1,2 |
6,1 |
1,5 |
18 |
18 |
glyfosaat |
sand B |
aëroob |
4,8 |
20 |
3,9 |
6 |
1,5 |
49 |
49 |
glyfosaat |
silty loam B |
aëroob |
2,4 |
20 |
2,4 |
6,1 |
3,5 |
26 |
26 |
Metabolieten
Metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) werd aangetroffen in maximum hoeveelheden van 25,1% in sandy loam, 28,1 in silty loam A, en 29,3% in silty loam B.
Mineralisatie en grondgebonden residu
De maximum hoeveelheid grondgebonden residu en CO2 (mineralisatie) in laboratorium omzettingsstudies zijn weergegeven in tabel M.4.
Tabel M.4 Grondgebonden residu en mineralisatie (CO2)
Grondsoort |
Conditie |
Max. grond- gebonden residu [%] |
Gemeten na … d |
Max. Mineralisatie [%] |
Gemeten na … d |
sandy loam |
aëroob |
8,8 |
0-164 |
68,1 |
91 |
silty loam A |
aëroob |
7,3 |
0-164 |
71,9 |
92 |
loamy sand |
aëroob |
8,6 |
0-105 |
61,4 |
105 |
sand A |
aëroob |
2,5 |
0-105 |
26,1 |
105 |
sand B |
aëroob |
8,6 |
0-105 |
23,5 |
105 |
silty loam B |
aëroob |
19,9 |
364 |
41,6 |
364 |
Fotochemische omzetting in grond
De omzetting van glyfosaat onder invloed van zonlicht is
verwaarloosbaar. Er bleek na
31 dagen geen significant verschil te zijn tussen monsters die aan licht waren
blootgesteld en controle monsters die in het donker waren geïncubeerd.
Omzetting onder veldomstandigheden
Omzettingssnelheid
Er is een 553-daagse veldstudie uitgevoerd op acht
verschillende locaties in de Verenigde Staten waarbij Roundup werd toegepast in
een dosering van 8,9 kg w.s./ha als zuur equivalenten. De DT50's
staan in tabel M.5. De gemiddelde veld-DT50 is 41,0 dagen
(SD 54,7 dagen).
Tabel M.5 Overzicht van halfwaardetijden voor
omzettingvan glyfosaat in grond (veldstudies)
Teststof |
Grondsoort |
Locatie |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Dosering1 [mg w.s./kg] |
o.s. [%] |
pH |
DT50 veld [d] |
Roundup |
clay loam |
Arizona,USA |
8,9 |
11,9 |
0,9 |
8 |
17 |
Roundup |
silty clay loam |
Iowa, USA |
8,9 |
11,9 |
2,4 |
6 |
142 |
Roundup |
sandy clay loam |
New York, USA |
8,9 |
11,9 |
2,1 |
5,8 |
114 |
Roundup |
loam |
Ohio, USA |
8,9 |
11,9 |
1,3 |
7,8 |
7 |
Roundup |
loam |
Minnesota, USA |
8,9 |
11,9 |
5,3 |
6,5 |
25 |
Roundup |
silty loam |
Texas, USA |
8,9 |
11,9 |
0,9 |
8,2 |
2 |
Roundup |
loamy sand |
California, USA |
8,9 |
11,9 |
0,2 |
6,3 |
13 |
Roundup |
sand |
Georgia, USA |
8,9 |
11,9 |
1,1 |
6,8 |
8 |
1: berekend uitgaande van een laagdikte van 5 cm en
een bulkdichtheid van 1500 kg/m3
De DT50's uit deze studie zijn ook opgenomen in de eindpuntenlijst van de monograph. Verder worden daar ook veldstudies in Duitsland en Zwitserland vermeld. Uit deze laatste studies zijn DT50's afgeleid van 5, 12, 7 en 21 dagen. De gemiddelde veld-DT50 in de monograph is 30 dagen.
Metabolieten
Metaboliet AMPA werd aangetoond in de bovenste 15 cm. Direct na toepassing was de gemiddelde concentratie 0,05 tot 0,34 mg/kg (gemiddelde 0,13 mg/kg). De maximum concentraties lagen tussen 0,27 en 0,58 mg/kg na 7 tot 458 dagen.
Omzettingssnelheid van (potentieel relevante) metabolieten
Uit een laboratorium bodemdegradatiestudie met glyfosaat in twee grondsoorten zijn DT50's voor AMPA afgeleid. De gemiddelde DT50 bedraagt 75,4 dagen (zie tabel M.6).
Tabel M.6 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting
van AMPA in grond (laboratoriumstudies)
Teststof |
Grondsoort |
Conditie |
Dosering [mg w.s./kg] |
T [°C] |
o.s. [%] |
pH |
pF |
DT50 [d] |
DT50 (20°C) [d] |
glyfosaat |
sandy loam |
aërobic |
4 |
25 |
2,8 |
7,3 |
2,2 |
50 |
74,6 |
glyfosaat |
silty loam |
aërobic |
4 |
25 |
1 |
7,5 |
3,5 |
51 |
76,1 |
Uit bovengenoemde veldstudie met de formulering Roundup konden DT50's voor AMPA worden afgeleid voor drie locaties (zie tabel M.7).
Tabel M.7 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting
van AMPA in grond (veldstudies)
Teststof |
Grondsoort |
Locatie |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Dosering1 [mg w.s./kg] |
o.s. [%] |
pH |
DT50 veld [d] |
Roundup |
silty loam |
Arizona, USA |
8,9 |
11,9 |
0,9 |
8,2 |
51 |
Roundup |
clay loam |
Ohio, USA |
8,9 |
11,9 |
0,9 |
8 |
142 |
Roundup |
loam |
Texas, USA |
8,9 |
11,9 |
1,3 |
7,8 |
182 |
1:
berekend uitgaande van een laagdikte van 5 cm en een bulkdichtheid van 1500
kg/m3
De gemiddelde veld-DT50 voor AMPA is 125 dagen (SD 67 dagen).
In de eindpuntenlijst van de monograph worden uit deze studie DT50's afgeleid voor alle locaties. Dit levert de volgende waarden: 76, 93, 103, 145, 170, 174 en 240 dagen. Uit veldstudies in Duitsland en Zwitserland zijn DT50's van 218, 135 en 139 dagen afgeleid. Het gemiddelde van de gegevens uit de monograph is 149 dagen (SD 53 dagen).
Mobiliteit in grond
Adsorptiestudies
Er zijn schudproeven beschikbaar met glyfosaat en glyfosaat-sesquinatriumzout, de resultaten staan samengevat in de tabel. De sorptie van glyfosaat is niet gecorreleerd met het organische stofgehalte, daarom worden de Ks/l's in tabel M.8 gegeven.
Tabel M.8 Overzicht van resultaten van schudproeven
Teststof |
Grondsoort |
Organische stof [%] |
pH |
Klei [%] |
KS/L [L/kg] |
KF [L/kg] |
1/n |
glyfosaat |
sandy clay loam |
2,4 |
7,1 |
|
50 |
|
|
glyfosaat |
loam |
5,1 |
6 |
|
510 |
|
|
glyfosaat |
sandy loam |
2,7 |
6,1 |
|
811 |
|
|
glyfosaat |
silty loam |
2,4 |
5,3 |
|
48 |
|
|
glyfosaat |
loamy sand |
1 |
7,6 |
|
5,3 |
|
|
glyfosaat |
sand |
1,4 |
4,7 |
|
263 |
|
|
glyfosaat |
silty clay loam |
3,4 |
6,2 |
|
|
62 |
0,95 |
glyfosaat |
sandy loam |
0,7 |
6,5 |
|
|
22 |
0,78 |
glyfosaat |
sandy loam |
2,4 |
4,7 |
|
|
70 |
0,94 |
glyfosaat |
silty loam |
1,2 |
8,1 |
|
|
90 |
0,90 |
glyfosaat-sesquinatriumzout |
silty clay loam |
3,4 |
6,2 |
|
|
68 |
0,97 |
glyfosaat-sesquinatriumzout |
sandy loam |
0,7 |
6,5 |
|
|
30 |
0,84 |
glyfosaat-sesquinatriumzout |
sandy loam |
2,4 |
4,7 |
|
|
80 |
0,98 |
glyfosaat-sesquinatriumzout |
silty loam |
1,2 |
8,1 |
|
|
115 |
1,05 |
Kolomstudies
Er is een kolomstudie beschikbaar met de formulering Glyfosaat 360, deze is samengevat in tabel M.9.
Tabel M.9 Overzicht van resultaten van kolomstudies
Teststof |
Grondsoort |
Verouderd residu [d] |
Organische stof [%] |
pH |
Klei [%] |
Uitspoeling [%] |
Glyfosaat 360 |
sand |
|
0,8 |
6 |
|
1,45 |
Glyfosaat 360 |
loamy sand |
|
4,3 |
6 |
|
0,12 |
Glyfosaat 360 |
sandy
loam |
|
1,3 |
6,6 |
|
0,63 |
Mobiliteit van (potentieel relevante) metabolieten in grond
De adsorptie van AMPA is bepaald in schudproeven (zie tabel M.10).
Tabel M.10 Overzicht van resultaten van schudproeven met
AMPA
Teststof |
Grondsoort |
Organische stof [%] |
pH |
Klei [%] |
KF [L/kg] |
1/n |
AMPA |
clay loam |
1,6 |
7,6 |
28,7 |
532 |
0,79 |
AMPA |
clay loam |
3,6 |
7,7 |
34,7 |
77,1 |
0,79 |
AMPA |
loamy sand |
2,7 |
6,3 |
4,7 |
110 |
0,77 |
AMPA |
sand |
0,5 |
4,6 |
0,7 |
73 |
0,79 |
AMPA |
sand |
2,3 |
7,4 |
2,7 |
15,7 |
0,75 |
AMPA |
sand |
32,2 |
4,7 |
0,7 |
1570 |
0,9 |
Gedrag in water
Hydrolyse
Glyfosaat is slecht hydrolyserend. Er werd bij pH 4, 7 en 9 minder dan 10% omgezet in 5 dagen (50 °C). Bij pH 4, 7 en 9 bedraagt de DT50-waarde > 1 jaar.
Fotolyse
Glyfosaat
is weinig afbreekbaar onder invloed van licht. Voor de fotodegradatie van
glyfosaat zijn de volgende gegevens beschikbaar (zie tabel M.11).
Tabel
M.11 Overzicht van halfwaardetijden voor fotolyse in water
Teststof |
Type water of medium |
T [°C] |
pH |
Lichtsoort |
Golflengte [nm] |
DT50 fotolyse [d] |
glyfosaat |
acetaat
buffer |
25 |
5 |
natuurlijk
zonlicht |
- |
>>29 |
glyfosaat |
fosfaat
buffer |
25 |
7 |
natuurlijk
zonlicht |
- |
>>31 |
glyfosaat |
boraat
buffer |
25 |
9 |
natuurlijk
zonlicht |
- |
>>29 |
glyfosaat |
buffer |
25 |
5,1 |
Xenon |
- |
33 |
glyfosaat |
buffer |
25 |
7,3 |
Xenon |
- |
69 |
glyfosaat |
buffer |
25 |
9,2 |
Xenon |
- |
77 |
Bioafbreekbaarheid
De bioafbreekbaarheid van glyfosaat is bepaald in aanwezigheid van geadapteerde en niet-geadapteerde micro-organismen. In beide gevallen werd geen omzetting gevonden. Glyfosaat wordt geclassificeerd als 'not biodegradable'
Het CZV (Chemisch Zuurstof Verbruik) van glyfosaat
is 530 mg/g, het BZV (Biologisch Zuurstof verbruik) van glyfosaat is <2
mg/g.
Omzetting in water-sedimentsystemen
Voor de omzetting van glyfosaat in water-sedimentsystemen zijn de volgende gegevens beschikbaar (zie tabel M.12).
Tabel
M.12 Overzicht van halfwaardetijden voor omzetting in water-sedimentsystemen
Teststof |
Grondsoort |
Sediment [%] |
T [°C] |
pH |
o.s. [%] |
DT50 water [d] |
DT50 sediment [d] |
DT50 systeem [d] |
glyfosaat |
sandy loam |
15 |
20 |
8 |
2,5 |
3,4 |
56 |
31 |
glyfosaat |
sand |
10 |
20 |
8,7 |
1,2 |
3,7 |
- |
15 |
glyfosaat |
loam |
10 |
20 |
8,5 |
7,2 |
3,8 |
- |
23 |
In een studie met 15% clay loam sediment werd 47% omzetting gevonden na 13 weken, de omzetting verliep niet volgens 1e orde kinetiek.
In de waterfase van het sand systeem werd de metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) aangetroffen in een maximum hoeveelheid van 15,7% na 14 dagen, in het loam systeem was het maximum 5,8% na 14 dagen.
In het sandy-loam systeem nam de hoeveelheid CO2
toe tot een maximum van 25,6% na
13 weken, in het sand systeem was dit 23,5% na 100 dagen en in het loam systeem
17,8% na 100 dagen.
De hoeveelheid gebonden residu nam in het sandy-loam systeem
toe tot 30,5% na
13 weken, in het sand systeem was het maximum 22% na 100 dagen en in het loam
systeem 13,6% na 100 dagen.
Omzetting in veldstudies
In een veldstudie, waar glyfosaat aan een meertje werd toegediend als Roundup
(0,66 kg w.s./ha als zuur equivalenten), werden voor de afbraak van glyfosaat DT50’s gevonden van 1,5 tot 3,5 dagen voor het systeem. In mesocosms zonder sediment was de DT50,systeem >30 dagen, in mesocosms met 25% sediment was de DT50,systeem ca. 6 dagen. De maximale concentratie van AMPA in het water van het meertje was 2,2 µg/L, in de mesocosms was dit 20 µg/L.
In een studie in Canada werd Roundup met een helikopter over het stroomgebied van een rivier gespoten in een dosering van 2 kg w.s./ha als zuur equivalenten. De concentratie in het water daalde binnen 4 dagen van 162 mg/L tot beneden de detectielimiet van 0,1 mg/L. De hoogst gemeten concentratie in het sediment was 6,8 mg/kg na 78 dagen, dit daalde tot
<0,2 mg/kg na 1 jaar.
Omzetting van (potentieel relevante)
metabolieten in water
Recent
is een studie geleverd naar de omzetting van metaboliet AMPA in twee
water/sediment systemen. Deze studie is uitgevoerd volgens GLP en is als
volledig beoordeeld. Uit deze studie bleek dat de DT50water varieert
tussen 2 en 5 dagen en de DT50,systeem tussen 19 en
45 dagen.
De invloed van waterzuiveringsmethoden (actief slib)
Glyfosaat wordt door uit actief slib geïsoleerde Pseudomonas spp. in 70 uur volledig
omgezet in AMPA (ca. 95%) en mF glyoxylaat (ca. 3-4%). De afbraak wordt geremd
door anorganisch fosfaat.
Bioconcentratie
De BCF van glyfosaat voor Lepomis macrochirus, bepaald in een 56-daagse studie in een doorstroom-systeem, is 1,1 L/kg (voor het hele dier, op basis van het natgewicht).
De BCF voor de rivierkreeft Procambarus sp. is 10 L/kg (natgewicht, hele dier).
Voor de mariene mollusc Rangia cuneata werd in een water/sediment systeem een BCF van 1,3 L/kg natgewicht bepaald voor de eetbare delen.
Gedrag in lucht
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in lucht
Gegevens over vervluchtiging en omzetting van de werkzame stof in de atmosfeer zijn niet beschikbaar.
Ecotoxicologie
Toxiciteit voor
aquatische organismen
Algen
De toxiciteit van glyfosaat voor algen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een studie met de metaboliet AMPA beschikbaar. De gegevens zijn in tabel M.13 en tabel M.14 samengevat.
Tabel M.13 Overzicht van de
toxiciteit voor algen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [h] |
Eind-punt |
Waarde [mg/L] |
Waarde als zuur [mg w.s./L] |
Opmer-kingen |
glyfosaat |
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
EbC50 |
|
26,3 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
EbC50 |
|
7,8 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
EbC50 |
|
48 |
nominaal1 |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
ErC50 |
|
54 |
nominaal1 |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
NOEbC |
|
10 |
nominaal1 |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
96 |
NOErC |
|
32 |
nominaal1 |
|
Skeletonema costatum |
statisch |
96 |
EbC50 |
|
1,3 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
EbC50 |
2,13 |
0,66 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
ErC50 |
7,99 |
2,5 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOEC |
0,73 |
0,23 |
nominaal |
|
Chlorella pyrenoidosa |
statisch |
50 |
EbC50 |
>244 |
> 75,6 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Dry |
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
EbC50 |
355 |
149 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOEC |
320 |
134 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
EbC50 |
178 |
55 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
ErC50 |
284 |
88 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOEC |
90 |
28 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup TX |
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
EbC50 |
0,034 |
0,012 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
EbC50 |
0,007 |
0,002 |
actueel |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
ErC50 |
0,097 |
0,033 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
ErC50 |
0,035 |
0,024 |
actueel |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOEC |
0,012 |
0,004 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOEbC |
0,0024 |
0,0008 |
nominaal |
|
Selenastrum capricornutum |
statisch |
72 |
NOErC |
0,0033 |
0,001 |
nominaal |
1:
actuele concentraties 106-113% van nominaal
Tabel M.14 Overzicht van de toxiciteit van AMPA voor
algen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [h] |
Eindpunt |
Waarde [mg/L] |
Opmerkingen |
AMPA |
Scenedesmus subspicatus |
statisch |
72 |
EbC50 |
79,7 |
nominaal |
Kreeftachtigen
De acute en chronische toxiciteit van glyfosaat voor kreeftachtigen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een acute studie uitgevoerd met metaboliet AMPA. De gegevens zijn in tabellen M.15, M.16 en M.17 samengevat.
Tabel M.15 Overzicht van de acute toxiciteit van
glyfosaat voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [h] |
EC50 [mg/L] |
EC50 als zuur [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Daphnia magna |
statisch |
48 |
|
780 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
statisch |
48 |
|
>100 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
statisch |
48 |
|
748 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Daphnia magna |
statisch |
48 |
5,3 |
1,6 |
nominaal |
|
Daphnia pulex |
statisch |
48 |
25,5 |
7,9 |
nominaal;
EC50 surfactant 2 mg/L |
|
Daphnia pulex |
statisch |
48 |
16,5 |
5,1 |
nominaal |
|
Daphnia pulex |
statisch |
48 |
6,7 |
2,1 |
nominaal;
test met sediment |
|
Daphnia pulex |
statisch |
48 |
1931 |
59,4 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Dry |
Daphnia magna |
doorstroom |
48 |
>970 |
>405 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Ultra |
Daphnia magna |
doorstroom |
48 |
672 |
208 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup TX |
Daphnia magna |
statisch |
48 |
4,65 |
1,6 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Glyfosaat 360 |
Daphnia magna |
statisch |
48 |
19,2 |
6,9 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
1:
berekend op basis van EC50 165 mL/L en dichtheid 1171 g/L
Tabel M.16 Overzicht van de chronische toxiciteit van
glyfosaat voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [d] |
NOEC [mg/L] |
NOEC als zuur [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Daphnia magna |
semi-statisch |
21 |
|
9,4 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
doorstroom |
21 |
|
50 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
semi-statisch |
21 |
|
56 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
semi-statisch |
21 |
|
100 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Daphnia magna |
semi-statisch |
21 |
3,2 |
0,99 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup
TX |
Daphnia magna |
semi-statisch |
21 |
0,48 |
0,17 |
actueel |
Tabel M.17 Overzicht van de acute toxiciteit van AMPA
voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijdsduur [h] |
EC50 [mg/L] |
Opmerkingen |
AMPA |
Daphnia magna |
statisch |
48 |
691 |
nominaal1
|
1:
actuele concentraties 96-102% van nominaal
Vissen
De acute en chronische toxiciteit van glyfosaat voor vissen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. Er is ook een acute studie met AMPA beschikbaar. De gegevens zijn in de tabellen M.18, M.19,M.20 en M.21 samengevat.
Tabel M.18 Overzicht van de acute toxiciteit voor vissen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [h] |
LC50 [mg/L] |
LC50 als zuur [mg w.s./L] |
Opmer-kingen |
glyfosaat |
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
|
86 |
nominaal |
|
Cyprinus carpio |
statisch |
96 |
|
115 |
nominaal |
|
Lepomis macrochirus |
statisch |
96 |
|
119 |
nominaal |
|
Rasbora heteromorpha |
statisch |
96 |
|
168 |
nominaal |
|
Cyprinodon variegatus |
statisch |
96 |
|
>1000 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Lepomis macrochirus |
statisch |
96 |
14 |
4,3 |
nominaal |
|
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
11 |
3,4 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Dry |
Cyprinus carpio |
doorstroom |
96 |
>957 |
> 393 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Ultra |
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
96 |
>989 |
> 306 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup TX |
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
2,0 |
0,70 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Glyfosaat
360 |
Lepomis macrochirus |
statisch |
96 |
10,3 |
3,71 |
actueel |
|
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
15,8 |
5,67 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Sting
306 |
Lepomis macrochirus |
statisch |
96 |
4,5 |
0,81 |
nominaal |
|
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
7,5 |
1,35 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Tabel M.19 Overzicht van de chronische toxiciteit voor
vissen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds-duur [d] |
NOEC [mg/L] |
NOEC als zuur [mg w.s./L] |
Opmer-kingen |
glyfosaat |
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
21 |
|
52 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
21 |
2,4 |
0,74 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup TX |
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
21 |
0,38 |
0,13 |
nominaal |
|
|
|
|
|
|
|
Glyfosaat
360 |
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
21 |
0,81 |
0,29 |
actueel |
|
Oncorhynchus mykiss |
doorstroom |
21 |
0,43 |
0,15 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Tabel M.20 Overzicht van de 'early life stage' (ELS)
toxiciteit voor vissen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds-duur [h] |
NOEC [mg/L] |
NOEC [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Pimephales promelas |
doorstroom |
255 |
|
>25,7 |
actueel |
|
|
|
|
|
|
|
Tabel M.21 Overzicht van de acute toxiciteit van AMPA
voor vissen
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds- duur [h] |
EC50 [mg/L] |
Opmerkingen |
AMPA |
Oncorhynchus mykiss |
statisch |
96 |
520 |
nominaal1
|
1:
actuele concentraties 100-105% van nominaal
Sedimentorganismen
Er zijn geen betrouwbare gegevens over de toxiciteit van glyfosaat of Roundup Dry voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC > 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk.
Waterplanten
De toxiciteit van de formulering Roundup voor waterplanten is bepaald in toetsen met Lemna minor. In tabel M.22 zijn de resultaten vermeld.
Tabel M.22 Overzicht van de toxiciteit voor waterplanten
Teststof |
Organisme |
Methode |
Tijds-duur [d] |
Eind-punt |
Waarde [mg/L] |
Waarde als zuur [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
Roundup |
Lemna minor |
statisch |
14 |
EC50 |
|
2 |
nominaal |
|
Lemna minor |
statisch |
14 |
EC50 |
|
>10 |
nominaal,
test met sediment |
|
Lemna minor |
statisch |
14 |
NOEC |
76 |
23,4 |
|
|
Lemna minor |
statisch,
spray |
14 |
NOEC |
<1,66
kg/ha |
< 0,51 kg/ha |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Aquatische veldstudies
In veldexperimenten met Roundup werd voor Oncorhynchus mykiss een acute nominale
96-uurs LC50 van 52,1 mg/L gevonden (17,9 mg
w.s./L als zuur equivalenten). Na bespuiting van een bosgebied met Roundup in
een dosering van 220 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) werden geen effecten
gevonden op forellen die leefden in riviertjes die het bespoten gebied
verlieten. Een toediening van Roundup (2,2 kg w.s./ha als zuur equivalenten)
direct op wateroppervlak van riviertjes had geen invloed op forellen. Er werd
een “avoidance” concentratie gevonden van 40 mg Roundup/L (13,8 mg w.s./L als
zuur equivalenten).
