HET COLLEGE
VOOR DE TOELATING VAN
GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN
EN BIOCIDEN
1
TOELATING
Gelet op de aanvraag d.d. 27 januari 2004 (20040042 TG) van
tot verkrijging van een toelating op basis van de werkzame stof fenmedifam,
gelet op artikel 23,
eerste lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,
BESLUIT HET COLLEGE als volgt:
1.1 Toelating
1. Het middel Betasana SC is toegelaten voor de in bijlage I genoemde toepassingen onder nummer 13234 N met ingang van datum dezes. Voor de gronden van dit besluit wordt verwezen naar bijlage II bij dit besluit.
2. De toelating geldt tot 1 september 2019.
1.2 Samenstelling, vorm en verpakking
De toelating geldt uitsluitend voor het middel in de samenstelling, vorm en de verpakking als waarvoor de toelating is verleend.
1.3 Gebruik
Het middel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in bijlage I onder A bij dit besluit is voorgeschreven.
1.4 Classificatie en etikettering
Gelet op artikel 29, eerste lid, sub d, Wet gewasbeschermingsmiddelen en
biociden,
1. De aanduidingen, welke ingevolge artikelen 9.2.3.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer en artikelen 14, 15a, 15b, 15c en 15e van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten op de verpakking moeten worden vermeld, worden hierbij vastgesteld als volgt:
aard van het preparaat: Suspensie concentraat
werkzame stof: |
gehalte: |
fenmedifam |
160 g/l |
op verpakkingen die (mede) bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik: het kca-logo
(het kca-logo is het logo voor klein chemisch afval bestaande uit een afvalbak met een kruis erdoor als opgenomen in bijlage III bij de genoemde Nadere regels)
letterlijk en zonder enige
aanvulling:
andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen):
gevaarsymbool: |
aanduiding: |
Xi |
Irriterend |
N |
Milieugevaarlijk |
Waarschuwingszinnen:
Irriterend voor de ogen.
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.
Zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch
milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
Veiligheidsaanbevelingen:
Draag geschikte handschoenen en beschermende kleding.
In geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen en verpakking of etiket tonen.
Deze stof en de verpakking als
gevaarlijk afval afvoeren. (Deze zin hoeft niet te worden vermeld op het
etiket indien u deelneemt aan het verpakkingenconvenant, en op het etiket het
STORL-vignet voert, en ingevolge dit convenant de toepasselijke zin uit de
volgende verwijderingszinnen op het etiket vermeldt:
1)
Deze verpakking is bedrijfsafval, mits
deze is schoongespoeld, zoals wettelijk is voorgeschreven.
2)
Deze verpakking is bedrijfsafval, nadat
deze volledig is geleegd.
3) Deze verpakking dient nadat deze volledig is geleegd te worden ingeleverd bij een KCA-depot. Informeer bij uw gemeente.)
Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale instructies / veiligheidsgegevenskaart.
Specifieke vermeldingen:
Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen.
§
letterlijk en zonder enige aanvulling:
het wettelijk gebruiksvoorschrift
De tekst van het wettelijk gebruiksvoorschrift is opgenomen in Bijlage I, onder
A.
§
hetzij
letterlijk, hetzij naar zakelijke inhoud:
de gebruiksaanwijzing
De tekst van de gebruiksaanwijzing
is opgenomen in Bijlage I, onder B.
De tekst mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede
bestrijding mits deze niet met die tekst in strijd zijn.
-
2 DETAILS VAN DE AANVRAAG
Het betreft een aanvraag tot verkrijging van een toelating van het middel Betasana SC
(13234 N), een middel op basis van de werkzame stof fenmedifam. Het middel
wordt aangevraagd als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien
in de volle grond.
2.2 Informatie met betrekking tot de stof
Er zijn in Nederland reeds andere middelen op basis van de werkzame stof fenmedifam toegelaten.
Fenmedifam is een bestaande stof en per 1 maart 2005 geplaatst op Annex I van Richtlijn 91/414/EEG (Richtlijn 2004/58/EG, d.d. 23 april 2004). De plaatsing geldt tot en met 28 februari 2015.
2.3 Karakterisering van het middel
Betasana SC is een herbicide op basis van fenmedifam. Fenmedifam remt de fotosynthese door onderbreking van het elektronentransport. Fenmedifam werkt systemisch en wordt opgenomen door het blad. Het middel heeft geen bodemwerking. Het werkingsspectrum is éénjarige tweezaadlobbige onkruiden.
In Nederland zijn reeds verschillende producten op basis van fenmedifam toegelaten in diverse gewassen waaronder suiker- en voederbieten en aardbeien.
2.4 Voorgeschiedenis
De aanvraag is op 4 februari 2004 ontvangen; op 2 februari 2004 zijn de verschuldigde aanvraagkosten ontvangen. Bij brief d.d. 16 december 2004 is de aanvraag in behandeling genomen.
3 RISICOBEOORDELINGEN
Het gebruikte
toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvraag is de Handleiding
toelating bestrijdingsmiddelen (HTB) versie 0.2.
3.1 Fysische en chemische eigenschappen
De aard en de hoeveelheid van de werkzame stoffen en de in toxicologisch en ecotoxicologisch opzicht belangrijke onzuiverheden in de werkzame stof en de hulpstoffen zijn bepaald. De identiteit van het middel is vastgesteld. De fysische en chemische eigenschappen van het middel zijn vastgesteld en voor juist gebruik en adequate opslag van het middel aanvaardbaar geacht (artikel 28, eerste lid, sub c en e, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
De beoordeling van de evaluatie van het middel en de stof staat in Bijlage II bij dit besluit.
3.2 Analysemethoden
De geleverde analysemethoden voldoen aan de vereisten. De residuen die het gevolg zijn van geoorloofd gebruik die in toxicologisch opzicht of vanuit milieu oogpunt van belang zijn, kunnen worden bepaald met algemeen gebruikte passende methoden (artikel 28, eerste lid, sub d, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
De beoordeling van de evaluatie van de analysemethoden staat beschreven in Bijlage II bij dit besluit.
3.3 Risico voor de mens
Het middel voldoet aan de voorwaarde dat het, rekening
houdend met alle normale omstandigheden waaronder het middel kan worden
gebruikt en de gevolgen van het gebruik, geen directe of indirecte schadelijke
uitwerking heeft op de gezondheid van de mens. De voorlopige vastgestelde
maximum residugehalten op landbouwproducten zijn aanvaardbaar (artikel 28,
eerste lid, sub b, onderdeel 4 en sub f, Wet gewasbeschermingsmiddelen en
biociden).
Het profiel humane toxicologie inclusief de beoordeling van het risico voor de
toepasser staat beschreven in Bijlage II bij dit besluit.
Het residuprofiel, de vastgestelde maximum residugehalten en de beoordeling van het risico voor de volksgezondheid staan beschreven in bijlage II behorende bij dit besluit.
3.4 Risico voor het milieu
Het middel voldoet aan de voorwaarde dat het, rekening houdend met alle normale omstandigheden waaronder het middel kan worden gebruikt en de gevolgen van het gebruik, geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:
- de plaats waar het middel in het milieu terechtkomt en wordt verspreid, met name voor wat betreft besmetting van het water, waaronder drinkwater en grondwater,
- de gevolgen voor niet-doelsoorten.
(artikel 28, eerste lid, sub b, onderdeel 4 en 5, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
De beoordeling van het risico voor het milieu staat beschreven in Bijlage II bij dit besluit.
3.5 Werkzaamheid
Het middel voldoet aan de voorwaarde dat het, rekening houdend met alle normale omstandigheden waaronder het middel kan worden gebruikt en de gevolgen van het gebruik, voldoende werkzaam is en geen onaanvaardbare uitwerking heeft op planten of plantaardige producten (artikel 28, eerste lid, sub b, onderdelen 1 en 2, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
De beoordeling van het aspect werkzaamheid staat beschreven in Bijlage II bij dit besluit.
3.6 Eindconclusie
Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift/Gebruiksaanwijzing is het middel Betasana SC op basis van de werkzame stof fenmedifam voldoende werkzaam en heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van de mens en het milieu (artikel 28, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
HET COLLEGE VOOR
DE TOELATING VAN
GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN
BIOCIDEN,
dr. D. K. J. Tommel
voorzitter
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN
BIJLAGE I bij het besluit d.d. 4 september 2009 tot toelating van het middel Betasana SC, toelatingnummer 13234 N
A.
WETTELIJK
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
Toegestaan
is uitsluitend het gebruik als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van
a. suiker- en voederbieten, mits toegepast voor het sluiten van het gewas
b. onbedekte teelt van aardbeien, mits toegepast voor de bloei of na de oogst,
dan wel na het uitplanten
Dit middel is
gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling.
Om in het water levende organismen te beschermen is
de toepassing in percelen die grenzen aan oppervlaktewater uitsluitend
toegestaan indien gebruikt wordt gemaakt van minimaal 75% driftreducerende
spuitdoppen.
De toepassing door middel van een luchtvaartuig is verboden.
Dit middel is uitsluitend bestemd voor
professioneel gebruik.
B.
GEBRUIKSAANWIJZING
Algemeen
Betasana SC is een systemisch bladherbicide
zonder bodemwerking. Het middel bestrijdt eenjarige breedbladige onkruiden. Bij
voorkeur toepassen op onkruiden met niet meer dan 2 echte blaadjes. Bij
aanwezigheid van minder gevoelige onkruiden zoals kamille, kleefkruid,
varkensgras, perzikkruid, waterpeper en opslagplanten van koolzaad toepassen in
het kiemplantenstadium van de onkruiden. Grassen en wortelonkruiden worden niet
bestreden.
Spuiten bij groeizaam weer en bij voorkeur
bij bedekte lucht op een droog, gezond en afgehard gewas. Het dient na de
bespuiting tenminste 6 uur droog te blijven. De toepassing dient niet plaats te
vinden bij temperaturen boven
Toepassingen
Suiker- en
voederbieten
De toepassing dient na opkomst van de bieten
plaats te vinden, maar voor het sluiten van het gewas. Bij een rijenbehandeling
dienen de doseringen gehalveerd te worden. Bij gebruik van Lage Doserings
Systeem toepassen kort na opkomst van de bieten op zeer jonge onkruiden in
kiembladstadium
Dosering: 0,5-0,75 liter/ha
Betasana SC + de daartoe toegelaten mengpartner(s)*
De toepassing herhalen als opnieuw gekiemde
onkruiden aanwezig zijn. Men dient de dosering te verhogen tot 1-1,5 l/ha als
de onkruiden 1-2 echte blaadjes hebben of als minder gevoelige onkruiden
voorkomen. *
Bij moeilijk te bestrijden onkruiden of
onkruiden die afgehard zijn, kan de dosering van Betasana SC verder verhoogd
worden tot 2-2,5 l/ha.
Maximaal
*Raadpleeg, indien nodig, de
voorlichtingsboodschappen m.b.t. onkruidbestrijding in bieten.
Aardbeien in de
volle grond
In het voorjaar voor de bloei van de
aardbeien, of na de oogst, of na het uitplanten in de zomer, zodra de planten
goed zijn aangeslagen.
Dosering: 4-
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN
BIJLAGE II bij het besluit d.d. 4 september 2009 tot toelating van het middel Betasana SC, toelatingnummer 13234 N
Toepassingsoverzicht
In tabel 1 staan de aangevraagde toepassingen weergegeven.
Tabel 1:Toepassingsoverzicht
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Tijdstip toepassing |
Suikerbieten en voederbieten |
Maximaal 1,28 |
1-3 |
7-10 |
voorjaar |
Aardbei |
1,28 |
1 |
- |
voorjaar |
Zie ook de GAP-tabel in Annex 1.
Profiel fysische en chemische eigenschappen
Werkzame stof
fenmedifam
Voor de fysische en
chemische eigenschappen wordt gebruik gemaakt van de eindpuntentabel zoals die
als onderdeel van de monografie is opgesteld en besproken is in de ECCO/EPCO
bijeenkomsten. De aanvrager beschikt over een LoA.
Identity
Active
substance (ISO Common Name) |
Phenmedipham |
Chemical name (IUPAC) |
methyl 3-(3-methylcarbaniloyloxy)carbanilate; |
Chemical name (CA) |
3-[(methoxycarbonyl)amino]phenyl (3-methylphenyl)
carbamate |
CIPAC No |
77 |
CAS No |
13684-63-4 |
EEC No (EINECS or ELINCS) |
EINECS: 2371990 |
FAO Specification
(including year of publication) |
AGP: CP/90,
(1980); min. 97.0 ± 1 % |
Minimum purity of the
active substance as manufactured (g/kg) |
min. 970 g/kg |
Identity
of relevant impurities (of toxicological, environmental and/or other
significance) in the active substance as manufactured (g/kg) |
– |
Molecular formula |
C16H16N2O4 |
Molecular mass |
300.3 |
Structural formula |
|
Physical-chemical properties
Melting point (state purity) |
|
Boiling point (state purity) |
No boiling point, decomposition begins at |
Temperature of decomposition |
|
Appearance (state purity) |
Colourless, crystalline powder, odourless. (99.6% pure) |
Relative density (state purity) |
1.359 g/cm3 at |
Surface tension |
71.2 mN/m at |
Vapour pressure (in Pa, state temperature) |
7 · 10-10 Pa at |
Henry’s law constant (in Pa·m3·mol-1) |
5 · 10-8 Pa · m3 · mol-1 at
|
Solubility in water (in g/l or mg/l, state
temperature) |
pH 3,4: 1,8 mg/l at Phenmedipham decomposes at neutral or basic pH. |
Solubility in organic solvents (in g/l or mg/l, state temperature) |
All in g/l at 20 °C: toluene: 0.97; dichloromethane:
16.7; methanol: 36.2; acetone: 165; ethyl acetate: 56.3: isooctane 0.16 |
Partition co-efficient (log Pow) (state pH and
temperature) |
3.59 at |
Hydrolytic stability (DT50) (state pH and
temperature) |
pH 5: DT50 = 119.5 h at |
Dissociation constant |
Phenmedipham does not dissociate. |
UV/VIS absorption (max.) (if absorption >290 nm state ε at wavelength) |
lmax: 205
nm, emax: |
Photostability (DT50) (aqueous, sunlight, state pH) |
Photochemically stable. |
Quantum yield of direct photo- transformation in water at λ > 290 nm |
Photochemically stable. |
Photochemical oxidative
degradation in air |
DT50 = 6.7 h (Atkinson calculation) |
Flammability |
Not to be
considered as highly flammable. |
Auto-flammability |
Not self-igniting. |
Oxidative properties |
Not oxidising. |
Explosive properties |
Not to be
considered as explosive. |
Middel Betasana SC
Formulation
type (GIFAP code) |
SC (suspension concentrate) |
Appearance |
White creamy suspension with a hydrocarbon-like odour. |
Explosive properties |
Not explosive |
Oxidative properties |
Not oxidative |
Autoflammability |
No self-ignition up to 400 oC. |
Flashpoint |
No
flashpoint observed up to the boiling point of the product. Flashpoint >
100 oC |
pH 1%
solution |
6.38 at
25 oC 6.87 at
25 oC (undiluted product). |
Surface tension |
5.39
mN/m at 20 oC |
Viscosity |
113 mPa.s
at 20 oC (160rpm) 94.7
mPa.s at 40 oC (160rpm) |
Density |
1.0130
g/ml at 20 oC |
Storage stability/Shelf
life/Packaging |
Stable
for 8 weeks at 40 oC Stable
for 2 years at 25 oC in commercial plastic container. |
Content
active substance (g/l or g/kg) |
160 g/l
pure a.s. |
Physical
and chemical compatibility |
No
mixing proposed. |
De viscositeit is bij slechts één draaisnelheid gemeten. Dit is niet acceptabel, tenzij de samenstelling van het middel dusdanig is dat de waarde geen invloed zal hebben op de risico’s en etikettering van het middel. Dit is bij het middel Betasana het geval en dus wordt de studie geaccepteerd.
Het middel voldoet aan de eisen met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen. Naast de fysische en chemische eigenschappen opgenomen in bovenstaande tabel voldoen ook de volgende eigenschappen aan de gestelde eisen: spontaniteit van de dispergeerbaarheid (CIPAC MT160), dispergeerbaarheid/zweefvermogen (CIPAC MT161), gietbaarheid (CIPAC MT148), natte zeeftest (CIPAC MT59.3).
Conclusie fysische
en chemische eigenschappen
De geleverde gegevens geven in voldoende mate de mogelijkheid weer om de
identiteit van de stof en het middel te kunnen vaststellen, specificeren en
karakteriseren. Er is vastgesteld dat de standaardgegevens voor milieu,
toxicologische aspecten en risico’s met betrekking tot de fysische en chemische
eigenschappen beschikbaar zijn.
Ontbrekende gegevens mbt fysische en chemische eigenschappen
Er zijn geen ontbrekende gegevens.
ETIKETTERING
Voorstel voor classificatie van fenmedifam met betrekking tot fysische en chemische eigenschappen
Op grond van de fysische en chemische eigenschappen worden geen R/S zinnen en/of gevaarsymbolen aan de werkzame stof toegekend.
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering met
betrekking tot fysische en chemische eigenschappen
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de eigenschappen van de hulpcomponenten en de wijze van toepassen wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen): |
|||
- |
|||
Gevaarsymbool: |
- |
aanduiding: |
- |
R-zinnen |
- |
- |
|
|
|
|
|
S-zinnen |
- |
- |
|
|
|
|
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
|
|
|
|
Gewasbeschermings-middelenzin: DPD-zin |
DPD01 |
Volg de
gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen. |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
Nee |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
Nee |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel
aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
- |
R-zinnen: |
- |
S-zinnen |
- |
Overige: |
- |
Analysemethoden in technisch materiaal en product
Technical as (principle
of method) |
HPLC,
reversed phase (RP-18 ) column, UV detection at 238 nm, mobile phase:
acetonitrile/water/dioxane. |
Impurities in technical
as (principle of method) |
HPLC,
reversed phase (RP-18 ) column, UV detection at 238 nm, mobile phase:
acetonitrile/0.005 M pentanesulfonic acid Na-salt/dioxane. |
Preparation (principle of
method) |
HPLC-UV method with
detection at 238nm. |
De analysemethoden
voor de werkzame stof en de onzuiverheden in het technisch materiaal zijn als
afdoende beoordeeld in de monografie. De analysemethode voor de bepaling van
fenmedifam in het middel is apart geleverd en voldoet.
Residuanalysemethoden
Food/feed
of plant origin (principle of method and LOQ for methods for monitoring purposes) |
HPLC-MS/MS;
LOQ: 0.05 mg/kg (phenmedipham) GLC/MSD; LOQ: 0.02 mg/kg (phenmedipham),
validated for sugar beets. Independent
laboratory validation (ILV) of the DFG S19-method for sugar beet roots by
GC-MS. |
Food/feed
of animal origin (principle of method and LOQ for methods for monitoring
purposes) |
HPLC-MS/MS;
LOQ: PMP 0.05 mg/kg (all products) |
Soil
(principle of method and LOQ) |
HPLC-MS/MS;
LOQ: PMP 0.01 mg/kg, MHPC metabolite LOQ: 0.01 mg/kg) |
Water
(principle of method and LOQ) |
HPLC-
MS/MS; LOQ: PMP 0.01 mg/l, MHPC metabolite LOQ: 0.01 mg/l. |
Air (principle of method and LOQ) |
HPLC-UV;
LOQ: 10 µg/mł (phenmedipham) |
Body
fluids and tissues (principle of method and LOQ) |
Not
required – not toxic or very toxic |
Vanuit de toepassing
(WGGA) dient voor de volgende typen gewassen een residuanalysemethode te worden
geleverd: waterige (bieten en aardbeien). De methoden zijn gevalideerd voor
waterige matrices (bieten).
De
residuanalysemethoden voor plantaardige producten zijn slechts beperkt
gevalideerd voor analyse in aardbeien, maar de validatie in bieten wordt als
voldoende representatief beschouwd om analyse van residuen in aardbeien
betrouwbaar te kunnen bepalen.
Residudefinities en MRL’s voor fenmedifam
Matrix |
Residudefinitie voor controle en toezicht (monitoring) |
MRL |
Plantaardige
producten |
Fenmedifam |
0,1 mg/kg voor
aardbeien en suikerbieten. |
Dierlijke
producten |
MHPC uitgedrukt als fenmedifam |
0,05 mg/kg voor
melk, ei en vlees |
Grond |
Fenmedifam
en MHPC |
NVT |
Drink- en
oppervlaktewater |
Fenmedifam
en MHPC |
|
Lucht |
Fenmedifam |
|
Lichaamsvloeistoffen
en weefsels |
Er is geen
residudefinitie opgesteld. De werkzame stof is niet als giftig
geclassificeerd. |
De
residuanalysemethoden voor de werkzame stof zijn als afdoende beoordeeld in de
monografie, en de voorgestelde MRL kan met de voorgestelde methoden worden
gemeten.
Conclusie
analysemethoden
De geleverde analysemethoden voldoen aan de vereisten. De residuanalysemethoden zijn specifiek en gevoelig genoeg om te kunnen worden gebruikt voor het controleren van de betreffende plantaardige en dierlijke producten op het maximaal toegestane gehalte, en het monitoren van de verspreiding van de residuen in het milieu.
Profiel werkzaamheid
Claim
Betasana SC wordt geclaimd ter bestrijding van éénjarige tweezaadlobbige onkruiden in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien.
De geclaimde dosering in suiker- en voederbieten is 2-8 l/ha, eventueel gefractioneerd toe te dienen, vanaf het stadium kiembladeren tot 4 bladeren (BBCH10-14) van de bieten.
De geclaimde dosering in aardbeien is 4-8 l/ha, toe te
passen 14-21 dagen na het planten.
Aantaster/teelt
Suiker- en voederbieten
Onkruidbestrijding in suiker- en voederbieten is nodig om opbrengstreductie en problemen tijdens de oogst te voorkomen. Vanaf het 10 ŕ 12e bladstadium van de veroorzaken kiemende onkruiden geen schade meer en is een bestrijding niet meer zinvol. Onkruiden die in suiker- en voederbieten voorkomen zijn o.a. veelknopigen, duist, kleefkruid, kamille, melganzevoet, bingelkruid, zwarte nachtschade en éénjarige grassen als hanepoot en straatgras.
In 2004 bedroeg het areaal suikerbieten
Aardbeien
Onkruiden veroorzaken schade in aardbeien door de concurrentie om water, licht en mineralen. Ook kunnen onkruiden waardplanten zijn voor ziekten en plagen.
Veel voorkomende éénjarige tweezaadlobige onkruiden in aardbeien zijn klein kruiskruid, kleine brandnetel, vogelmuur, melganzevoet, echte kamille en veelknoppigen.
De teelt is vooral geconcentreerd in Noord-Brabant en in mindere mate in Limburg en Gelderland. De normale productieperiode van vollegrondsaardbeien loopt van half juni tot half juli. Door het telen van doordragende rassen of met een zomerteelt met gekoelde planten kan deze aanvoerperiode in de vollegrond verlengd worden tot half oktober. De aardbeien worden zowel gebruikt voor verse consumptie als voor de verwerkende industrie.
Het totale areaal
aardbeien in de vollegrond in Nederland in 2004 was ongeveer
Wijze van
bestrijding
Suiker- en voederbieten
In suiker- en voederbieten wordt onkruid volvelds bestreden of wordt het onkruid bestreden met een combinatie van mechanische onkruidbestrijding tussen de rijen en een chemische rijenbehandeling. Voor onkruidbestrijding in de rijen en volvelds is het veelal noodzakelijk om meerdere keren een chemische bestrijding uit te voeren, omdat de meeste onkruiden niet op één tijdstip kiemen. In bieten kunnen eenjarige onkruiden voor opkomst, kort na zaai of tijdens en na de opkomst van de bieten worden bestreden. Bij de toepassing tijdens en na de opkomst van de bieten (zoals de geclaimde toepassing) wordt veelal gebruik gemaakt van standaard tankmengingen, die vaak worden toegepast volgens het Lage Doseringen Systeem (LDS). Dit houdt in dat mengsels op basis van ethofumesaat, fenmedifam, metamitron, desmedifam of chloridazon worden toegepast in doseringen die aangepast worden aan de grootte van de onkruiden. De toepassing vindt veelal plaats met een toevoeging van een minerale of plantaardige olie. Afhankelijk van het onkruidassortiment wordt het mengsel samengesteld. Ter bestrijding van specifieke onkruiden zoals hondspeterselie of bingelkruid wordt aan het lage doseringensysteem een extra herbicide toegevoegd. Het gaat dan om middelen als clopyralid en triflusulfuron-methyl.
Aardbeien
Mechanische onkruidbestrijding in aardbeien is lastig uitvoerbaar. Een nieuwe ontwikkeling op het gebied van de onkruidbestrijding is de schoffelapparatuur in combinatie met de vingerwieder, waarbij zelfs het onkruid dat in de rij staat verwijderd kan worden. In de praktijk vindt deze manier van bestrijding nog maar mondjesmaat plaats. Ook wordt soms gebruik gemaakt van zwart landbouwplastic om onkruid tegen te gaan.
Er zijn geen bodemherbiciden beschikbaar in de teelt van aardbeien. Bestrijding van het breedbladige onkruidsoorten is alleen mogelijk met fenmedifam.
Beoordeling werkzaamheid
Benodigd onderzoek
Er dient voldaan te worden aan de vereisten zoals vastgelegd
in de HTB 0.2 (Handleiding voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen) Er zijn
geen redenen voor een afwijkend toetsingskader.
Geleverde gegevens
Proef uitvoering, locatie en periode, richtlijnen en proefopzet
De geleverde proeven zijn uitgevoerd conform de vereisten.
De werking van Betasana SC is vergeleken met middelen op basis van fenmedifam, ethofumesaat en metamitron in het Lage-doseringssysteem.
Effectiviteit
Vaststellen dosering
Middelen op basis van fenmedifam zijn reeds vele jaren toegelaten tegen éénjarige
tweezaablobbige onkruiden in diverse gewassen. De toe te passen dosering wordt
afgestemd op de grootte van het onkruid, de teelt en de eventuele mengpartners.
Werking
In totaal zijn 2 werkingsproeven geleverd. Gezien de jarenlange ervaringen met fenmedifam in de praktijk en de consistentie van de resultaten kan de werking beoordeeld worden. Betasana SC werd beproefd in combinatie met ethofumesaat of in combinatie met ethofumesaat en metamitron. De middelen werden 2 of 3 maal in diverse doseringen, afhankelijk van het toepassingstijdstip, toegepast.
In de proeven kwamen de volgende onkruiden voor: akkermelkdistel, akkerviooltje, bingelkruid, echte kamille, herderstasje, herik, hondspeterselie, klimopereprijs, melganzevoet, perzikkruid, varkensgras en zwarte nachtschade. De bezetting van de diverse onkruiden varieerde van laag tot zeer hoog.
De werking van Betasana SC in combinatie met ethofumesaat (en metamitron) was zeer goed tegen akkermelkdistel, akkerviooltje, herderstasje, melganzevoet, perzikkruid en zwarte nachtschade en redelijk tot goed tegen de overige aanwezige onkruiden: bingelkruid, echte kamille, herik, hondspeterselie, klimopereprijs en varkensgras. Dat de werking van de middelencombinaties tegen bingelkruid en hondspeterselie goed was is verrassend aangezien vanuit de praktijk bekend is dat combinaties van fenmedifam, ethofumesaat en metamitron een zeer matige werking hebben tegen deze onkruiden.
De werking van Betasana SC in combinatie met ethofumesaat (en metamitron) was overeenkomstig met die van het standaardmiddel op basis van fenmedifam in combinatie met ethofumesaat (en metamitron).
Combinatieproducten
In de praktijk zijn in de bietenteelt tankmixen of combinaties van meerdere werkzame stoffen in lage doseringen gangbaar en het belang hiervan is in het verleden al aangetoond. De samenstelling van de tankmix hangt af van het onkruidassortiment in het veld en de ontwikkeling hiervan.
In 2 selectiviteitsproeven werd meerdere keren gedurende het groeiseizoen gekeken naar de fytotoxische effecten van Betasana SC in combinatie met ethofumesaat en metamitron. In beide proeven had de toepassing van de middelen enigszins een negatief effect op het gewas. Dit effect uitte zich in een vertraagde groei van het gewas na behandeling met de combinaties. Hoe hoger de toegepaste dosering, hoe meer groeiremming werd waargenomen. Geen verschil werd waargenomen tussen de combinaties met Betasana SC en de combinaties met het standaardmiddel op basis van fenmedifam.
Enkele weken na de laatste toepassing van de middelen waren er geen verschillen tussen de objecten meer zichtbaar.
In de 2 werkingsproeven werd ook gekeken naar fytotoxische effecten van Betasana SC op het gewas. Een geringe groeiremming trad op in alle behandelde objecten. Enkele weken na de laatste toepassingen werd geen verschil in conditie van het gewas meer geconstateerd tussen de behandelde objecten en het onbehandelde object.
In 2 selectiviteitsproeven werden kwantitatieve en
kwalitatieve opbrengsten bepaald.
In 1 proef werd geen significant verschil gevonden tussen de objecten wat betreft bruto opbrengst, netto opbrengst, suikeropbrengst en winbaarheid.
In 1 proef was de bruto opbrengst en de suikeropbrengst in de objecten die 3 maal behandeld werden met de combinatie in 1,5 l/ha significant lager dan die in het onbehandelde object. De andere objecten gaven opbrengsten die overeen kwamen met die van onbehandeld.
Effecten
op volggewassen/vervanggewassen
Er zijn geen gegevens overlegd met Betasana SC met betrekking tot volggewassen. Middelen op basis van fenmedifam worden al lange tijd in de praktijk toegepast waarbij zich geen problemen hebben voorgedaan op het vlak van volggewassen.
Er zijn geen gegevens overlegd met Betasana SC met
betrekking tot de effecten op de nateelt. Deze effecten zijn voor bieten niet
relevant aangezien in Nederland geen teelt plaatsvindt voor zaadwinning van
bieten. Voor aardbeien zijn in de vele jaren dat middelen op basis van
fenmedifam in de praktijk worden toegepast geen schadelijk effecten gevonden
van deze middelen op de nateelt.
Er zijn geen gegevens overlegd met Betasana SC met betrekking tot naburige gewassen. Het is echter niet te verwachten dat er meer nadelige effecten zijn dan na toepassingen van andere middelen op basis van fenmedifam die al vele jaren in de praktijk worden toegepast in de geclaimde teelten.
Conclusie schadelijke effecten
Betasana SC in combinatie met ethofumesaat en metamitron, toegepast in het Lage-doseringssysteem, gaf, over het algemeen, enige groeireductie van het gewas. Een aantal weken na de laatste toepassing van de middelen werden geen verschillen meer waargenomen tussen de behandelde objecten en het onbehandelde object. Geen verschil werd waargenomen tussen de combinaties met Betasana SC en de combinaties met het standaardmiddel op basis van fenmedifam. In de praktijk doet zich dit verschijnsel van tijdelijke groeireductie bij toediening van dergelijke mengsels ook voor.
In selectiviteitsproeven werden de bruto opbrengst, netto opbrengst, suikeropbrengst en winbaarheid bepaald. Wat betreft netto opbrengst en winbaarheid werden geen significante verschillen gevonden tussen behandelde objecten en het onbehandelde object. In 1 proef was de bruto opbrengst en de suikeropbrengst significant lager in de objecten die 3 maal behandeld werden met de combinatie in 1,5 l/ha. In 1 proef werden geen verschillen gevonden.
Er zijn geen schadelijke effecten te verwachten op vervolg/vervanggewassen, nateelt en naburige gewassen.
Resistentie-ontwikkeling
Aangenomen mag worden dat de kans op het optreden van
resistentie tegen Betasana SC klein is aangezien middelen op basis van
fenmedifam al lange tijd in de praktijk toegepast worden en er zich geen
problemen hebben voorgedaan op het vlak van resistentie.
Extrapolatiemogelijkheden
Vanuit het onderzochte toepassingsgebied (suikerbiet) kan geëxtrapoleerd
worden naar de overige niet onderzochte toepassingsgebieden (voederbiet en
aardbei).
Inpasbaarheid
in geďntegreerde teelten
Op basis van de overlegde gegevens en expert judgement is
niet te verwachten dat toepassing van Betasana SC van invloed is op andere
maatregelen die worden genomen ter bestrijding van ziekten en plagen.
Conclusie
werkzaamheid
Op basis van de geleverde gegevens en extrapolatiemogelijkheden kan geconcludeerd worden dat Betasana SC werkzaam is ter bestrijding van éénjarige tweezaadlobbige onkruiden in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien en dat de toepassing geen neveneffecten veroorzaakt op planten en plantaardige producten in een mate die niet aanvaardbaar is.
Profiel humane toxicologie
Het betreft een aanvraag tot toelating van het middel Betasana SC, een middel op basis van fenmedifam. Betasana SC wordt aangevraagd als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien.
Fenmedifam is geplaatst op Annex I van Richtlijn 91/414/EEG (Richtlijn 2004/58/EG d.d. 23-04-2004). De eindpunten met betrekking tot de toxicologie van fenmedifam zijn afkomstig uit het final review report van 13 februari 2004.
Toxicology and
metabolism
Absorption,
distribution, excretion and metabolism in mammals |
|||
Rate and extent of absorption: |
Rapid. 85%, based on urinary excretion in 24
- 30 h |
||
Distribution: |
Widely distributed, highest residues in blood
(methylphenyl ring label) |
||
Potential for accumulation: |
Low potential for accumulation |
||
Rate and extent of excretion: |
Rapid. Over 90% within 24 - 30 h |
||
Toxicologically significant compounds: |
Parent compound and metabolites.
3-aminophenol and 3-aminotoluene may be of special toxicological concern |
||
Metabolism in animals: |
Extensively metabolised. Oxidative/hydrolytic
cleavage of parent molecule, hydroxylation of aromatic ring structures,
acetylation of amine groups and further oxidation of methyl groups |
||
|
|
||
Acute toxicity |
|||
Rat LD50 oral: |
>8000 mg/kg |
||
Rat LD50 dermal: |
>2000 mg/kg |
||
Rat LC50 inhalation: |
>7.0 mg/l (nose only) |
||
Skin irritation: |
Non irritant |
||
Eye irritation: |
Non irritant |
||
Skin sensitization (test method used and
result): |
Not sensitising (M & K) |
||
|
|
||
Short term toxicity |
|||
Target / critical effect: |
Effects on red blood cells (methemoglobinemia
and hemolytic anemia) and related effects (hemosiderin deposition in spleen,
liver and kidneys) |
||
Lowest relevant oral NOAEL / NOEL: |
150 ppm (13 mg/kg bw/day) (90-day, rat) |
||
Lowest relevant dermal NOAEL / NOEL: |
No data. Not required |
||
Lowest relevant inhalation NOAEL / NOEL: |
No data. Not required |
||
|
|
||
Genotoxicity |
Clastogenic in vitro. Non-genotoxic in
vivo (mouse bone marrow: negative for chromosome aberrations and
micronuclei induction; mouse spermatogonial cells: negative for induction of
chromosomal aberrations) |
||
|
|
||
Long term toxicity
and carcinogenicity |
|||
Target / critical effect: |
Effects on red blood cells (methemoglobinemia
and hemolytic anemia) and related histopathological effects in spleen, liver
and kidneys (increased weight, hemosiderosis, extramedullar hematopoiesis). |
||
Lowest relevant NOAEL: |
60 ppm (3 mg/kg bw/day) (2-year, rat) |
||
Carcinogenicity: |
No carcinogenic potential |
||
|
|||
Reproductive
toxicity |
|||
Target / critical effect - Reproduction: |
Reduced pup weight at parentally toxic dose
levels |
||
Lowest relevant reproductive NOAEL / NOEL: |
25 mg/kg bw/day (two-generation, rat) |
||
Target / critical effect - Developmental
toxicity: |
Retarded ossification in rats and rabbits at
maternally toxic dose levels |
||
Lowest relevant developmental NOAEL / NOEL: |
Rabbit: 225 mg/kg bw/day |
||
|
|
||
Delayed
neurotoxicity |
No data. Not required |
||
|
|
||
Other toxicological
studies |
No data. Not required |
||
|
|
||
Medical data |
Four different studies were supplied which
reported cases of allergic dermatitis, photoallergic dermatosis, allergic
rhinitis and toxic hepatitis in pesticide operators and field workers who had
applied Betanal or Betamix formulations of phenmedipham |
||
Summary |
|
||
|
Value |
Study |
Safety factor |
ADI: |
0.03 mg/kg bw/day |
2-year, rat |
100 |
AOEL systemic: |
0.13 mg/kg bw/day |
90-day, rat |
100 |
AOEL inhalation: |
Not allocated, not
necessary |
||
AOEL dermal: |
Not allocated, not
necessary |
||
ARfD (acute reference
dose): |
Not allocated, not
necessary |
||
|
|
||
Dermal absorption |
1% (based on an
absorption study in vivo in rat,
and comparative in vitro
penetration studies with rat and human skin)1 |
||
|
|
1 De formulering gebruikt in de dermale
absorptie studies betreft een OF (oil flowable) met 75 g/L fenmedifam.
Verwacht mag worden dat de dermale absorptie van Betasana SC niet of nauwelijks
hoger zal zijn dan de dermale absorptie van de OF formulering. In de beschikbare studies is getest met de
onverdunde formulering en een spuitconcentratie (1:50). Voor de huidige aanvraag
zijn er diverse spuitconcentraties voorgeschreven (1:60 – 1:1200). Uit de
beschikbare studies bleek er nauwelijks verschil te zijn in dermale absorptie
van de onverdunde formulering (0,9%) en de spuitconcentratie (0,2%). Derhalve
wordt geconcludeerd dat een dermale absorptie van 1% als worst-case kan worden
beschouwd voor de onderhavige risicobeoordeling. Ontbrekende gegevens werkzame stof
Er zijn geen ontbrekende gegevens.