In een veldexperiment werd een toename van populaties diatomeeën gevonden na
bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 2,2 kg w.s./ha (als
zuur equivalenten) met behulp van een helikopter. Handmatige bespuiting van
riviertjes met 2,2 of 22 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) had geen effect op
de populatiegrootte van diatomeeën.
Bespuiting van een bosgebied met Roundup in een dosering van 2 kg w.s./ha (als
zuur equivalenten) met behulp van een helikopter had geen invloed op de drift
van aquatische evertebraten (Paraleptophlebia
spp. en Gammarus spp.).
Bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 222 kg w.s./ha (als
zuur equivalenten) had geen invloed op Daphnia
magna.
Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR)
Er is geen MTR beschikbaar voor glyfosaat.
Toxiciteit voor
terrestrische organismen
Vogels
Acuut orale toxiciteit
De gegevens over de acute toxiciteit van glyfosaat en metaboliet AMPA voor vogels zijn samengevat in tabellen M.23 en M.24.
Tabel M.23 Overzicht van de acuut orale toxiciteit van
glyfosaat voor vogels
Teststof |
Organisme |
LD50 [mg/kg lg] |
glyfosaat |
Colinus virginianus |
>3200 |
glyfosaat |
Colinus virginianus |
>2000 |
Tabel M.24 Overzicht van de acuut orale toxiciteit van
AMPA voor vogels
Teststof |
Organisme |
LD50 [mg/kg lg] |
AMPA |
Colinus virginianus |
>2250 |
Kortdurende toxiciteit
De sub-acute toxiciteit voor vogels is bepaald voor de werkzame stof, verschillende formuleringen en metaboliet AMPA. De resultaten van de studies zijn vermeld in tabellen M.25 en M.26.
Tabel M.25 Overzicht van de sub-acuut orale toxiciteit
van glyfosaat voor vogels
Teststof |
Organisme |
LC50 [mg/kg voer] |
LC50 als zuur [mg w.s./kg voer] |
glyfosaat |
Anas platyrhynchos |
|
>4640 |
glyfosaat |
Colinus virginianus |
|
>4640 |
Roundup Dry |
Anas platyrhynchos |
>6700 |
>2814 |
Roundup Dry |
Colinus virginianus |
>6700 |
>2814 |
Roundup II |
Anas platyrhynchos |
>5620 |
>1742 |
Roundup II |
Colinus virginianus |
>5620 |
>1742 |
Tabel M.26 Overzicht van de sub-acuut orale toxiciteit
van AMPA voor vogels
Teststof |
Organisme |
LC50 [mg/kg voer] |
AMPA |
Colinus virginianus |
>5092 |
AMPA |
Anas platyrhynchos |
>5092 |
Semi-chronische
toxiciteit
De effecten van glyfosaat en een mengsel van glyfosaat en AMPA op de
reproductie van vogels zijn onderzocht voor 3 soorten (zie tabel M.27). In geen
van de studies werden effecten gevonden.
Tabel M.27 Overzicht van de semi-chronische orale
toxiciteit van glyfosaat voor vogels
Teststof |
Organisme |
NOEC [mg/kg voer] |
NOEC als zuur [mg w.s./kg voer] |
glyfosaat |
Colinus virginianus |
|
>1000 |
glyfosaat |
Anas platyrhynchos |
|
>1000 |
mengsel
van glyfosaat en AMPA (3:1) |
Gallus gallus |
>100 |
> 75 |
Onderdompelen van eendeneieren in een oplossing van Roundup had sterfte van embryo's tot gevolg. De LC50 was 147 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) wanneer een waterige emulsie werd gebruikt en >27 kg w.s./ha bij een olie-emulsie.
Overige studies met vogels
Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 1,7 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) veroorzaakte tot 3 jaar na toediening een afname van 36% in de dichtheid van vogels.
Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 0,8 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) had een mogelijk effect op de dichtheid en soortsdiversiteit van vogels.
Zoogdieren
Uit toxiciteitstesten met de rat kwam een acuut orale LD50-waarde > 2000 mg/kg lg. De NOAEL voor reproductie bedraagt 10000 mg/kg voedsel (volgens eindpuntenlijst monograph).
Bespuiting van
bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 6,2 kg/ha
(1,9 kg w.s./ha als zuur
equivalenten) had mogelijk geen direct effect op de populatiedynamiek van muizen.
Op basis van een vergelijkbare studie met een dosering van 2,2 kg w.s./ha (als
zuur equivalenten) kon niet worden uitgesloten dat in het tweede jaar na
toediening effecten op muizen optreden.
Bespuiting van
bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
1,7 kg w.s./ha (als zuur equivalenten) veroorzaakte een afname van insectivore
zoogdieren tot 3 jaar na toediening. Effecten op herbivore zoogdieren waren
waarneembaar tot 2 jaar na toediening.
Bespuiting van
bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van 2,25 kg/ha (0,7
kg w.s./ha als zuur equivalenten) had een significant effect op woelmuizen.
Andere muizensoorten werden niet beïnvloed. In een vergelijkbare studie met een
dosering van
0,8 kg w.s./ha (als zuur
equivalenten) werd binnen 2 jaar na toediening herstel van de populaties kleine
zoogdieren waargenomen.
Uit deze studies kan worden opgemaakt dat de effecten op kleine zoogdieren voornamelijk optreden als gevolg van een verstoring van de natuurlijke habitat en het wegvallen van belangrijke voedselbronnen (secundaire effecten).
Bijen en hommels
De toxiciteit van glyfosaat voor bijen is bepaald in studies met de werkzame stof en verschillende formuleringen. De studies zijn samengevat in tabel M.28.
Tabel M.28 Overzicht van de acuut orale en acuut contact
toxiciteit voor bijen en hommels
Teststof |
Organisme |
Methode |
LD50 [µg/bij] |
LD50 als zuur [µg w.s./bij] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Apis mellifera |
contact |
|
>100 |
|
glyfosaat |
Apis mellifera |
oraal |
|
>100 |
|
glyfosaat |
Apis mellifera |
contact |
|
>100 |
|
glyfosaat |
Apis mellifera |
oraal |
|
>100 |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
Apis mellifera |
contact |
> 100 |
> 31 |
|
|
|
oraal |
> 100 |
> 31 |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Dry |
Apis mellifera |
contact |
> 25 |
> 10,5 |
|
|
Apis mellifera |
oraal |
>1000 mg/L |
>420 mg/L |
|
|
|
|
|
|
|
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Apis mellifera |
contact |
> 25 |
> 7,75 |
|
|
Apis mellifera |
oraal |
>1000 mg/L |
>310 mg/L |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Sting 306 |
Apis mellifera |
oraal |
> 100 |
> 18 |
|
|
|
|
|
|
|
Glyfos |
Apis mellifera |
contact |
> 20 |
> 5,6 |
|
|
|
|
|
|
|
Er zijn twee tunnelexperimenten uitgevoerd met Apis mellifera. In het eerste experiment werd geen effect waargenomen na bespuiting met Roundup in een dosering van 10 L/ha
(3,6 kg w.s./ha als zuur equivalenten). In een tweede experiment, waar dezelfde dosering werd toegepast terwijl de activiteit van de bijen hoger was, werd een viervoudige toename van de sterfte ten opzichte van de controle gevonden.
Andere niet-doelwit arthropoden
In de tabellen M.29, M.30, M.31en M.32 wordt een overzicht gegeven van de studies naar de effecten van formuleringen met glyfosaat op niet-doelwitarthropoden. De doseringen zijn gegeven in kg w.s./ha, uitgedrukt als zuur equivalenten. Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd voor letale en sub-letale effecten in de controle.
Parasitoïden
M.29 Overzicht van de effecten van formuleringen met
glyfosaat op parasitoïden
Teststof |
Organisme |
Methode, blootstellings-duur |
Dosering [L/ha] |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Parameter |
Max. effect [%] |
360 g/L product |
Aphidius rhopalosiphi |
residu op glas, 24
uur |
8 |
2,88 |
overleving |
-62,21 |
MON
77737 |
Aphidius rhopalosiphi |
residu op glas, 24
uur |
333 |
2,4 |
overleving |
-1002 |
Roundup
Ultra |
Aphidius rhopalosiphi |
residu op glas, 48
uur |
10 |
3,6 |
overleving |
-1003 |
MON
77737 |
Aphidius rhopalosiphi |
residu
op planten, 48 uur |
333 |
2,4 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
0 |
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Aphidius rhopalosiphi |
residu
op planten, 48 uur |
3 |
1,1 |
overleving |
- 15 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
- 4 |
|
|
|
|
|
overall |
- 18,7 |
|
|
|
6 |
2,2 |
overleving |
- 15 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
+ 1 |
|
|
|
|
|
overall |
- 14,3 |
|
|
|
12 |
4,3 |
overleving |
- 25 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
- 6 |
|
|
|
|
|
overall |
- 29,5 |
Roundup Dry |
Aphidius rhopalosiphi |
residu
op planten, 48 uur |
0,515 |
0,22 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
+ 6 |
|
|
|
|
|
overall |
+ 6 |
|
|
|
10,3 |
4,3 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
parasitatie |
- 14 |
|
|
|
|
|
overall |
- 14 |
360 g/L product |
Trichogramma cacoeciae
(adulten) |
residu
op glas, 48
uur |
8 |
2,88 |
parasitatie |
- 95,8 |
360
g/L product |
Trichogramma cacoeciae (in
gastheer eieren) |
onderdompeling,
5 s |
40 ml/L |
14,4
g/L |
overleving |
- 36,2 |
1: 60%
sterfte tijdens parasitatie fase
2:
volledige sterfte na 2 uur
3:
volledige sterfte na 24 uur
Bodembewonende predatoren
M.30 Overzicht van de effecten van formuleringen met
glyfosaat op bodembewonende predatoren
Teststof |
Organisme |
Methode, blootstellings-duur |
Dosering [L/ha] |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Parameter |
Max. effect [%] |
360 g/L product |
Trechus quadristriatus |
directe
spray op zand, 5 d |
10 |
3,6 |
overleving |
-14 |
360 g/L product |
Poecilus cupreus |
directe
spray op zand, 14 d |
8 |
2,88 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
consumptie |
+ 2 |
MON 77737 |
Poecilus cupreus |
directe
spray op zand, 14 d |
333 |
2,4 |
overleving |
- 3,3 |
|
|
|
|
|
consumptie |
-22 |
|
|
|
|
|
overall |
-25 |
Roundup Dry |
Poecilus cupreus |
directe
spray op zand, 14 d |
10,3 |
4,32 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
consumptie |
+ 1 |
Roundup Ultra |
Poecilus cupreus |
directe
spray op zand, 14 d |
10 |
3,6 |
overleving |
0 |
|
|
|
|
|
consumptie |
0 |
Roundup |
Bembidion lampros |
veld,
directe spray, 2 d |
10 |
3,6 |
overleving |
n.s. |
PMG
360 |
Meionata |
residu
op glas, 2 d |
10 |
3,6 |
overleving |
-86 |
360
g/L product |
Pardosa amantata |
directe
spray op zand, 14 d |
|
3,6 |
overleving |
0 |
360
g/L product |
Pardosa palustris |
directe
spray op zand, 14 d |
|
3,6 |
overleving |
0 |
Roundup Ultra |
Pardosa spp. |
directe
spray op zand |
10 |
3,6 |
overleving |
0 |
Bladbewonende
predatoren
M.31 Overzicht van de effecten van formuleringen met
glyfosaat op bladbewonende predatoren
Teststof |
Organisme |
Methode, blootstellings-duur |
Dosering [L/ha] |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Parameter |
Max. effect [%] |
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Chrysoperla carnea |
residu op glas, 11 d |
0,6 |
0,22 |
overleving |
- 11 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 24 |
|
|
|
6 |
2,2 |
overleving |
- 21 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 17 |
|
|
|
12 |
4,3 |
overleving |
- 59 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 20 |
Roundup
Dry |
Chrysoperla carnea |
residu
op glas, 13-19 d |
0,515 |
0,22 |
overleving |
+
11,8 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 32 |
|
|
|
|
|
overall |
- 24 |
|
|
|
10,3 |
4,3 |
overleving |
+ 2,9 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 46 |
|
|
|
|
|
overall |
+
50,3 |
Roundup |
Chrysoperla carnea |
residu
op glas |
2 |
0,72 |
overleving |
- 52 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 22 |
|
|
|
|
|
overall |
- 41 |
MON
77737 |
Coccinella septem-punctata |
residu
op glas, 20 d |
333 |
2,4 |
overleving |
-1001 |
|
|
|
|
|
|
|
1:
volledige sterfte na 2 uur
Roofmijten
M.32 Overzicht van de effecten van formuleringen met
glyfosaat op roofmijten
Teststof |
Organisme |
Methode, blootstellings-duur |
Dosering [L/ha] |
Dosering als zuur [kg w.s./ha] |
Parameter |
Max. effect [%] |
360 g/L product |
Typhlodromus pyri |
residu
op glas, 14 d |
8 |
2,88 |
overleving |
-100 |
MON
77737 |
Typhlodromus pyri |
residu
op glas, 20 d |
333 |
2,4 |
overleving |
-1001 |
Roundup
Ultra |
Typhlodromus pyri |
residu
op glas, 4 d |
10 |
3,6 |
overleving |
-1001 |
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Typhlodromus pyri |
residu
op blad, 18 d |
3 |
1,1 |
overleving |
- 36 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 13 |
|
|
|
|
|
overall |
- 32 |
|
|
|
6 |
2,2 |
overleving |
- 86 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 95 |
|
|
|
|
|
overall |
- 99 |
|
|
|
12 |
4,3 |
overleving |
- 88 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 100 |
|
|
|
|
|
overall |
- 100 |
MON 77737 |
Typhlodromus pyri |
residu
op blad, 4 d |
333 |
2,4 |
overleving |
- 16 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 2,9 |
|
|
|
|
|
overall |
- 14 |
Roundup Dry |
Typhlodromus pyri |
residu
op blad, 7 d |
0,515 |
0,22 |
overleving |
- 18,12 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
- 45 (n.s.) |
|
|
|
|
|
overall |
- 51 |
|
|
|
10,3 |
4,3 |
overleving |
- 93,83 |
Roundup Ultra, Roundup Huis en Tuin, Roundup Pro |
Typhlodromus pyri |
residu
op planten, 7 d |
3 |
1,1 |
overleving |
- 21 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 14,7 |
|
|
|
|
|
overall |
- 9,5 |
|
|
|
6 |
2,2 |
overleving |
- 36 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
0 |
|
|
|
|
|
overall |
- 36 |
|
|
|
12 |
4,3 |
overleving |
- 30 |
|
|
|
|
|
vruchtbaarheid |
+ 19,5 |
|
|
|
|
|
overall |
- 16,7 |
1:
volledige sterfte na 4 dagen
2: aan
eind blootstellingsfase 7 d, sterfte 35,8% na 14 dagen
3: aan
eind blootstellingsfase 7 d, sterfte 100% na 10 dagen
Regenwormen
De sub-acute effecten van glyfosaat-isopropylammonium en verschillende formuleringen van glyfosaat op regenwormen zijn samengevat in tabel M.33.
Tabel M.33 Overzicht van de acute toxiciteit van
glyfosaat voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
Grond-soort |
Tijds-duur [d] |
o.s. [%] |
LC50 [mg/kg] |
LC50 als zuur [mg w.s./kg] |
glyfosaat
isopropylammonium |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
14 |
10 |
>1000 |
> 740 |
glyfosaat
isopropylammonium |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
14 |
10 |
>3115 |
>2305 |
Glyfosaat
360 |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
14 |
10 |
>1000 |
> 360 |
Roundup II |
Eisenia andrei |
kunstgrond |
14 |
10 |
>1250 |
> 389 |
Roundup
Dry |
Eisenia andrei |
kunstgrond |
14 |
10 |
>1250 |
> 512 |
Roundup |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
14 |
10 |
>5000 |
>1550 |
Er is een studie beschikbaar naar de sub-letale effecten van de formulering MON 0139
(45,9% w.s. als zuur equivalenten) en metaboliet AMPA op regenwormen. Deze zijn samengevat in de tabellen M.34 en M.35. Bij de hoogste concentraties werd geen effect op de reproductie waargenomen:
Tabel M.34 Overzicht van de sub-letale toxiciteit van
glyfosaat voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
Grondsoort |
Tijdsduur [d] |
o.s. [%] |
Parameter |
NOEC [mg/kg |
NOEC als zuur [mg w.s./kg] |
MON 0139 |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
56 |
10 |
reproductie |
>46,4 |
>21,3 |
Tabel M.35 Overzicht van de sub-letale toxiciteit van
AMPA voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
Grondsoort |
Tijdsduur [d] |
o.s. [%] |
Parameter |
NOEC [mg/kg |
AMPA |
Eisenia fetida |
kunstgrond |
56 |
10 |
reproductie |
>28,1 |
Bodemmicro-organismen
Er is een groot aantal studies uitgevoerd naar het effect van glyfosaat op bodemmicro-organismen. De studies zijn in tabel M.36 samengevat.
Tabel M.36 Overzicht van de effecten op
bodemmicro-organismen
Teststof |
Grond-soort |
Dosering als zuur [mg w.s./kg] |
Tijds-duur [d] |
Proces |
Maximaal effect (tijdstip) [%] |
Effect aan het eind |
glyfosaat |
sandy loam |
2,88 en 14,4 |
3 |
respiratie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
silty loam |
2,88 en 14,4 |
3 |
respiratie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
sandy loam |
2,88 en 14,4 |
3 |
nitrificatie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
silty loam |
2,88 en 14,4 |
3 |
nitrificatie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
sandy loam |
5 en 25 |
84 |
koolstof
mineralisatie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
silty
loam |
5 |
84 |
koolstof
mineralisatie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
silty
loam |
25 |
84 |
koolstof mineralisatie |
remming
bij 25 mg/kg |
|
glyfosaat |
sandy loam |
5 |
84 |
nitrificatie1 |
+76 (28) |
+70 |
glyfosaat |
sandy loam |
25 |
84 |
nitrificatie1 |
+74 (28) |
+38 |
glyfosaat |
silty loam |
5 |
84 |
nitrificatie1 |
+48 (56) |
+43 |
glyfosaat |
silty loam |
25 |
84 |
nitrificatie1 |
+24 (28) |
+13 |
glyfosaat |
sandy loam |
12,7 -635 |
10 |
respiratie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
sandy loam |
76,7 |
10 |
nitrificatie |
geen
effect |
|
glyfosaat |
sandy loam |
230 |
10 |
nitrificatie |
geen significant effect |
|
glyfosaat |
sandy loam |
460 |
10 |
nitrificatie |
significante remming(6) |
|
glyfosaat |
sandy loam |
767 |
10 |
nitrificatie |
significante remming(6) |
|
glyfosaat |
sandy loam |
76,7
-767 |
10 |
stikstof
fixatie |
geen
effect |
|
|
|
|
|
|
|
|
Roundup |
sandy loam |
12,7
-635 |
10 |
respiratie |
geen
effect |
|
Roundup |
sandy loam |
76,7 |
10 |
nitrificatie |
geen
effect |
|
Roundup |
sandy loam |
230 |
10 |
nitrificatie |
geen significant effect |
|
Roundup |
sandy loam |
460 |
10 |
nitrificatie |
significante remming(6) |
|
Roundup |
sandy loam |
767 |
10 |
nitrificatie |
significante remming(6) |
|
Roundup |
sandy loam |
4,8
en 24 |
28 |
nitrificatie |
geen
effect |
|
Roundup |
sand |
4,8 en 24 |
28 |
nitrificatie |
geen effect |
|
Roundup |
sandy loam |
76,7 -767 |
10 |
stikstof
fixatie |
geen
effect |
|
Roundup |
sandy loam |
4,8
en 24 |
28 |
waterstof
oxidatie |
geen effect |
|
Roundup |
sand |
4,8
en 24 |
28 |
waterstof
oxidatie |
geen
effect |
|
1:
gemeten als NO3-stikstof
In een studie naar de omzetting van glyfosaat in grond werd een mogelijke invloed van het fosfaatgehalte waargenomen.
Terrestrische Planten
Er is een studie uitgevoerd naar het effect van Roundup op de kieming van zaden in bosbodems. In het laboratorium was er een significant effect bij 5000 mg Roundup/kg
(1550 mg w.s./kg als zuur equivalenten). Een helikopterbespuiting van kapplaatsen met
2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) had geen effect.
Toxiciteit voor biologische waterzuiveringsmethoden
Geen gegevens beschikbaar.
Beoordeling van het risico van het middel Roundup Dry
voor het milieu
Persistentie en uitspoeling
Persistentie in de bodem
Glyfosaat
De gemiddelde DT50 van glyfosaat bedraagt onder laboratoriumomstandigheden 18 dagen bij 20 °C (minimum 4, maximum 36 dagen). De gemiddelde DT50 uit veldstudies is 30 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).
Het grondgebonden residu na 100 dagen is 2,5 tot 8,8%, de CO2-productie na 100 dagen is 23,5 tot 71,9%%. Hiermee voldoet glyfosaat aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
Er is één metaboliet aangetroffen in hoeveelheden >10%: AMPA werd gevonden in een maximum van 29,3% na 84 dagen.
De gemiddelde DT50 van AMPA is 75 dagen onder laboratoriumomstandigheden bij 20 °C. Onder veldomstandigheden verloopt de afbraak echter aanzienlijk langzamer: de gemiddelde DT50 uit veldstudies is 149 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).
Er zijn geen gegevens over mineralisatie en grondgebonden residu na 100 dagen. Voor de toepassingen op verhardingen wordt emissie naar de bodem uitgesloten geacht. Voor de overige toepassingen voldoet AMPA niet aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.
Relevantie van de metaboliet AMPA
Voor de metaboliet AMPA is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan te tonen dat deze metaboliet toxicologisch niet relevant is. Er dient te worden aangetoond dat de metaboliet geen werkzaamheid bezit en geen humaan toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen bezit. Voor AMPA geldt het volgende:
· Werkzaamheid: metaboliet AMPA heeft geen werkzame eigenschappen.
· Humane toxicologie: gezien de resultaten van het beschikbare toxiciteitsonderzoek wordt metaboliet AMPA als humaan toxicologisch niet relevant beschouwd (zie tevens eindpuntenlijst Humane toxicologie).
· Ecotoxicologie:
waterorganismen:
- algen: NOEC = 79,7 mg/L (voldoet aan criterium: NOEC > 1 mg/L);
- kreeftachtigen: EC50 = 691 mg/L (voldoet aan criterium: L(E)C50 > 100 mg/L);
- vissen: LC50 = 520 mg/L (voldoet aan criterium: LC50 > 100 mg/L).
regenwormen:
-
Er is geen acute studie beschikbaar inzake de
toxiciteit van AMPA voor regenwormen. Wel is er een 56-dagen chronische studie
geleverd: NOEC > 28,1 mg/kg. Deze waarde is ongeveer 40 maal hoger
dan de maximale PEC0 van AMPA in de bodem (zie tabel M.59). Verder
bleek uit de 14-dagen acute studie met glyfosaat dat de
LC50 > 1000 mg/kg bedroeg. In deze studie is ook een aanzienlijke
hoeveelheid AMPA gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt
uit bodemomzettingsstudies). Derhalve wordt AMPA verondersteld toxicologisch
niet relevant te zijn voor regenwormen.
bodemmicro-organismen:
- Er is geen studie beschikbaar inzake de effecten van AMPA op bodemmicro-organismen. Uit studies met de werkzame stof glyfosaat blijkt dat bij relevante praktijkconcentraties geen effecten op bodemmicro-organismen gevonden zijn. In enkele van deze studies is ook de metaboliet AMPA in piekconcentraties gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA geen effecten heeft op bodemmicro-organismen bij relevante praktijkconcentraties.
- Verder zijn nog acute en subacute vogelstudies met AMPA geleverd waaruit blijkt dat AMPA zeer weinig giftig is voor vogels.
Conclusie inzake relevantie metaboliet AMPA
Op grond van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd
dat de metaboliet AMPA als niet relevant kan worden beschouwd. Derhalve behoeft
niet te worden getoetst aan de norm voor persistentie, uitspoeling en
organismen in het milieu. Waar echter gegevens beschikbaar zijn voor AMPA is
toch getoetst aan de normen, om inzichtelijk te maken hoe de verhouding tot de
verschillende normen is.
Uitspoeling naar het
ondiepe grondwater
De aanvrager heeft een studie aangeleverd waarin een PELMO simulatie is uitgevoerd. Er wordt geen uitspoeling berekend van glyfosaat en AMPA bij 15 jaarlijkse toedieningen van
4,32 kg w.s./ha. Berekeningen met PEARL voor het standaard scenario met een dosering van 1 kg w.s./ha waarbij de waarden voor Koc uit de geleverde PELMO simulatie worden gehaald, voorspellen eveneens geen uitspoeling van glyfosaat en AMPA.
Omdat de sorptie van glyfosaat en AMPA niet gecorreleerd is
met het organische stofgehalte, zijn er ook PEARL-simulaties uitgevoerd met een
KF van 139 L/kg voor glyfosaat en 162 L/kg voor AMPA (de waarde van
1570 L/kg voor AMPA is niet meegenomen omdat deze bepaald is bij een te hoog
org. stofgehalte). Ook hier werd voor het voorjaar en najaar geen uitspoeling
berekend. Hiermee voldoen glyfosaat en AMPA aan de norm voor uitspoeling van
het Bmb.
Meetgegevens
In een studie (Bannink, 1999) waarbij een aantal waarnemingsputten rond een waterwinningsstation zijn bemonsterd en onderzocht worden geen residuen van glyfosaat en AMPA gemeten. De diepte van de onderzochte filters bevond zich tussen 6 en 32 m –mv.
Referenties
Bannink A. 1999. Bestrijdingsmiddelen in het grondwaterbeschermingsgebied Helmond 1999. 's-Hertogenbosch, The Netherlands: N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. Report no. WOB.BI.2803. 49 pp.
Risicobeoordeling
voor aquatische organismen
Concentraties van de werkzame stof
De PEC's van glyfosaat in het oppervlaktewater zijn berekend met behulp van de in USES 3.0 opgenomen TOXSWA-module. Hierbij is voor de waterfase uitgegaan van de gemiddelde DT50 systeem van 23 dagen bij 20 °C uit de aërobe water/sediment-studie. Er wordt geen afbraak in het sediment verondersteld.
Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib moet in TOXSWA een Kom worden ingevoerd. Omdat de sorptie van glyfosaat niet is gecorreleerd met het organische stofgehalte, is een pseudo-Kom berekend door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in veldsloten (50%). De aldus berekende pseudo-Kom is 318 L/kg.
Voor de toepassing in droge slootbodems wordt als worst case aangenomen dat de gehele fractie glyfosaat in het water terecht komt (Fdrift is 100%).
De initiële PEC voor de formulering Roundup Dry is berekend door de PEC0 van glyfosaat terug te rekenen naar het gehalte werkzame stof van 42%. De berekende PEC's zijn weergegeven in tabel M.37. Alle concentraties zijn uitgedrukt in mg/L.
Tabel M.37 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry, uitgezonderd
verhardingen
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg
w.s./ha] |
Drift [%] |
Tijdstip |
PEC08 [mg w.s./L] |
PEC218 [mg
w.s./L] |
PEC288 [mg w.s./L] |
PEC0 formu-lering [mg/L] |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
1,0% |
voorjaar |
7,98 |
5,61 |
5,19 |
19,0 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
4 |
16 |
uien |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,37 |
1,03 |
23,8 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,37 |
1,03 |
23,8 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
22 |
78 |
granen |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,37 |
1,03 |
23,8 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
1,12 |
1,04 |
3,8 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,96 |
0,72 |
16,6 |
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,37 |
1,03 |
23,8 |
35 |
129 |
stuifgev. bloemb. |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
1,12 |
1,04 |
3,8 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
1,0% |
voorjaar |
3,99 |
2,81 |
2,60 |
9,5 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
1,0% |
voorjaar |
0,80 |
0,56 |
0,52 |
1,9 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
5,0% |
voorjaar |
34,9 |
24,6 |
22,7 |
83,0 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
5,0% |
voorjaar |
34,9 |
24,6 |
22,7 |
83,0 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
5,0% |
voorjaar |
49,9 |
35,1 |
32,5 |
119 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
100% |
voorjaar |
698 |
491 |
454 |
1663 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
100% |
voorjaar |
698 |
491 |
454 |
1663 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
100% |
voorjaar |
998 |
701 |
649 |
2375 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie tabel M.38 |
|||||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
zie tabel M.38 zie tabel M.38 |
|||||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|||||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
1,12 |
1,04 |
3,8 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
4,91 |
4,54 |
16,6 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
7,01 |
6,49 |
23,8 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
1,0% |
voorjaar |
13,97 |
9,82 |
9,08 |
33,3 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
1,12 |
1,04 |
3,8 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
1,12 |
1,04 |
3,8 |
8:
berekend met de TOXSWA-module in USES 3.0
Voor toepassing 50, 51 en 52 (Permanent onbeteelde
terreinen, verhardingen) is de concentratie in het oppervlaktewater berekend
met de 'amenity use' scenario's voor verhardingen van USES 3.0. Er zijn vier
scenario's beschikbaar: 1. directe afspoeling naar oppervlaktewater, 2. lozing
via overstort van regenwater uit een gescheiden systeem,
3. lozing via overstort van een gemengd systeem en 4. lozing via een
rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib is een pseudo-Kom afgeleid door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.
Omdat bij de eerste drie scenario's de formulering direct in het oppervlaktewater terecht komt, is hier de initiële PEC teruggerekend naar de concentratie van de formulering door te corrigeren voor het gehalte werkzame stof in Roundup Dry. Voor het laatste scenario mag worden aangenomen dat de formulering het oppervlaktewater niet als zodanig bereikt. Omdat er geen gegevens zijn over de zuivering van het water door de RWZI, is de 'purification factor' op 0 gesteld.
Tabel M.38 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC08 [mg w.s./L] |
PEC218 [mg w.s./L] |
PEC288 [mg w.s./L] |
PEC0 formulering [mg/L] |
||
|
|
|
|
||||
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
|
||||
50 |
1,47 |
31 |
27 |
26 |
74 |
||
51 |
1,47 |
31 |
27 |
26 |
74 |
||
52 |
2,10 |
44 |
38 |
37 |
105 |
||
|
|
|
|
|
|
||
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
||||
50 |
1,47 |
4280 |
3730 |
3570 |
10190 |
||
51 |
1,47 |
4280 |
3730 |
3570 |
10190 |
||
52 |
2,10 |
6114 |
5329 |
5100 |
14558 |
||
|
|
|
|
|
|
||
overstort gemengd systeem |
|
|
|
||||
50 |
1,47 |
4000 |
3480 |
3330 |
9524 |
||
51 |
1,47 |
4000 |
3480 |
3330 |
9524 |
||
52 |
2,10 |
5714 |
4971 |
4757 |
13605 |
||
|
|
|
|
|
|
||
lozing via RWZI |
|
|
|
||||
50 |
1,47 |
80 |
70 |
67 |
190 |
||
51 |
1,47 |
80 |
70 |
67 |
190 |
||
52 |
2,10 |
114 |
100 |
95 |
272 |
||
8Berekend volgens USES 3.0 scenario amenity use, paved areas
Concentraties van potentieel relevante metabolieten
De initiële PEC's van metaboliet AMPA zijn afgeleid van de initiële PEC's van glyfosaat door deze te vermenigvuldigen met het maximale vormingspercentage van AMPA in de waterfase (15,7%) en de relatieve molmassa (0,66). De PEC's zijn weergegeven in de tabellen M.39 en M.40.
Tabel M.39 Overzicht van concentraties van AMPA in
oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry, uitgezonderd verhardingen
Toepas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
Drift [%] |
Tijdstip |
PEC0 glyfosaat [mg w.s./L] |
PEC0 AMPA [mg/L] |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
1,0% |
voorjaar |
7,98 |
0,82 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
4 |
16 |
uien |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
11 |
39 |
erwten
en bonen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
12 |
42 |
erwten
en bonen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
13 |
44 |
erwten
en bonen |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,0 |
14 |
48 |
aardappel/cons |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
15 |
52 |
aardappel/cons |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
16 |
55 |
aardappel/cons |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,0 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
22 |
78 |
granen |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,0 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
26 |
96 |
stuifgev.
akkerb. |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
0,17 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
1,0% |
najaar |
6,98 |
0,72 |
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
1,0% |
najaar |
9,98 |
1,0 |
35 |
129 |
stuifgev.
bloemb. |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
36 |
146 |
openbaar
groen |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
0,17 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
1,0% |
voorjaar |
3,99 |
0,41 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
1,0% |
voorjaar |
0,80 |
0,082 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
5,0% |
voorjaar |
34,9 |
3,6 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
5,0% |
voorjaar |
34,9 |
3,6 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
5,0% |
voorjaar |
49,9 |
5,0 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
44 |
205 |
droge
slootbodem |
1,47 |
100% |
voorjaar |
698 |
72 |
45 |
209 |
droge
slootbodem |
1,47 |
100% |
voorjaar |
698 |
72 |
46 |
212 |
droge
slootbodem |
2,10 |
100% |
voorjaar |
998 |
103 |
47 |
232 |
onder
vangrails |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
48 |
236 |
onder
vangrails |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
49 |
239 |
onder
vangrails |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie
tabel M.40 zie
tabel M.40 zie
tabel M.40 |
|||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
|||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|||
53 |
290 |
tijdelijk
onbeteeld |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
55 |
292 |
tijdelijk
onbeteeld |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
0,17 |
56 |
295 |
tijdelijk
onbeteeld |
1,47 |
1,0% |
voorjaar |
6,98 |
0,72 |
54 |
298 |
tijdelijk
onbeteeld |
2,10 |
1,0% |
voorjaar |
9,98 |
1,0 |
57 |
301 |
diverse
gewassen |
2,94 |
1,0% |
voorjaar |
14,0 |
1,4 |
58 |
302 |
diverse
gewassen |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
0,17 |
59 |
317 |
land-
en tuinbouw |
0,34 |
1,0% |
voorjaar |
1,60 |
0,17 |
Tabel M.40 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 glyfosaat [mg
w.s./L] |
PEC0 AMPA [mg/L] |
|
|
||
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
||
50 |
1,47 |
31 |
3,2 |
51 |
1,47 |
31 |
3,2 |
52 |
2,10 |
44 |
4,6 |
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
||
50 |
1,47 |
4280 |
441 |
51 |
1,47 |
4280 |
441 |
52 |
2,10 |
6114 |
630 |
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
||
50 |
1,47 |
4000 |
412 |
51 |
1,47 |
4000 |
412 |
52 |
2,10 |
5714 |
589 |
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
||
50 |
1,47 |
80 |
8,2 |
51 |
1,47 |
80 |
8,2 |
52 |
2,10 |
114 |
12 |
Risicobeoordeling
Normen voor glyfosaat en Roundup Dry
In tabel M.41 zijn de laagste effectconcentraties voor aquatische organismen, bepaald in studies met de werkzame stof, weergegeven. Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. Voor toepassingen waarbij de werkzame stof als geformuleerd product in het oppervlaktewater terecht komt, moet daarom de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt worden genomen. In de tabel M.42 zijn de acute normen weergegeven zoals berekend op basis van studies met de formulering Roundup Dry.
Tabel M.41 Overzicht van de toelatingsnormen van
glyfosaat voor aquatische organismen, studies met de werkzame stof
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
Selenastrum capricornutum |
|
10 |
10 |
1 |
1000 |
Kreeftachtigen |
Daphnia magna |
748 |
|
100 |
7,48 |
7480 |
Vissen |
Oncorhynchus mykiss |
86 |
|
100 |
0,86 |
860 |
|
|
|
|
|
|
|
Chronisch |
|
|
|
|
|
|
Kreeftachtigen |
D. magna |
|
9,4 |
10 |
0,94 |
940 |
Vissen |
O. mykiss |
|
52 |
10 |
5,2 |
5200 |
Planten |
Lemna minor |
|
23,41 |
10 |
2,3 |
2300 |
1:
bepaald in een studie met Roundup, NOEC uitgedrukt op basis van w.s.
Tabel M.42 Overzicht van de acute toelatingsnormen van
Roundup Dry voor aquatische organismen
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm Roundup Dry |
|
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
Alg |
Selenastrum capricornutum |
|
320 |
10 |
32 |
Kreeftachtigen |
Daphnia magna |
>970 |
|
100 |
>9,7 |
Vissen |
Cyprinus carpio |
>957 |
|
100 |
>9,6 |
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de toxiceit van de formulering Roundup Dry voor waterorganismen lager is dan de toxiciteit van de werkzame stof. Zoals gebruikelijk wordt de laagste norm genomen voor elk organisme, in dit geval de normen van de werkzame stof.
Acute risico's van Roundup Dry, verhardingen uitgezonderd
De acute normoverschrijdingsfactoren op basis van glyfosaat en Roundup Dry zijn in tabel M.43 weergegeven. Voor de toepassingen op verhardingen is een aparte tabel opgenomen (zie tabel M.44).
Tabel
M.43 Overzicht van acute normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor
toepassingen van Roundup Dry
Toe pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
Normoverschrijding
op basis van studies met glyfosaat |
Normoverschrijding
op basis van studies met Roundup Dry |
|||||
|
|
|
|
alg |
kreeft- achtige |
vis |
alg |
kreeft- achtige |
vis |
|
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
0,0080 |
0,0011 |
0,0093 |
0,0006 |
0,0020 |
0,0020 |
|
2 |
9 |
uien |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
3 |
13 |
uien |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
4 |
16 |
uien |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
20 |
71 |
granen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
21 |
75 |
granen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
22 |
78 |
granen |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
0,0016 |
0,0002 |
0,0019 |
0,0001 |
0,0004 |
0,0004 |
|
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
35 |
129 |
stuifgev. bloemb. |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
0,0016 |
0,0002 |
0,0019 |
0,0001 |
0,0004 |
0,0004 |
|
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
0,0040 |
0,0005 |
0,0046 |
0,0003 |
0,0010 |
0,0010 |
|
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
0,0008 |
0,0001 |
0,0009 |
0,0001 |
0,0002 |
0,0002 |
|
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
0,0350 |
0,0045 |
0,0405 |
0,0025 |
0,0085 |
0,0085 |
|
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
0,0350 |
0,0045 |
0,0405 |
0,0025 |
0,0085 |
0,0085 |
|
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
0,0500 |
0,0065 |
0,0580 |
0,0035 |
0,0120 |
0,0125 |
|
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,6983 |
0,0933 |
0,8119 |
0,0520 |
0,1714 |
0,1737 |
|
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,6983 |
0,0933 |
0,8119 |
0,0520 |
0,1714 |
0,1737 |
|
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
0,9975 |
0,1334 |
1,1599 |
0,0742 |
0,2448 |
0,2482 |
|
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie volgende tabel |
|
|||||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
|
|||||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|
|||||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
0,0016 |
0,0002 |
0,0019 |
0,0001 |
0,0004 |
0,0004 |
|
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,0070 |
0,0009 |
0,0081 |
0,0005 |
0,0017 |
0,0017 |
|
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
0,0100 |
0,0013 |
0,0116 |
0,0007 |
0,0024 |
0,0025 |
|
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
0,0140 |
0,0019 |
0,0162 |
0,0010 |
0,0034 |
0,0035 |
|
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
0,0016 |
0,0002 |
0,0019 |
0,0001 |
0,0004 |
0,0004 |
|
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
0,0016 |
0,0002 |
0,0019 |
0,0001 |
0,0004 |
0,0004 |
|
Uit dit overzicht blijkt dat alleen voor de toepassing in droge slootbodems met de hoogste dosering van 2,10 kg w.s./ha de norm voor glyfosaat wordt overschreden. Derhalve dient voor deze toepassing door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
Acute risico's van Roundup Dry bij bespuiting op verhardingen
In tabel M.44 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's weergegeven.
Tabel M.44 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij
toepassing van Roundup Dry op verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
Normoverschrijding op basis
van studies met glyfosaat |
|
|
|||||
|
|
alg |
kreeftachtige |
vis |
|
||||
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
|
|
||||||
50 |
1,47 |
0,031 |
0,0041 |
0,036 |
|
||||
51 |
1,47 |
0,031 |
0,0041 |
0,036 |
|
||||
52 |
2,10 |
0,044 |
0,0059 |
0,051 |
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
|
|||||
50 |
1,47 |
4,3 |
0,57 |
5,0 |
|
||||
51 |
1,47 |
4,3 |
0,57 |
5,0 |
|
||||
52 |
2,10 |
6,1 |
0,82 |
7,1 |
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
overstort gemengd systeem |
|
|
|
|
|||||
50 |
1,47 |
4,0 |
0,53 |
4,7 |
|
||||
51 |
1,47 |
4,0 |
0,53 |
4,7 |
|
||||
52 |
2,10 |
5,7 |
0,76 |
6,6 |
|
||||
|
|
|
|
|
|
||||
lozing via RWZI |
|
|
|
|
|||||
50 |
1,47 |
0,080 |
0,011 |
0,093 |
|
||||
51 |
1,47 |
0,080 |
0,011 |
0,093 |
|
||||
52 |
2,10 |
0,11 |
0,015 |
0,13 |
|
||||
Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
Chronische risico's van Roundup Dry, verhardingen uitgezonderd
Voor de chronische risico's wordt uitgegaan van de toxiciteitsgegevens voor de werkzame stof omdat verwacht mag worden dat de formulering na langere tijd niet meer als zodanig in het water aanwezig is. In tabel M.45 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor kreeftachtigen, vissen en waterplanten aangegeven. Voor Lemna minor is een 14-daagse studie met Roundup beschikbaar, de NOEC bedraagt 23,4 mg w.s./L. De risico's voor L. minor zijn berekend op basis van de initiele PEC (worst-case).
Tabel
M.45 Overzicht van chronische normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor
toepassingen van Roundup Dry
Toe- |
Nr. |
Teelt |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
||
pas- sing |
in GAP |
|
[kg w.s./ha] |
kreeftachtige PEC21 |
vis PEC28 |
Lemna PEC0 |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
0,0060 |
0,0010 |
0,0034 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
4 |
16 |
uien |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0030 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
0,0015 |
0,0002 |
0,0009 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0030 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0030 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
0,0015 |
0,0002 |
0,0009 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
22 |
78 |
granen |
2,10 |
0,0015 |
0,0002 |
0,0009 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
0,0012 |
0,0002 |
0,0007 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
0,0010 |
0,0001 |
0,0006 |
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
0,0015 |
0,0002 |
0,0009 |
35 |
129 |
stuifgev. bloemb. |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
0,0012 |
0,0002 |
0,0007 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
0,0030 |
0,0005 |
0,0017 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
0,0006 |
0,0001 |
0,0003 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
0,0260 |
0,0045 |
0,0150 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
0,0260 |
0,0045 |
0,0150 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
0,0375 |
0,0060 |
0,0215 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,5223 |
0,0874 |
0,2979 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,5223 |
0,0874 |
0,2979 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
0,7462 |
0,1248 |
0,4256 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie volgende tabel |
||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
0,0012 |
0,0002 |
0,0007 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,0052 |
0,0009 |
0,0030 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
0,0075 |
0,0012 |
0,0043 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
0,0104 |
0,0017 |
0,0060 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
0,0012 |
0,0002 |
0,0007 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
0,0012 |
0,0002 |
0,0007 |
Uit dit overzicht blijkt dat er bij geen van de toepassingen sprake is van een risico.
Er is echter ook een ‘contact exposure test’ beschikbaar voor wat betreft Lemna. In deze test werd een NOEC van <0,51 kg/ha bepaald. Aangezien dit in de praktijk een realistische wijze van blootstelling is dient getoetst te worden aan deze waarde. De norm is 0,1 x NOEC-waarde en bedraagt derhalve < 0,051 kg /ha. Voor de toepassingen met 1% drift is de hoogste PEC 0,0294 kg/ha. De normoverschrijding is >0,57. Voor de toepassingen op droge slootbodems is contact-blootstelling niet realistisch en kan de norm die in tabel M.45 is gebruikt worden toegepast. Deze norm wordt niet overschreden zoals blijkt uit tabel M.45.
Gezien het feit dat de NOEC in de contact-toets niet exact is bepaald dient een nieuwe contact studie met Lemna te worden geleverd.
Chronische risico's van Roundup Dry bij bespuiting op verhardingen
In tabel M.46 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's voor verhardingen weergegeven.
Tabel M.46 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij
toepassing van Roundup Dry op verhardingen
Toepassing |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
|
|||
|
[kg w.s./ha] |
kreeftachtige |
vis |
Lemna PEC0 |
|
|
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
|
|||
50 |
1,47 |
0,029 |
0,0049 |
0,016 |
|
|
51 |
1,47 |
0,029 |
0,0049 |
0,016 |
|
|
52 |
2,10 |
0,041 |
0,0071 |
0,023 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
|||
50 |
1,47 |
4,0 |
0,69 |
2,3 |
|
|
51 |
1,47 |
4,0 |
0,69 |
2,3 |
|
|
52 |
2,10 |
5,7 |
0,98 |
3,3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
|
|||
50 |
1,47 |
3,7 |
0,64 |
2,1 |
|
|
51 |
1,47 |
3,7 |
0,64 |
2,1 |
|
|
52 |
2,10 |
5,3 |
0,91 |
3,0 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
|
|||
50 |
1,47 |
0,074 |
0,013 |
0,043 |
|
|
51 |
1,47 |
0,074 |
0,013 |
0,043 |
|
|
52 |
2,10 |
0,11 |
0,018 |
0,061 |
|
|
Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.
In het geval van de toepassing op verhardingen behoeft niet aan de NOEC uit de Lemna-contacttest getoetst te worden omdat dit voor deze toepassing geen realistische blootstellingswijze is.
Risico's van de
metaboliet AMPA
De laagste effectconcentraties voor aquatische organismen en bijbehorende normen zijn samengevat in tabel M.47.
Tabel M.47 Overzicht van de normen van metaboliet AMPA
voor aquatische organismen
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
Scendesmus subspicatus |
|
79,7 |
10 |
7,97 |
7970 |
Kreeftachtigen |
Daphnia
magna |
691 |
|
100 |
6,91 |
6910 |
Vissen |
Oncorhynchus mykiss |
520 |
|
100 |
5,20 |
5200 |
De normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup zijn weergegeven in tabel M.48 en M.49.