Formulering
Betasana SC is een suspensie concentraat en bevat 160 g/L
van de werkzame stof fenmedifam.
Formuleringstoxicologie
Betasana SC behoeft geen classificatie voor acuut orale en dermale toxiciteit (LD50 oraal > 2000 mg/kg lg, LD50 dermaal > 4000 mg/kg lg). Betasana SC is niet irriterend voor de huid, maar dient als oogirriterend geclassificeerd te worden (R36). Betasana SC was positief in een Maximisatie test voor huidsensibilisatie bij de cavia (R43).
Ontbrekend onderzoek formulering
Er zijn geen ontbrekende gegevens.
Beoordeling van het risico voor de toepasser (beroepsmatig/particulier/
re-entry)
De risicobeoordeling toepasser is gebaseerd op de hierboven
vermelde eindpunten uit het final review report van 3 februari 2004.
Overzicht
toepassingen
De formulering Betasana SC bevat als werkzame stof fenmedifam (160 g/L). Dit middel is bedoeld als onkruidbestrijdingsmiddel in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien (volle grond).
De toepassingsfrequentie in de teelt van suiker- en voederbieten is maximaal 4 maal in de periode maart tot en met mei. De toepassingsfrequentie in de teelt van aardbeien is maximaal 1 maal voor de bloei in de periode april-mei en 1 maal na de oogst in de periode juli-augustus.
Op basis van de voorgesteld toepassingsfrequentie en aangezien fenmedifam niet accumuleert, kan worden uitgegaan van semi-chronische blootstellingsduur.
Het middel zal worden toegepast middels machinaal neerwaarts spuiten.
Afleiden AOEL’s
Fenmedifam is opgenomen in Bijlage 1 van de
Gewasbeschermingsrichtlijn 91/414/EEG en daarom is een EU-AOEL vastgesteld. De
EU-AOEL is 0,13 mg/kg lg/dag, gebaseerd op een 90-dagen studie bij de rat
(NOAEL 13 mg/kg lg/dag) en een veiligheidsfactor 100. Bij een gewicht van een
toepasser/werker van
Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices
Betasana SC wordt toegepast in een
hoeveelheid van maximaal 2,5 L/ha op suiker- en voederbieten in een volume van
600-1000 L/ha, en 4 – 8 L/ha op aardbeien in een volume van 150-300 L/ha. De
blootstelling aan fenmedifam tijdens mengen/laden en toepassen is geschat met
behulp van EUROPOEM.
Bij de blootstellingsschatting is uitgegaan van een onbeschermde werker. In de onderstaande tabel wordt aangegeven hoe de geschatte dermale en inhalatoire blootstelling bij gebruik van Betasana SC zich verhoudt tot de AOEL. Voor de totale dagblootstelling dienen de afzonderlijke handelingen (mengen/laden en toepassen) te worden opgeteld.
Tabel T.1 Risicobeoordeling voor interne blootstelling aan fenmedifam bij gebruik van Betasana SC, via dermale en inhalatoire route
|
Route |
Geschatte blootstelling a (mg /dag) |
AOEL (mg/dag) |
Risico-indexb |
Machinaal
neerwaarts spuiten in de teelt van suiker- en voederbieten |
||||
Mengen en laden |
Respiratoir |
0,02 |
9,1 |
< 0,01 |
|
Dermaal |
0,80 |
9,1 |
0,09 |
Neerwaarts spuiten |
Respiratoir |
0,03 |
9,1 |
< 0,01 |
|
Dermaal |
0,12 |
9,1 |
0,01 |
|
Totaal |
0,97 |
9,1 |
0,11 |
Machinaal neerwaarts spuiten in de teelt van
aardbeien |
||||
Mengen en laden |
Respiratoir |
0,06 |
9,1 |
0,01 |
|
Dermaal |
2,56 |
9,1 |
0,28 |
Neerwaarts spuiten |
Respiratoir |
0,10 |
9,1 |
0,01 |
|
Dermaal |
0,38 |
9,1 |
0,04 |
|
Totaal |
3,10 |
9,1 |
0,34 |
a blootstelling
is geschat met behulp van EUROPOEM
b ratio van geschatte blootstelling
en toelaatbaar geachte blootstelling.
biologische beschikbaarheid via de dermale route: 1%
biologische beschikbaarheid via de inhalatoire
route: 100%
Conclusie
Op basis van deze
arbeidstoxicologische risicobeoordeling kan worden geconcludeerd dat bij zowel
dermale als inhalatoire blootstelling aan fenmedifam als gevolg van onbeschermd
gebruik van Betasana SC geen nadelige gezondheidseffecten te verwachten zijn.
Re-entry
Herbetredingswerkzaamheden worden niet verwacht in de teelt van suiker- en voederbieten.
In de teelt van aardbeien wordt, gezien het tijdstip van toepassen (1 maal voor de bloei en 1 maal na de oogst), blootstelling aan fenmedifam verwaarloosbaar geacht.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden.
Ontbrekende
gegevens
Er ontbreken geen gegevens.
Beoordeling van het risico voor de volksgezondheid
Het betreft een aanvraag tot toelating van het middel Betasana SC, een herbicide op basis van de werkzame stof fenmedifam, in de teelt van suiker- en voederbieten en aardbeien.
Fenmedifam is een oude werkzame stof en is sinds 1 maart
2005 op bijlage I van richtlijn 91/414/EEG geplaatst (richtlijn 2004/58/EG,
d.d. 23 april 2004). Rapporteur is Finland.
De beoordeling is gebaseerd op de meest recente eindpuntenlijst met betrekking
tot residuen (datum dagtekening 22 oktober 2003), de evaluation table (rev.
1-2, datum dagtekening 13-11-2003) en addendum 2 op de monografie (Vol. 3,
datum dagtekening 28-10-2002).
Overzicht
toepassingen
De formulering
Betasana SC bevat als werkzame stof 160 g/L fenmedifam. De aanvraag betreft een
toelating in suikerbieten, voederbieten en aardbeien. De kritische GAP voor
suiker- en voederbieten is 4 maal
Voor zowel suiker-
en voederbieten als aardbeien betreft het een behandeling in een vroeg
groeistadium. Het bepalen van een veiligheidstermijn is niet nodig.
Metabolism in plants (Annex IIA, point 6.1 and 6.7,
Annex IIIA, point 8.1 and 8.6) |
|
Plant groups covered |
Root
vegetables (sugar beet), leafy crops (spinach), pulses (pea) |
Rotational crops |
|
Plant residue definition for monitoring |
phenmedipham
|
Plant residue definition for risk assessment |
phenmedipham
|
Conversion factor (monitoring to risk
assessment) |
- |
* According
to addendum 2 no significant residues are expected in rotational
crops
Metabolism in livestock (Annex IIA, point 6.2 and 6.7, Annex IIIA,
point 8.1 and 8.6) |
|
Animals covered |
Cow and hen |
Animal residue
definition for monitoring |
MHPC expressed as phenmedipham |
Animal residue
definition for risk assessment |
|
Conversion factor
(monitoring to risk assessment) |
- |
Metabolism in rat and ruminant
similar (yes/no) |
Yes |
Fat
soluble residue: (yes/no) |
potential to accumulate |
* According to
the evaluation table, point 5.1 (dated 13-11-2003) this should be the
definition of the residue. Both compounds should be analyzed in livestock
feeding studies. No conversion factor was given in the evaluation table.
Residues in
succeeding crops (Annex
IIA, point 6.6, Annex IIIA, point 8.5) |
|
|
Clarification required*. |
* According
to addendum 2 no significant residues are expected in rotational
crops
Stability of
residues (Annex
IIA, point 6 introduction, Annex IIIA, point 8 introduction) |
|
|
Parent compound is stable at –10 oC
for at least 5 months in processed commodities of sugar beets (cosettes, dry
pulp and molasses). Parent
compound is stable at –20 oC for at least 24 months in sugar
beets. |
Residues from livestock feeding studies (Annex IIA, point 6.4, Annex IIIA,
point 8.3)
Intakes by livestock ł 0.1 mg/kg diet/day: |
Ruminant: Yes |
Poultry: Yes |
Pig: no studies |
Muscle |
- |
4 ng/g (skeletal muscle) 3 ng/g (skeletal muscle/
breast) |
- |
Liver |
0.112 mg/g (MPC
label) 0.015 mg/g (PC
label) |
16 ng/g |
- |
Kidney |
0.14 mg/g (MPC
label) 0.15 mg/g (PC
label) |
- |
- |
Fat |
- |
7 ng/g (peritoneal fat) |
- |
Milk |
0.008 mg/g (MPC
label) 0.018 mg/g (PC
label) |
- |
- |
Eggs |
- |
16 ng/g |
- |
Consumer risk
assessment (Annex
IIA, point 6.9, Annex IIIA, point 8.8)
ADI |
0.03
mg/kg bw |
ArfD |
- |
Acute exposure (% ARfD) |
- |
Processing factors (Annex IIA, point 6.5, Annex IIIA,
point 8.4)
Crop/processed
crop |
Number of studies |
Transfer factor |
% Transference |
Sugar
beet/ sugar |
4 |
|
|
Sugar
beet/ molasses |
1 |
|
|
Sugar
beet/ wet pulp |
2 |
|
|
Sugar
beet/ dry pulp |
2 |
|
|
Sugar
beet/ pulp |
2 |
|
|
Sugar
beet/ thick juice |
2 |
|
|
Sugar
beet/ thin juice |
2 |
|
|
Sugar beet/
diffusion juice |
2 |
|
|
Sugar
beet/ lime cake |
2 |
|
|
Sugar
beet/ cosettes |
1 |
|
|
Sugar
beet/ mother lye |
1 |
|
|
Sugar
beet/ cuts |
1 |
|
|
Strawberry/
jam |
1 |
|
|
Proposed MRLs (Annex
IIA, point 6.7, Annex IIIA, point 8.6)
Crop |
MRL (mg/kg) |
Sugar beet |
0.1 |
Fodder beet |
0.1 |
Red beet
(beetroot) |
0.1 |
Strawberry |
0.1 |
Pea |
0.1 |
Spinach |
0.1 |
Mangold/Swiss
chard |
0.1 |
Milk |
0.05* |
Eggs |
0.05* |
Meat |
0.05* |
* limit of
determination
Metabolisme in
planten
Voor plaatsing op bijlage I van 91/414/EEG werd de toepassing op aardbei niet meer ondersteund, vanwege het ontbreken van een acceptabele metabolismestudie in aardbei. De aanvrager heeft een nieuwe metabolismestudie in aardbei geleverd.
In de studie is de opname en het metabolisme onderzocht van
[14C]-fenmedifam in een dosering van
In de vruchten bestond 51,1 % van het totaal residu uit onveranderd fenmedifam, 10,6% uit metaboliet AE F157469 en 10,6% uit een ongeďdentificeerde metaboliet (aqueous unknown 1). De overige 27,7% van de TRR bestaat uit andere metabolieten (1,2 – 4,8% per metaboliet).
Echter, metaboliet “aqueous unknown
Op basis van de studie kan geconcludeerd worden dat het metabolisme in aardbei vergelijkbaar verloopt met het metabolisme in suikerbiet, spinazie en erwten. De algemene residudefinitie kan ook worden toegepast op aardbeien.
Residuen
Suiker- en
voederbieten
In de monografie zijn residuproeven met suikerbieten opgenomen, de proeven zijn zeer summier weergegeven. In addendum 3 zijn de proeven nader uitgewerkt.
Voor suikerbiet wortel zijn in totaal 311 residuproeven
uitgevoerd. In de doseringsrange van 0,7 –
Voor het loof van suikerbieten zijn in totaal 264
residuproeven uitgevoerd. In de doseringsrange van 0,7 –
Tevens zijn met voederbieten vele proeven uitgevoerd (ook
nader uitgewerkt in addendum 3). Voor voederbiet wortel zijn in totaal 70
residuproeven uitgevoerd. In de doseringsrange van 0,7 –
Voor suiker- en voederbieten zijn voldoende proeven beschikbaar.
Aardbeien
Ook voor aardbei zijn de residuproeven zeer summier
weergegeven in de monografie. Er is geen addendum waarin ze uitgebreider worden
gepresenteerd. Uit de samenvattende tabel in de monografie blijkt dat er in
Noord-Europa 27 proeven zijn uitgevoerd met aardbei, er worden echter 26
waardes gegeven. Proeven zijn uitgevoerd met 1 of 2 behandelingen (slechts 4
proeven). De dosering varieert van 0,9 –
Afleiden
MRL’s/STMR’s
Na plaatsing van fenmedifam op Annex I is door Finland aan de Werkgroep Pesticide Residuen een voorstel tot (provisional) EU-MRLs ingediend. Over dit voorstel is gestemd op 15 juni 2005 (SANCO/10540/2004/rev. 6).
De volgende MRL’s zijn hierbij vastgesteld:
bieten: 0,1 mg/kg
spinazie: 0,5 mgkg
yam: 0,05 mg/kg
artisjok: 0,2 mg/kg
dierlijke producten: 0,05* mg/kg
overig: 0,05* mg/kg
Aangezien geen residudefinitie voor fenmedifam in aardbei
vastgesteld kan worden, vanwege ontbrekende data m.b.t. metaboliet ‘aquaeous
unknown
Afleiden ADI en
ARfD
ADI
De NOAEL voor stof
bedraagt 3 mg/kg lg/dag en is gebaseerd op de 2-jaar (langdurige blootstelling
en carcinogeniteit, reproductietoxicologie) studie met fenmedifam bij de rat.
Gebruik makend van een veiligheidsfactor van 100 wordt de ADI vastgesteld op
0,03 mg/kg lg.
Er werd geen ARfD afgeleid, aangezien fenmedifam
geen acuut toxische eigenschappen heeft.
Dieetberekening
Chronische dieetberekening
Teneinde de toelaatbaarheid van de voorgestelde residutoleranties te toetsen
aan de Nederlandse consumptiegegevens en aan de voorgestelde ADI werden
NTMDI-berekeningen uitgevoerd. Hierbij werd gebruik gemaakt van Nederlandse
consumptiegegevens.
De nationale theoretische maximale residu-inname (NTMDI) berekening komt voor de algemene bevolking uit op 1,7% van de ADI, en voor kinderen van 1-6 jaar op 6,3% van de ADI.
Acute dieetberekening
Aangezien er geen acute referentie dosis (ARfD) voor
fenmedifam is afgeleid, is een acute innameberekening niet nodig.
Conclusie
Gezien het
bovenstaande wordt het risico voor de volksgezondheid vooralsnog
verwaarloosbaar geacht bij toepassing van BETASANA SC in de teelt van
aardbeien, suiker- en voederbieten.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden
Ontbrekende
gegevens
Er zijn geen ontbrekende gegevens
Combinatie
toxicologie
In het WG/GA wordt een
gecombineerde toepassing met andere middelen voorgeschreven. Omdat er geen
middel of werkzame stof bij naam wordt genoemd, kan er geen risicoschatting
voor gecombineerde blootstelling gedaan worden.
Etikettering
Voorstel voor classificatie werkzame stof (symbolen en
R-zinnen)
(EU classificatie)
Symbool: |
- |
met als onderschrift: - |
R-zinnen |
- |
- |
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering(en) met betrekking tot de gezondheid
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de geleverde formuleringstoxicologie voor het middel, de eigenschappen van de hulpcomponenten, de wijze van toepassen en de risicoschatting voor de toepasser wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen): |
|||
- |
|||
Gevaarsymbool: |
Xi |
aanduiding: |
Irriterend |
R-zinnen |
36 |
Irriterend voor de ogen |
|
|
43 |
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid |
|
S-zinnen |
36/37 |
Draag geschikte handschoenen en beschermende kleding |
|
|
46 |
In geval van inslikken, onmiddellijk een arts raadplegen (indien mogelijk dit etiket tonen) |
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
|
|
|
|
Gewasbeschermings-middelenzin: DPD-zin |
DPD01 |
Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
nvt |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
nvt |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
- |
R-zinnen: |
R38 wordt niet aan de formulering toegekend aangezien deze classificatie niet is gebleken uit de acute huidirritatiestudie |
S-zinnen |
S2, S13 en S20/21 worden niet standaard aan beroepsmatige middelen toegekend voor het aspect toxicologie. S36/37 wordt verplicht toegekend aan formuleringen met de classificatie R43. S24 is niet verplicht op basis van de toegekende R-zinnen en overbodig vanwege het toekennen van R36/37. S46 wordt door het CTB standaard toegekend aan formuleringen met R36 |
Overige: |
- |
Profiel milieuchemie en -toxicologie
Het
betreft een aanvraag tot toelating voor een onkruidbestrijdingsmiddel in de
teelt van suiker- en voederbiet en aardbei op basis van fenmedifam. De teelt
van suiker- en voederbieten wordt ook aangevraagd in combinatie met andere
toegelaten mengpartners volgens het Lage Dosering Systeem (LDS). Dit zijn
combinaties met ethofumesaat, fenmedifam, metamitron, desmedifam en
chloridazon. Mengsel en dosering is dan afhankelijk van het onkruid. De meest
gangbare combinaties zijn met ethofumesaat en metamitron. Het middel wordt
maximaal 3x toegepast met een maximale totaal dosering van 8 L/ha (=
Een overzicht van het toepassingsgebied met betrekking tot toelating van het middel wordt weergegeven in tabel M.1.
Tabel M.1: Toepassingsoverzicht
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Tijdstip toepassing |
Suikerbieten en voederbieten |
Maximaal 1,281,2 |
1-3 |
7-10 |
voorjaar |
Aardbei |
1,28 |
1 |
- |
voorjaar |
1 Meestal zal het middel 3x worden toegepast in
verschillende doseringen, maar nooit meer dan maximaal
2 De meest gebruikte combinatie in het LDS systeem
is
Fenmedifam is in maart 2005 geplaatst op Annex 1. Voor de risicobeoordeling van milieu-aspecten is gebruik gemaakt van de eindpuntenlijst. In de eindpuntenlijst zijn aanvullende resultaten voor wat betreft metabolieten en mengselstudies, cursief weergegeven. Tevens is er gebruik gemaakt van middelgegevens, geëvalueerd door het RIVM (06/2005, nr 09895a01).
Voor de toxiciteit van de tankmix is gebruik gemaakt van de meest recente List of Endpoints van ethofumesaat (05/2002). Voor metamitron zijn de eindpunten gebruikt zoals opgenomen in C-156.3.10.
De aanvraag is behandeld in C164.3.16. Hierbij zijn voor milieu de volgende vragen gesteld:
-adequate risicobeoordeling voor de acute toxiciteit voor kreeftachtigen
-adequate risicobeoordeling voor het in-field risico voor Typhlodromus
pyri.
De aanvrager
reageert hierop met 75% drift reducerende maatregelen (kreeftachtigen) en een
waarschuwingszin.