Tabel
M.48 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren van AMPA bij toepassing van
Roundup Dry, uitgezonderd verhardingen
Toe- |
Nr. |
Teelt |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
|||
pas- sing |
in GAP |
|
[kg w.s./ha] |
alg |
kreeftachtige |
vis |
|
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
1,03E-04 |
1,19E-04 |
1,58E-04 |
|
2 |
9 |
uien |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
3 |
13 |
uien |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
4 |
16 |
uien |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
20 |
71 |
granen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
21 |
75 |
granen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
22 |
78 |
granen |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
26 |
96 |
stuifgevoelige akkerb. |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
2,06E-05 |
2,38E-05 |
3,16E-05 |
|
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
35 |
129 |
stuifgevoelige bloemb. |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
2,06E-05 |
2,38E-05 |
3,16E-05 |
|
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
5,16E-05 |
5,95E-05 |
7,91E-05 |
|
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
1,03E-05 |
1,19E-05 |
1,58E-05 |
|
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
4,52E-04 |
5,20E-04 |
6,90E-04 |
|
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
4,52E-04 |
5,20E-04 |
6,90E-04 |
|
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
6,45E-04 |
7,45E-04 |
9,90E-04 |
|
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
9,03E-03 |
1,04E-02 |
1,38E-02 |
|
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
9,03E-03 |
1,04E-02 |
1,38E-02 |
|
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
1,29E-02 |
1,49E-02 |
1,98E-02 |
|
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie onderstaande tabel |
|
||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
|
||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|
||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
2,06E-05 |
2,38E-05 |
3,16E-05 |
|
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
9,03E-05 |
1,04E-04 |
1,38E-04 |
|
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
1,29E-04 |
1,49E-04 |
1,98E-04 |
|
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
1,81E-04 |
2,08E-04 |
2,77E-04 |
|
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
2,06E-05 |
2,38E-05 |
3,16E-05 |
|
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
2,06E-05 |
2,38E-05 |
3,16E-05 |
|
Tabel M.49 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren
voor AMPA bij toepassing van Roundup Dry op verhardingen
Toepassing |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
||
|
[kg w.s./ha] |
alg |
kreeftachtige |
vis |
|
|
|
|
|
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
||
50 |
1,47 |
4,00E-04 |
4,61E-05 |
6,13E-05 |
51 |
1,47 |
4,00E-04 |
4,61E-05 |
6,13E-05 |
52 |
2,10 |
5,71E-04 |
6,59E-05 |
8,75E-05 |
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
5,54E-02 |
6,39E-03 |
8,49E-03 |
51 |
1,47 |
5,54E-02 |
6,39E-03 |
8,49E-03 |
52 |
2,10 |
7,91E-02 |
9,12E-03 |
1,21E-02 |
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
5,18E-02 |
5,97E-03 |
7,93E-03 |
51 |
1,47 |
5,18E-02 |
5,97E-03 |
7,93E-03 |
52 |
2,10 |
7,39E-02 |
8,53E-03 |
1,13E-02 |
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
||
50 |
1,47 |
1,04E-03 |
1,19E-04 |
1,59E-04 |
51 |
1,47 |
1,04E-03 |
1,19E-04 |
1,59E-04 |
52 |
2,10 |
1,48E-03 |
1,71E-04 |
2,27E-04 |
Uit dit overzicht blijkt dat in geen van de gevallen de norm voor aquatische organismen wordt overschreden.
Meetgegevens
In het kader van het project Handhaving Milieuwetten van het Ministerie van VROM wordt jaarlijks een overzicht van de kwaliteit van het drinkwater gepresenteerd. In deze rapporten staan ondermeer de concentraties van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding.
Een overzicht van de meetresultaten van 1994 tot en met 1999 (Versteegh, diverse publicaties) staat vermeld in de tabellen M.50 en M.51. Glyfosaat en AMPA blijken regelmatig in het oppervlaktewater te worden aangetroffen.
Tabel M.50 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten
concentraties glyfosaat
Jaar |
Pompstation |
Aantal metingen |
Minimum concentratie [µg/L] |
Gemiddelde concentratie [µg/L] |
Maximum concentratie [µg/L] |
1994 |
|
|
|
|
|
1995 |
Amsterdam
Weesperkarspel |
4 |
<0,10 |
<0,20 |
0,49 |
1996 |
Braakman
Stelleweg |
13 |
<0,05 |
0,06 |
0,16 |
|
Brabantse
Biesbosch |
19 |
<0,05 |
0,07 |
0,20 |
1997 |
Braakman
Stelleweg |
5 |
0,1 |
0,14 |
0,19 |
1998 |
Brabantse
Biesbosch |
14 |
<0,05 |
0,07 |
0,16 |
|
Groningen
de Punt |
13 |
<0,05 |
<0,05 |
0,30 |
1999 |
Brabantse
Biesbosch |
13 |
<0,05 |
0,06 |
0,15 |
Tabel M.51 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten
concentraties AMPA
Jaar |
Pompstation |
Aantal metingen |
Minimum concentratie [µg/L] |
Gemiddelde concentratie [µg/L] |
Maximum concentratie [µg/L] |
1994 |
Brabantse
Biesbosch |
17 |
0,23 |
1,00 |
2,00 |
1995 |
Andijk |
4 |
0,04 |
0,29 |
0,76 |
|
Amsterdam |
4 |
0,50 |
0,80 |
1,00 |
|
Brabantse
Biesbosch |
26 |
0,19 |
1,30 |
5,40 |
1996 |
Andijk |
7 |
0,26 |
0,55 |
1,50 |
|
Braakman
Stelleweg |
13 |
0,08 |
0,47 |
1,10 |
|
Brabantse
Biesbosch |
26 |
0,18 |
1,90 |
4,70 |
|
Andijk |
7 |
0,26 |
0,55 |
1,50 |
1997 |
Andijk |
8 |
0,04 |
0,27 |
0,47 |
|
Braakman
Stelleweg |
5 |
0,27 |
0,82 |
2,05 |
|
Brabantse
Biesbosch |
13 |
0,36 |
1,1 |
1,9 |
1998 |
Andijk |
7 |
0,04 |
0,17 |
0,25 |
|
Brabantse
Biesbosch |
14 |
0,19 |
0,68 |
1,70 |
1999 |
Andijk |
6 |
0,03 |
0,12 |
0,17 |
|
Brabantse
Biesbosch |
14 |
0,19 |
0,68 |
1,70 |
In het Collegestuk C-97.3.12 wordt een rapport van het KIWA
(KIWA, 1999) vermeld: Het KIWA heeft een inventarisatie uitgevoerd van metingen
uitgevoerd in oppervlaktewateren, met name drinkwaterbronnen, naar het
voorkomen van glyfosaat en de metaboliet AMPA. Uit de resultaten blijkt dat in het oppervlaktewater incidenteel
glyfosaat wordt aangetroffen in concentraties boven 0,1 µg/L. Gemeten AMPA
concentraties liggen hoger, tot meer dan
1 µg/L. Hierbij moet worden opgemerkt dat AMPA ook gevormd kan worden uit
andere, op grote schaal toegepaste stoffen (fosfonaten). Ten aanzien van
de herkomst van het glyfosaat in oppervlaktewater kan gesteld worden dat met
name de bijdrage van ongezuiverd, van verharding afstromend hemelwater een hoge
belasting van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt. Vooral op plaatsen
waar binnen een week na toepassen van glyfosaat op verharding sprake was van
regenval zijn hoge concentraties glyfosaat, tot
10 µg/L, gemeten in afstromend regenwater.
Door het waterschap Zuiderzeeland is in vier woonwijken een studie uitgevoerd naar de afspoeling van glyfosaat na bespuiting van verhardingen. Deze woonwijken zijn gelegen in Dronten, Lelystad, Swifterbant en Zeewolde en hebben een gescheiden rioolstelsel. In de periode 1994-1995 werden bespuitingen uitgevoerd met een spuitboom of lans.
De maximale dosering glyfosaat bedroeg 2,2 kg w.s./ha. Kort
na toepassing in het voorjaar werden in de regenwaterafvoer concentraties
gemeten van <1 mg/L
tot 750 mg/L.
In één van de gebieden werd glyfosaat in december nog aangetoond in een
concentratie van 0,3 mg/L.
De concentraties AMPA in de regenwaterafvoer lagen tussen <0.25 en 77,8
µg/L. In de monsters die in december waren genomen werd geen AMPA aangetoond.
In het ontvangende oppervlaktewater was de hoogste concentratie kort na
bespuiten 3,6 tot
376 mg/L,
enige maanden na bespuiting was dit 0,2 mg/L. De concentraties AMPA lagen tussen <0,25 mg/L
en 46,4 mg/L.
In de periode 1999-2000 is eenzelfde onderzoek uitgevoerd, de bespuiting werd
in deze periode uitgevoerd met infraroodsensoren en in 2000 werd een uitvloeier
toegevoegd. De precieze dosering is niet bekend omdat deze afhangt van de
onkruiddruk ter plekke; over het totale behandelde oppervlak bedroeg de
dosering
0,485 kg w.s./ha. De concentraties glyfosaat in de regenwaterafvoer lagen in de
periode van bespuiting tussen <0,5 en 10 mg/L, AMPA concentraties waren <0,5 mg/L
tot 5,3 mg/L.
In december werden geen residuen aangetroffen. De concentraties van glyfosaat
en AMPA in het ontvangende oppervlaktewater lagen tussen <0,5 tot 6,1 mg/L
en <0,5 en 3,1 mg/L.
In december werden ook hier geen residuen aangetroffen. Deze gegevens lijken er
op te wijzen dat er geen 100% afspoeling plaatsvindt. Omdat in de jaren
1994-1995 de monsters in glas bewaard zijn, kunnen door sorptie de waarden over
deze periode onderschat zijn.
In een Engelse studie, waar glyfosaat in een dosering van
1,8 kg w.s./ha werd toegepast op de randen van een asfaltweg, werd water uit de
afvoerput regelmatig bemonsterd totdat
25 mm regen was gevallen. In het controlemonster werd 11 mg/L
glyfosaat gemeten. De cumulatieve hoeveelheid glyfosaat na 25 mm regenval was
35% van de opgebrachte hoeveelheid, de hoogste concentratie bedroeg 650 mg/L,
gemeten na de eerste regenval.
In een soortgelijke studie werd een oppervlak van 53 m2 tweemaal bespoten met een tussenpoos van 12 dagen, doseringen 3,3 en 3,5 kg w.s./ha (als glyfosaat en oxadiazon). In het afvoerwater verzameld in de periode van 15 tot 20 mm totale regenval, was de gemiddelde concentratie glyfosaat 16,7 mg/L. De concentratie gemeten in de totale hoeveelheid regen van 59,8 mm na de eerste toepassing en 3 mm na de tweede, was de concentratie 3,4 mg/L. Na een hevige regenval was de concentratie in het ontvangende slootwater 2,4 mg/L, na het vallen van 58 mm regen was dit 0,1 mg/L. Omdat de monsters na de eerste regenval verloren zijn gegaan, kon de werkelijke cumulatieve afspoeling niet worden berekend.
Bovenstaande gegevens worden verder in ogenschouw genomen in onderstaande adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen.
Referenties
KIWA-rapport 1999: Glyfosaat en AMPA, eigenschappen en aanwezigheid in drinkwaterbronnen.
Versteegh JFM. in press. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1999. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Versteegh JFM, Cleij P. 2000. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland, in 1998. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/13. 33 pp.
Versteegh JFM, Lips F. 1998. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland in 1996. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1998/4. 33 pp.
Versteegh JFM, Lips F. 2000. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland in 1997. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/12. 38 pp.
Versteegh JFM, Van Gaalen FW, Beuting DM. 1996. De kwaliteit van het drinkwater
in Nederland in 1994. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1996/105. 68 pp.
Versteegh JFM, Van Gaalen FW, Peen F. 1997. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland, in 1995. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1997/114.
48 pp.
Adequate risicobeoordeling voor droge slootbodems
De aanvrager heeft een herziene risicobeoordeling uitgevoerd voor droge slootbodems. Hierin wordt met name ingegaan op de aanname van 100% drift voor deze toepassing. Dit percentage beschrijft de situatie dat de opgebrachte dosering in zijn geheel in het water van de sloot wordt terecht komt omdat er direct na het behandelen van de slootbodem water wordt ingelaten en de sloot direct vol water staat. In werkelijkheid kan het enige tijd duren voordat de sloot daadwerkelijk water zal bevatten. Verder geeft de aanvrager aan dat voor het beoordelen van de risico's moet worden uitgegaan van de toxiciteitsgegevens voor de betreffende formulering.
Als het enige tijd duurt voordat er water in de sloot wordt gebracht, zal de werkzame stof niet in de vorm van Roundup Dry in het water komen. Dit betekent dat het in dit geval niet juist is de risicobeoordeling uit te voeren op basis van de toxiciteitsgegevens voor de formulering. Daarnaast is het zo dat de sloot niet direct vol hoeft te staan: het water kan ook door hevige regenval worden aangevoerd. Het berekenen van de risico's op basis van de dimensies van de TOXSWA-sloot kan hierdoor leiden tot een onderschatting van het risico.
In de adequate risicobeoordeling van de aanvrager wordt uitgegaan van de situatie dat de sloot 5 maanden per jaar (in de zomer) droog staat en 7 maanden is gevuld met water (in de winter). Bij bespuiting in het midden van de droge periode duurt het 75 dagen voor er water in de sloot komt. Uitgaande van een DT50 in de bodem van 18,1 dagen, is de hoeveelheid glyfosaat in 75 dagen afgenomen tot 5,7% van de opgebrachte hoeveelheid. Met deze berekening zou volgens de aanvrager een driftpercentage van 5,7% in plaats van 100% moeten worden gehanteerd. Hoewel deze redenering in principe klopt, is niet duidelijk of de aanname van 75 dagen correct is. Daarom is berekend hoe lang het zou duren voor de opgebrachte dosering is afgenomen tot een hoeveelheid die niet meer leidt tot overschrijding van de norm.
Bij de dosering van 2,10 kg w.s./ha is de normoverschrijdingsfactor 1,16. Dit betekent dat de opgebrachte dosering met een factor 0,86 moet zijn afgenomen om geen overschrijding te geven. Uitgaande van de veld-DT50 van 40,6 dagen duurt dit 8,7 dagen. Dit betekent dat de sloot na behandeling tenminste 9 dagen droog moet blijven. Dit zou een redelijke termijn kunnen zijn als het gaat om het actief binnenlaten van water. Het is echter niet uitgesloten dat binnen deze termijn een hevige regenval optreedt. In deze situatie, waar maar een klein deel van de sloot onder water staat, is echter geen sprake van een samenhangend ecosysteem van omgeving en organismen. Voor zover het water afgevoerd zal worden, zal het risico door verdunning gering blijven. Op basis van deze overwegingen wordt het acute risico van toepassing van Roundup Dry in droge slootbodems gering geacht indien een wachttermijn van tenminste 9 dagen voor inunderen in acht wordt genomen.
Adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen
De aanvrager stelt, in het antwoord op de CTB-conclusies van 7 oktober 1999, dat de met USES 2.0 berekende concentraties onrealistisch hoog zijn en berekent, op basis van de studie van het waterschap Zuiderzeeland, een 90-percentiel concentratie voor het oppervlaktewater van 5,9 mg/L. Deze concentratie zou moeten worden gebruikt in plaats van de waarden die zijn berekend met scenario 2 (overstort bij gemengd systeem). De metingen over 1999 en 2000 zijn gedaan bij een geavanceerde spuittechniek en zijn niet representatief voor een gewone bespuiting.
Dit betekent dat de gemeten concentraties in het oppervlaktewater voor deze jaren niet zondermeer kunnen worden gebruikt voor de risicobeoordeling. Zoals hierboven al is opgemerkt, zijn, bij de studie van het waterschap Zuiderzeeland in de jaren 1994 en 1995, de monsters niet goed bewaard. Door sorptie aan de glaswand zijn de gemeten waarden mogelijk een sterke onderschatting van de werkelijke waarden. De gemeten hoogste concentratie in het afvoerwater van 750 mg/L in de Nederlandse studie komt echter wel overeen met de waarde van 650 mg/L uit de Engelse studie waar wel goede monsterflessen zijn gebruikt en kan daarom worden beschouwd als een realistische worst case schatting.
Wanneer de gemeten waarde van 750 mg/L in het afspoelende regenwater direct zou worden gebruikt voor de risicobeoordeling, dus zonder rekening te houden met een verdunning in het ontvangende oppervlaktewater, is de normoverschrijding voor algen 0,8 en voor vissen 0,9. Wanneer de standaard verdunningsfactor van 3 wordt toegepast, is het risicoquotiënt 0,3. Wanneer de hoogst gemeten concentratie in oppervlaktewater van 376 mg/L wordt gebruikt, is het risicoquotiënt voor algen en vissen 0,4.
Voor het beoordelen van het chronische risico zou de concentratie in het oppervlaktewater moeten worden gebruikt. De hoogst gemeten concentratie is 376 mg/L. Deze is gemeten in juli 1995 na een bespuiting in april en mei. Alle overige concentraties liggen tussen 0,2 en 3,6 mg/L. Het gemiddelde over 1994 en 1995 is 32,5 mg/L. Hiermee is de normoverschrijdingsfactor voor vissen, kreeftachtigen en waterplanten <1.
Voor de situatie van een gemengd systeem (scenario 3) zijn geen gegevens beschikbaar. Dit scenario is echter vergelijkbaar met scenario 2: bij beide scenario's wordt de concentratie in de watergang bepaald door de concentratie in het afstromende regenwater. Het verschil is het oppervlak van de daken en het oppervlak van het behandelde terrein. Dit verschil is zeer gering: in scenario 2 is de concentratie in het afstromende regenwater 89 maal de dosering in kg/m2, in scenario 2 is het 82 maal de dosering. De aangeleverde meetgegevens worden daarom ook als representatief beschouwd voor de situatie van overstort uit een gemengd systeem. Op basis van deze gegevens wordt het acute en chronische risico voor waterorganismen voor beide systemen gering geacht.
Omdat de gemeten maximale concentraties dicht bij de normen voor waterorganismen liggen en er thans technieken beschikbaar zijn voor de bespuitingen op verhardingen die een pleksgewijze toepassing mogelijk maken dient ter stimulering van het gebruik van deze toepassingtechnieken de volgende zin op het etiket te worden geplaatst:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”
Uit onderzoek uitgevoerd door Plant research International in Wageningen (Kempenaar, C. et al.; 2000), waarbij volveldse toediening en pleksgewijze toediening met elkaar werden vergeleken voor een viertal toedieningstechnieken, is namelijk gebleken dat de technieken waarbij de pleksgewijze toediening werd gestuurd door onkruidsensoren een aanzienlijk grotere reductie in afgifte van spuitvloeistof te zien gaven t.o.v. de volveldsbespuitingen dan de andere technieken (rugspuit en Sprinkle bar). De Sprinkle bar gaf zelfs nauwelijks verschillen te zien tussen volvelds en pleksgewijze bespuiting.
Referenties
Kempenaar,
C.; R.M.W. Groeneveld and A.J.M. Uffing. Quantitative evalaution of liquid
deposition by herbicide application systems for weed control on hard surfaces.
Plant Research International B.V., Wageningen, December 2000.
Risicobeoordeling voor bioconcentratie
De BCF van glyfosaat voor vissen is 1,1 L/kg, voor kreeftachtigen en molluscen werden BCF's van respectievelijk 10 en 1,3 L/kg gevonden. Hiermee voldoet glyfosaat aan de normen voor bioconcentratie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.
Risicobeoordeling voor sediment-organismen
Er zijn geen gegevens over de toxiciteit van glyfosaat voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC > 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk en wordt een gering risico voor sedimentorganismen verwacht. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor terrestrische vertebraten
Risicobeoordeling voor vogels
Voedsel
Het acute risico voor vogels als gevolg van het eten van
voer wordt berekend voor de 'standaardvogel' van 10 g, die dagelijks 2,9 g voer
eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. Omdat
in geen van beide acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste
testconcentratie en de gevonden LD50 daarmee voornamelijk wordt
bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis
van de hoogste LD50 van
>3200 mg w.s./kg lg.
Het sub-acute risico wordt berekend als PECvoer/LC50. Uit de beschikbare toxiciteitsgegevens blijkt geen verschil in toxiciteit tussen de werkzame stof en de formuleringen en ook hier werd in geen van de studies een effect gevonden. Daarom is uitgegaan van de hoogste LC50 van >4640 mg w.s./kg voer uit een studie met glyfosaat. Het chronische risico wordt berekend als PECvoer/NOEC, met de NOEC van =1000 mg w.s./kg voer, bepaald in een studie met glyfosaat.
Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.
De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname), PECvoer /LC50 en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.52. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50, 0,1 x PECvoer /LC50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van vogels via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.52 opgenomen.
Tabel M.52 Overzicht van concentraties werkzame stof in
voedsel en risicoquotiënten voor vogels voor Roundup Dry
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECvoer [mg/kg] |
|
PEDvoer / LD50 |
|
PECvoer/ LC50 |
|
PECvoer/ NOEC |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
48,72 |
< |
4,42E-03 |
< |
1,05E-02 |
< |
4,87E-02 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
4 |
16 |
uien |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
7 |
23 |
witlof |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
10 |
33 |
asperge |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
22 |
78 |
granen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
25 |
95 |
bieten |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
28 |
108 |
grasland |
0,336 |
9,74 |
< |
8,84E-04 |
< |
2,10E-03 |
< |
9,74E-03 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
34 |
128 |
narcis |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
35 |
129 |
stuifgev.bloemb. |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,336 |
9,74 |
< |
8,84E-04 |
< |
2,10E-03 |
< |
9,74E-03 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
24,36 |
< |
2,21E-03 |
< |
5,25E-03 |
< |
2,44E-02 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,168 |
4,87 |
< |
4,42E-04 |
< |
1,05E-03 |
< |
4,87E-03 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
43 |
200 |
braakland |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
52 |
270 |
verhardingen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
9,74 |
< |
8,84E-04 |
< |
2,10E-03 |
< |
9,74E-03 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
2,1 |
42,63 |
< |
3,87E-03 |
< |
9,19E-03 |
< |
4,26E-02 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
0,336 |
60,90 |
< |
5,53E-03 |
< |
1,31E-02 |
< |
6,09E-02 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
85,26 |
< |
7,74E-03 |
< |
1,84E-02 |
< |
8,53E-02 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,336 |
9,74 |
< |
8,84E-04 |
< |
2,10E-03 |
< |
9,74E-03 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,336 |
9,74 |
< |
8,84E-04 |
< |
2,10E-03 |
< |
9,74E-03 |
Bij alle toepassingen zijn de risicoquotiënten <0,1 voor acute en sub-acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling. Het risico voor vogels als gevolg van het eten van bespoten voedsel is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Drinkwater
Het acute risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor de 'standaardvogel' die dagelijks 3 g water drinkt. Het risico wordt berekend op basis van de hoogste LD50 van >3200 mg w.s./kg lg. De concentraties en risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.53. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.54).
Tabel M.53 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënten voor vogels bij toepassing van Roundup Dry
verhardingen uitgezonderd
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg/L] |
|
PEDwater /LD50 |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
7,98 |
< |
9,38E-07 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
4 |
16 |
uien |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
7 |
23 |
witlof |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
10 |
33 |
asperge |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
22 |
78 |
granen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
25 |
95 |
bieten |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
26 |
96 |
stuifgevoelige akkerb. |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
28 |
108 |
grasland |
0,336 |
1,60 |
< |
1,88E-07 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
34 |
128 |
narcis |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
35 |
129 |
stuifgevoelige bloemb. |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,336 |
1,60 |
< |
1,88E-07 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
3,99 |
< |
4,69E-07 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,168 |
0,80 |
< |
9,38E-08 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
43 |
200 |
braakland |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
698 |
< |
8,21E-05 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
698 |
< |
8,21E-05 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,1 |
998 |
< |
1,17E-04 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,1 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie volgende tabel |
||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
||
52 |
270 |
verhardingen |
2,1 |
|
||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,60 |
< |
1,88E-07 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
2,1 |
6,98 |
< |
8,21E-07 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
0,336 |
9,98 |
< |
1,17E-06 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
13,97 |
< |
1,64E-06 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,336 |
1,60 |
< |
1,88E-07 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,336 |
1,60 |
< |
1,88E-07 |
Tabel M.54 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënten voor vogels bij toepassing van Roundup Dry op
verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater /LD50 |
|
|
|
||
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
||
50 |
1,47 |
31,3 |
< |
4,28E-06 |
51 |
1,47 |
31,3 |
< |
4,28E-06 |
52 |
2,10 |
46,0 |
< |
6,29E-06 |
|
|
|
|
|
overstort
gescheiden systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
4330 |
< |
5,92E-04 |
51 |
1,47 |
4330 |
< |
5,92E-04 |
52 |
2,10 |
6370 |
< |
8,71E-04 |
|
|
|
|
|
overstort
gemengd systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
4040 |
< |
5,52E-04 |
51 |
1,47 |
4040 |
< |
5,52E-04 |
52 |
2,10 |
5780 |
< |
7,90E-04 |
|
|
|
|
|
lozing
via RWZI |
|
|
||
50 |
1,47 |
81,0 |
< |
1,11E-05 |
51 |
1,47 |
81,0 |
< |
1,11E-05 |
52 |
2,10 |
116,0 |
< |
1,59E-05 |
In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor vogels is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.
Doorvergiftiging
Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.
Risicobeoordeling voor zoogdieren
Voedsel
Het acute risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' van 6 g, dat dagelijks 1,025 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg w.s./kg lg voor de rat. De chronische risico’s zijn berekend op basis van de NOAEL van 10000 mg/kg voedsel.
Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.
De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname) en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.55. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van zoogdieren via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.55 opgenomen.
Tabel M.55 Overzicht van concentraties werkzame
stof in voedsel en risicoquotiënten
voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECvoer [mg/kg] |
|
PED/LD50 |
PECvoer/NOAEL |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
48,72 |
< |
4,16E-03 |
4,87E-03 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
4 |
16 |
uien |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
7 |
23 |
witlof |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
10 |
33 |
asperge |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
22 |
78 |
granen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
25 |
95 |
bieten |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
26 |
96 |
stuifgevoelige akkerb. |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
28 |
108 |
grasland |
0,336 |
9,74 |
< |
8,32E-04 |
9,74E-04 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
34 |
128 |
narcis |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
35 |
129 |
stuifgevoelige bloemb. |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,336 |
9,74 |
< |
8,32E-04 |
9,74E-04 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
24,36 |
< |
2,08E-03 |
2,44E-03 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,168 |
4,87 |
< |
4,16E-04 |
4,87E-04 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
43 |
200 |
braakland |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
52 |
270 |
verhardingen |
2,1 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
9,74 |
< |
8,32E-04 |
9,74E-04 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
2,1 |
42,63 |
< |
3,64E-03 |
4,26E-03 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
0,336 |
60,90 |
< |
5,20E-03 |
6,09E-03 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
85,26 |
< |
7,28E-03 |
8,53E-03 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,336 |
9,74 |
< |
8,32E-04 |
9,74E-04 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,336 |
9,74 |
< |
8,32E-04 |
9,74E-04 |
Bij alle toepassingen is het risioquotiënt voor acute blootstelling <0,1, voor chronische blootstelling <0,2. Derhalve is het risico van Roundup Dry voor zoogdieren gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
Drinkwater
Het risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' dat dagelijks 1,8 g water drinkt. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg/kg lg voor de rat. De concentraties en het risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.56. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.57).
Tabel M.56 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry,
verhardingen uitgezonderd
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg/L] |
|
PEDwater /LD50 |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
7,98 |
< |
1,20E-06 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
4 |
16 |
uien |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
7 |
23 |
witlof |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
10 |
33 |
asperge |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
22 |
78 |
granen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
25 |
95 |
bieten |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
26 |
96 |
stuifgevoelige akkerb. |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
28 |
108 |
grasland |
0,336 |
1,60 |
< |
2,39E-07 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
34 |
128 |
narcis |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
35 |
129 |
stuifgevoelige bloemb. |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,336 |
1,60 |
< |
2,39E-07 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
3,99 |
< |
5,99E-07 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,168 |
0,80 |
< |
1,20E-07 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
43 |
200 |
braakland |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
698 |
< |
1,05E-04 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
698 |
< |
1,05E-04 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,1 |
998 |
< |
1,50E-04 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,1 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
zie volgende tabel |
||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
||
52 |
270 |
verhardingen |
2,1 |
|
||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,60 |
< |
2,39E-07 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
2,1 |
6,98 |
< |
1,05E-06 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
0,336 |
9,98 |
< |
1,50E-06 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
13,97 |
< |
2,09E-06 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,336 |
1,60 |
< |
2,39E-07 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,336 |
1,60 |
< |
2,39E-07 |
Tabel M.57 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Dry op
verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater /LD50 |
|
|
|
||
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
||
50 |
1,47 |
31,3 |
< |
4,70E-06 |
51 |
1,47 |
31,3 |
< |
4,70E-06 |
52 |
2,10 |
46,0 |
< |
6,90E-06 |
|
|
|
|
|
overstort
gescheiden systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
4330 |
< |
6,50E-04 |
51 |
1,47 |
4330 |
< |
6,50E-04 |
52 |
2,10 |
6370 |
< |
9,56E-04 |
|
|
|
|
|
overstort
gemengd systeem |
|
|
||
50 |
1,47 |
4040 |
< |
6,06E-04 |
51 |
1,47 |
4040 |
< |
6,06E-04 |
52 |
2,10 |
5780 |
< |
8,67E-04 |
|
|
|
|
|
lozing
via RWZI |
|
|
||
50 |
1,47 |
81,0 |
< |
1,22E-05 |
51 |
1,47 |
81,0 |
< |
1,22E-05 |
52 |
2,10 |
116,0 |
< |
1,74E-05 |
In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor zoogdieren is gering. Hiermee voldoet Roundup Dry aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
Doorvergiftiging
Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.
Risicobeoordeling voor bijen en hommels
Voor de verschillende toepassingen wordt het risico voor bijen berekend als D/LD50, met
D = dosering in g/ha en de LD50 in mg/bij. De LD50 van Roundup Dry voor bijen is >25 mg/bij, overeenkomend met >10,5 mg w.s./bij als zuur equivalenten. Omdat in geen van de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van >100 mg w.s./bij.
De normoverschrijdingsfactor is < 29, het acute risico voor bijen is gering.
In een tunnelexperiment werd in eerste instantie geen sterfte van bijen waargenomen na bespuiting in een dosering van 3,3 kg w.s./ha. Bij herhaling van het experiment met dezelfde dosering werd echter een viervoudige toename van bijensterfte ten opzichte van de controle waargenomen. Het is niet duidelijk of deze sterfte veroorzaakt kan zijn door andere factoren dan de behandeling met glyfosaat.
Op grond van bovenstaande worden de toepassingen van Roundup
Dry geacht te voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen.
Andere niet-doelwit arthropoden
Voor de toepassing op verhardingen wordt blootstelling van niet-doelwitarthropoden minder waarschijnlijk geacht. Voor de overige toepassingen zijn alle geteste groepen (parasitoïden, roofmijten en bodem- en bladbewonende predatoren) relevant. Voor alle groepen zijn testen uitgevoerd met Roundup Dry. De praktijkdosering van Roundup Dry varieert van
0,168 kg w.s./ha in de bosbouw (nr. 38) tot 2,94 kg w.s./ha voor toepassing op diverse gewassen (nr. 57). Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd voor letale en sub-letale effecten in de controle.
Parasitoïden
Bij blootstelling van de sluipwesp Aphidius rhopalosiphi aan residuen van 0,515 en 10,3 L/ha (0,22 en 4,3 kg w.s./ha) op planten was er geen sterfte en werd de parasitatiecapaciteit met ten hoogste 14% geremd. De hoogste dosering in deze test is hoger dan de hoogste praktijkdosering en het risico voor A. rhopalosiphi is gering.
Roofmijten
Bij blootstelling van Typhlodromus pyri aan residuen op blad werd bij 0,515 L/ha
(0,22 kg w.s./ha; overeenkomend met 5% drift) 18,1% effect
op de overleving gevonden na
7 dagen. Na 14 dagen was de sterfte 35,8%. De vruchtbaarheid was bij deze
dosering afgenomen met 45%, deze afname was echter niet significant. Bij 10
L/ha (4,3 kg w.s./ha) was het effect op overleving 93,8% na 7 dagen en 100% na
10 dagen. Bij beide doseringen is het effectpercentage hoger dan 30%. Er wordt
niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals openomen in de UB.
De lage dosering is onderzocht omdat de aanvrager een beroep doet op de
‘in-field’ en ‘off-field’ benadering van het risico voor niet-doelwit
arthropoden op grond van de ESCORT II workshop en bijbehorende document,
Guidance document on regulatory testing and risk assessment procedures for
plant protection products with non-target arthropods. Officieel betreft het
document nog een conceptdocument en is nog niet opgenomen in de Uniforme
Beginselen. Het CTB kan echter wel instemmen met het argument van de aanvrager
om de beoordeling in dit geval op basis van dit document uit te voeren gezien
het feit dat experts uit alle lidstaten hebben ingestemd met deze benadering en
het gezien kan worden als de laatste stand van de wetenschap.
Wordt bovengenoemde benadering in ogenschouw genomen dan kan het volgende worden gesteld:
· ‘in-field’: bij de praktijkdoseringen blijken op grond van de beschikbare gegevens effecten groter dan 30% op te treden. Om toch aan de criteria te voldoen dienen gegevens geleverd te worden die aantonen dat herstel van de soort optreedt binnen het sezoen.
· ‘off-field’:
de aanvrager gaat uit van 5% drift als blootstelling van ‘off-field’. Echter,
er wordt uitgegaan van het driftpercentage op 1 meter afstand van het gewas bij
de ‘off-field’-benadering. Op grond van gegevens van het IMAG is dit percentage
op 9,1% vastgesteld. Dit drift percentage is gebaseerd op het document “Spray
drift when applying herbicides in sugar beet and maize using a band sprayer”
van Van de Zande et al., 2000. Hierin
staat de gemeten drift op de stroken 0,5-1,5 m, 2-3 m en 1,5-6 m van de laatste
dop bij een bespuiting van (jonge) mais met een standaard veldspuit. De
bespuitingen zijn uitgevoerd in mais van ongeveer 10-15 cm hoog. Werkbreedte
van de spuit was 18 m. De gebruikte spuitdoppen waren XR11004 spleetdoppen bij
een druk van 3 bar. Het spuitvolume was
300 l/ha. De gemiddelde windsnelheid tijdens de metingen was 4,3 m/s (op 2 m
hoogte). De drift op 0,5-1,5 m van de laatste dop was 9,1%. Dit is een
inschatting van de drift op
1 m afstand van de laatste gewasrij. 1m van de laatste gewasrij komt overeen
met een gemiddelde afstand van 87,5 cm van de laatste dop.
Het effectpercentage voor Typhlodromus
pyri bij een driftpercentage van 9,1% is niet bekend. Echter, bij 5% drift
wordt al een mortaliteitspercentage van meer dan 30% na
14 dagen gevonden. Derhalve kan gesteld worden dat dit percentage ook bij een
driftpercentage van 9,1% boven de norm van 30% zal liggen.
Op grond van bovenstaande wordt ook op grond van de ‘in-field’
en ‘off-field’ benadering niet voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden
zoals gesteld in de UB. Aanvullende gegevens in de vorm van
(semi-)veldexperimenten worden noodzakelijk geacht. Gezien het feit dat de
vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering
C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid
gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met
uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
Bodembewonende predatoren
Een directe bespuiting met 10,3 L/ha (4,3 kg w.s./ha) had geen effect op de overleving en consumptie van de kever Poecilus cupreus. Het risico voor P. cupreus is gering.
Bladbewonende predatoren
Bij blootstelling van Chrysoperla carnea aan residuen op glas werd bij een dosering van
0,515 L/ha (0,22 kg w.s./ha) geen negatief effect op de overleving gevonden. De vruchtbaarheid nam af met 32% en het gecombineerde effect was 24%. Bij 10 L/ha
(4,3 kg w.s./ha) werd evenmin een negatief effect op de overleving gevonden en nam de vruchtbaarheid toe met 46%. Het risico voor C. carnea is gering.
Conclusie m.b.t. het risico voor niet-doelwit arthropoden
Op grond van bovenstaande gegevens wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Voor Typhlodromus pyri worden aanvullende gegevens in de vorm van (semi-)veldexperimenten noodzakelijk geacht. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering C-88.3.5
d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de
gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen,
met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
Risicobeoordeling regenwormen
Regenwormen kunnen worden blootgesteld aan glyfosaat bij alle toepassingen met uitzondering van de toepassing op verhardingen (nr. 50-52). Voor Roundup Dry werd een LC50 van >1250 mg/kg gevonden, overeenkomend met >512 mg w.s./kg. De 14-daagse LC50's voor de werkzame stof zijn >740 en >2305 mg/kg als zuur equivalenten.
Er zijn geen
aanwijzingen dat de formulering van invloed is op de toxiciteit voor
regenwormen.
Omdat in geen van de
acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de
gevonden LC50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de
gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste
LC50 van
>2305 mg w.s./kg.
Er is een 56-daagse
chronische studie beschikbaar met de onbekende formulering MON 0139 (45,9% w.s.
als zuur equivalenten). Bij de hoogste concentratie van 46,4 mg/kg
(21,3 mg w.s./kg) werd geen effect gevonden op de reproductie, de NOEC is >21,3
mg w.s./kg.
Omdat de sorptie van glyfosaat niet afhangt van het organische stofgehalte wordt hiervoor geen correctie uitgevoerd.
In tabel M.58 zijn de berekende PEC's en de risicoquotiënten voor acute en chronische blootstelling (PEC0/LC50 resp. PEC56/NOEC gegeven.
Tabel
M.58 Overzicht concentraties in bodem, PEC0/LC50 en PEC56/NOEC
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 [mg w.s./kg] |
PEC56 [mg w.s./kg] |
|
PEC0/LC50 |
|
PEC56/NOEC |
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
1,92 |
0,790 |
< |
0,00083 |
< |
0,037 |
2 |
9 |
uien |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
3 |
13 |
uien |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
4 |
16 |
uien |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
20 |
71 |
granen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
21 |
75 |
granen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
22 |
78 |
granen |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
0,84 |
0,346 |
< |
0,00036 |
< |
0,016 |
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
0,19 |
0,079 |
< |
0,00008 |
< |
0,004 |
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
35 |
129 |
stuifgev. bloemb. |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
0,38 |
0,158 |
< |
0,00017 |
< |
0,007 |
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
0,96 |
0,395 |
< |
0,00042 |
< |
0,019 |
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
0,19 |
0,079 |
< |
0,00008 |
< |
0,004 |
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
geen risico voor regenwormen |
|||||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
|||||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|||||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
0,38 |
0,158 |
< |
0,00017 |
< |
0,007 |
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
1,68 |
0,692 |
< |
0,00073 |
< |
0,032 |
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
2,40 |
0,988 |
< |
0,00104 |
< |
0,046 |
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
3,36 |
1,383 |
< |
0,00146 |
< |
0,065 |
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
0,38 |
0,158 |
< |
0,00017 |
< |
0,007 |
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
0,38 |
0,158 |
< |
0,00017 |
< |
0,007 |
Gezien het feit dat voor alle toepassingen geldt dat de PEC0/LC50 < 0,1 en de PEC56/NOEC
< 0,2 wordt voldaan aan de
normen voor acute en chronische blootstelling van regenwormen zoals opgenomen
in de UB.
Risico's van potentieel relevante metabolieten
De initiële PEC van de metaboliet AMPA wordt berekend door de PEC0 van glyfosaat te corrigeren voor het maximale vormingspercentage van AMPA in grond (29,3%) en de relatieve molmassa (0,66). Er zijn geen acute toxiciteitsgegevens voor de metaboliet AMPA, wel is er een NOEC beschikbaar van >28,1 mg/kg. Als worst case wordt het risico van AMPA berekend als PEC0/NOEC. De berekende PEC's en het risicoquotiënt zijn weergegeven in tabel M.59.
Tabel
M.59 Overzicht concentraties in bodem van AMPA
en PEC0/NOEC
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 AMPA [mg/kg] |
|
PEC0/NOEC |
||
1 |
4 |
appel, peer |
1,68 |
0,369 |
< |
0,0131 |
||
2 |
9 |
uien |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
3 |
13 |
uien |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
4 |
16 |
uien |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
5 |
19 |
witlof |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
6 |
21 |
witlof |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
7 |
23 |
witlof |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
8 |
27 |
asperge |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
9 |
30 |
asperge |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
10 |
33 |
asperge |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
11 |
39 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
12 |
42 |
erwten en bonen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
13 |
44 |
erwten en bonen |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
14 |
48 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
15 |
52 |
aardappel/ cons |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
16 |
55 |
aardappel/ cons |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
17 |
59 |
aardappelen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
18 |
64 |
aardappelen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
19 |
67 |
aardappelen |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
20 |
71 |
granen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
21 |
75 |
granen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
22 |
78 |
granen |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
23 |
87 |
bieten |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
24 |
91 |
bieten |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
25 |
95 |
bieten |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
26 |
96 |
stuifgev. akkerb. |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
27 |
102 |
grasland |
1,47 |
0,162 |
< |
0,0058 |
||
28 |
108 |
grasland |
0,34 |
0,037 |
< |
0,0013 |
||
29 |
112 |
bloembollen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
30 |
115 |
bloembollen |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
31 |
118 |
bloembollen |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
32 |
122 |
narcis |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
33 |
125 |
narcis |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
34 |
128 |
narcis |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
35 |
129 |
stuifgev. bloemb. |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
36 |
146 |
openbaar groen |
0,34 |
0,074 |
< |
0,0026 |
||
37 |
169 |
bosbouw |
0,84 |
0,185 |
< |
0,0066 |
||
38 |
172 |
bosbouw |
0,17 |
0,037 |
< |
0,0013 |
||
39 |
177 |
akkerrand |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
40 |
181 |
akkerrand |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
41 |
184 |
akkerrand |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
42 |
191 |
braakland |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
43 |
200 |
braakland |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
44 |
205 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
45 |
209 |
droge slootbodem |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
46 |
212 |
droge slootbodem |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
47 |
232 |
onder vangrails |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
48 |
236 |
onder vangrails |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
49 |
239 |
onder vangrails |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
50 |
256 |
verhardingen |
1,47 |
geen risico voor regenwormen |
|
|||
51 |
261 |
verhardingen |
1,47 |
|
|
|||
52 |
270 |
verhardingen |
2,10 |
|
|
|||
53 |
290 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
55 |
292 |
tijdelijk onbeteeld |
0,34 |
0,074 |
< |
0,0026 |
||
56 |
295 |
tijdelijk onbeteeld |
1,47 |
0,323 |
< |
0,0115 |
||
54 |
298 |
tijdelijk onbeteeld |
2,10 |
0,462 |
< |
0,0164 |
||
57 |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
0,647 |
< |
0,0230 |
||
58 |
302 |
diverse gewassen |
0,34 |
0,074 |
< |
0,0026 |
||
59 |
317 |
land- en tuinbouw |
0,34 |
0,074 |
< |
0,0026 |
||
In geen van de gevallen is de PEC0/NOEC
>0,2. Het risico van AMPA voor regenwormen is gering, er wordt voldaan aan
de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen
Roundup
heeft in doseringen tot 635 mg w.s./kg (als zuurequivalenten) geen invloed op
de bodemademhaling. Glyfosaat heeft in een dosering van 767 mg/kg geen invloed
op de stikstof-fixatie. Significante remming van de nitrificatie treedt op bij
doseringen van 460 en 767 mg/kg.
Na
toediening van glyfosaat in concentraties van 5 en 25 mg w.s./kg aan sandy loam
en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: de gevormde
hoeveelheid NO3-N was in sandy loam 74 tot 76% verhoogd ten opzichte
van de controle, in silty loam vas de verhoging 24 tot 28%. Deze stimulering
van de nitrificatie kan niet alleen worden verklaard door het feit dat
glyfosaat een extra N-bron vormt.
Gezien
het feit dat in andere studies bij relevante praktijkdoseringen (tot 76,6 mg
w.s./kg als zuur equivalenten) geen effect werd waargenomen op de nitrificatie,
de stof goed afbreekbaar is in de bodem en de toepassingsfrequentie slechts één
maal per jaar is, wordt een gering risico voor bodemmicro-organismen verwacht.
Hiermee wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in
de UB.
Risicobeoordeling voor andere niet-doelwit organismen (flora en fauna)
In het laboratorium werd bij een concentratie van 5000 mg Roundup/kg (1550 mg w.s./kg) een effect op de kieming van zaden gevonden. In een veldexperiment werd bij een helikopterbespuiting van kapplaatsen met 2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) geen effect op de kieming van zaden waargenomen. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar over de effecten op hogere planten.
Opgemerkt wordt dat dit
criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen.
Het is wel opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Herbiciden kunnen een
groot risico opleveren voor terrestrische niet-doelwit planten, wanneer deze
aan het middel worden blootgesteld.
Volgens het gestelde in
Collegevergadering C-83.11, d.d. 10 maart 1999, dienen de volgende aanvullende
gegevens geleverd te worden:
Onderzoek aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Risicobeoordeling voor biologische waterzuiveringsmethoden
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van glyfosaat op biologische waterzuiveringsmethoden. Aangezien het waarschijnlijk is dat bij toepassing op verhardingen een deel van de opgebrachte hoeveelheid op het riool wordt geloosd, worden aanvullende gegevens noodzakelijk geacht.
Conclusie met betrekking tot het milieu
1. De werkzame stof glyfosaat voldoet aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb)
2. De metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) kan beschouwd worden als een niet-relevante metaboliet. Derhalve kan deze metaboliet worden uitgesloten van toetsing aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu zoals opgenomen in het Bmb.
3. Alle toepassingen voldoen aan de normen voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.
4.
Alle toepassingen voldoen aan de normen voor waterorganismen
zoals opgenomen in het Bmb. Wel dient voor de toepassing op verhardingen de
volgende zin op het etiket te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik
als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen
(permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak
mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door
toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een
Weed IT spuitmachine).”
5. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.
6. De werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor bioaccumulatie zoals opgenomen in het Bmb.
7. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
8. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.
9.
De toepassing op verhardingen voldoet aan de norm voor
niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Alle overige toepassingen
voldoen niet aan de norm voor
niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dient (semi-)veldonderzoek te worden geleverd inzake de effecten van
het middel Roundup Dry op Typhlodromus
pyri. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder
gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld
dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van
de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
10. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
11. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.
Ontbrekende milieugegevens
Te leveren als voorwaarde toekomstige beoordeling
1. In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
2. Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.