Fate and behaviour in the environment
Fate and behaviour in soil
Route of degradation |
|
Aerobic: |
|
Mineralization after 100 days: |
CO2
evolved: 13.3 –
16.5 % of AR within 120 days, AP 14C-labelled,
low temperature/low moisture (n=1) 9.7 –
11.3 % of AR within 120 days, phenoxy
ring –U- |
Non-extractable residues after 100
days: |
63.6 –
64.1 % of AR within 120 days, AP 14C-labelled, low temperature/low
moisture (n=1) 71.3 –
73.8 % of AR within 120 days phenoxy
ring –U- |
Major metabolites above 10 % of
applied active substance: name and/or code |
MHPC max
14 % of AR at day 14 (n=1) APMP
max 4 % of AR after 56 days (n=1) (label
position AP) MHPC
max 54 % at day 5 (n=1, ring-U-labelled) |
|
|
Supplemental studies |
|
Anaerobic: |
CO2
evolved 6.6 % of AR, NER 74.3
% of AR after 97 days, MHPC max
19 % of AR after 32 days (label
position AP, n=1) |
|
|
Soil photolysis: |
DT50
79 hours on irradiated soil photochemical
products: 3-aminophenol and 3-methoxycarbonylaminophenol max
17.8 % of AR (sum of all polar products) after 105 hours of irradiation (n=1) |
|
|
Remarks: |
None
|
Rate of degradation |
|
Laboratory studies |
|
DT50lab ( |
26, 42, 43 d, mean=37 days (n=3, r2
= 0.932 - 0.953) MHPC: 12, <3, <3 d, mean= 6 d |
DT90lab ( |
85, 138, 143 days (n=3, r2 = 0.932 – 0.953) |
DT50lab ( |
27 days
|
DT50lab ( |
15 days (n=1, r2 =
0.934) |
|
|
Field
studies (country or region) |
|
DT50f from soil dissipation
studies: |
first
order kinetics, DT50f: 5.8 days
at pH 5.0, 9.0 days
at pH 6.9, 15.7 days
at pH 7.1, 39.9 days
at pH 6.0, mean 17.6
days (n=4, r2 not
available, 1st order) sandy loam,
on red beet stage 4-6 leaf: 13.3 days
at pH 7.0 (n=1, r2 not available, 1st order) metabolites: no DT50
values calculated in the field studies |
DT90f from soil
dissipation studies: |
DT90f:
range
30 - 133 days, mean 82 days (n=4 , r2
not available, 1st order) |
Soil accumulation studies: |
no data submitted nor required |
Soil residue studies: |
no data submitted nor required
|
|
|
Remarks: e.g. effect of soil pH on
degradation rate |
no clear pH dependence
|
Adsorption/desorption |
|
Kf / Koc: PMP |
Koc: 657, 934, 1072, mean = 888, 1/n = 0.821,
0.865, 0.854 (soil samples, n = 3, equilibrium time 2.5
hours) 469, 728, mean = 599, 1/n = 0.82, 0.84 (sediments, n=2, equilibrium time 3 hours) Koc: MHPC: 212, 138, 58, 470, mean = 220, 1/n = 0.515, 0.699, 0.949, 0.805 (n = 4, one
outlier excluded) Kd: MHPC: 0.57 - 4.8 Yes, due to the hydrolysis processes which
indirect affect the adsorption of parent. No dependence for the metabolites. For FOCUS gw modelling with FOCUS_PEARL v.
1.1.1 following median Kom
values were used: PMP: 422, 1/n = 0.84 MHPC: 101, 1/n = 0.752 |
|
|
Mobility |
|
Laboratory studies: |
|
Column leaching: |
1) Guideline:
US EPA subdiv. N, para 163.1 Precipitation: 920 ml corresponding to Soils: 2 soils,
label positions AP and T Use rate:
0.825 kg/ha (AP) and 1.1 kg/ha (T) Leachate:
total residue 0.33 - 0.45 % of AR in leachates, not characterized further Soil
columns: total residue 88.1 – 92.6 % of AR in soil columns (mainly in the top
Volatiles
3.72 – 7.27 % of AR during the leaching period. 2) Guideline:
US EPA subdiv. N, para 163.1 Precipitation: Soil: 2
soils, label positions AP and T Use rate
1.65 kg/ha Leachate:
total residue 0.6 - 2.3 % of AR in leachates, not characterized further Soil
columns: total residue 89.5 – 95.4 % of AR in soil columns (mainly in the top
Volatiles
not trapped. 3)
Guideline: BBA Precipitation:
200 ml/day for 2 days Soils: 3
soils, label position AP Use rate:
1.5 kg/ha Leachate:
total residue <0.5 % of AR in leachates, not characterized further |
Aged residue leaching: |
1)
Guideline: BBA Soils: 1
soil, German standard soil 2.1 Use
rate: 960 g/ha, label position T Aged at
20 degrees C, 40 % MWHC, for 33 days Precipitation: 2 days irrigation of Leachate:
0.48 % of AR was found in the leachate, not characterized further Soil
column: 96.2 % of AR remained in soil, mainly in the top Volatiles:
5.7 % of AR. 2)
Guideline: EPA Vol 40, No 123, Part
II, 1975 Soils: 2
soils, German standard soils 2.2 and 2.3 Use
rate: 1.25 kg/ha, label position AP Aged at
25-30 degrees C, 70 % MWHC, for 30 days Precipitation: 45 days irrigation of 125 mm/day Leachate: 0.58 and 1.66 % of AR was found in the
leachates, not characterized further Soil
column: 99.1 – 112.9 % of AR remained
in the soil, mainly in the top 3)
Guideline: EPA Vol 40, No 123, Part
II, 1975 Soils: 2
soils, German standard soils 2.2 and 2.3 Use rate:
1.65 kg/ha on soil 2.2 and 1.25 kg/ha on soil 2.3, label position T Aged at
25-30 degrees C, 75 % MWHC, for 30 days Precipitation: 45 days irrigation of 125 mm/day Leachate: 1.37 - 1.83 % of AR was found in the
leachates, not characterized further Soil column: 72.9 – 88.7 % of AR
remained in the soil, mainly in the top |
|
|
Field studies: |
|
Lysimeter/Field leaching studies: |
1)
Location: Study
type: lysimeter Soils:
loamy sand, low content of organic matter Number of
applications: one single application of 0.942 kg/ha in the first year, study continued over 2
years Crops:
sugar beet + wheat Average
annual rainfall: Average
annual leachate volume: 200 mm/ first year (25 % of the precipitation), 445
mm/ second year (47 % of the precipitation) %
radioactivity in the leachate (max/year): after 2 years totally 0.8 - 1.1 %
of AR was leached Peak
annual average concentrations: total radioactive residues 1.28 – 1.9 mg/l in the first year, 1.1 – 1.33 mg/l in the second year (40 % of AR in leachate attributed to humic
acid type fragments and up to 27 % incorporated with naturally occurring
compounds), MHPC 0.006 mg/l, PMP could not be detected in
any of the samples (LOD = 0.03 mg/l Phenmedipham a.s.equivalents).
2)
Location: Study
type: lysimeter Soils:
loamy sand with low organic matter content Number of
applications: 1.0 kg/ha either once or
in two successive years, study continued for up to 3 years Crops:
sugar beet (1 or 2 successive years) + wheat Average
annual rainfall: 860 mm/year (cumulative sum of Average
annual leachate volume: %
radioactivity in the leachate (max/year): after 2 years totally 0.22 - 0.32 %
of AR was leached Peak
annual average concentrations: total radioactive residues 0.314 – 0.805 mg/l (water soluble humic acid-type
components, due to the low radioactivity the further characterization was not
possible). MHPC was calculated as <0.01 mg as equivalents/l. (LOQ = 0.017 mg/l for PMP and 0.010 mg/l for MHPC). |
|
|
Remarks: |
No groundwater contamination expected
|
Fate and behaviour in water
Abiotic degradation |
|
Hydrolytic degradation: |
DT50 DT90 r2 pH 4: 259 d 861 d -0.9726 pH 5:
47 d 156
d -0.9958 pH 7:
12 h 39
h -0.9922 pH 9: 7 min 24 min -0.9860 (25 oC, 1st
order kinetics) |
Major metabolites: |
MHPC
|
Photolytic degradation: |
no degradation (artificial light
source, λ > 290 nm) |
Major metabolites: |
None
|
|
|
Biological degradation |
|
Readily biodegradable: |
no |
Water/sediment study:
|
MCPA: 20-22 days
(n=3, taken from monograph)
51 - 55 %
in sediment after 126 days (non-sterilised
samples, 2 label positions, 2 systems), 44 - 51 %
of AR in water and 39 - 44 %
in sediment after 126 days (sterilised samples, 1 label position, 2 systems). 1 % of AR after 126 days |
Accumulation in water and/or
sediment: |
Due to quite rapid degradation of
PMP and MHPC
no accumulation is expected
|
|
|
Degradation
in the saturated zone |
no data submitted nor required |
|
|
Remarks: |
Rapid hydrolysis of PMP in neutral and alkanline
pH to MHPC
|
Fate and
behaviour in air
Volatility |
|
Vapour pressure: |
7 x 10-10 Pa at |
Henry's law constant: |
5 x 10-8 Pa x m3 x
mol-1 |
|
|
Photolytic degradation |
|
Direct photolysis in air: |
not studied, no data required |
Photochemical oxidative
degradation in air DT50: |
6.7 hours derived by the Atkinson
method of calculation |
Volatilisation: |
from plant surfaces: no data from soil surface: no data |
|
|
Remarks: |
PECair considered negligible |
Ecotoxicology
Terrestrial Vertebrates
Acute toxicity to
mammals: |
|
Acute
toxicity to birds: |
mallard
duck: LD50 and NOEL >2100 mg/kg body weight mallard
duck & japanese quail: LD50 >2500 mg/kg body weight, NOEL 2500 mg/kg as in the first study with mallard
no effects were found, the higher NOEL value from the last study could be
used in the risk assessment |
Dietary toxicity to
birds: |
mallard duck : NOEC 2000 mg/kg feed bobwhite quail: NOEC 5000 mg/kg
feed |
Reproductive toxicity to
birds: |
bobwhite quail: NOEC 1200 mg/kg
feed |
Reproductive toxicity to
mammals: |
2-generation rat study: NOAEL 100
mg/kg corresponding to 6.8 mg PMP/kg b.w./day |
Aquatic
Organisms
PMP
|
Species |
Time
scale |
Endpoints |
Toxicity
(mg a.s./l) (unless mentioned differently) |
Acute
toxicity fish: |
Rainbow
trout |
96
hours |
LC50 |
1.71 |
|
Rainbow
trout |
96
hours |
LC50 |
6.9 (formulation) 1.1 |
Long term
toxicity fish: |
Rainbow
trout |
21 days |
NOEC |
0.32 |
Bioaccumulation
fish: |
Rainbow
trout |
64
hours |
BCF |
165 |
Acute
toxicity invertebrate: |
Daphnia magna
|
48
hours |
EC50 |
0.41 |
|
Daphnia
magna |
48
hours |
EC50 |
5.7 (formulation) 0.9 |
Chronic
toxicity invertebrate: |
Daphnia
magna |
21 days |
NOEC |
0.061 |
|
Daphnia
magna |
21 days |
NOEC |
0.025 |
Acute
toxicity algae: |
Selenastrum capricornutum green
alga |
72
hours |
EbC50 (based
on nominal values due to unclear reporting in original study, used in risk
assessment as being lowest value) |
0.086 |
Chronic toxicity sediment dwelling
organism: |
Chironomus
riparius |
28 days |
NOEC |
0.37 |
Acute
toxicity aquatic plants: |
Lemna
minor |
14 days |
EbC50 NOEC |
0.23 0.028 |
MHPC
|
Species |
Time scale |
Endpoint |
Toxicity (mg/ l) |
Acute
toxicity fish: |
Rainbow trout |
96 hours |
LC50 |
75 |
Acute
toxicity invertebrate: |
Daphnia magna |
48 hours |
EC50 |
14 |
Acute
toxicity algae: |
Pseudokirchneriella subcapitata |
96 hours |
EbC50 |
30 |
Honeybees
Acute
oral toxicity: |
>100 µg/bee (product containing >16 µg/bee (a.i., calculated based on the
PMP-content of the product) |
Acute
contact toxicity: |
50
µg/bee |
Other arthropod species
Test
species |
stage |
dose |
Eadverse effect1 |
Adverse effects1 |
Typhlodromus pyri
|
proto-nymphs |
|
mortality mortality |
0 % 0 % |
Aphidius
rhopalosiphi |
adults on glass plate extended,
adults on barley seedlings |
|
mortality mortality mortality fecundity mortality fecundity |
63 % 43 % 7 % + 2 % 0 % 35 % |
Poecilus
cupreus |
adults |
|
mortality feeding
activity mortality feeding
activity |
0 % + 15 % 0 % 15 % |
Chrysoperla carnea
|
larvae |
|
mortality
+ fecundity
mortality + fecundity
|
- 12.96 % - 6.18
% |
Syrphus corollae |
larvae –
develop-ment |
4.375 % corresp.
to |
mortality |
- 38 % |
Coccinella septempunctata |
larvae |
4.3 % corresp.
to ca. |
predatory behaviour |
33 % |
Erigone atra spiders |
adults |
|
mortality behaviour feeding |
0 % 0 % + 5 % |
Chrysopa
carnea |
larvae - development |
2.25 % corresp.
to ca. |
mortality development |
0 % 0 % |
Tricho-gramma
cacoeciae |
adults |
2.25 % corresp.
to ca. |
parasiting behaviour |
29 % |
Poecilus
cupreus |
adults |
1430 g/ha |
mortality |
0 % |
Bembidion
lampros |
adults |
1440 g/ha |
mortality |
0 % |
4 species of ground dwelling
spiders |
adults |
0.5 % corresp.
to ca. |
mortality |
0 % |
Aleochara
bilineata |
adults |
1400 g/ha |
parasiting
behaviour |
+ 10 % |
1 Adverse effect means: x % effect on mortality = x %
increase of mortality compared to control y % effect on a
sublethal parameter = y % decrease of sublethal paramether compared to
control (sublethal
parameters are e.g. reproduction, parasitism, food consumption) When effects are
favourable for the test organisms, a + sign is used for the sublethal effect
percentages (i.e. increase of e.g. reproduction) and a – sign for mortality
effect percentages (i.e. decrease of mortality). |
Earthworms
Acute toxicity: |
LC50
= 244 mg/kg (TOP 2 frame formulation), corresponding to 36 mg/kg PMP |
Reproductive toxicity: |
NOEC = -> refined NOEC 10.35 mg a.i./kg soil
(actual application amount and actual soil bulk density) |
Soil micro-organisms
Nitrogen
mineralization: |
In a lab study no effects with the normal and
10 x maximum field use rate (corresponding to soil concentration of ca. 1.3
and 13 mg PMP/kg soil) compared to control in two soils. In a field study the nitrification
rate was in one soil 43 to 30 % lower in the treated soil compared to the
unsprayed soil after 2 weeks and at harvesting, when PMP formulation ( |
Carbon mineralization: |
In the
previous study slight reversible effects (ca 20 %) on soil respiration was
observed with a normal field use rate
( |
Profiel Betasana SC
(
vogels:
Betasana SC is acuut
oraal matig weinig voor vogels: LD50:
>2000 mg w.s./kg lich. gew. (op basis van een 16% formulering; omgerekend
naar de werkzame stof levert dit een LD50-waarde op 318 mg w.s./kg
lich. gew. Zie voor een overzicht van de acuut orale toxiciteit voor vogels
tabel M.2.
Tabel M.2 Overzicht acuut orale toxiciteit voor vogels
Middel |
Organisme |
LD50 [mg w.s./kg lich. gew.] |
Opmerkingen |
Betasana
SC |
Colinus virginianus |
318 |
Geen controlegroep, maar ook geen mortaliteit. |
kreeftachtigen:
Betasana
SC is acuut weinig giftig voor kreeftachtigen: 48-uurs LC50: 16,2 mg
w.s./L. Zie voor een overzicht van de acute toxiciteit voor kreeftachtigen
tabel M.3.
Tabel M.3 Overzicht acute toxiciteit voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
48-uurs LC50 [mg/L] |
Opmerkingen |
Fenmedifam
(Betasana SC) |
Daphnia magna |
16,2 |
Effecten
zijn gecombineerde effecten van fenmedifam en metaboliet MHPC |
bijen en hommels:
Betasana SC is acuut oraal zeer weinig giftig voor
bijen: acuut orale LD50: >153 µg w.s./bij en voor acuut contact
zeer weinig giftig: acuut contact LD50: >200 µg w.s./bij (Apis mellifera). Zie voor een overzicht
van de acuut orale en acuut contact toxiciteit voor bijen en hommels tabel M.4.
Tabel M.4 Overzicht acuut orale en acuut contact toxiciteit voor bijen en hommels
Teststof |
Organisme |
LD50 [mg/bij] |
Opmerkingen |
Fenmedifam
(Betasana SC) |
Apis mellifera |
>200
(oraal) |
Geen |
|
>153
(contact) |
Geen |
niet-doelwit arthropoden:
Het middel Betasana SC is matig
schadelijk. Zie voor een overzicht van de reductiepercentage voor niet-doelwit
arthropoden tabel M.5.
Tabel M.5 Overzicht toxiciteit voor niet-
doelwit arthropoden
Middel |
Soort |
Methode |
Dosis [L/ha] |
Dosis [kg as/ha] |
Duur [d] |
Parameter |
Nadelige
effecten1 [%] |
LR50 [kg
as/ha] |
Betasana SC |
Typhlodromus pyri |
Lab.test |
7,0 |
1,12 |
14 |
Mortaliteit Reproductie |
61 96 |
|
Betasana SC |
Typhlodromus pyri |
Ext. Lab.test |
1,25-20,0 |
0,20-3,24 |
14 |
Mortaliteit |
|
0,403 |
Betasana SC |
Aphidius
rhopalosiphi |
Lab.test |
7,0 |
1,12 |
48 |
Mortaliteit |
92 |
|
|
Aphidius
rhopalosiphi |
Ext. Lab.test |
7,1 |
1,15 |
48 |
Mortaliteit Reproductie |
2,5 45 |
|
Betasana SC |
Aphidius
rhopalosiphi |
Ext. Lab.test |
14,2 |
2,3 |
48 |
Mortaliteit Reproductie |
2,5 38 |
|
1 Nadelig effect betekent: x % effect op
mortaliteit = x % toename van mortaliteit ten opzichte van controle y % effect op een subletale parameter = y
% afname van subletale paramether t.o.v. controle (subletale parameters zijn bijv. reproductie,
parasitisme, voedsel consumptie) Wanneer de effecten gunstig zijn
voor de testorganismen, wordt een + teken gebruikt voor de subletale
effectpercentages (d.w.z. toename van bijv. reproductie) en een – teken voor
mortaliteitseffectpercentages (d.w.z. afname van mortaliteit). |
regenwormen:
Betasana SC is acuut zeer weinig giftig voor
regenwormen: 14-dagen LC50: >1000 mg middel/kg bij 10% organische
stof (Eisenia fetida), genormaliseerd
naar 4,7% organische stof bedraagt de LC50: 76,14 mg w.s./kg. Zie
voor een overzicht van de acute toxiciteit voor regenwormen tabel M.6.