3.
Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat
voor Lemna waarbij de blootstelling
middels contact-exposure plaatsvindt.
Beoordeling van het risico van het
middel Roundup Ready to Use voor het milieu
Risicobeoordeling voor persistentie en uitspoeling
Persistentie in de bodem
Glyfosaat
De gemiddelde DT50 van glyfosaat bedraagt onder laboratoriumomstandigheden 18 dagen bij 20 °C (minimum 4, maximum 36 dagen). De gemiddelde DT50 uit veldstudies is 30 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).
Het grondgebonden residu na 100 dagen is 2,5 tot 8,8%, de CO2-productie na 100 dagen is 23,5 tot 71,9%%. Hiermee voldoet glyfosaat aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
Er is één metaboliet aangetroffen in hoeveelheden >10%: AMPA werd gevonden in een maximum van 29,3% na 84 dagen.
De gemiddelde DT50 van AMPA is 75 dagen onder laboratoriumomstandigheden bij 20 °C. Onder veldomstandigheden verloopt de afbraak echter aanzienlijk langzamer: de gemiddelde DT50 uit veldstudies is 149 dagen (op basis van de eindpuntenlijst van de monograph).
Er zijn geen gegevens over mineralisatie en grondgebonden residu na 100 dagen. Voor de toepassingen op verhardingen wordt emissie naar de bodem uitgesloten geacht. Voor de overige toepassingen voldoet AMPA niet aan de eisen voor persistentie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.
Relevantie van de metaboliet AMPA
Voor de metaboliet AMPA is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan te tonen dat deze metaboliet toxicologisch niet relevant is. Er dient te worden aangetoond dat de metaboliet geen werkzaamheid bezit en geen humaan toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen bezit. Voor AMPA geldt het volgende:
· Werkzaamheid: metaboliet AMPA heeft geen werkzame eigenschappen.
· Humane toxicologie:m gezien de resultaten van het beschikbare toxiciteitsonderzoek wordt metaboliet AMPA als humaan toxicologisch niet relevant beschouwd (zie tevens conclusie Humane toxicologie).
· Ecotoxicologie:
waterorganismen:
- algen: NOEC = 79,7 mg/L (voldoet aan criterium: NOEC > 1 mg/L);
- kreeftachtigen: EC50 = 691 mg/L (voldoet aan criterium: L(E)C50 > 100 mg/L);
- vissen: LC50 = 520 mg/L (voldoet aan criterium: LC50 > 100 mg/L).
regenwormen:
- Er is geen acute studie beschikbaar inzake de toxiciteit van AMPA voor regenwormen. Wel is er een 56-dagen chronische studie geleverd: NOEC > 28,1 mg/kg. Deze waarde is ongeveer 75 maal hoger dan de maximale PEC0 van AMPA in de bodem (zie tabel M.82). Verder bleek uit de 14-dagen acute studie met glyfosaat dat de LC50 > 1000 mg/kg bedroeg. In deze studie is ook een aanzienlijke hoeveelheid AMPA gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve wordt AMPA verondersteld toxicologisch niet relevant te zijn voor regenwormen.
bodemmicro-organismen:
- Er is geen studie beschikbaar inzake de effecten van AMPA op bodemmicro-organismen. Uit studies met de werkzame stof glyfosaat blijkt dat bij relevante praktijkconcentraties geen effecten op bodemmicro-organismen gevonden zijn. In enkele van deze studies is ook de metaboliet AMPA in piekconcentraties gevormd (piekconcentraties worden gevormd na 14 dagen blijkt uit bodemomzettingsstudies). Derhalve kan worden geconcludeerd dat de metaboliet AMPA geen effecten heeft op bodemmicro-organismen bij relevante praktijkconcentraties.
- Verder zijn nog acute en subacute vogelstudies met AMPA geleverd waaruit blijkt dat AMPA zeer weinig giftig is voor vogels.
Conclusie inzake relevantie metaboliet AMPA
Op grond van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd
dat de metaboliet AMPA als niet relevant kan worden beschouwd. Derhalve behoeft
niet te worden getoetst aan de norm voor persistentie, uitspoeling en
organismen in het milieu. Waar echter gegevens beschikbaar zijn voor AMPA is
toch getoetst aan de normen, om inzichtelijk te maken hoe de verhouding tot de
verschillende normen is.
Uitspoeling naar het ondiepe grondwater
De aanvrager heeft een studie aangeleverd waarin een PELMO simulatie is uitgevoerd [113]. Er wordt geen uitspoeling berekend van glyfosaat en AMPA bij 15 jaarlijkse toedieningen van 4,32 kg w.s./ha. Berekeningen met PEARL voor het standaard scenario met een dosering van 1 kg w.s./ha waarbij de waarden voor Koc uit de geleverde PELMO simulatie worden gehaald, voorspellen eveneens geen uitspoeling van glyfosaat en AMPA.
Omdat de sorptie van glyfosaat en AMPA niet gecorreleerd is met het organische stofgehalte, zijn er ook PEARL-simulaties uitgevoerd met een 'user-defined' KF van 139 L/kg voor glyfosaat en 162 L/kg voor AMPA (de waarde van 1570 L/kg voor AMPA is niet meegenomen omdat deze bepaald is bij een te hoog org. stofgehalte). Ook hier werd voor het voorjaar en najaar geen uitspoeling berekend. Hiermee voldoen glyfosaat en AMPA aan de norm voor uitspoeling van het Bmb.
Meetgegevens
In een studie (Bannink, 1999) waarbij een aantal waarnemingsputten rond een waterwinningsstation zijn bemonsterd en onderzocht worden geen residuen van glyfosaat en AMPA gemeten. De diepte van de onderzochte filters bevond zich tussen 6 en 32 m – mv.
Referenties
Bannink A. 1999. Bestrijdingsmiddelen in het grondwaterbeschermingsgebied Helmond 1999. 's-Hertogenbosch, The Netherlands: N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. Report no. WOB.BI.2803. 49 pp.
Risicobeoordeling voor aquatische organismen
Concentraties van de werkzame stof
De PEC's van glyfosaat in het oppervlaktewater zijn berekend met behulp van het 'amenity use' scenario voor beplantingen in USES 3.0. Omdat de sorptie van glyfosaat niet is gecorreleerd met het organische stofgehalte, is een pseudo-Kom berekend door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.
De initiële PEC voor de formulering Roundup Ready to Use is berekend door de PEC0 van glyfosaat terug te rekenen naar het gehalte werkzame stof van 0,72%. De berekende PEC's zijn weergegeven in tabel M.60. Alle concentraties zijn uitgedrukt in mg/L.
Tabel M.60 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready To Use, uitgezonderd
verhardingen
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
Drift [%] |
Tijdstip |
PEC08 [mg
w.s./L] |
PEC218 [mg
w.s./L] |
PEC288 [mg w.s./L] |
PEC0 formulering [mg/L] |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
1,0% |
voorjaar |
3,22 |
2,81 |
2,68 |
447 |
2a |
188 |
onder hekwerk, afrastering en hagen |
1,63 |
1,0% |
voorjaar |
3,22 |
2,81 |
2,68 |
447 |
2b |
188 |
bestratingen, terrassen, paden |
zie
tabel M.61 |
8Berekend
volgens USES 3.0 scenario amenity use, plantings
Voor de toepassing op verhardingen (toepassing 2b) is de concentratie in het oppervlaktewater berekend met de 'amenity use' scenario's voor verhardingen van USES 3.0. Er zijn vier scenario's beschikbaar: 1. directe afspoeling naar oppervlaktewater, 2. lozing via overstort van regenwater uit een gescheiden systeem, 3. lozing via overstort van een gemengd systeem en 4. lozing via een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Voor het berekenen van de sorptie aan zwevend slib is een pseudo-Kom afgeleid door de Ks/l-waarden uit de schudproeven te delen door het standaard organische stofgehalte van zwevend slib in de watergang (8,5%). De aldus berekende pseudo-Kom is 1869 L/kg.
Omdat bij de eerste drie scenario's de formulering direct in het oppervlaktewater terecht komt, is hier de initiële PEC teruggerekend naar de concentratie van de formulering door te corrigeren voor het gehalte werkzame stof in Roundup Ready To Use. Voor het laatste scenario mag worden aangenomen dat de formulering het oppervlaktewater niet als zodanig bereikt. Omdat er geen gegevens zijn over de zuivering van het water door de RWZI, is de 'purification factor' op 0 gesteld. De concentraties zijn vermeld in tabel M.61.
Tabel M.61 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready to Use op
verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC08 [mg w.s./L] |
PEC218 [mg w.s./L] |
PEC288 [mg w.s./L] |
PEC0 formulering [mg/L] |
|
|
|
|
||
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
|
|
||
2 |
1,63 |
34 |
30 |
29 |
4778 |
|
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
||
2 |
1,63 |
4760 |
4150 |
3960 |
661111 |
|
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
|
||
2 |
1,63 |
4440 |
3870 |
3700 |
616667 |
|
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
|
||
2 |
1,63 |
89 |
77 |
74 |
12361 |
8Berekend
volgens USES 3.0 scenario amenity use, paved areas
Concentraties van potentieel relevante metabolieten
De initiële PEC's van metaboliet AMPA zijn afgeleid van de initiële PEC's van glyfosaat door deze te vermenigvuldigen met het maximale vormingspercentage van AMPA in de waterfase (15,7%) en de relatieve molmassa (0,66). De PEC's zijn weergegeven in de tabellen M.62 en M.63.
Tabel M.62
Overzicht van concentraties van AMPA in oppervlaktewater bij toepassing van
Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
Drift [%] |
Tijdstip |
PEC0 glyfosaat [mg w.s./L] |
PEC0 AMPA [mg/L] |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
1,0% |
voorjaar |
3,22 |
0,33 |
2a |
188 |
onder hekwerk, afrastering en hagen |
1,63 |
1,0% |
voorjaar |
3,22 |
0,33 |
2b |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en |
zie
tabel M.63 |
Tabel M.63 Overzicht van concentraties van de werkzame
stof in oppervlaktewater bij toepassing van Roundup Ready to Use op
verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 glyfosaat [mg
w.s./L] |
PEC0 AMPA [mg/L] |
|
|
||
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
||
2 |
1,63 |
35 |
3,6 |
|
|
|
|
overstort
gescheiden systeem |
|
||
2 |
1,63 |
4820 |
497 |
|
|
|
|
overstort
gemengd systeem |
|
||
2 |
1,63 |
4490 |
463 |
|
|
|
|
lozing
via RWZI |
|
||
2 |
1,63 |
90 |
9,3 |
Risicobeoordeling
Normen voor glyfosaat
en Roundup Ready To Use
Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. Voor toepassingen waarbij de werkzame stof als geformuleerd product in het oppervlaktewater terecht komt, moet daarom de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt worden genomen.
Er zijn geen studies uitgevoerd met de formulering Roundup Ready To Use. De formulering Roundup bevat hetzelfde surfactant (polyethyleenamine) als Roundup Ready to Use en de verhouding tussen het gehalte werkzame stof en surfactant is nagenoeg gelijk. De gegevens van Roundup zijn daarom gebruikt voor het schatten van de toxiciteit van Roundup Ready To Use. Er is berekend hoeveel Roundup Ready to Use nodig is om de effectconcentraties in mg/L werkzame stof te bereiken die in de testen met Roundup zijn gevonden. Roundup Ready to Use bevat 7,2 g w.s./L, met een dichtheid van 1000 g/L komt dit overeen met een gehalte van 0,72%. De effectconcentraties van Roundup voor algen, Daphnia en vis zijn respectievelijk 0,23, 1,6 en 3,4 mg w.s./L. Deze concentraties zijn teruggerekend naar concentraties Roundup Ready to Use door ze te vermenigvuldigen met een factor 100/0,72, dit levert effectconcentraties voor de formulering van 32, 222 en 472 mg/L. In de tabel M.64 zijn de laagste effectconcentraties voor aquatische organismen, bepaald in studies met de werkzame stof, weergegeven. In de tabel M.65 zijn de normen weergegeven zoals geschat voor de formulering Roundup Ready To Use.
Tabel M.64 Overzicht van de toelatingsnormen van
glyfosaat voor aquatische organismen, studies met de werkzame stof
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
Selenastrum capricornutum |
|
10 |
10 |
1 |
1000 |
Kreeftachtigen |
Daphnia magna |
748 |
|
100 |
7,48 |
7480 |
Vissen |
Oncorhynchus mykiss |
86 |
|
100 |
0,86 |
860 |
|
|
|
|
|
|
|
Chronisch |
|
|
|
|
|
|
Kreeftachtigen |
D. magna |
|
9,4 |
10 |
0,94 |
940 |
Vissen |
O. mykiss |
|
52 |
10 |
5,2 |
5200 |
Planten |
Lemna minor |
|
23,41 |
10 |
2,3 |
2300 |
1:
bepaald in een studie met Roundup, NOEC uitgedrukt op basis van w.s.
Tabel M.65 Overzicht van de acute toelatingsnormen van
Roundup Ready to Use voor aquatische organismen
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm Roundup Ready To Use |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
Selenastrum capricornutum |
|
32 |
10 |
3,2 |
3200 |
Kreeftachtigen |
Daphnia magna |
222 |
|
100 |
2,22 |
2220 |
Vissen |
Oncorhynchus mykiss |
472 |
|
100 |
4,72 |
4720 |
Acute risico's van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd
Uit het overzicht van aquatische toxiciteitsgegevens blijkt dat de toxiciteit van glyfosaat in grote mate wordt bepaald door de formulering waarin het wordt toegepast. De toxiciteit van de formulering is hoger dan die van de werkzame stof In dit geval wordt voor de normstelling dus uitgegaan van de toxiciteitsgegevens van de formulering. Voor de toepassingen op verhardingen is een aparte tabel opgenomen. De acute normoverschrijdingsfactoren voor de toepassingen van Roundup Ready to Use is weergegeven in tabel M.66.
Tabel
M.66 Overzicht van acute normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor
toepassingen van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen
Toe pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
Normoverschrijding
op basis van studies met glyfosaat |
Normoverschrijding
op basis van studies met Roundup Ready To Use |
||||
|
|
|
|
alg |
kreeft- achtige |
vis |
alg |
kreeft- achtige |
vis |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
0,0032 |
0,0004 |
0,0037 |
0,14 |
0,20 |
0,095 |
2a |
188 |
onder hekwerk, afrastering en hagen |
1,63 |
0,0032 |
0,0004 |
0,0037 |
0,14 |
0,20 |
0,095 |
2b |
188 |
bestratingen, terrassen en paden |
zie tabel M.67 |
Uit dit overzicht blijkt bij geen van beide toepassingen de norm voor glyfosaat wordt overschreden.
Acute risico's van Roundup Ready to Use bij bespuiting op verhardingen
In tabel M.67 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's voor verhardingen weergegeven. Hier is uitgegaan van de normstelling op basis van de werkzame stof glyfosaat omdat bij deze scenario’s glyfosaat niet als formulering het oppervlaktewater zal bereiken.
M.67 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij
toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
Normoverschrijding
op basis van studies met glyfosaat |
|
|
||||||
|
|
alg |
kreeftachtige |
vis |
|
|||||
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
|
|
|
||||||
2 |
1,63 |
0,034 |
0,0046 |
0,040 |
|
|||||
|
|
|
|
|
|
|||||
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
|
||||||
2 |
1,63 |
4,8 |
0,64 |
5,5 |
|
|||||
|
|
|
|
|
|
|||||
overstort gemengd systeem |
|
|
|
|
||||||
2 |
1,63 |
4,4 |
0,59 |
5,2 |
|
|||||
|
|
|
|
|
|
|||||
lozing via RWZI |
|
|
|
|
||||||
2 |
1,63 |
0,089 |
0,012 |
0,10 |
|
|||||
|
|
|
|
|
|
|||||
Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
Chronische risico's van Roundup Ready To Use, verhardingen uitgezonderd
In tabel M.68 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor kreeftachtigen, vissen en waterplanten aangegeven. Voor Lemna minor is een 14-daagse studie beschikbaar. De risico's voor
L. minor zijn berekend op basis van de initiele PEC (worst-case situatie).
Tabel
M.68 Overzicht van chronische normoverschrijdingsfactoren van glyfosaat voor
toepassingen van Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen
Toe- |
Nr. |
Teelt |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
||
pas- sing |
in GAP |
|
[kg w.s./ha] |
kreeftachtige PEC21 |
vis PEC28 |
Lemna PEC0 |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
0,0030 |
0,0005 |
0,0017 |
2a |
188 |
onder hekwerk, afrastering en hagen |
1,63 |
0,0030 |
0,0005 |
0,0017 |
2b |
188 |
bestratingen, terrassen, paden |
zie tabel M.69 |
Uit dit overzicht blijkt dat er geen chronische risico's zijn.
Er is echter ook een ‘contact exposure test’ beschikbaar voor wat betreft Lemna. In deze test werd een NOEC van <0,51 kg/ha bepaald. Aangezien dit in de praktijk een realistische wijze van blootstelling is dient getoetst te worden aan deze waarde. De norm is 0,1 x NOEC-waarde en bedraagt derhalve < 0,051 kg /ha. Voor de toepassingen met 1% drift is de hoogste PEC 0,0163 kg/ha. De norm overschrijding is >0,32. Gezien het feit dat de NOEC in de contact-toets niet exact is bepaald dient een nieuwe contact studie met Lemna te worden geleverd.
Chronische risico's van Roundup Ready to Use bij bespuiting op
verhardingen
In tabel M.69 zijn de normoverschrijdingsfactoren voor de vier 'amenity use' scenario's weergegeven.
Tabel M.69 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren bij
toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen
Toepassing |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
|
|||
|
[kg w.s./ha] |
kreeftachtige PEC21 |
vis PEC28 |
Lemna PEC0 |
|
|
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
|
|
|||
2 |
1,63 |
0,032 |
0,006 |
0,018 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
|
|||
2 |
1,63 |
4,4 |
0,762 |
2,6 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
|
|||
2 |
1,63 |
4,1 |
0,712 |
2,4 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
|
|||
2 |
1,63 |
0,082 |
0,014 |
0,047 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uit dit overzicht blijkt dat in het geval van scenario 2 en 3 de norm voor waterorganismen wordt overschreden. Gezien het feit dat uitgegaan wordt van een ‘realistic worst-case’ situatie, in dit geval situatie 2 en 3, dient vanwege de de normoverschrijding door middel van een adequate risico-evaluatie aangetoond te worden dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
In het geval van de toepassing op verhardingen behoeft niet aan de NOEC uit de Lemna-contacttest getoetst te worden omdat dit voor deze toepassing geen realistische blootstellingswijze is.
Risico's van metabolieten
De laagste effectconcentraties voor aquatische organismen en bijbehorende normen zijn samengevat in tabel M.70.
Tabel M.70 Overzicht van de normen van metaboliet AMPA
voor aquatische organismen
Taxonomische groep |
Soort |
Laagste |
Veiligheids- factor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
Scendesmus subspicatus |
|
79,7 |
10 |
7,97 |
7970 |
Kreeftachtigen |
Daphnia
magna |
691 |
|
100 |
6,91 |
6910 |
Vissen |
Oncorhynchus mykiss |
520 |
|
100 |
5,20 |
5200 |
De normoverschrijdingsfactoren voor AMPA bij toepassing van Roundup Ready to Use (met uitzondering van verhardingen) zijn weergegeven in de tabellen M.71 en M.72.
Tabel
M.71 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren van AMPA bij toepassing van
Roundup Ready To Use, uitgezonderd verhardingen
Toe- |
Nr. |
Teelt |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
||
pas- sing |
in GAP |
|
[kg w.s./ha] |
alg |
kreeftachtige |
vis |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
4,17E-05 |
4,80E-05 |
6,39E-05 |
2a |
188 |
onder hekwerk, afrastering en hagen |
1,63 |
4,17E-05 |
4,80E-05 |
6,39E-05 |
2b |
188 |
bestratingen, terrassen, paden |
zie tabel M.72 |
Tabel M.72 Overzicht van normoverschrijdingsfactoren
voor AMPA bij toepassing van Roundup Ready to Use op verhardingen
Toepassing |
Dosering |
Normoverschrijding
voor |
||
|
[kg w.s./ha] |
alg |
kreeftachtige |
vis |
|
|
|
|
|
directe run-off naar
oppervlaktewater |
|
|
||
2 |
1,63 |
4,45E-04 |
5,13E-05 |
6,82E-05 |
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
6,16E-02 |
7,10E-03 |
9,44E-03 |
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
5,74E-02 |
6,63E-03 |
8,80E-03 |
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
||
2 |
1,63 |
1,15E-03 |
1,33E-04 |
1,76E-04 |
|
|
|
|
|
Uit dit overzicht blijkt dat in geen van de gevallen de norm voor aquatische organismen wordt overschreden.
Meetgegevens
In het kader van het project Handhaving Milieuwetten van het Ministerie van VROM wordt jaarlijks een overzicht van de kwaliteit van het drinkwater gepresenteerd. In deze rapporten staan ondermeer de concentraties van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de drinkwaterbereiding. Een overzicht van de meetresultaten van 1994 tot en met 1999 (Versteegh, diverse publicaties) staat vermeld in de tabellen M.73 en M.74. Glyfosaat en AMPA blijken regelmatig in het oppervlaktewater te worden aangetroffen.
Tabel M.73 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten
concentraties glyfosaat
Jaar |
Pompstation |
Aantal metingen |
Minimum concentratie [µg/L] |
Gemiddelde concentratie [µg/L] |
Maximum concentratie [µg/L] |
1994 |
|
|
|
|
|
1995 |
Amsterdam
Weesperkarspel |
4 |
<0,10 |
<0,20 |
0,49 |
1996 |
Braakman
Stelleweg |
13 |
<0,05 |
0,06 |
0,16 |
|
Brabantse
Biesbosch |
19 |
<0,05 |
0,07 |
0,20 |
1997 |
Braakman
Stelleweg |
5 |
0,1 |
0,14 |
0,19 |
1998 |
Brabantse
Biesbosch |
14 |
<0,05 |
0,07 |
0,16 |
|
Groningen
de Punt |
13 |
<0,05 |
<0,05 |
0,30 |
1999 |
Brabantse
Biesbosch |
13 |
<0,05 |
0,06 |
0,15 |
Tabel M.74 Overzicht van in oppervlaktewater gemeten
concentraties AMPA
Jaar |
Pompstation |
Aantal metingen |
Minimum concentratie [µg/L] |
Gemiddelde concentratie [µg/L] |
Maximum concentratie [µg/L] |
1994 |
Brabantse
Biesbosch |
17 |
0,23 |
1,00 |
2,00 |
1995 |
Andijk |
4 |
0,04 |
0,29 |
0,76 |
|
Amsterdam |
4 |
0,50 |
0,80 |
1,00 |
|
Brabantse
Biesbosch |
26 |
0,19 |
1,30 |
5,40 |
1996 |
Andijk |
7 |
0,26 |
0,55 |
1,50 |
|
Braakman
Stelleweg |
13 |
0,08 |
0,47 |
1,10 |
|
Brabantse
Biesbosch |
26 |
0,18 |
1,90 |
4,70 |
|
Andijk |
7 |
0,26 |
0,55 |
1,50 |
1997 |
Andijk |
8 |
0,04 |
0,27 |
0,47 |
|
Braakman
Stelleweg |
5 |
0,27 |
0,82 |
2,05 |
|
Brabantse
Biesbosch |
13 |
0,36 |
1,1 |
1,9 |
1998 |
Andijk |
7 |
0,04 |
0,17 |
0,25 |
|
Brabantse
Biesbosch |
14 |
0,19 |
0,68 |
1,70 |
1999 |
Andijk |
6 |
0,03 |
0,12 |
0,17 |
|
Brabantse
Biesbosch |
14 |
0,19 |
0,68 |
1,70 |
In het collegestuk C-97.3.12, d.d. 10 mei 2000, wordt een rapport van het KIWA (KIWA, 1999) vermeld: Het KIWA heeft een inventarisatie uitgevoerd van metingen uitgevoerd in oppervlaktewateren, met name drinkwaterbronnen, naar het voorkomen van glyfosaat en de metaboliet AMPA. Uit de resultaten blijkt dat in het oppervlaktewater incidenteel glyfosaat wordt aangetroffen in concentraties boven 0,1 µg/L. Gemeten AMPA concentraties liggen hoger, tot meer dan 1 µg/L. Hierbij moet worden opgemerkt dat AMPA ook gevormd kan worden uit andere, op grote schaal toegepaste stoffen (fosfonaten). Ten aanzien van de herkomst van het glyfosaat in oppervlaktewater kan gesteld worden dat met name de bijdrage van ongezuiverd, van verharding afstromend hemelwater een hoge belasting van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt. Vooral op plaatsen waar binnen een week na toepassen van glyfosaat op verharding sprake was van regenval zijn hoge concentraties glyfosaat, tot 10 µg/L, gemeten in afstromend regenwater.