Tabel M.6 Overzicht acute toxiciteit voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
14-dagen LC50 [mg/kg] |
Opmerkingen |
Betasana SC |
Eisenia fetida |
76,14 |
Geen |
LIST
OF END POINTS: ETHOFUMESATE
Fate and Behaviour in the Environment
Route of degradation (aerobic) in soil (Annex IIA, point 7.1.1.1.1) |
|
Mineralization
after 100 days |
Range 6
- 13%; median 8.7%; n=5 |
Non-extractable
residues after 100 days |
Range
16 - 34%; median 31%; n=5 |
Relevant
metabolites - name and/or code, % of applied (range and maximum) |
All
less than 6% |
Route of degradation in soil - Supplemental
studies (Annex IIA, point 7.1.1.1.2) |
|
Anaerobic
degradation |
Not
relevant because of very slow transformation |
Soil
photolysis |
In one
study: maximum conc. of NC8493 30% |
Rate of degradation in soil (Annex IIA, point 7.1.1.2, Annex
IIIA, point 9.1.1) |
|
Method
of calculation |
9 of 10
calculated according to 1st order kinetics, 1 of 10
calculated according to 1.5 order kinetics |
Laboratory
studies (range or median, with n value, with r2
value) |
DT50lab
(20°C, aerobic, 40 - 75% WHC): Range 47
– 211 days; mean 97 days; median
84 d n=10 |
|
DT90lab
(20°C, aerobic, 40 - 75% WHC): Range
210 – 701 days; median 331 days; n=10 |
|
DT50lab
(10°C, aerobic): No study. Calculation of DT50 at 10°C carried out on eight DT50
laboratory tests (20-21°C, aerobic) using Q10=2.2. Results: DT50, (10°C, aerobic): 198 days. |
|
DT50lab
(20°C, anaerobic): Very slow
transformation: 90-100% unaltered after 60d. |
|
Degradation
in the saturated zone: No study |
Soil
photolysis |
DT50,
two studies: 14 d;
ł290 nm, 24 h light 65 days; 300-800 nm, light 12 h per day, 15
mg as/kg. |
Field
studies (state location, range or
median with n value) |
DT50f:
Calculated
mean of all = 77 d; median = 56 d; n=13 |
|
DT90f: |
Soil
accumulation and plateau concentration |
No
relevant data. Accumulation
calculated based on a field DT50 = 119 days assuming a) Application of b) Application |
---
Soil adsorption/desorption (Annex IIA, point 7.1.2) |
|
Kf
/Koc Kd pH
dependence (yes / no) (if yes type of dependence) |
Koc =
range 97 - 245; mean = 147; median 132; n=11 Kd =
range 0.73 – 6.2; mean = 2.7; median 2.3; n=11 Not pH
dependent |
Koc sediment |
Koc = 267
and 449; mean 358, n=2 Kd = 6.1 and 19.4; mean 12.8, n=2 |
Mobility in soil (Annex IIA, point 7.1.3, Annex IIIA, point
9.1.2) |
|
Column
leaching |
According
to BBA Guideline: Other
method, |
Aged
residues leaching |
Three
different methods: n.d.-4.2% of applied initial radioactivity; n=5 |
Lysimeter/
field leaching studies |
Two
studies according to BBA guideline: Two
lysimeters per study: 1. Three lysimeters with loamy sand soil.
Lysimeter surface area 2. Two lysimeters with a sandy soil.Lysimeter
surface area Results: No detectable amount active
substance or metabolite in leachate in any of the lysimeters. |
Model calculations (Annex IIA 7.2.4)
Maximum/Average
concentration |
1) PELMO: Two studies by two different model
users (Feinchemie and AgrEvo). Totally
about 17 runs: Varying
input parameters, DT50 (50 to 114 days), Koc (99 to 207) and
weather (dry to wet). Dose 1.0 to Great
difference in result: no leaching (13 runs) to significant leaching >0.1
µg/l in 4 runs. 2) a)
MACRO (MACRO_DB) (simulation by KemI): Input:
low dose, 0.2 kg/ha pre-emergence and highest recommended dose, Results: Significant leaching at both
recommended doses (2.0 + |
|
b) MACRO
version 4.1 (simulation by AgrEvo): Input:
1.0kg as/ha once per year each third year 30 days post-emergence on sugar
beet. Half-life 113 days (worse case lab. data) and Koc = 157 (mean).
Simulation over a period 20 x 3 years on a silty clay loam with a mean
precipitation of about Results: Mean concentrations calc. over
periods of three years in the water passing 100- |
Route and rate of degradation in water (Annex IIA, point 7.2.1)
Hydrolysis
of active substance and relevant metabolites (DT50) (20°C) |
pH 5.0:
Negligible |
|
pH 7.0:
Negligible |
|
pH 9.2:
Negligible |
Photolytic
degradation of active substance and relevant
metabolites |
Artificial
light: (greatly variable results) 37-62d
(summer, 40-60şN) 4.6
d (on a year basis) / 2.6 d (for month
May) |
Readily
biodegradable (yes/no) |
Not
readily biodegradable; n=3 |
Degradation
in water/sediment -DT50 water - DT90 water - DT50 whole system - DT90 whole system |
Calculations:
3 out of 5 according to first order kinetics, 2 out of 5 according to 1.5th
order kinetics Study 1:
13 days, n=1 (1st order) Study 2:
11 and 19 days, n=2 (1st and 1.5th order, resp.) Study 3:
7 and 50 days, n=2 (root of 1st order) Study
1: - Study 2:
121 and 212 days, n=2 Study 3:
- Study 1:
125 days, n=1, (1st order) Study 2:
105 and 153 days, n=2 (1st and 1.5th order, resp.) Study 3:
242 and 285 days, n=2 (root of 1st order Study 1:
- Study 2:
507 and 550 days, n=2 Study
3: - |
Distribution
in water / sediment systems (as) Metabolites |
Study
1: After 84 days,
14% of applied radioactivity as parent compound in water/51% of in sediment,
n=1. Maximum 53% parent compound in the sediment after 63 days of incubation.
No DT50 could be calculated. Study
2: After 103
days, 13-18% of applied radioactivity as parent compound in water / 37-41% in
sediment. Maximum 48 – 49 % of applied as parent compound in the sediment
after 30 days of incubation. Thereafter DT50 in the sediment 170 – 270 days. Study
3: After 225 and
234 days, 21 and 1.5% of applied radioactivity as parent compound in water /
30 and 53% in sediment. Maximum
of 4 unknown metabolites, altogether up to 17% of applied radioactivity. |
Fate and behaviour in air (Annex IIA, point 7.2.2, Annex III,
point 9.3)
Direct
photolysis in air |
No
study. Not required. |
Photochemical
oxidative degradation in air (DT50) |
2.1 h,
calc. according to Meyland and Howard (AOP) 4.1 h,
calc. According to Atkinson |
Volatilisation |
From plant
surfaces: 22% lost
from plant surface during 24 hours |
|
From soil: 15%
lost from soil surface during the first 24 hours |
Definition of the Residue (Annex IIA, point 7.3) |
|
Relevant
to the environment |
Soil,
water and sediment: Ethofumesate |
Monitoring data, if available (Annex IIA, point 7.4) |
|
Soil (indicate
location and type of study) |
No data |
Surface
water (indicate location and type of study) |
1)
Monitoring area: Vemmenhög a drained catchment area with intensive agriculture,
Scania, south of Samples collected during growing season,
usually May to September in 1992- Range of
applied dose 1991-1996 is 0.17 to Reported
TWMC(Time Weighted Mean Conc): a)
1991and 1992 (open ditch): No of samples 34 and 30; frequency of detection 53
and 37%; TWMC = 0.06 and 0.21 µg as/l,
resp. b) 1992,
1993, 1994, 1995 and 1996 (outlet of culvert): No of samples 29, 25, 18, 22
and 22; frequency of detection 97, 87, 78, 77, and 68%; TWMC = 1.08, 0.39, 0.63, 0.14 and 0.10 µg as/l,
resp. c) 1998:
Low frequency of detection and low concentration. Decrease
in frequency and concentrations during the sampling period has been explained
by measures taken to minimise effects from bad management and surface
run-off. 2)
Monitoring area: East Anglia UK (Sugar beet growing area. A total number of
792 samples over a 5 years period. Results:
16 samples ł0.1 µg/l; 42 samples <0.1µg/l
but >LOD; LOD = 0.02-0,05 µg/l. Remark:
No details on use of as regarding dose and freuency. |
Ground
water (indicate location and type of study) |
1) Results:
1 sample = 0.2 µg/l; 6 samples <0.1 µg/l >LOD; LOD = 0.02-0,05 µg/l. Remark:
No details on use of as regarding dose and freuency. |
Air (indicate
location and type of study) |
No data |
Effects on Non-target Species
Effects on terrestrial vertebrates (Annex IIA, point 8.1, Annex IIIA,
points 10.1 and 10.3)
Acute
toxicity to mammals |
LD50>5000
mg/kg bw, rat and mouse |
Acute
toxicity to birds |
LD50>2000
mg/kg bw, mallard duck, quail |
Dietary
toxicity to birds |
LC50>5200
mg/kg feed, mallard duck, quail NOEC
2600 mg/kg feed |
Reproduction
toxicity to mammals |
NOAEL 300
mg as/kg bw, rabbit, teratogenicity, foetal =9900 mg/kg diet
(geschat uit NOAEL met relatie
van Lehman (1954)) |
Reproduction
toxicity to birds |
No data |
Toxicity data for aquatic species (most
sensitive species of each group) (Annex IIA,
point 8.2, Annex IIIA, point 10.2) |
||||
Group |
Test substance |
Time-scale |
Endpoint |
Toxicity (mg as/l) |
Laboratory
tests |
||||
Fish |
ethofumesate |
96
hours |
Mortality |
LC50 11 |
Daphnia |
ethofumesate |
48
hours |
Immobilisation |
EC50 14 |
Green algae |
ethofumesate |
96
hours |
Biomass |
EC50 3.9 |
Fish |
Tramat
500 |
96
hours |
Mortality |
LC50 ca 13 |
Daphnia |
Tramat
500 |
48
hours |
Immobilisation |
EC50 ca 30 |
Algae |
Ethofumesate
50SC |
96
hours |
Biomass |
EC50 3.2 |
Lemna
sp |
ethofumesate |
14 days |
Biomass |
IC50 >50 NOEC 4.3 |
Fish |
ethofumesate |
21 days |
Sublethal
effects |
NOEC 0.8 |
Daphnia |
ethofumesate |
21 days |
Reproduction |
NOEC 0.32 |
Chironomus
sp |
ethofumesate |
28 days |
Reproduction |
NOEC>5.0 |
Microcosm
or mesocosm tests |
||||
no data |
Bioconcentration |
|
Bioconcentration
factor (BCF) |
144,
based on total radioactivity |
Annex
VI Trigger:for the bioconcentration factor |
100 |
Clearance time (CT50) (CT90) |
< 1
day < 3
days |
Effects on honeybees (Annex IIA, point 8.3.1, Annex
IIIA, point 10.4)
Acute
oral toxicity |
>50
µg/bee |
Acute
contact toxicity |
>50
µg/bee |
Field
or semi-field tests |
No
significant effects of Betanal Progress (formulation with co-actives) at
treatment with 6% solution (200 l/ha, |
Effects on other arthropod species (Annex IIA, point 8.3.2, Annex
IIIA, point 10.5)
Species |
Stage |
Test Substance |
Dose (kg/ha) |
Endpoint |
Adverse Effects1 |
Annex VI Trigger |
Laboratory
tests |
||||||
Aleochora bilineata |
adult |
Tramat
500 |
1.25 kg as/ha |
Mortality,
egg production and viability |
no
effects |
30% |
Poecilus cupreus |
adult |
Tramat
500 |
|
Mortality |
no
effects |
30% |
Chrysoperla carnea |
larvae |
Tramat 500 |
2% solution ca |
Mortality,
egg production and viability |
no
adverse effects |
30% |
Chrysoperla carnea |
larvae |
Betanal
Progress |
3% solution |
Mortality,
egg production and viability |
slight reduction |
30% |
Coccinella septempunctata |
larvae |
Betanal
Progress |
3% solution |
Mortality |
no
effects |
30% |
Syrphus corollae |
larvae |
Betanal
Progress |
2% solution |
Mortality,
pupation, hatching, viable offspring |
slightly
reduced performance of treated larvae |
30% |
Poecilus cupreus |
adult |
Betanal
Progress |
1.5%solution |
Mortality,
number of pupae fed |
no
effects |
30% |
Aleochora bilineata |
adult |
Betanal
Progress |
1% solution |
Parasitic
efficiency |
no
effects |
30% |
Aleochora bilineata |
adult |
Ethosat |
|
Parasitic
efficiency |
no
effects |
30% |
1 Adverse effect
means: x %
effect on mortality = x % increase of mortality compared to control y % effect on a sublethal parameter = y % decrease of sublethal
paramether compared to control (sublethal
parameters are e.g. reproduction, parasitism, food consumption) When effects are
favourable for the test organisms, a + sign is used for the sublethal effect
percentages (i.e. increase of e.g. reproduction) and a – sign for mortality
effect percentages (i.e. decrease of mortality). |
Field
or semi-field tests |
no data |
Effects on earthworms (Annex IIA, point 8.4, Annex IIIA,
point 10.6)
Acute
toxicity |
14 days
LC50 134 mg/kg soil (Eisenia
andrei) |
Reproductive
toxicity |
56 day NOEL>25 mg as/kg soil (Eisenia
foetida) |
Effects on other soil non-target
macro-organisms
No data
available |
- |
Effects on soil micro-organisms (Annex IIA, point 8.5, Annex IIIA,
point 10.7)
Nitrogen
mineralization |
Max 28%
inhibition 14 days after treatment with Betanal Progress at normal field rate
(6.5 mg/kg) in a 60 days study. No
treatment related effects in majority of studies at 4 – |
Carbon
mineralization |
Slight
effect at maximum recommended field rate (2.0 mg as/kg soil) in one study. No
treatment related effects in majority of studies. |
Effects on non-target flora and fauna
Effects
of three co-formulations with desmedipham and phenmedipham. Weight reduction. |
EC50
9 – |
Effects
of ethofumesate on growth of 28 species; weed and crop species, grasses and
broadleaved. |
Approximately
half of the species were affected by more than 25% at the lowest treatment
rate ( |
Effects
of ethofumesate on non-target fauna including insects, diseases, molluscs, endoparasites, bacteria and
nematodes. |
No
serious effects were identified for any of the tested species. |
METAMITRON
Metamitron is een oude stof, nog niet geplaatst op Annex I. Voor de risicobeoordeling van milieu-aspecten is gebruik gemaakt van een beoordeling in C-156.3.10.
Gedrag in grond
Omzettingssnelheid en
omzettingsroute in grond
Gegevens voor metamitron zijn ontleend aan de eerdere evaluatie door het RIVM (adviesrap-port 91/670101/002, mei 1993).
Omzettingssnelheid
Metamitron is matig tot goed afbreekbaar in de bodem. Onder aërobe omstandigheden werden in laboratoriumstudies voor metamitron DT50-waarden waargenomen van 11 - 50 dagen (gemiddelde 30 dagen). Het gebonden residu bedroeg na 90 dagen 42% (maximum 58% na 219 dagen), en na 84-231 dagen werd 18-28% CO2 gevormd.
Metabolieten
Bij aërobe omzetting van de werkzame stof zijn vijf metabolieten geďdentificeerd. De metaboliet desamino-metamitron is gevonden in gehalten ł 10%.
Voor de omzetting van desamino-metamitron in de bodem werden
in laboratoriumexperimenten bij 20°C
onder aërobe omstandigheden drie DT50-waarden gevonden van 48, 131
en 99 dagen. In aanvullende studies zijn de
volgende DT50-waarden (
Tabel M.7 Overzicht
omzettingssnelheid metaboliet desamino-metamitron
Bodem |
pH |
T [°C] |
o.s. [%] |
Dosering [mg/kg] |
DT50 (20°C) [dagen] |
Duinzand |
5,9 |
20 |
1,4 |
0,90 |
48 |
Lemig zand |
5,6 |
20 |
4,0 |
0,90 |
131 |
Lichte zavel |
6,4 |
20 |
2,1 |
0,90 |
99 |
Sand |
6,0 |
20 |
1,0 |
1 |
51 |
Loamy
sand |
6,1 |
20 |
3,9 |
1 |
36 |
|
6,6 |
20 |
2,1 |
1 |
22 |
Sandy loam |
6,4 |
20 |
2,3 |
2,2 |
30 |
Voor de berekening van uitspoeling en accumulatie is uitgegaan van de volgende DT50-waarden:
· metamitron: 21, 23, 35, 36, 50, 35, 26, 36, 11, 17, 24, 28, 25, 50, 41, 29, 26 en 21 dagen (gemiddelde: 30 dagen, range 11 - 50 dagen).
· desamino-metamitron: 48, 131, 99, 51, 36, 22 en 30 dagen (gemiddelde: 60 dagen, range 22 - 131 dagen).
Mobiliteit
Metamitron is zeer weinig tot weinig mobiel in de bodem. Voor de berekening van accumulatie en uitspoeling zijn Kom-waarden beschikbaar van 63, 105, 75, 42, 45, 127, 71, 147, 146, 122, 203, 150, 85 en 23 L/kg (gemiddelde 63 L/kg, range 23 - 203 L/kg.
In schudproeven bleek het omzettingsproduct desamino-metamitron in 3 bodems weinig mobiel. Zie voor een overzicht van de mobiliteit van desamino-metamitron tabel M.8.
Tabel
M.8 Overzicht mobiliteit desamino-metamitron
Bodem |
pH |
Organische stof [%] |
Kom [L/kg] |
Lemig zand |
5,6 |
4,0 |
36 |
Löss |
7,5 |
2,2 |
75 |
Löss |
6,6 |
7,5 |
78 |
Voor de berekening van accumulatie en uitspoeling zijn de volgende Kom-waarden beschikbaar:
· metamitron: 63, 105, 75, 42, 45, 127, 71, 147, 146, 122, 203, 150, 85 en 23 L/kg (gemiddelde 100 L/kg, range 23 - 203 L/kg).
· desamino-metamitron:
36, 75 en 78 L/kg (gemiddeld 63 L/kg, range 36-78 L/kg).
Lysimeteronderzoek
Er is een veldlysimeterstudie
beschikbaar, uitgevoerd gedurende 2 jaar in duplo in Monheim (Duitsland) met
radioactief gemerkt metamitron. De lysimeters (elk
Gedrag in water
Omzettingssnelheid
en omzettingsroute in water
Water/sedimentsystemen
Voor metamitron zijn bij
Dit onderzoek omtrent de afbraak van metamitron in water/sediment systemen was uitgevoerd met 2 onvoldoende verschillende systemen (lichte zavel slib met 2,6-3,2% organisch stof en pH 6,7-7,7). Derhalve is volgens de richtlijnen aanvullend onderzoek vereist met een derde systeem, dat een duidelijk hoger percentage organisch stof bevat. Uit het genoemde onderzoek konden geen betrouwbare DT50-waarden voor de metaboliet desamino-metamitron worden afgeleid.