Door het waterschap Zuiderzeeland is in vier woonwijken een studie uitgevoerd naar de afspoeling van glyfosaat na bespuiting van verhardingen. Deze woonwijken zijn gelegen in Dronten, Lelystad, Swifterbant en Zeewolde en hebben een gescheiden rioolstelsel. In de periode 1994-1995 werden bespuitingen uitgevoerd met een spuitboom of lans. De maximale dosering glyfosaat bedroeg 2,2 kg w.s./ha. Kort na toepassing in het voorjaar werden in de regenwaterafvoer concentraties gemeten van <1 mg/L tot 750 mg/L.
In één van de gebieden werd glyfosaat in december nog
aangetoond in een concentratie van 0,3 mg/L. De concentraties AMPA in de regenwaterafvoer lagen
tussen <0.25 en 77,8 µg/L. In de monsters die in december waren genomen werd
geen AMPA aangetoond. In het ontvangende oppervlaktewater was de hoogste
concentratie kort na bespuiten 3,6 tot
376 mg/L,
enige maanden na bespuiting was dit 0,2 mg/L. De concentraties AMPA lagen tussen <0,25 mg/L
en 46,4 mg/L.
In de periode 1999-2000 is eenzelfde onderzoek uitgevoerd, de bespuiting werd
in deze periode uitgevoerd met infraroodsensoren en in 2000 werd een uitvloeier
toegevoegd. De precieze dosering is niet bekend omdat deze afhangt van de
onkruiddruk ter plekke; over het totale behandelde oppervlak bedroeg de
dosering
0,485 kg w.s./ha. De concentraties glyfosaat in de regenwaterafvoer lagen in de
periode van bespuiting tussen <0,5 en 10 mg/L, AMPA concentraties waren <0,5 mg/L
tot 5,3 mg/L.
In december werden geen residuen aangetroffen. De concentraties van glyfosaat
en AMPA in het ontvangende oppervlaktewater lagen tussen <0,5 tot 6,1 mg/L
en <0,5 en 3,1 mg/L.
In december werden ook hier geen residuen aangetroffen. Deze gegevens lijken er
op te wijzen dat er geen 100% afspoeling plaatsvindt. Omdat in de jaren
1994-1995 de monsters in glas bewaard zijn, kunnen door sorptie de waarden over
deze periode onderschat zijn.
In een Engelse studie, waar glyfosaat in een dosering van
1,8 kg w.s./ha werd toegepast op de randen van een asfaltweg, werd water uit de
afvoerput regelmatig bemonsterd totdat
25 mm regen was gevallen. In het controlemonster werd 11 mg/L
glyfosaat gemeten. De cumulatieve hoeveelheid glyfosaat na 25 mm regenval was
35% van de opgebrachte hoeveelheid, de hoogste concentratie bedroeg 650 mg/L,
gemeten na de eerste regenval.
In een soortgelijke studie werd een oppervlak van 53 m2 tweemaal bespoten met een tussenpoos van 12 dagen, doseringen 3,3 en 3,5 kg w.s./ha (als glyfosaat en oxadiazon). In het afvoerwater verzameld in de periode van 15 tot 20 mm totale regenval, was de gemiddelde concentratie glyfosaat 16,7 mg/L. De concentratie gemeten in de totale hoeveelheid regen van 59,8 mm na de eerste toepassing en 3 mm na de tweede, was de concentratie 3,4 mg/L. Na een hevige regenval was de concentratie in het ontvangende slootwater was 2,4 mg/L, na het vallen van 58 mm regen was dit 0,1 mg/L. Omdat de monsters na de eerste regenval verloren zijn gegaan, kon de werkelijke cumulatieve afspoeling niet worden berekend.
Bovenstaande gegevens worden verder in ogenschouw genomen in onderstaande adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen.
Referenties
KIWA-rapport 1999: Glyfosaat en AMPA, eigenschappen en aanwezigheid in drinkwaterbronnen.
Versteegh JFM. in press. De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 1999. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Versteegh JFM, Cleij P. 2000. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland, in 1998. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/13. 33 pp.
Versteegh JFM, Lips F. 1998. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland in 1996. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1998/4. 33 pp.
Versteegh JFM, Lips F. 2000. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland in 1997. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 2000/12. 38 pp.
Versteegh JFM, Van Gaalen FW, Beuting DM. 1996. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland in 1994. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1996/105. 68 pp.
Versteegh JFM, Van Gaalen FW, Peen F. 1997. De kwaliteit van het
drinkwater in Nederland, in 1995. Den Haag, The Netherlands: Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Report no. 1997/114.
48 pp.
Adequate risicobeoordeling voor toepassing op verhardingen
De aanvrager stelt in het antwoord op de CTB-conclusies van 7 oktober 1999 dat de met USES 2.0 berekende concentraties onrealistisch hoog zijn en berekent op basis van de studie van het waterschap Zuiderzeeland een 90-percentiel concentratie voor het oppervlaktewater van 5,9 mg/L. Deze concentratie zou moeten worden gebruikt in plaats van de waarden die zijn berekend met scenario 2 (overstort bij gemengd systeem). De metingen over 1999 en 2000 zijn gedaan bij een geavanceerde spuittechniek en zijn niet representatief voor een gewone bespuiting. Dit betekent dat de gemeten concentraties in het oppervlaktewater voor deze jaren niet zondermeer kunnen worden gebruikt voor de risicobeoordeling. Zoals hierboven al is opgemerkt, zijn bij de studie van het waterschap Zuiderzeeland in de jaren 1994 en 1995 de monsters niet goed bewaard. Door sorptie aan de glaswand zijn de gemeten waarden mogelijk een sterke onderschatting van de werkelijke waarden. De gemeten hoogste concentratie in het afvoerwater van 750 mg/L in de Nederlandse studie komt echter wel overeen met de waarde van 650 mg/L uit de Engelse studie waar wel goede monsterflessen zijn gebruikt en kan daarom worden beschouwd als een realistische worst case schatting.
Wanneer de gemeten waarde van 750 mg/L in het afspoelende regenwater direct zou worden gebruikt voor de risicobeoordeling, dus zonder rekening te houden met een verdunning in het ontvangende oppervlaktewater, is het risicoquotiënt voor algen 0,8 en voor vissen 0,9. Wanneer de standaard verdunningsfactor van 3 wordt toegepast, is het risicoquotiënt 0,3. Wanneer de hoogst gemeten concentratie in oppervlaktewater van 376 mg/L wordt gebruikt, is het risicoquotiënt voor algen en vissen 0,4.
Voor het beoordelen van het chronische risico zou de concentratie in het oppervlaktewater moeten worden gebruikt. De hoogst gemeten concentratie is 376 mg/L. Deze is gemeten in juli 1995 na een bespuiting in april en mei. Alle overige concentraties liggen tussen 0,2 en
3,6 mg/L. Het gemiddelde over 1994 en 1995 is 32,5 mg/L. Hiermee is de normoverschrijdingsfactor voor vissen, kreeftachtigen en waterplanten <1.
Voor de situatie van een gemengd systeem (scenario 3) zijn geen gegevens beschikbaar. Dit scenario is echter vergelijkbaar met scenario 2: bij beide scenario's wordt de concentratie in de watergang bepaald door de concentratie in het afstromende regenwater. Het verschil is het oppervlak van de daken en het oppervlak van het behandelde terrein. Dit verschil is zeer gering: in scenario 2 is de concentratie in het afstromende regenwater 89 maal de dosering in kg/m2, in scenario 2 is het 82 maal de dosering. De aangeleverde meetgegevens worden daarom ook als representatief beschouwd voor de situatie van overstort uit een gemengd systeem. Op basis van deze gegevens wordt het acute en chronische risico voor waterorganismen voor beide systemen gering geacht.
Referenties
Kempenaar,
C.; R.M.W. Groeneveld and A.J.M. Uffing. Quantitative evalaution of liquid deposition
by herbicide application systems for weed control on hard surfaces. Plant
Research International B.V., Wageningen, December 2000.
Risicobeoordeling voor bioconcentratie
De BCF van glyfosaat voor vissen is 1,1 L/kg, voor kreeftachtigen en molluscen werden BCF's van respectievelijk 10 en 1,3 L/kg gevonden. Hiermee voldoet glyfosaat aan de normen voor bioconcentratie van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.
Risicobeoordeling voor sediment-organismen
Er zijn geen gegevens over de toxiciteit van glyfosaat voor sedimentorganismen. Gezien het feit dat de glyfosaat chronisch weinig toxisch is voor kreeftachtigen (21-dagen NOEC
> 0,1 mg/L voor Daphnia magna) zijn deze gegevens niet noodzakelijk en wordt een gering risico voor sedimentorganismen verwacht. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor terrestrische vertebraten
Risicobeoordeling voor vogels
Voedsel
Het acute risico voor vogels als gevolg van het eten van
voer wordt berekend voor de 'standaardvogel' van 10 g, die dagelijks 2,9 g voer
eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. Omdat
in geen van beide acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste
testconcentratie en de gevonden LD50 daarmee voornamelijk wordt
bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis
van de hoogste LD50 van
>3200 mg w.s./kg lg.
Het sub-acute risico wordt berekend als PECvoer/LC50. Uit de beschikbare toxiciteitsgegevens blijkt geen verschil in toxiciteit tussen de werkzame stof en de formuleringen en ook hier werd in geen van de studies een effect gevonden. Daarom is uitgegaan van de hoogste LC50 van >4640 mg w.s./kg voer uit een studie met glyfosaat. Het chronische risico wordt berekend als PECvoer/NOEC, met de NOEC van =1000 mg w.s./kg voer, bepaald in een studie met glyfosaat.
Omdat geen gegevens beschikbaar zijn over de afbraak van glyfosaat in voer wordt in alle gevallen de initiële PEC gebruikt.
De berekende PEC's en overschrijdingsfactoren van de risicoquotienten PEDvoer /LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname), PECvoer/LC50 en PECvoer/NOEC staan weergegeven in tabel M.75. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50, 0,1 x PECvoer /LC50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van vogels via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.75 opgenomen.
Tabel M.75 Overzicht van concentraties werkzame
stof in voedsel en risicoquotiënten
voor vogels voor Roundup Ready To Use
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECvoer [mg/kg] |
|
PEDvoer / LD50 |
|
PECvoer/ LC50 |
PECvoer/ NOEC |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
47,4 |
< |
4,30E-03 |
< |
1,02E-02 |
4,74E-02 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
47,4 |
< |
4,30E-03 |
< |
1,02E-02 |
4,74E-02 |
Bij alle toepassingen zijn de risicoquotiënten <0,1 voor acute en sub-acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling. Het risico voor vogels als gevolg van het eten van bespoten voedsel is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Drinkwater
Het acute risico als gevolg van het drinken van
oppervlaktewater wordt berekend voor de 'standaardvogel' die dagelijks 3 g water
drinkt. Het risico wordt berekend op basis
van de hoogste LD50 van >3200 mg w.s./kg lg. De concentraties en
risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater
x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.76.
Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel weergegeven (tabel M.77)
Tabel M.76 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor vogels bij toepassing van Roundup Ready To Use,
verhardingen uitgezonderd
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater/LD50 |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
3,22 |
< |
3,79E-07 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
3,22 |
< |
3,79E-07 |
Tabel M.77 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor vogels bij toepassing van Roundup Ready to Use op
verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater/LD50 |
|
|
|
||
directe run-off naar oppervlaktewater |
|
|
||
2 |
1,63 |
34 |
< |
4,70E-06 |
|
|
|
|
|
overstort gescheiden systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
4760 |
< |
6,51E-04 |
|
|
|
|
|
overstort gemengd systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
4440 |
< |
6,07E-04 |
|
|
|
|
|
lozing via RWZI |
|
|
||
2 |
1,63 |
89 |
< |
1,22E-05 |
In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor vogels is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.
Doorvergiftiging
Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.
Risicobeoordeling voor zoogdieren
Voedsel
Het acute risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van voer wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' van 6 g, dat dagelijks 1,025 g voer eet, met 'zaden en kleine insecten' als voer. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg w.s./kg lg voor de rat. De chronische risico’s zijn berekend op basis van de NOAEL van 10000 mg/kg voedsel.
De berekende PEC's en de risicoquotienten PEDvoer/LD50 (PEDvoer= PECvoer x dagelijkse voedselopname) en PECvoer /NOEC staan weergegeven in tabel M.78. De normen bedragen resp. 0,1 x PEDvoer /LD50 en 0,2 x PECvoer /NOEC. Voor de toepassingen op verhardingen wordt blootstelling van zoogdieren via voer minder waarschijnlijk geacht, maar voor de volledigheid is deze toepassing wel in tabel M.55 opgenomen.
Tabel M.78 Overzicht van concentraties werkzame stof in
voedsel en risicoquotiënten voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready To
Use
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECvoer [mg/kg] |
|
PED/LD50 |
PECvoer/NOAEL |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
47,4 |
< |
4,05E-03 |
4,74E-03 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
47,4 |
< |
4,05E-03 |
4,74E-03 |
Bij alle toepassingen is het risicoquotiënt voor acute blootstelling <0,1en voor chronische blootstelling <0,2. Derhalve is het risico van Roundup Ready to Use voor zoogdieren is gering. Hiermee voldoet Roundup Ready to Use aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
Drinkwater
Het risico als gevolg van het drinken van oppervlaktewater wordt berekend voor het 'standaardzoogdier' dat dagelijks 1,8 g water drinkt. De acute risico's zijn berekend op basis van de LD50 van >2000 mg/kg lg voor de rat. De concentraties en het risicoquotient PEDwater/LD50 (PEDwater = PECwater x dagelijkse waterinname) staan vermeld in tabel M.79. Omdat voor verhardingen verschillende PEC's mogelijk zijn al naar gelang het gekozen scenario, zijn de risico's van deze toepassingen in een aparte tabel (tabel M.80) weergegeven.
Tabel M.79 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready To
Use, verhardingen uitgezonderd.
Nr. |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater/LD50 |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
3,22 |
< |
4,83E-07 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
3,22 |
< |
4,83E-07 |
Tabel M.80 Overzicht van concentraties werkzame stof in
water en risicoquotiënt voor zoogdieren bij toepassing van Roundup Ready to Use
op verhardingen
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
PECwater [mg
w.s./L] |
|
PEDwater/LD50 |
|
|
|
||
directe
run-off naar oppervlaktewater |
|
|
||
2 |
1,63 |
34 |
< |
5,16E-06 |
|
|
|
|
|
overstort
gescheiden systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
4760 |
< |
7,14E-04 |
|
|
|
|
|
overstort
gemengd systeem |
|
|
||
2 |
1,63 |
4440 |
< |
6,66E-04 |
|
|
|
|
|
lozing
via RWZI |
|
|
||
2 |
1,63 |
89 |
< |
1,34E-05 |
In geen van de gevallen is het risicoquotiënt >0,1, het risico voor zoogdieren is gering. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
Doorvergiftiging
Op grond van de log Kow van –2,8 en de snelle afbraak in bodem en water wordt het risico op doorvergiftiging gering geacht.
Risico voor bijen en hommels
Het risico voor bijen wordt berekend als D/LD50, met D = dosering in g/ha en de LD50 in mg/bij. Er is geen studie met de formulering Roundup Ready to Use beschikbaar. Omdat in geen de acute studies effecten werden waargenomen bij de hoogste testconcentratie en de gevonden LD50's daarmee voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het risico berekend op basis van de hoogste LD50 van >100 mg w.s./bij. De normoverschrijdingsfactor is <29, het acute risico voor bijen is gering.
In een tunnelexperiment werd in eerste instantie geen sterfte van bijen waargenomen na bespuiting in een dosering van 3,3 kg w.s./ha. Bij herhaling van het experiment met dezelfde dosering werd echter een viervoudige toename van bijensterfte ten opzichte van de controle waargenomen. Het is niet duidelijk of deze sterfte veroorzaakt kan zijn door andere factoren dan de behandeling met glyfosaat.
Op grond van bovenstaande worden de toepassingen van Roundup
Ready to Use geacht te voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals
opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Andere niet-doelwit arthropoden
Voor de toepassing op bestratingen wordt blootstelling van
niet-doelwitarthropoden minder waarschijnlijk geacht. Voor beplantingen en
hagen zijn alle geteste groepen (parasitoïden, roofmijten en bodem- en
bladbewonende predatoren) relevant. Voor alle groepen zijn testen uitgevoerd
met de nieuwe formulering MON 77737 die qua samenstelling gelijk is aan Roundup
Ready To Use. De praktijkdosering van Roundup Ready to Use is
1,634 kg w.s./ha. Alle hieronder genoemde effectpercentages zijn gecorrigeerd
voor letale en sub-letale effecten in de controle.
Parasitoïden
Bij blootstelling van de sluipwesp Aphidius rhopalosiphi aan residuen van 333 L/ha
(2,4 kg w.s./ha) op glas was er binnen 2 uur volledige sterfte. Bij blootstelling aan dezelfde dosering op planten was er geen effect op overleving en parasitatiecapaciteit. Het risico voor A. rhopalosiphi is gering.
Roofmijten
Bij blootstelling van Typhlodromus
pyri aan residuen op glas werd bij 333 L/ha
(2,4 kg w.s./ha) was er binnen 4 dagen volledige sterfte. Bij blootstelling aan
dezelfde dosering op blad was de overleving geremd met 16% en nam de
vruchtbaarheid toe met 2,9%. Het totale effect was 14%. Het risico voor T. pyri is gering.
Bodembewonende predatoren
Een directe bespuiting met 333 L/ha (2,4 kg w.s./ha) had 3,3% effect op de overleving van de kever Poecilus cupreus, de consumptie was geremd met 22%. Het totale effect was 25%, de testdosering was echter hoger dan de praktijkdosering van 1,63 kg w.s./ha. Het risico voor P. cupreus is gering.
Bladbewonende predatoren
Blootstelling van Coccinella septempunctata aan residuen op glas veroorzaakte bij een dosering van 333 L/ha (2,4 kg w.s./ha) volledige sterfte binnen 2 uur. Het risico voor
C. septempunctata is groot, er wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Aanvullende gegevens van een toets op natuurlijk substraat of een (semi-)veldexperiment worden noodzakelijk geacht. In het overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet aangetroffen in het dossier.
Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
Conclusie m.b.t. het risico voor niet-doelwit arthropoden
Op grond van bovenstaande gegevens wordt niet voldaan aan de
norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Voor Coccinella septempunctata worden
aanvullende gegevens van (semi-)veldexperimenten noodzakelijk geacht. In het
overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een
extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet
aangetroffen in het dossier. Gezien het feit dat de vraag naar
(semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (Collegevergadering
C-88.3.5, d.d. 4 augustus 1999) wordt de aanvrager niet meer in de gelegenheid
gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen, met
uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
Risicobeoordeling regenwormen
Regenwormen kunnen worden blootgesteld aan glyfosaat bij beide toepassingen voor zover het geen toepassing op verhardingen betreft. Voor Roundup werd een LC50 van
>1550 mg w.s./kg gevonden, dit zou overeenkomen met een LC50 voor Roundup Ready to Use van 215 g/kg. De 14-daagse LC50's voor de werkzame stof zijn >740 en >2305 mg/kg als zuur equivalenten.
Er zijn geen
aanwijzingen dat de formulering van invloed is op de toxiciteit voor
regenwormen. Omdat in geen van de acute studies effecten werden waargenomen bij
de hoogste testconcentratie en de gevonden LC50's daarmee
voornamelijk worden bepaald door de gebruikte concentratiereeks, wordt het
risico berekend op basis van de hoogste LC50 van
>2305 mg w.s./kg.
Er is een 56-daagse
chronische studie beschikbaar met de onbekende formulering MON 0139 (45,9% w.s.
als zuur equivalenten). Bij de hoogste concentratie van 46,4 mg/kg
(21,3 mg w.s./kg) werd geen effect gevonden op de reproductie, de NOEC is >21,3
mg w.s./kg.
Omdat de sorptie van glyfosaat niet afhangt van het organische stofgehalte wordt hiervoor geen correctie uitgevoerd.
In tabel M.81 zijn de berekende PEC's en de risicoquotiënten voor acute en chronische blootstelling gegeven.
Tabel
M.81 Overzicht concentraties in bodem, PEC0/LC50 en PEC56/NOEC
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 [mg w.s./kg] |
PEC56 [mg w.s./kg] |
|
PEC0/ LC50 |
|
PEC56/ NOEC |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
1,87 |
0,769 |
< |
0,00081 |
< |
0,036 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
1,87 |
0,769 |
< |
0,00081 |
< |
0,036 |
De risicoquotiënten zijn
<0,1voor acute blootstelling en <0,2 voor chronische blootstelling, het
risico van Roundup Ready to Use voor regenwormen wordt gering geacht. Er wordt
derhalve voldaan aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
Risico's van potentieel relevante metabolieten
De initiële PEC van de metaboliet AMPA wordt berekend door de PEC0 van glyfosaat te corrigeren voor het maximale vormingspercentage van AMPA in grond (29,3%) en de relatieve molmassa (0,66). Er zijn geen acute toxiciteitsgegevens voor de metaboliet AMPA, wel is er een NOEC beschikbaar van >28,1 mg/kg. Als worst case wordt het risico van AMPA berekend als PEC0/NOEC. De berekende PEC's en normoverschrijdingsfactoren zijn weergegeven in tabel M.82.
Tabel
M.82 Overzicht concentraties AMPA in bodem en PEC0/NOEC
Toe-pas- sing |
Nr. in GAP |
Teelt |
Dosering [kg w.s./ha] |
PEC0 AMPA [mg/kg] |
|
Normover- schrijding PEC0/NOEC |
1 |
137 |
beplantingen |
1,63 |
0,359 |
< |
0,0128 |
2 |
188 |
bestratingen, terrassen, paden en onder hekwerk,
afrastering en hagen |
1,63 |
0,359 |
< |
0,0128 |
In geen van de gevallen is de PEC0/NOEC
>0,2. Het risico van AMPA voor regenwormen is gering, er wordt voldaan aan
de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen
Roundup
heeft in doseringen tot 635 mg w.s./kg (als zuurequivalenten) geen invloed op
de bodemademhaling. Glyfosaat heeft in een dosering van 767 mg/kg geen invloed
op de stikstof-fixatie. Significante remming van de nitrificatie treedt op bij
doseringen van 460 en 767 mg/kg.