Bioconcentratie
De werkzame stof is weinig concentrerend: op basis van de log Kow kan een BCF van 1,0 L/kg geschat worden. Voor de metaboliet desamino-metamitron is een log Kow van –0,17 berekend. Op grond hiervan is de bioconcentratie van desamino-metamitron verwaarloosbaar.
Gedrag
in lucht
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in lucht
De werkzame stof is weinig vluchtig. De dampdruk is 0,86 x 10-6 Pa bij 20°C. Bij 20 °C is voor de werkzame stof een lucht-water verdelingscoëfficiënt bepaald van 4 x10-10. Omtrent de omzettingssnelheid en omzettingsroute zijn geen gegevens beschikbaar.
Toxicologie
Toxiciteit voor aquatische organismen
algen:
Metamitron is volgens eerder door het RIVM samengevat onderzoek weinig giftig voor algen: 72-uurs NOEC 0,1 mg/L voor Scenedesmus subspicatus.
De
metaboliet desamino-metamitron is zeer weinig giftig voor algen. Zie voor een
overzicht van de algentoxiciteit tabel M.9.
Tabel
M.9 Overzicht algentoxiciteit
Teststof |
Organisme |
72-uurs NOEC [mg/L] |
Opmerkingen |
metamitron |
Scenedesmus subspicatus |
0,1 |
Geen |
desamino-metamitron |
Selenastrum capricornutum |
3,13 |
Geen |
kreeftachtigen:
Metamitron is volgens eerder door het RIVM samengevat onderzoek acuut weinig giftig voor kreeftachtigen: 48-uurs LC50: 100 mg w.s./L voor Daphnia magna.
De metaboliet desamino-metamitron
bleek in een statische test acuut zeer weinig giftig voor kreeftachtigen:
48-uurs LC50: > 560 mg/L. Zie voor een overzicht van de acute
toxiciteit voor kreeftachtigen tabel M.10.
Tabel
M.10 Overzicht acute toxiciteit voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
48-uurs LC50 [mg/L] |
Opmerkingen |
metamitron |
Daphnia magna |
100 |
Geen |
desamino-metamitron |
Daphnia magna |
> 560 |
Geen |
Metamitron bleek in een test onder semi-statische condities chronisch zeer weinig giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC: 18 mg w.s./L. Dit resultaat moet als voorlopig worden aangemerkt, omdat het aantal dieren in de replica’s na 7 dagen is teruggebracht van 15 tot 10 per concentratie op een wijze die selectie van vruchtbare dieren niet uitsluit. Zie voor een overzicht van de chronische toxiciteit voor kreeftachtigen tabel M.11.
Tabel
M.11 Overzicht chronische toxiciteit voor kreeftachtigen
Teststof |
Organisme |
21-dagen NOEC [mg/L] |
Opmerkingen |
metamitron |
Daphnia magna |
18 |
Voorlopig resultaat |
vissen:
Volgens eerder door het RIVM samengevat onderzoek is metamitron acuut zeer weinig giftig voor vissen: 96-uurs LC50 440 mg/L voor Leucismus idus melanotus.
De metaboliet desamino-metamitron is acuut zeer weinig giftig voor vissen: 96-uurs LC50: > 400 mg/L. Zie voor een overzicht van de acute toxiciteit voor vissen tabel M.12.
Tabel
M.12 Overzicht acute toxiciteit voor vissen
Teststof |
Organisme |
96-uurs LC50 [mg/L] |
Opmerkingen |
metamitron |
Leuciscus idus melanotus |
440 |
Geen |
desamino-metamitron |
Oncorhynchus mykiss |
> 400 |
Geen |
Metamitron is chronisch zeer weinig giftig voor vissen: 21-dagen NOEC: 10 mg w.s./L. Zie voor een overzicht van de chronische toxiciteit voor vissen tabel M.13.
Tabel
M.13 Overzicht chronische toxiciteit voor vissen
Teststof |
Organisme |
21-dagen NOEC [mg/L] |
Opmerkingen |
metamitron |
Oncorhynchus mykiss |
10 |
Geen |
sedimentorganismen:
De metaboliet desamino-metamitron is chronisch zeer weinig giftig voor sedimentorganismen: 28-dagen NOEC: 100 mg /L. Zie voor een overzicht van de chronische toxiciteit voor sedimentorganismen tabel M.14.
Tabel
M.14 Overzicht chronische toxiciteit voor sedimentorganismen
Teststof |
Organisme |
28-dagen NOEC [mg/L] |
Opmerkingen |
desamino-metamitron |
Chironomus riparius |
100 |
Geen |
Higher
tier studies
Er
zijn oudere semi-veldstudies geleverd die betrekking hebben op
plankton-gedomineerde microcosms (ca.
Maximaal
Toelaatbaar Risiconiveau (MTR):
In
het kader van het project Integrale Normstelling Stoffen (INS) is door de
Interdepartementale Werkgroep Integrale Normstelling Stoffen (IWINS) in
opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer voor de werkzame stof een MTR voor oppervlaktewater afgeleid van
10 mg/L.
Toxiciteit voor terrestrische organismen
vogels:
Metamitron is volgens eerder door het RIVM samengevat onderzoek acuut oraal weinig giftig voor vogels: LD50: 900 mg w.s./kg lich. gew. (Phasanius colchius).
Metamitron is subacuut oraal weinig
giftig voor de Bobwhite Quail: 5-dagen LC50
> 5000 mg/kg voer.
Metamitron is subacuut oraal weinig
giftig voor de Mallard Duck: 5-dagen LC50
> 5000 mg/kg voer.
In een reproductie test is metamitron chronisch weinig giftig: voor de Bobwhite Quail was de NOEC > 1000 mg/kg voer.
zoogdieren:
Metamitron is acuut oraal weinig giftig voor zoogdieren: LD50: 2000 mg/kg lich. gew. (rat).
De NOAEL op basis van reproductietoxicologie is 50 mg/kg voer.
bijen:
Metamitron is zeer weinig giftig voor bijen. Zie voor een overzicht van de toxiciteit voor bijen tabel M.15.
Tabel
M.15 Overzicht acute toxiciteit voor bijen
Teststof |
Organisme |
LD50 [µg/bij] |
Opmerkingen |
metamitron |
Apis mellifera |
> 111 (oraal) |
Testduur 48 uur |
metamitron |
Apis mellifera |
> 100 (contact) |
Testduur 72 uur |
niet-doelwit arthropoden:
In een dosering van 0,225 - 4,5 kg/ha bleek het middel in laboratoriumstudies met Goltix WG 90, Goltix WG 70, Metamitron SC 700 en Goltix SC 700 onschadelijk voor Aphidius rhopalosiphi, Typhlodromus pyri, Aleochara bilineata, Coccinella septempunctata en Pardosa spp. (alle op inert substraat). Zie voor een overzicht van de reductiepercentages voor niet-doelwit arthropoden tabel M.16.
Tabel
M.16 Overzicht reductiepercentages voor niet-doelwit arthropoden
Teststof |
Organisme |
Dosering
[g w.s./ha] |
%
Adverse effect1 |
Opmerkingen |
Goltix WG 90 |
Aphidius rhopalosiphi |
225 |
0 |
Geen |
Goltix WG 90 |
Aphidius rhopalosiphi |
4500 |
0 |
Geen |
Goltix WG 90 |
Typhlodromus pyri |
4500 |
19 |
Geen |
Goltix WG 70 + Binoloil |
Aleochara bilineata |
2800 |
0 |
Mortaliteit |
Metamitron SC 700 |
Coccinella septempunctata |
3500 |
5 32* |
Mortaliteit Reproductie |
|
Pardosa spp. |
3500 |
0 |
Mortaliteit |
* Niet signifiant
1 Adverse effect means: x % effect on mortality = x %
increase of mortality compared to control y % effect on a
sublethal parameter = y % decrease of sublethal paramether compared to
control (sublethal
parameters are e.g. reproduction, parasitism, food consumption) When effects are beneficial / favourable for the
test organisms, a + sign is used for the sublethal effectpercentages (i.e.
increase compared to control) and a – sign for mortality effectspercentages
(i.e. decrease compared to control). |
regenwormen:
Metamitron en desamino-metamitron zijn weinig giftig voor regenwormen. Voor het middel Metamitron SC 700 zijn voorlopige gegevens beschikbaar omtrent de effecten op de reproductie van regenwormen.
Tabel
M.17a Overzicht acute toxiciteit voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
14-dagen LC50 [mg/kg] |
Opmerkingen |
metamitron |
Eisenia fetida |
914 |
Geen. |
desamino-metamitron |
Eisenia fetida |
> 1000 |
Niet gecorrigeerd voor o.s. |
Het middel Metamitron SC 700 is subletaal weinig giftig voor regenwormen. De NOEC bedraagt 21 mg w.s./kg (niet gecorrigeerd voor o.s. gehalte, zie tabel M.17b).
Tabel
M.17b Overzicht subletale toxiciteit voor regenwormen
Teststof |
Organisme |
56-dagen
NOEC [mg w.s. /kg] |
Opmerkingen |
Metamitron SC 700 |
Eisenia fetida |
21 |
Niet gecorrigeerd voor o.s. |
bodemmicro-organismen:
Goltix SC 700 heeft in concentraties van 4,76 en 24 mg w.s./kg na 28 dagen geen effect op de bodemademhaling van een loamy sand soil.
Goltix SC 700 heeft in concentraties van 4,76 en 24 mg w.s./kg na 28 dagen een effect van < 21% op de snelheid van de stikstofmineralisatie uit luzernemeel in een loamy sand soil.
Desamino-metamitron heeft geen effect op stikstofmineralisatie bij een dosering van 21,7 mg w.s./kg.
Beoordeling van het risico voor het milieu
Persistentie en uitspoeling
Persistentie in de bodem
Voor fenmedifam zijn de volgende laboratorium DT50-waarden beschikbaar: 42; 26 and 43 d (gemiddeld 37 dagen). Op basis van deze gegevens blijkt dat fenmedifam een gemiddelde laboratorium DT50-waarde heeft van < 90 dagen. De beschikbare veld DT50 waarden zijn 5,8; 9,0; 15,7; 39,9 en 13,3 dagen. Hiermee bedraagt de DT50 -waarde onder veldomstandigheden < 90 dagen.
Tevens kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat na 100 dagen er meer dan 70% grondgebonden residu van de begindosis in combinatie met minder dan 5% CO2 van de begindosis zal zijn gevormd.
Voor metaboliet MHPC zijn de volgende DT50-waarden beschikbaar: 12, < 3 en < 3 dagen (gemiddelde: 6 dagen). Op basis van deze gegevens blijkt dat mI een gemiddelde DT50-waarde heeft van < 90 dagen.
Gezien bovenstaande wordt voldaan aan de normen voor
persistentie zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Uitspoeling naar het ondiepe grondwater
(stand van zaken november 2005):
De nieuwe beslisboom uitspoeling inclusief het
nieuwe model GeoPEARL zijn eind 2004 vrijgegeven voor gebruik in de
toelatingsbeoordeling.
In een brief van minister Veerman van het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit aan de voorzitter van het College voor de Toelating
van Bestrijdingsmiddelen (CTB), vraagt hij het CTB om te anticiperen op de
revisie van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen
(Rumb 2000) voor wat betreft de beoordeling van uitspoeling naar het
grondwater.
Dit verzoek is gebaseerd op art. 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet (stand
van de wetenschap) in combinatie met art.6 van de Regeling (nieuwe modellen).
De uitspoeling van
fenmedifam en de metaboliet MHPC wordt in de eerste stap van de beslisboom berekend
met Pearl 2.2.2. en het FOCUS-scenario
Kremsmünster.
De invoer bestaat uit de worst-case dosering [van
Voor
de metabolieten is de dosering gecorrigeerd voor het maximale
vormingspercentage. Voor de berekening van uitspoeling en accumulatie is voor
de werkzame stof uitgegaan van de volgende invoergegevens:
PEARL: DT50
voor afbraaksnelheid in grond (bij 20°C): · Fenmedifam: 37 dagen
(range 26 - 43 dagen). · MHPC:
6 dagen (range < 3 – 12 d) Kom (pH-onafhankelijk): ·
Fenmedifam: 522 L/kg (range 386 - 631 L/kg). ·
MHPC: 129 L/kg (range 34 - 276 L/kg) Verzadigde dampspanning: 7,0x 10-10 Pa (25°C) Oplosbaarheid in water: 0,0018 g/L (20°C) Molecuulmassa: 300,3 g/mol. Maximale vormingspercentages: MHPC: 54% Dosering moederstof: 1,28 kg/ha Frequentie: 1 Overige parameters: standaard instelling PEARL |
Op basis van de
berekening met het PEARL-model gelden voor fenmedifam en de metaboliet de
volgende verwachtingen voor voorjaarstoepassing:
Tabel M.18 Uitspoeling
fenmedifam en metabolieten
Toepassing |
Stof |
Dosering w.s. |
Freq. |
Fractie
op |
Conc.
grondwater |
|
|
[kg/ha] |
|
bodem |
voorjaar
[mg/L] |
Suiker-en voederbieten |
fenmedifam |
1,28 |
1 |
0,3 |
<0,001 |
|
MHPC |
0,069 |
1 |
0,3 |
<0,001 |
Uit bovenstaande blijkt
dat de verwachte uitspoeling op grond van PEARL-modelberekeningen voor
fenmedifam en de metaboliet MHPC, voor al deze toepassingen kleiner is dan 0,01
mg/L. Derhalve voldoen de aangevraagde toepassingen aan de norm voor
uitspoeling conform de Uniforme Beginselen (UB).
Risicobeoordeling voor aquatische
organismen
Risicobeoordeling voor
waterorganismen
In tabel M.19 zijn voor fenmedifam en metaboliet MHPC de
normen voor toxiciteit waterorganismen afgeleid. De normen voor acute
blootstelling zijn 0,01 maal de L(E)C50-waarde (kreeftachtigen en
vissen) en 0,1 de laagste EC50-waarde voor algen en waterplanten. Per organisme
wordt de laagste waarde als norm genomen. De normen voor chronische
blootstelling zijn 0,1 maal de laagste NOEC-waarde voor zowel kreeftachtigen
als vissen. Per organisme wordt de laagste waarde als norm genomen.
Tabel M.19 Overzicht
normen toxiciteit waterorganismen fenmedifam en MHPC
Teststof |
Organisme |
Laagste |
Veiligheidsfactor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[µg/L] |
Fenmedifam |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
0,086 |
|
10 |
0,0086 |
8,6 |
|
Kreeftachtigen |
0,41 |
|
100 |
0,0041 |
4,1 |
|
Vissen |
1,1 |
|
100 |
0,011 |
11 |
|
Lemna |
0,23 |
|
10 |
0,023 |
23 |
|
Chronisch |
|
|
|
|
|
|
Kreeftachtigen |
|
0,025 |
10 |
0,0025 |
2,5 |
|
Vissen |
|
0,32 |
10 |
0,032 |
32 |
MHPC |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
30 |
|
10 |
3 |
3000 |
|
Kreeftachtigen |
14 |
|
100 |
0,14 |
140 |
|
Vissen |
75 |
|
100 |
0,75 |
750 |
Betasana SC |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Kreeftachtigen |
16,2 |
|
100 |
0,16 |
162 |
Daar de toxiciteit van de werkzame stof hoger
is dan die van het middel, wordt bij de risicobeoordeling gebruik gemaakt van
de toxiciteitsgegevens van de werkzame stof fenmedifam.
Het risico voor waterorganismen voor de
verschillende toepassingen van fenmedifam wordt ingeschat met behulp van berekeningen van de concentraties in het
oppervlaktewater (sloot van
TOXSWA: Fenmedifam: DT50 voor afbraaksnelheid in water bij 20°C: 0,14 dagen DT50 voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 0,14 dagen. Kom voor zwevend organische stof: 522 L/kg Kom voor sediment: 352 L/kg Metaboliet MHPC: DT50 voor afbraaksnelheid in water bij 20°C: 21 dagen DT50 voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 21 dagen. Kom voor zwevend organische stof: 129 L/kg Kom voor sediment: 129 L/kg Verzadigde dampspanning: 7,0x 10-10 Pa (25°C) Oplosbaarheid in water: 0,0018 g/L (20°C) Molecuulmassa:
fenmedifam 300,3 g/mol. Vormingspercentage
MHPC: 70% Relatieve
molmassa: 0,557 Overige parameters: standaard instelling TOXSWA |
Aangezien er nog geen standaard methode is om de
afzonderlijke afbraaksnelheden in water en sediment uit de water/sedimentstudie
te bepalen, wordt voorlopig de DT50 systeem in de waterfase
ingevuld en wordt geen afbraak in het sediment verondersteld. Dit laatste wordt
gesimuleerd door een DT50-waarde van 10000 dagen in te voeren. Deze methode komt overeen met de methode zoals
gebruikt in SLOOTBOX, er is als zodanig geen aanpassing van het toetsingskader
(state of art november 2005).
In de
tabel M.20 is voor fenmedifam en metaboliet MHPC per
toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentratie in het
oppervlaktewater aangegeven.
In tabel M.21 is aangegeven of er en zo ja, in
welke mate, overschrijding plaatsvindt van de normen voor waterorganismen.
Tabel M.20 Overzicht concentraties fenmedifam en MHPC in oppervlaktewater
Stof |
Dosering w.s. |
Freq. |
Emissie |
Corr.1 |
PIEC [mg/L]2 |
PEC212 |
PEC282 |
|
[kg/ha] |
|
[%] |
|
voorjaar |
voorjaar |
voorjaar |
Fenmedifam |
1,28 |
1 |
1 |
1 |
6,08 |
0,13 |
0,094 |
MHPC |
1,28 |
1 |
1 |
0,39 |
2,38 |
1,84 |
1,71 |
1 Correctie factor voor vormingspercentage en relatieve
molmassa
2 Berekend volgens
TOXSWA
Tabel M.21
Normoverschrijdingsfactoren fenmedifam en MHPC
Stof |
PIEC1/
(0,1*NOEC) |
PIEC1/
(0,01*LC50) |
PIEC1/
(0,01*LC50) |
PIEC1/
(0,1*NOEC) |
PEC211/
(0,1*NOEC) |
PEC281/
(0,1*NOEC) |
|
alg |
kreeft |
vis |
waterplant |
kreeft |
vis |
Fenmedifam |
0,71 |
1,48 |
0,55 |
0,26 |
0,052 |
0,003 |
MHPC |
<0,001 |
0,017 |
0,003 |
- |
- |
- |
1 Berekend volgens
TOXSWA
Wanneer de
normoverschrijdingsfactoren vermeld in tabel M.21 in ogenschouw worden genomen
blijkt dat er een risico is voor kreeftachtigen. De aanvrager wil hiervoor drift reducerende maatregelen op het etiket
opnemen. Met 75% drift reducerende spuitdoppen wordt het risico met ongeveer
een factor 2 verminderd. Gezien de normoverschrijding van 1.48 wordt dit
voldoende geacht. Daarom dient de volgende restrictiezin op het etiket te
worden gezet:
Om in het
water levende organismen te beschermen is de toepassing in percelen die grenzen
aan oppervlaktewater uitsluitend toegestaan indien gebruikt wordt gemaakt van
minimaal 75% driftreducerende spuitdoppen.
Voor metaboliet MHPC wordt er acuut wel voldaan. Er zijn geen chronische toxiciteitsgegevens
beschikbaar. De chronische blootstelling aan metaboliet MHPC is groter dan die
aan fenmedifam. De toxiciteit van de metaboliet is echter lager dan die van de
moederstof. Wanneer voor MHPC een gelijke chronische toxiciteit wordt
verondersteld als voor fenmedifam (0,025 mg/L voor Daphnia en 0,32 mg/L voor
vissen), zijn de chronische normoverschrijdingen 0,74 voor kreeftachtigen en
0,054 voor vissen. Deze aanname en normoverschrijdingen zijn realistisch omdat
fenmedifam binnen 2 dagen al voor het grootste gedeelte is omgezet in MHCP en
deze metaboliet dus bij de chronische toxiciteitstudies maximaal gevormd werd.
Hiermee wordt er voor metaboliet MHPC een gering risico verwacht en wordt er
voor deze metaboliet voldaan aan de norm voor waterorganismen, zoals opgenomen
in de Uniforme Beginselen.
Tankmix;
Betasana SC met ethofumesaat en metamitron
Omdat
de toepassing in bieten wordt aangevraagd binnen een LDS systeem, moet ook de
combinatietoxicologie worden bepaald. Dit wordt gedaan door de individuele
normoverschrijdingen van de werkzame stoffen bij elkaar op te tellen. De
toxiciteitswaarden voor waterorganismen voor ethofumesaat en metamitron, en de
afgeleidde normen zijn opgenomen in tabel M.22.
Tabel M.22 Toxiciteitswaarden voor ethofumesaat, metamitron en de afgeleide normen
Stof |
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|||||||
|
alg |
Waterplant |
kreeft |
vis |
Kreeft |
vis |
|||
ethofumesaat |
3,9 |
50 |
14 |
11 |
0,32 |
0,8 |
|||
metamitron |
0,2 |
- |
100 |
440 |
18 |
10 |
|||
|
|
|
|
|
|
||||
Veiligheidsfactor |
10 |
100 |
100 |
10 |
10 |
||||
|
Normen [μg/L] |
||||||||
ethofumesaat |
390 |
5000 |
140 |
110 |
32 |
80 |
|||
metamitron |
20 |
- |
1000 |
4400 |
1800 |
1000 |
|||
De
concentraties in het oppervlaktewater worden berekend m.b.v. het model TOXSWA,
waarbij voor
de werkzame stoffen de volgende gegevens worden ingevoerd:
TOXSWA: Overige
stoffen in de tankmix Ethofumesaat DT50 voor afbraaksnelheid in water bij 20°C: 162 dagen DT50 voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10000 dagen (default waarde). Kom voor zwevend organische stof: 86 L/kg Kom voor sediment: 86 L/kg Verzadigde dampspanning: 6,5·10-4 Pa (25°C) Oplosbaarheid in water: 50 mg/L (temperatuur afhankelijk) Molecuulmassa: 286,3 g/mol Overige parameters: standaard instelling TOXSWA Metamitron DT50 voor afbraaksnelheid in water bij 20°C: 25 dagen DT50 voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10000 dagen (default waarde). Kom voor zwevend organische stof: 100 L/kg Kom voor sediment: 100 L/kg Verzadigde dampspanning: 8,6·10-7 Pa (25°C) Oplosbaarheid in water: 1700000 mg/L (temperatuur afhankelijk) Molecuulmassa: 202,2 g/mol Overige
parameters: standaard instelling TOXSWA |
In de
tabel M.23 is voor fenmedifam en metaboliet MHPC per
toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentratie in het
oppervlaktewater aangegeven.
In tabel M.24 is aangegeven of er en zo ja, in
welke mate, overschrijding plaatsvindt van de normen voor waterorganismen.
Tabel M.23 Overzicht concentraties in oppervlaktewater voor de
tankmix
Toepassing |
stof |
max. dosering w.s. [kg/ha] |
max. freq. |
Emissie [%] |
PIEC pp. Water [mg/L]1 |
PEC21
opp. water [mg/L]1 |
PEC28
opp. water [mg/L]1 |
Suiker-/voe-derbieten |
fenmedifam |
0,08 |
3 |
1 |
0,379 |
0,023 |
0,018 |
|
ethofumesaat |
0,25 |
3 |
1 |
3,28 |
2,88 |
2,68 |
|
metamitron |
0,35 |
3 |
1 |
4,32 |
3,46 |
3,26 |
1 Berekend volgens
TOXSWA
Tabel M.24
Normoverschrijdingsfactoren fenmedifam en MHPC
Stof |
PIEC1/
(0,1*NOEC) |
PIEC1/
(0,01*LC50) |
PIEC1/
(0,01*LC50) |
PIEC1/
(0,1*NOEC) |
PEC211/
(0,1*NOEC) |
PEC281/
(0,1*NOEC) |
|
alg |
kreeft |
vis |
waterplant |
kreeft |
vis |
fenmedifam |
0,044 |
0,092 |
0,034 |
0,016 |
0,0092 |
0,0021 |
ethofumesaat |
0,0084 |
0,032 |
0,030 |
<0,001 |
0,090 |
0,034 |
metamitron |
0,22 |
0,0043 |
<0,001 |
- |
0,0019 |
0,0033 |
totaal |
0,27 |
0,12 |
0,064 |
0,016 |
0,10 |
0,039 |
1 Berekend volgens
TOXSWA
Uit
bovenstaande tabel blijkt dat het risico bij de het gebruikt van het LDS
systeem bij de toepassing in bieten, het risico gering is en er wordt voldaan
aan de norm voor waterorganismen, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling
voor bioconcentratie
Voor fenmedifam is een
BCF-waarde van 165 L/kg beschikbaar. Aangezien de BCF > 100 L/kg en de stof
niet makkelijk biologisch afbreekbaar is, bestaat er een risico voor
bioconcentratie. Volgens het guidance document on aquatic ecotoxicology moet er
dan gekeken worden naar:
1) Direct long-term effects in fish due
to bioconcentration;
2) Secondary poisoning for birds and
mammals;
3) Biomagnification in aquatic food
chains
Ad 1)
Een ELS studie moet geleverd worden wanneer 100 < BCF < 1000 en de EC50
w.a. < 0.1 mg/L. Een FLS studie is vereist als BCF > 1000. Deze triggers
worden bij fenmedifam niet overschreden.
Ad 2)
Uit de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren blijkt dat er geen risico is
voor doorvergiftiging.
Ad 3)
de BCF > 1000 en de eliminatie binnen 14 dagen in de BCF studie < 95% en
deDT90 water > 100 days). Deze triggers worden bij fenmedifam
niet overschreden.
Hiermee voldoet
fenmedifam aan de normen voor bioconcentratie zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB)
Risicobeoordeling voor sedimentorganismen
Het risico voor
sedimentorganismen voor de toepassing van fenmedifam wordt eveneens ingeschat met behulp van
berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van
Hiermee is het risico
voor sedimentorganismen bij de aangevraagde toepassingen van Betasana SC gering
en wordt er voldaan aan de norm voor toxiciteit sedimentorganismen zoals
opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling
tankmix
Voor ethofumesaat is een NOEC van > 5 mg/L vastgesteld.
De hoogste PIEC berekend in TOXWA bedraagt 3,28 µg/L. De maximale normoverschrijding is dan 3,28 / 5000 = <0,001.
Metamitron is niet in het sediment aangetroffen.
Hiermee is het risico voor sedimentorganismen voor de tankmix gering, en wordt er voldaan aan de norm voor toxiciteit sedimentorganismen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor terrestrische organismen
Risicobeoordeling voor vogels
Vogels kunnen worden blootgesteld aan Betasana SC door voedsel (bespoten insecten, zaden, bladeren), het drinken van oppervlaktewater en als gevolg van doorvergiftiging.
Voedsel en drinkwater
In de Uniforme Beginselen (UB) is de norm voor
acute blootstelling gesteld op 0,1*LD50-waarde, de norm voor korte termijn
blootstelling 0,1*LC50-waarde en de norm voor chronische
blootstelling gesteld op 0,2*NOEC-waarde. Zie tabel M.25 voor de
toxiciteitswaarden van fenmedifam, Betasana SC, en voor de stoffen uit het LDS
systeem.
Tabel M.25: Overzicht toxiciteitswaarden fenmedifam, Betasana SC, ethofumesaat en metamitron voor vogels
Stof/middel |
LD50 [mg w.s./kg lg] |
LC50 [mg/kg voer] |
NOEC [mg/kg voer] |
Fenmedifam w.s. |
>2500 |
>20001 |
1200 |
|
>318 |
- |
- |
Ethofumesate |
>2000 |
>5600 |
- |
Metamitron |
900 |
>5000 |
1000 |
1Alleen
NOEC waarden beschikbaar.
De concentratie in het voer is berekend door
middel van de relatie opgesteld door Luttik (2001). Zie tabel M.26 voor de PIEC
in het voer en tabel M.13 voor de normoverschrijdingsfactoren. De PIEC voer is
voor beide toepassingen gelijk. De risico’s worden berekend voor een kleine
vogelsoort met een lichaamsgewicht van
Tabel M.26
Concentratie fenmedifam en Betasana SC en tankmix in voer
Stof / middel |
Dosering |
Concentratie in voer |
Aantal toepassingen |
PIECvoer |
|
kg w.s./ha |
mg w.s./kg |
|
mg w.s./kg |
Fenmedifam
w.s. |
1,28 |
32 |
1 |
32 |
|
1,28 |
32 |
1 |
32 |
Tankmix |
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,080 |
2 |
3 |
6 |
Ethofumesaat |
0,25 |
6,25 |
3 |
18,75 |
Metamitron |
0,35 |
8,75 |
3 |
26,25 |
* 50-percentiel concentratie
in het voer direct na de toepassing op “bladeren, bladerrijk gewas,
voedergewassen en kleine zaden” is volgens Luttik (2001): 25 * D (D=dosering in
kg/ha)
Tabel M.27
Normoverschrijdingsfactoren fenmedifam, Betasana SC en tankmix via voer
Stof/middel |
Normoverschrijding PIECvoer*DFI/0,1*LD50 |
Normoverschrijding PIECvoer/0,1*LC50 |
Normoverschrijding PIECvoer/0,2*NOEC |
Fenmedifam
w.s. |
<0,037 |
<0,16 |
0,13 |
|
<0,29 |
- |
- |
Tankmix |
|
|
|
Fenmedifam |
<0,007 |
<0,03 |
0,025 |
Ethofumesaat |
<0,027 |
<0,033 |
- |
Metamitron |
0,085 |
<0,053 |
0,13 |
totaal |
0,12 |
<0,11 |
0,16 |
Zie tabel M.28 voor de normoverschrijdingsfactoren
voor blootstelling via drinkwater.
Tabel M.28 Normoverschrijdingsfactor fenmedifam, Betasana SC en tankmix via
drinkwater
Stof / middel |
Dosering (kg w.s./ha) |
Drift |
PIEC water* (µg w.s./L) |
Normoverschrijding PIEC*DWI/(0,1*LD50) |
Fenmedifam |
1,28 |
1% |
6,08 |
<0,001 |
|
1,28 |
1% |
6,08 |
<0,001 |
Tankmix |
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,080 |
1% |
0,379 |
<0,001 |
Ethofumesaat |
0,25 |
1% |
3,28 |
<0,001 |
Metamitron |
0,35 |
1% |
4,32 |
<0,001 |
totaal |
|
|
|
<0,003 |
*berekend volgens TOXSWA
Uit bovenstaande blijkt dat er een gering risico
is voor vogels via voer en drinkwater. Derhalve wordt er voldaan aan de norm
acute en chronische norm voor vogels, zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen.
Doorvergiftiging
Doorvergiftiging via vissen
Het risico voor vogels als gevolg van doorvergiftiging, via
de opname van blootgestelde vissen, wordt bepaald door de concentratie in de
vis te toetsen aan de chronische norm voor vogels. Voor fenmedifam wordt bij de
berekening van het risico voor doorvergiftiging in eerste instantie uitgegaan
van de hoogste berekende PEC28 in oppervlaktewater van 0,094 µg/L.
Uitgaande van deze concentratie, een gemiddelde gemeten BCF van 165 L/kg en een
NOEC van 1200 mg/kg voer bedraagt voor fenmedifam de normoverschrijding (PEC x
BCF) / (0,2 x NOEC) = < 0,001.
Voor ethofumesaat is
geen chronische toxiciteit voor vogels afgeleid, maar de stof is acuut weinig
toxisch voor vogels. De BCF en concentratie in het water is lager dan die voor
fenmedifam. Voor metamitron is de BCF 1 L/kg, waardoor de concentratie in
vissen gering is.
Derhalve wordt voor alle toepassingen een gering risico verwacht voor doorvergiftiging door de opname van blootgestelde vissen.
Regenwormen
Het risico voor vogels als gevolg van doorvergiftiging, via de opname van blootgestelde regenwormen, moet worden bepaald door de concentratie fenmedifam in de regenworm te toetsen aan de chronische norm voor vogels. De concentratie in de regenworm wordt berekend door de concentratie in de bodem, uitgedrukt in natgewicht, te vermenigvuldigen met de BCF(regenworm). Vanwege het ontbreken van experimentele gegevens wordt de bioconcentratiefactor voor wormen (BCFworm) berekend met behulp van de formules zoals opgenomen in de HTB 0.2, onderdeel Risico voor vogels en zoogdieren, Module E Indirecte blootstelling. Uitgaande van log(KOW) = 3,59 en KOM = 522 L/kg wordt de BCF geschat op 7,18 kgwwt/kgwwt. De concentratie in de grond wordt berekend met behulp van de formules zoals opgenomen in de HTB 0.2, onderdeel Regenwormen, paragraaf 3 Beoordelingsmethodiek, en gecorrigeerd naar natgewicht grond. De maximale worst-case fractie die de bodem bereikt is 0,7 (toepassing bieten). Het risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van wormen is dan wordt berekend met: (PEC(grond,lang) ´ BCF)/(0,2 x NOEC(vogels)). De PEC en normoverschrijdingen zijn weergegeven in tabel M.29.
Tabel M.29
Normoverschrijding door doorvergiftiging bij regenworm als voedsel
Toepassing |
PEC28,
grond, wet weight |
BCFregenworm |
PECregenworm |
Normoverschrijding PECregenworm
/0,2*NOEC |
|
mg w.s./kg |
L/kg |
mg/kg |
|
Fenmedifam |
0,26 |
7,18 |
1,87 |
0,0078 |
Voor ethofumesaat is geen
chronische toxiciteit voor vogels afgeleid, maar de stof is acuut weinig
toxisch voor vogels. De concentratie in bodem en de log Kow (2,70) zijn lager
dan voor fenmedifam. Voor metamitron is de Log Kow 0,83 en is BCF in
regenwormen gering. Hiermee wordt het risico op doorvergiftiging voor de
stoffen uit de tankmix gering geacht.
Uit bovenstaande blijkt dat alle onderhavige toepassingen voldoen aan de norm voor doorvergiftiging van vogels, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling voor zoogdieren
Zoogdieren kunnen worden blootgesteld aan Betasana SC door voedsel (bespoten insecten, zaden, bladeren), het drinken van oppervlaktewater en als gevolg van doorvergiftiging.
Voedsel en drinkwater
In de Uniforme Beginselen (UB) is de norm voor
acute blootstelling gesteld op 0,1*LD50-waarde, de norm voor korte
termijn blootstelling 0,1*LC50-waarde en de norm voor chronische
blootstelling gesteld op 0,2*NOEC-waarde. Zie tabel M.30 voor de
toxiciteitswaarden van fenmedifam, ethofumesaat en metamitron.
Tabel M.30: Overzicht toxiciteitswaarden fenmedifam, ethofumesaat en metamitron voor zoogdieren
Stof |
LD50 [mg w.s./kg lg] |
NOEC [mg/kg voer] |
Fenmedifam |
>8000 |
100 |
Ethofumesaat |
>5000 |
9900 |
Metamitron |
2000 |
50 |
De concentratie in het voer is berekend door
middel van de relatie opgesteld door Luttik (2001). Zie tabel M.31 voor de PIEC
in het voer en tabel M.32 voor de normoverschrijdingsfactoren. De PIEC voer is
voor beide toepassingen gelijk. De risico’s worden berekend voor een klein
zoogdier met een lichaamsgewicht van
Tabel M.31
Concentratie fenmedifam, ethofumesaat en metamitron in voer
Stof |
Dosering |
Concentratie in voer |
Aantal toepassingen |
PIECvoer |
|
kg w.s./ha |
mg w.s./kg |
|
mg w.s./kg |
Fenmedifam |
1,28 |
32 |
1 |
32 |
Tankmix |
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,080 |
2 |
3 |
6 |
Ethofumesaat |
0,25 |
6,25 |
3 |
18,75 |
Metamitron |
0,35 |
8,75 |
3 |
26,25 |
* 50-percentiel concentratie
in het voer direct na de toepassing op “bladeren, bladerrijk gewas,
voedergewassen en kleine zaden” is volgens Luttik (2001): 25 * D (D=dosering in
kg/ha)
Tabel M.32
Normoverschrijdingsfactoren fenmedifam via voer
Stof |
Normoverschrijding PIECvoer*DFI/0,1*LD50 |
Normoverschrijding PIECvoer/0,2*NOEC |
Fenmedifam |
<0,0068 |
1,6 |
Tankmix |
|
|
Fenmedifam |
<0,0013 |
0,3 |
Ethofumesaat |
<0,0064 |
0,0095 |
Metamitron |
0,22 |
2,63 |
Totaal |
0,23 |
2,9 |
Uit tabel M.32 blijkt dat chronisch risico voor
zoogdieren in eerste instantie niet uit te sluiten is. Wanneer er voor de
chronische toxiciteit rekening wordt gehouden met afbraak over een periode van
28 dagen en een default waarde voor afbraak vanaf blad van 10 dagen, wordt de
PECtwavoer 14,1. De normoverschrijding bedraagt dan 0,71.
In
C-156.3.10 (april 2005). blijkt de DT50 voor metamitron vanaf blad < 2 dagen
te zijn. Voor de andere stoffen wordt uitgegaan van de default waarde van 10
dagen.Voor de tankmix bedragen de PECtwavoer
voor fenmedifam, ethofumesaat en metamitron respectievelijk 2,65; 8,27 en 2,70
mg/kg voer. De normoverschrijdingsfactoren worden dan 0,13; 0,0042 en 0,27
Hiermee is het chronisch risico voor zoogdieren
gering.