Na
toediening van glyfosaat in concentraties van 5 en 25 mg w.s./kg aan sandy loam
en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: de gevormde
hoeveelheid NO3-N was in sandy loam 74 tot 76% verhoogd ten opzichte
van de controle, in silty loam vas de verhoging 24 tot 28%. Deze stimulering
van de nitrificatie kan niet alleen worden verklaard door het feit dat
glyfosaat een extra N-bron vormt.
Gezien
het feit dat in andere studies bij relevante praktijkdoseringen (tot 76,6 mg
w.s./kg als zuur equivalenten) geen effect werd waargenomen op de nitrificatie,
de stof goed afbreekbaar is in de bodem en de toepassingsfrequentie slechts één
maal per jaar is, wordt een gering risico voor bodemmicro-organismen verwacht.
Hiermee wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in
de UB.
Risicobeoordeling voor andere niet-doelwit organismen (flora en fauna)
In het laboratorium werd bij een concentratie van 5000 mg Roundup/kg (1550 mg w.s./kg) een effect op de kieming van zaden gevonden. In een veldexperiment werd bij een helikopterbespuiting van kapplaatsen met 2,26 kg w.s./ha (als zuurequivalenten) geen effect op de kieming van zaden waargenomen. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar over de effecten op hogere planten.
Opgemerkt wordt dat dit
criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen.
Het is wel opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Herbiciden kunnen een
groot risico opleveren voor terrestrische niet-doelwit planten, wanneer deze
aan het middel worden blootgesteld. Volgens het gestelde in Collegevergadering
C-83.11, d.d. 10 maart 1999 dienen de volgende aanvullende gegevens geleverd te
worden:
Onderzoek aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Risicobeoordeling voor biologische waterzuiveringsmethoden
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de effecten van glyfosaat op biologische waterzuiveringsmethoden. Aangezien het waarschijnlijk is dat bij toepassing op verhardingen een deel van de opgebrachte hoeveelheid op het riool wordt geloosd, worden aanvullende gegevens noodzakelijk geacht.
Conclusie met
betrekking tot het milieu
1. De werkzame stof glyfosaat voldoet aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
2. De metaboliet aminomethylfosfonzuur (AMPA) kan beschouwd worden als een niet-relevante metaboliet. Derhalve kan deze metaboliet worden uitgesloten van toetsing aan de norm voor persistentie, uitspoeling en organismen in het milieu zoals opgenomen in het Bmb.
3. De toepassingen voldoen aan de normen voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.
4. De toepassingen voldoen aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.
5. De werkzame stof glyfosaat en metaboliet AMPA voldoen aan de norm voor bioaccumulatie zoals opgenomen in de UB.
6. Beide toepassingen voldoen aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB.
7. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.
8.
De toepassing op verhardingen (onderdeel van nr. 2)
voldoet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Alle
overige toepassingen voldoen niet
aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dient (semi-) veldonderzoek te worden
geleverd inzake de effecten van het middel Roundup Ready to Use op Coccinella septempunctata. In het
overzicht van geleverde studies heeft de aanvrager aangegeven dat er een
extended laboratorium studie beschikbaar is. Echter, deze studie is niet
aangetroffen in het dossier. Gezien het feit dat de vraag naar (semi-)veldonderzoek
reeds eerder gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet meer in de
gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle toepassingen,
met uitzondering van de toepassing op verhardingen, te worden beëindigd.
9. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
10. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.
Ontbrekende milieugegevens
Te leveren als voorwaarde toekomstige beoordeling
1. In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
2. Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.
3. Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de blootstelling middels contact-exposure plaatsvindt.
Conclusie
Bij gebruik volgens het Wettelijk gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing van het middelen Roundup Dry (11229 N) en Roundup Ready to Use (10867 N) op basis van de werkzame stof glyfosaat, zijn deze middelen werkzaam, hebben deze geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van degene die de middelen toepast, noch voor de volksgezondheid (art. 3, eerste lid onder a, Bestrijdingsmiddelenwet 1962).
Of de middelen geen voor het milieu onaanvaardbare effecten hebben, kan niet worden vastgesteld. Hiertoe dienen aanvullende gegevens te worden geleverd. Toepassingen voldoen niet aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.
Er dient voor Roundup Dry (semi-)veldonderzoek te worden geleverd naar de effecten van de middelen op Typhlodromus pyri.
Er dient (semi-)veldonderzoek te worden geleverd naar de effecten van het middel Roundup Ready to Use op Coccinella septempunctata.
Voor de toepassing op verhardingen dient de volgende zin op
het etiket te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een
pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen),
waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De
toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door
onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”
Voor het middel Roundup Ready to Use dient de etikettering (S-zin) te worden aangepast.
Gezien het feit dat de aanvullende vraag naar
(semi-)veldonderzoek reeds eerder gesteld is (C-88.3.5) wordt de aanvrager niet
meer in de gelegenheid gesteld dit onderzoek uit te voeren en dienen alle
toepassingen,van Roundup Dry en Roundup Ready to Use, met uitzondering van de
toepassingen op verhardingen, te worden beëindigd.
5. tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Naar aanleiding van een advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het College, bij besluit van 13 juli 2000 de einddatum van glyfosaat gesteld op 1 oktober 2001. Aanleiding voor de beperking van de verlengingstermijn was de inschatting van het CTB dat met het leveren van de gevraagde aanvullende gegevens nog slechts een termijn van 3 maanden gemoeid zou zijn (12 maanden gerekend vanaf 8 oktober 1999).
In C-111.3.1, op 11 juli 2001 besloot het College voor de
overige middelen op basis van glyfosaat waarvan de aanvragen onvolledig waren
op het aspect niet-doelwit-arthropoden[MMa2]: |
· Als (nieuwe) einddatum voor glyfosaat
wordt 1 juli 2002 vastgesteld. |
Aangezien
de voorliggende stofbeoordeling niet leidt tot een voornemen tot
beëindiging van de toelatingen of van enkele toepassingen van de toelatingen op andere
deelaspecten dan niet-doelwit-arthropoden, kan hetgeen besloten is in
C-111.3.1 gehandhaafd blijven.
Hoorprocedure
Milieu
Roundup Dry
Niet-doelwit arthropoden
Bij besluit van 12 oktober 2001 heeft het CTB beslist dat de toelating van het middel Roundup Dry niet langer verlengd kan worden (uitzondering makend voor het gebruik op verhardingen) wegens een overschrijding van de norm voor niet-doelwit arthropoden.
Voor de soort Typhlodromus pyri is een “in-field” en “off-field” benadering uitgevoerd en gebleken is dat zowel “in-field” als “off-field” op grond van de huidige beschikbare gegevens niet aan de norm voor niet-doelwit arthropoden wordt voldaan.
De aanvrager is het met het CTB eens dat “off-field” een
risico voor T. pyri niet is uit te
sluiten. Volgens de aanvrager kan dit worden opgelost door een extra zin op het
etiket op te nemen:
“2 m onbespoten bufferzone houden aan de perceelsranden”. De aanvrager is van
mening dat voor de driftpercentages de Ganzelmeier tabellen gebruikt zouden
moeten worden, dit om in lijn te blijven met de EU Uniform Principles.
Reactie CTB:
Het CTB is het niet eens met de mening van de aanvrager dat de Ganzelmeier data gebruikt zouden moeten worden. Nederland heeft een duidelijk afwijkende situatie voor wat betreft drift in vergelijking met Duitsland, en Nederland heeft een grote database met meetgegevens inzake drift. Op grond hiervan dienen de Nederlandse driftcijfers in beschouwing te worden genomen.
Een 2 m onbespoten bufferzone zou leiden tot een driftpercentage “off-field” dat vergelijkbaar is met het driftpercentage dat op het wateroppervlak terecht komt in de standaardsituatie. Het driftpercentage bij een 2 meter onbespoten bufferzone kan derhalve op 1% worden gesteld. Met een dergelijk lage emissie naar “off-field” is, gezien het feit dat bij een dosering die overeenkomt met 5% drift de norm van 30% net wordt overschreden (35,8% effect), de verwachting dat het effectpercentage voor Typhlodromus pyri lager is dan 30%. Derhalve wordt “off-field” voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.
Voor wat betreft de situatie “in-field” kan het CTB instemmen met het expertoordeel dat de effecten op bladkruipers minder relevant zijn gezien het feit dat wordt geaccepteerd dat het habitat “in-field” van deze organismen als gevolg van het herbicide gebruik wordt vernietigd.
Verder verwijst de aanvrager naar het HTB, deel Arthropoden, waarin het volgende wordt gesteld:
1. Klassering op basis van de eerste stap is mogelijk en de beslissing tot toetsen op hoger niveau ligt bij de toelatingsaanvrager;
2. Toetsing op toelaatbaarheid wordt enkel voor groep 3 (geïntegreerde gewasbescherming) meegenomen. Voor andere groepen worden enkel gegevens gevraagd.
3. Voor milieubescherming in en buiten het gewas wordt de risicobeoordeling nog niet uitgevoerd. Evenmin worden toelatingsconsequenties aan de klasseringen verbonden. Er worden enkel gegevens als dossiervereisten gevraagd.
Aanvrager meldt dat geen claims voor geïntegreerde teelten gemaakt zijn en dat het CTB geen juridisch gefundeerde redenen heeft om de toelating te beëindigen.
Reactie CTB:
Sinds juli 1998 wordt niet alleen voor geïntegreerde teelten het risico voor niet-doelwit arthropoden ingeschat maar ook voor de niet-geïntegreerde teelten. Dit is reeds in juli 1998 kenbaar gemaakt aan alle belanghebbenden via de CTB-Nieuwsbrief.
De aanvrager heeft gelijk waar het gaat om punt 1 en 3; klassering op basis van de eerste stap is mogelijk en het onderscheid tussen “in-field” en “off-field” wordt nog niet gemaakt. In de recente update van het HTB waarin de huidige beoordelingssituatie is beschreven wordt het volgende vermeld:
“De toetsing van het risico voor
niet-doelwit arthropoden bevindt zich op dit moment in een overgangssituatie
tussen de “oude” wijze van toetsing die nog steeds gangbaar is en een nieuwe
wijze van toetsing die is uitgewerkt in het concept-rapport op basis van de
SETAC/ESCORT 2 workshop (Candolfi et al., 2000) en door de aanvrager toegepast
kan worden als hogere tier beoordeling. Deze twee toetsingswijzen worden
hieronder uitgewerkt.
“Oude” wijze van toetsing:
Indien
uit laboratoriumtesten blijkt dat het effectpercentage groter is dan 30% voor
één of meerdere onderzochte soorten is er sprake van een risico voor
niet-doelwit arthropoden. Men kan vervolgens aantonen middels het uitvoeren van
(semi-)veldtesten dat het effectpercentage in meer op de praktijk gerichte
omstandigheden kleiner is dan 25% voor de normoverschrijdende soorten. Is dit
niet het geval dan is er een groot risico voor niet-doelwit arthropoden en
dient een waarschuwingszin op het etiket te worden geplaatst.
“Nieuwe” wijze van toetsing:
In
de “oude” wijze van toetsing kan geen onderscheid gemaakt worden in de volgende
situaties:
1. niet-doelwit arthropoden binnen het gewas of akker (“in-field”);
2. niet-doelwit arthropoden buiten het gewas of akker (“off-field”).
Het
is echter noodzakelijk dit onderscheid te maken omdat het productie-areaal niet
beschouwd kan worden als een onderdeel van het milieu waar alle
beschermingsnormen voor niet-doelwit arthropoden onverkort gelden. Zou dit wel
gebeuren dan is toepassing van bijvoorbeeld insecticiden, die gezien hun
werkingsmechanisme een belangrijk nadelig effect zullen hebben op niet-doelwit
arthropoden, vrijwel niet meer mogelijk. Omdat dit geen wenselijke situatie is,
wordt in de “oude” situatie gebruik gemaakt van een waarschuwingszin op het
etiket bij overschrijding van de normen. Echter, een dergelijke
waarschuwingszin is bruikbaar wanneer het gaat om natuurlijke vijanden
(‘beneficials’) in geïntegreerde teelten, maar is van weinig waarde in het
geval dat niet-doelwit arthropoden in het algemeen beschermd dienen te worden.
Op
basis van een voorstel van de EPPO/CoE groep voor niet-doelwit arthropoden is
in maart 2000 een workshop georganiseerd: de SETAC/ESCORT 2 workshop. Op basis
van deze workshop is een rapport geproduceerd (Candolfi et al, 2000). Hierin is
expliciet een scheiding gemaakt tussen de ‘in-field’ en ‘off-field’ situatie.
Dit rapport met als titel “Guidance Document on regulatory testing and risk
assessment procedures for plant protection products with non-target arthropods
(final draft version)” betreft nog een concept-versie en is nog niet opgenomen
in de Uniforme Beginselen.”
Even verder wordt vermeld:
“Zoals reeds eerder is gesteld kunnen
aanvragers/toelatinghouders vooralsnog gebruik maken van zowel de “oude” wijze
van toetsing als de nieuwe benaderingswijze, waarbij de laatste als een hogere
tier beoordeling gezien moet worden; wanneer overschrijding van de normen wordt
geconstateerd in de eerste tier van de beoordeling (“oude wijze van toetsing”)
heeft de aanvrager/toelatinghouder thans de mogelijkheid in een hogere tier
reeds gebruik te maken van de beoordelingsmethoden zoals die zijn vermeld in
het Guidance Document, juist om het onderscheid te kunnen maken tussen
‘in-field’ en ‘off-field’ en daarmee tot een realistische verfijning van de
risicobeoordeling te komen. Andere redenen om het document nu al te gebruiken
is het feit dat het gezien kan worden als de laatste stand van de wetenschap en
het feit dat experts uit alle lidstaten hebben ingestemd met de benadering
zoals geschetst in het Guidance Document.”
Zodra het EU-Guidance Document definitief is en opgenomen wordt in de Uniforme Beginselen zal NL volledig overgaan op de beoordeling volgens dit Guidance document.”
Het is dus duidelijk dat op dit moment beide benaderingswijzen kunnen worden gehanteerd door de aanvrager. In het onderhavige geval betekent dit dat de aanvrager kan kiezen uit de volgende mogelijkheden:
· Een extra zin op het etiket in verband met de 2 m onbespoten bufferzone
· Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel vermelden soort). Vermijd onnodige blootstelling.”
Verhardingen
De aanvrager is het niet eens met de huidige zin op het etiket ten aanzien van het gebruik van het middel op verhardingen. Deze zin luidt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).”
De aanvrager is van mening dat het gebruik van”maximaal 10% van het totale oppervlak” geen bijkomende duidelijkheid geeft, maar verwarring. Volgens de aanvrager is het percentage van 10% puur arbitrair en kan naargelang de rsisicofactor, voortvloeiend uit de risico-evaluatie, anders worden ingevuld. Verder is de aanvrager tegen het gebruik van commerciële namen op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift, vanwege het feit dat het onzeker is dat de commercialisatie van de Selectspray nog verder gaat, of onder een andere naam wordt gevoerd en het ook mogelijk is dat in de toekomst andere toestellen op de markt komen. Zo is er recent weer een onkruidbestrijker, specifiek voor gebruik op verhardingen, ter beschikking gekomen in Duitsland.
De aanvrager heeft een alternatief voorstel voor de
Gebruiksaanwijzing: “Een pleksgewijze toepassing die direct of indirect (via
riool) afspoelen naar oppervlaktewater mag enkel door uitsluitend: op de
onkruiden gericht te spuiten, onkruidsensor toestellen of onkruidbestrijkers te
gebruiken. Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het
onkruid
(3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te
verwijderen.”
Reactie CTB:
Voor een middel met een vergelijkbare toepassing is de volgende zin op het etiket en in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing gebruikt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”
In bovenstaand geval gaat het echter om een middel dat de norm voor waterorganismen overschrijdt bij normaal gebruik en een doseringsverlaging is noodzakelijk om aan de norm te voldoen. Derhalve was het noodzakelijk om de beperking tot maximaal 10% van het totale oppervlak expliciet op te nemen.
In het geval van Roundup Dry is net geen overschrijding van de norm voor waterorganismen geconstateerd. Om die reden kan het CTB akkoord gaan met de bezwaren van de aanvrager tegen het opnemen van de beperking tot maximaal 10% van het totale oppervlak. Ook is het CTB het eens met het bezwaar van de aanvrager inzake het gebruik van commerciële namen op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift. Verder wil het CTB zoveel mogelijk aansluiten bij de reeds bestaande zin.
Op grond van bovenstaande wordt de zin voor het Wettelijk Gebruiksvoorschrift als volgt: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen). De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of door onkruidbestrijkers of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”
De toevoegingen die de aanvrager maakt, te weten: ”Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het onkruid (3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te verwijderen” kunnen eventueel in de Gebruiksaanwijzing worden opgenomen.
Roundup Ready To Use
In Collegevergadering C-113.3.3 werd overschrijding van de norm voor niet-doelwit-arthropoden geconstateerd.
Het risico voor Coccinella septempunctata, blootgesteld aan residuen op glas is groot en aanvullende gegevens werden noodzakelijk geacht. Aangezien deze gegevens reeds in een eerder stadium waren gevraagd, werd geen extra tijd meer gegeven voor het leveren van deze gegevens. Wel had de aanvrager in het overzicht van geleverde studies reeds aangegeven dat er een extended lab studie met dit organisme beschikbaar was, maar deze studie was niet aangetroffen in het dossier.
In het kader van de hoorprocedure is de extended lab studie met Coccinella septempunctata alsnog geleverd. Deze studie is uitgevoerd volgens GLP en IOBC richtlijnen en is volledig bevonden. De gebruikte dosering is voldoende hoog. De conclusie uit deze studie is dat het effectpercentage kleiner is dan 30%. Daarmee is er een gering risico voor niet-doelwit arthropoden en wordt thans voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB.
Verder reageert de aanvrager op de zin op het etiket inzake de pleksgewijze toepassing op verhardingen: “Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een plekgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen), waarbij maximaal 10% van het totale oppervlak mag worden behandeld. De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren (bv. een Selectspray of een Weed IT spuitmachine).
De aanvrager is het niet eens met deze zin op het etiket voor het middel Roundup Ready to Use omdat deze formulering alleen door particulieren wordt gebruikt en het niet redelijk is de sensor techniek verplicht te stellen voor particulieren. Bovendien wordt het middel in specifieke “trigger spray” busjes op de markt gebracht, zodat enkel een pleksgewijze toepassing mogelijk is.
De aanvrager stelt een alternatief voor, voor het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing en wel het volgende:
In het Wettelijk Gebruiksvoorschrift vermelden: “uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden (verhardingen)”.
Het CTB kan instemmen met het argument van de aanvrager dat voor particulieren het niet reëel is om de sensor techniek verplicht te stellen. Het alternatief dat door de aanvrager wordt aangedragen is voor het CTB een bruikbaar alternatief. Gezien het feit dat geen normoverschrijding is geconstateerd, is geen beperking tot 10% van het totale oppervlak nodig.
Conclusie m.b.t.
milieu
Voor wat betreft de middelen Roundup Ready to Use en Roundup Dry wordt thans voldaan aan de norm voor niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de UB.
Voor Roundup Dry dient de aanvrager aan te geven welke restrictie in het etiket dient te worden opgenomen:
1. Een extra zin op het etiket in verband met de 2 m onbespoten bufferzone
2. Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel vermelden soort). Vermijd onnodige blootstelling.”
De aanvrager heeft op 21 december 2001 aangegeven voorkeur te hebben voor de tweede optie, met vermelding van de soort, Typhlodromus pyri.
Ten aanzien van het gebruik op verhardingen wordt voor beide middelen ingestemd met de door de aanvrager voorgestelde restrictiezinnen.
Werkzaamheid
De aanvrager heeft op 21 december 2001 verzocht om de volgende opmerking in de Gebruiksaanwijzing van Roundup Ready to Use te mogen opnemen:
'24 uur na toepassing zijn de eerste effecten waarneembaar'. Hiertegen bestaat geen bezwaar.
Het verzoek zal worden gehonoreerd.
Conclusie
Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing van de middelen Roundup Ready to Use (10867 N) en Roundup Dry (11229 N) op basis van de werkzame stof glyfosaat, is elk van deze middelen werkzaam, heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van degene die de middelen toepast, noch voor de volksgezondheid en geen voor het milieu onaanvaardbare effecten (art. 3, eerste lid onder a, Bestrijdingsmiddelenwet 1962).
Voor Roundup Dry dient de volgende restrictie in het etiket dient te worden opgenomen:
* Een waarschuwingszin op het etiket en wel de volgende: “Gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden (eventueel soort (Typhlodromus pyri) vermelden). Vermijd onnodige blootstelling.”
Voor de toepassing op verhardingen van
Roundup Ready to Use dient de volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift
en Gebruiksaanwijzing te worden opgenomen:
“uitsluitend pleksgewijs toepassen op bestratingen, terrassen en paden
(verhardingen)”.
Voor de toepassing op verhardingen van Roundup Dry dient de volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing te worden opgenomen:
“Toegestaan is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel voor een pleksgewijze toepassing op verhardingen (permanent onbeteelde terreinen). De toepassing dient te geschieden door toedieningstechnieken gestuurd door onkruidsensoren of door onkruidbestrijkers of in geval dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij obstakels) door een rugspuit met spuitlans.”
De toevoegingen ”Niet in rioolputten of over open water spuiten. Na afsterven van het onkruid (3-6 weken) wordt een borsteling aanbevolen om stof en organisch materiaal te verwijderen” kunnen in de Gebruiksaanwijzing worden opgenomen.
De volgende conclusies uit het besluit van C-113.3.3 blijven ongewijzigd:
· Voor
het middel Roundup Ready to Use dient de etikettering (S-zin) te worden aangepast.
· De volgende gegevens dienen te worden geleverd als voorwaarde voor een toekomstige beoordeling:
1. In verband met de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
2. Aanvullende
gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op
biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht.
3. Studie inzake de
toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de wijze van
blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling.
Besluit
· Het College besluit de toelating van het middel Roundup Ready to Use (10867 N) te verlengen op grond van art. 3, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962 ·
Voor glyfosaat wordt 1 januari 2007 als nieuwe einddatum vastgesteld. ·
Als expiratiedatum voor het
middel Roundup Ready to Use (10867 N) wordt 1
januari 2007 (=einddatum glyfosaat) vastgesteld. · Voor
de toepassing op verhardingen van het middel Roundup Ready to Use dient de
volgende zin in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing te worden opgenomen: · In
de Gebruiksaanwijzing van Roundup
Ready to Use dient te worden opgenomen:
·
Voor het middel Roundup Ready to Use dient de
etikettering (S-zin) te worden aangepast: · Te leveren als voorwaarde voor een toekomstige beoordeling: 1. In verband met
de verwachte effecten van de werkzame stof glyfosaat op terrestrische planten
dient onderzoek te worden geleverd aan tenminste drie monocotylen en drie
dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te
worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te
worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek
dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208. 2. Aanvullende gegevens met betrekking tot de effecten van de werkzame stof glyfosaat op biologische methoden voor afvalwaterzuivering worden noodzakelijk geacht. 3. Studie inzake de toxiciteit van de werkzame stof glyfosaat voor Lemna waarbij de wijze van blootstelling geschiedt middels contact-blootstelling. |
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)