Zie tabel M.33 voor de normoverschrijdingsfactoren
voor blootstelling via drinkwater.
Tabel M.33
Normoverschrijdingsfactor fenmedifam, ethofumesaat en metamitron via drinkwater
Stof |
Dosering (kg w.s./ha) |
Drift |
PIEC water* (µg w.s./L) |
Normoverschrijding PIEC*DWI/(0,1*LD50) |
Fenmedifam |
1,28 |
1% |
6,08 |
<0,001 |
Tankmix |
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,080 |
1% |
0,379 |
<0,001 |
Ethofumesaat |
0,25 |
1% |
3,28 |
<0,001 |
Metamitron |
0,35 |
1% |
4,32 |
<0,001 |
totaal |
|
|
|
<0,003 |
*berekend volgens TOXSWA
Uit bovenstaande blijkt dat er een gering risico
is voor zoogdieren via voer en drinkwater. Derhalve wordt er voldaan aan de
norm acute en chronische norm voor zoogdieren, zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen.
Doorvergiftiging
Doorvergiftiging via vissen
Het risico voor zoogdieren als gevolg van doorvergiftiging,
via de opname van blootgestelde vissen, wordt bepaald door de concentratie in
de vis te toetsen aan de chronische norm voor zoogdieren. Voor fenmedifam wordt
bij de berekening van het risico voor doorvergiftiging in eerste instantie
uitgegaan van de hoogste berekende PEC28 in oppervlaktewater van
0,094 µg/L. Uitgaande van deze concentratie, een gemiddelde gemeten BCF van 165
L/kg en een NOEC van 100 mg/kg voer bedraagt voor fenmedifam de
normoverschrijding (PEC x BCF) / (0,2 x NOEC) = < 0,001.
Voor ethofumesaat en
metamitron zijn BCF waarden van 144 en 1 L/kg beschikbaar. De PEC28
dagen bedraagt respectievelijk 2,68 en 3,26 µg/L. De normoverschrijdingen zijn
dan 0,019 en <0,001.
Derhalve wordt voor alle toepassingen een gering risico verwacht voor doorvergiftiging door de opname van blootgestelde vissen.
Regenwormen
Het risico voor zoogdieren als gevolg van doorvergiftiging, via de opname van blootgestelde regenwormen, moet worden bepaald door de concentratie fenmedifam in de regenworm te toetsen aan de chronische norm voor zoogdieren. De concentratie in de regenworm wordt berekend door de concentratie in de bodem, uitgedrukt in natgewicht, te vermenigvuldigen met de BCF(regenworm). Vanwege het ontbreken van experimentele gegevens wordt de bioconcentratiefactor voor wormen (BCFworm) berekend met behulp van de formules zoals opgenomen in de HTB 0.2, onderdeel Risico voor vogels en zoogdieren, Module E Indirecte blootstelling. Uitgaande van log(KOW) = 3,59 en KOM = 522 L/kg wordt de BCF geschat op 7,18 kgwwt/kgwwt. De concentratie in de grond wordt berekend met behulp van de formules zoals opgenomen in de HTB 0.2, onderdeel Regenwormen, paragraaf 3 Beoordelingsmethodiek, en gecorrigeerd naar natgewicht grond. De maximale worst-case fractie die de bodem bereikt is 0,7 (toepassing bieten). Het risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van wormen is dan wordt berekend met: (PEC(grond,lang) ´ BCF)/(0,2 x NOEC(zoogdier)). De PEC en normoverschrijdingen zijn weergegeven in tabel M.34.
Tabel M.34
Normoverschrijding door doorvergiftiging bij regenworm als voedsel
Stof |
PEC28,
grond, wet weight |
BCFregenworm |
PECregenworm |
Normoverschrijding PECregenworm
/0,2*NOEC |
|
mg w.s./kg |
L/kg |
mg/kg |
|
Fenmedifam |
0,26 |
7,18 |
1,87 |
0,094 |
Tankmix |
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,049 |
7,18 |
0,35 |
0,018 |
Ethofumesaat |
0,15 |
5,62 |
0,84 |
<0,001 |
Metamitron |
0,21 |
0,065 |
0,014 |
0,0014 |
totaal |
|
|
|
0,020 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat alle onderhavige toepassingen voldoen aan de norm voor doorvergiftiging van zoogdieren, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling
voor bijen en hommels
Op grond van de verhouding tussen dosering (
Voor ethofumesaat en metamitron zijn de doseringen
respectievelijk 250 en 350 g/bij en de toxiciteit 50 en 100 µg/bij. De
verhouding is dan 250/50 = 5 voor ethofumesaat en 350/100 = 3,5 voor
metamitron. In alle gevallen zijn de combinaties <50. Hiermee voldoet deze
toepassing aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Risicobeoordeling voor niet-doelwit arthropoden
Standaardsoorten: Typhlodromus pyri en Aphidius
rhopalosiphi:
In standaard laboratoriumtests vertoonde de geteste
standaardsoort T. pyri een maximaal
reductiepercentage van 61% voor mortaliteit na toepassing van doseringen van
In een extended laboratoriumtest met A. rhopalosiphi werd reductiepercentage van 92% gevonden bij
dosering van
Op basis van de oude wijze van toetsen voldoet T. pyri niet aan de norm, IOBC <30%. Voor deze standaardsoort is op de nieuwe wijze getoetst, waarbij de verhouding tussen blootstelling en toxiciteit wordt bepaald, het zogenaamde hazard quotient. De norm voor de HQ ligt op 2 bij gewone laboratorium testen en op 1 bij extended laboratorium testen.
Uitgangspunt bij deze vorm van toetsing is de LR50-waarde, de dosering in g/ha waarbij de helft van de te beschouwen individuen effecten vertoont. Voor Betasana SC is alleen een extended laboratorium studie geleverd.
In-field HQ
= dosering x MAF / LR50
Off-field
HQ = dosering x driftpercentage x MAF/LR50
In-field toetsing
Met een dosering van 1,28
kg/ha en een multiple applicationfactor (MAF) van 1 en een LR50-waarde
van 0,403 kg/ha is de HQ voor de standaardsoort T. pyri bepaald op 3,14. Voor de in-field
situatie voldoen de huidige toepassingen niet aan de norm voor niet-doelwit
arthropoden en is een adequate risicobeoordeling vereist.
Off-field
toetsing
Voor de blootstelling
off-field wordt standaard uitgegaan van een driftpercentage van 10% (HTB 0.2).
Bij een dosering van 1,28 kg/ha, een MAF van 1 en een LR50 van 0,403
kg/ha is de HQ voor de standaardsoort T. pyri 0,31. De huidige
toepassing voldoet in de off-field situatie.
Andere
soorten
Er zijn geen andere soorten
getest met Betasana SC. Uit de eindpuntenlijst voor fenmedifam blijkt echter
wel dat voor Chrysoperla carnea,
Syrphus corollae, Trichogramma cacoeciae, Bembidion lampros, Poecilus
cupreus, Aleochara bilineata en Erigone
atra er geen negatieve
effecten > 30% zijn gevonden bij doseringen van minimaal
Conclusie:
Uit bovenstaande blijkt dat er voor de off-field
situatie wordt voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden, zoals
opgenomen in de Uniforme Beginselen. Voor de in-field situatie wordt er niet voldaan
wat betreft Typhlodromus pyri.
De aanvrager stelt voor een waarschuwingszin op het
etiket te plaatsen. Onder het huidige toestingskader HTB 0.2, is dit nog
toegestaan. Derhalve dient de volgende waarschuwingszin op het etiket te worden
geplaatst:
Dit middel
is gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling.
Tankmix
Er zijn geen gegevens voor de toxiciteit van de
tankmix voor niet doelwit arthropoden. Ethofumesaat laat echter geen effecten
zien op Aleochora bilineata, Chrysoperla carnea, Coccinella septempunctata,
Syrphus corollae en Poecilus cupreus bij concentraties tot 0,8
kg/ha. Metamitron is onschadelijk voor Aphidius rhopalosiphi, Typhlodromus
pyri, Aleochara bilineata, Coccinella septempunctata en Pardosa spp. tot een dosering van
2,8 kg/ha. In beide gevallen is dit meer dan de maximale driemalige dosering.
De concentratie fenmedifam in de tankmix bedraagt 3 x 0,08 kg/ha, en ligt onder
da LC50 waarde van 0,403 kg/ha voor Typhlodromus pyri.
Hieruit blijkt dat er voor de tankmix wordt voldaan aan de norm voor
niet-doelwitarthropoden, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling
voor regenwormen
De norm voor regenwormen wordt
gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de norm
voor de PIEC gesteld wordt op 0,1 maal de LC50. De norm bedraagt op
basis van de naar 4,7% organische stof genormaliseerde 14-dagen LC50 van
fenmedifam (> 162 mg w.s./kg, afkomstig van Betasana SC) voor regenwormen
van 7,61 mg/kg.
Voor ethofumesaat is een LC50
beschikbaar van 134 mg/kg. Gecorrigeerd naar 4,7% o.m. is dit 63 mg/kg.
De norm is dan 6,3 mg/kg.
Voor metamitron is er een LC50
beschikbaar van 914 mg/kg. De norm is dan 91,4 mg/kg.
Tabel M.35 Overzicht concentraties in bodem en normoverschrijding
Stof |
Dosering
[kg/ha]1 |
Freq. |
Inter-val [dag] |
Fractie op bodem |
PIEC bodem [mg/kg] |
Norm-overschrijding |
Fenmedifam |
totaal 1,28 |
1-3 |
7-10 |
0,7 |
1,19 |
0,16 |
Tankmix |
|
|
|
|
|
|
Fenmedifam |
0,08 |
3 |
7 |
0,7 |
0,22 |
0,029 |
Ethofumesaat |
0,25 |
3 |
7 |
0,7 |
0,69 |
0,11 |
Metamitron |
0,35 |
3 |
7 |
0,7 |
0,96 |
0,011 |
totaal |
|
|
|
|
|
0,15 |
De
verhouding PIEC/LC50 is > 0,001, de frequentie is 1-3 x en de DT90-waarde
is <100. Derhalve is sublethaal onderzoek niet noodzakelijk.
Er zijn echter wel gegevens geleverd, dus wordt de
sublethale risicobeoordeling toch uitgevoerd. De
sublethale norm wordt gesteld op 0,2 maal de NOEC. Voor fenmedifam is er een
gecorrigeerde NOEC beschikbaar van 10,35 mg w.s./kg. De norm is dan 2,07. De
normoverschrijding is PIEC/0,2*NOEC = 0,57.
Voor ethofumesaat is er een
NOEC van > 25 mg/kg beschikbaar. Gecorrigeerd voor 4,7% o.m. bedraagt dit
11,75 mg/kg. De norm is dan 2,35 mg/kg. Voor metamitron is er een NOEC van 21
mg/kg beschikbaar. De norm is dan 4,2 mg/kg. De normoverschrijdingen zijn
respectievelijk 0,29 en 0,23. De normoverschrijding van fenmedifam in de
tankmix bedraagt 0,11. De totale normoverschrijding in de tankmix is dan 0,63.
Hiermee voldoet de onderhavige toepassingen van Betasana SC aan de chronische norm voor regenwormen, zoals
opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling
voor bodemmicro-organismen
In een laboratoriumstudie zijn geen effecten
gevonden bij doseringen tot 13 mg w.s./kg grond. Deze dosering is zeker een
factor 10 hoger dan de hier aangevraagde dosering (1,19 mg w.s./kg). In een
uitgevoerde veldstudie waren er in de eerste twee weken wel effecten op
nitrificatie en respiratie, maar deze effecten waren omkeerbaar en verdwenen
binnen ecologische relevante perioden. Aangezien het reductiepercentage <
25% na 100 dagen is, wordt er voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen
zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen
(UB).
Voor ethofumesaat zijn er niet-significante effecten
gevonden op de bodemrespiratie bij een concentratie van 2 mg/kg grond. Voor de
nitrificatie zijn er effecten gevonden (28%) bij 6,5 mg/kg grond. Bij lagere
doseringen zijn geen effecten gevonden.
Voor metamitron werden er bij doseringen van 24
mg/kg grond na 28 dagen geen effecten > 25% gevonden. Hiermee worden bij de
gebruikelijke dosering (0,69 mg ethofumesaat/kg en 0,96 mg metamitron/kg), geen
negatieve effecten verwacht bij toepassing in de tankmix. Derhalve wordt voor
de tankmix voldaan aan de norm voor micro-organismen, zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen.
Restrictiezinnen
De volgende zinnen dienen op het etiket te worden
opgenomen:
Om in het
water levende organismen te beschermen is de toepassing in percelen die grenzen
aan oppervlaktewater uitsluitend toegestaan indien gebruikt wordt gemaakt van
minimaal 75% driftreducerende spuitdoppen.
Dit middel
is gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling.
Etikettering
Voorstel voor classificatie werkzame stof
fenmedifam (symbolen en R-zinnen)
Symbool: |
N |
met als
onderschrift: Milieugevaarlijk |
R-zinnen |
R50/R53 |
Zeer giftig
voor in het water levende organismen, kan in het aquatisch milieu op lange
termijn schadelijke effecten veroorzaken |
Voorstel voor classificatie en etikettering
formulering met betrekking tot het milieu
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de geleverde formuleringstoxicologie voor het middel en de eigenschappen van de hulpcomponenten, wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
Gevaarsymbool: |
N |
aanduiding: |
Milieugevaarlijk |
R-zinnen |
R50/53 |
Zeer vergiftig voor in het water levende organismen, kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken. |
|
|
|
|
|
S-zinnen |
S60 |
Deze stof en de
verpakking als gevaarlijk afval afvoeren. (Deze zin hoeft niet te worden
vermeld op het etiket indien u deelneemt aan het verpakkingenconvenant, en op
het etiket het STORL-vignet voert, en ingevolge dit convenant de
toepasselijke zin uit de volgende verwijderingszinnen op het etiket vermeldt:
1) Deze verpakking is bedrijfsafval, mits deze is schoongespoeld, zoals
wettelijk is voorgeschreven. 2) Deze verpakking is bedrijfsafval, nadat deze
volledig is geleegd. 3) Deze verpakking dient nadat deze volledig is geleegd
te worden ingeleverd bij een KCA-depot. Informeer bij uw gemeente.) |
|
|
S61 |
Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale instructies/veiligheidskaart. |
|
Specifieke vermeldingen (DPD-zin): |
- |
- |
|
|
|
|
Eventuele toelichting op verschil met voorstel aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
N gebaseerd op de toxiciteit van de a.s. voor algen en richtlijn 2006/8/EG. |
R-zinnen: |
R50/53 gebaseerd op de toxiciteit van de a.s. voor algen en richtlijn 2006/8/EG. |
S-zinnen |
S60 en S61 worden toegekend aan middelen met R50(/53). |
Overige: |
- |
Conclusie met
betrekking tot milieu
1.
Fenmedifam en
de metaboliet MHPC voldoen aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in
de Uniforme Beginselen (UB).
2.
de aangevraagde
toepassing van Betasana SC voldoet aan de normen voor uitspoeling naar het
ondiepe grondwater zoals opgenomen de Uniforme Beginselen (UB).
3.
de maximale
toepassing van Betasana SC voldoet aan de normen voor toxiciteit
waterorganismen, indien er een restrictiezin op het etiket wordt opgenomen.
4.
de toepassing
van Betasana SC in bieten, bij gebruik van een standaard LDS systeem voldoet
aan de normen voor toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
5.
Fenmedifam
voldoet aan de normen voor bioconcentratie zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
6.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor sedimentorganismen zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen (UB).
7.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
8.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
9.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen (UB).
10.
de maximale toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in
de Uniforme Beginselen (UB), indien er een waarschuwingszin op het etiket wordt
geplaatst.
11.
de toepassing
van Betasana SC in bieten, bij gebruik van een standaard LDS systeem voldoet
aan de normen voor toxiciteit niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
12.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB)
13.
de onderhavige toepassing van Betasana SC voldoet voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen
in de Uniforme Beginselen (UB).
Eindconclusie
Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing is het middel Betasana SC, op basis van de werkzame stof fenmedifam, voldoende werkzaam en heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van de mens en het milieu.
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen): |
|||
|
|||
Gevaarsymbool: |
Xi |
aanduiding: |
Irriterend |
|
N |
aanduiding: |
Milieugevaarlijk |
R-zinnen |
36 |
Irriterend voor de ogen |
|
|
43 |
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid |
|
|
50/53 |
Zeer vergiftig voor in het water levende organismen, kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken. |
|
S-zinnen |
36/37 |
Draag geschikte handschoenen en beschermende kleding |
|
|
46 |
In geval van inslikken, onmiddellijk een arts raadplegen (indien mogelijk dit etiket tonen) |
|
|
60 |
Deze stof en de
verpakking als gevaarlijk afval afvoeren. (Deze zin hoeft niet te worden
vermeld op het etiket indien u deelneemt aan het verpakkingenconvenant, en op
het etiket het STORL-vignet voert, en ingevolge dit convenant de
toepasselijke zin uit de volgende verwijderingszinnen op het etiket vermeldt:
1) Deze verpakking is bedrijfsafval, mits deze is schoongespoeld, zoals
wettelijk is voorgeschreven. 2) Deze verpakking is bedrijfsafval, nadat deze
volledig is geleegd. 3) Deze verpakking dient nadat deze volledig is geleegd
te worden ingeleverd bij een KCA-depot. Informeer bij uw gemeente.) |
|
|
61 |
Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale instructies/veiligheidskaart. |
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
|
|
|
|
Gewasbeschermings-middelenzin: DPD-zin |
DPD01 |
Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
nvt |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
nvt |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
N gebaseerd op de toxiciteit van de a.s. voor algen en richtlijn 2006/8/EG. |
R-zinnen: |
R38 wordt niet aan de formulering toegekend aangezien deze classificatie niet is gebleken uit de acute huidirritatiestudie. R50/53 gebaseerd op de toxiciteit van de a.s. voor algen en richtlijn 2006/8/EG. |
S-zinnen |
S2, S13 en S20/21 worden niet standaard aan beroepsmatige middelen toegekend voor het aspect toxicologie. S36/37 wordt verplicht toegekend aan formuleringen met de classificatie R43. S24 is niet verplicht op basis van de toegekende R-zinnen en overbodig vanwege het toekennen van R36/37. S46 wordt door het CTB standaard toegekend aan formuleringen met R36 S60 en S61 worden toegekend aan middelen met R50(/53). |
Overige: |
- |
Annex 1 – GAP (Betasana SC 20040042 TG)
[1] De methodologie is beschreven in het rapport "The
new decision tree for the evaluation of pesticide leaching from soils",
A.M.A van der Linden, J.J.T.I. Boesten, A.A. Cornelese, R. Kruijne, M. Leistra,
J.B.H.J. Linders, J.W. Pol, A. Tiktak and A.J. Verschoor, RIVM report
601450019/2004, RIVM, Bilthoven (2004).