MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Toelatingsnummer 9431 N

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ,
in overeenstemming met
DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER en
DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID,

beslissende op de aanvraag d.d. 23 februari 1995 (aanvraagnummer 95-070 TT) tot verkrijging van een verlenging van de toelating voor het middel Luxan Pyrethrum Vloeibaar, toelatingsnummer 9431 N,

gelet op de artikelen 3, 3a, 4, en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288),

BESLUIT:

Enig artikel

In zijn besluit van 17 mei 1996 betreffende de toelating van het bestrijdingsmiddel

Luxan Pyrethrum Vloeibaar

onder toelatingsnummer 9431 N, wordt het bepaalde onder § 1, onder 2, op gronden als in bijlage 1 dezes vermeld, vervangen door:

"2. De toelating geldt tot 1 september 2002."

Een belanghebbende kan tegen dit besluit een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Als een bezwaarschrift wordt ingediend, moet dit binnen 6 weken na dagtekening van dit besluit worden verzonden naar: Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, t.a.v. het Bureau bezwaarschriften en geschillen, Postbus 20401, 2500 EK 's-Gravenhage.

Wageningen, 26 september 1997

DE MINISTER VAN LANDBOUW,
NATUURBEHEER EN VISSERIJ,
voor deze:
HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,


(voorzitter)

Aan:

LUXAN B.V.
INDUSTRIEWEG 2
6662 PA ELST

MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

BIJLAGE I bij het verlengingsbesluit van het middel Luxan Pyrethrum Vloeibaar,

toelatingsnummer 9431 N

I PYRETHRINEN

Betreft aanvragen tot verlenging van de toelating van middelen ter bestrijding van insecten op basis van de werkzame stof pyrethrinen. De te bestrijden organismen zijn: vliegen, luizen, mijten, muggen, motten, wespen, klanders, meelkevers, tabakskevers, trips, wantsen, rupsen en vlooien. De toepassingsgebieden zijn:

L-middelen:

1. kamerplanten

2. sierplanten in de tuin

3. fruit-, groente- en siergewassen.

De einddatum van pyrethrinen is 1 september 1997.

De aanvragen zijn ingediend op een C-formulier, derhalve hoefde geen compleet dossier geleverd te worden.

Deze bijlage omvat het Collegebesluit met betrekking tot alle landbouwbestrijdingsmiddelen op basis van pyrethrinen.

werkzaamheid

Op grond van voorafgaande onderzoekingen -geleverd bij de aanvragen tot toelating-, gevoegd bij de praktijkervaringen mag worden aangenomen dat de toegelaten middelen op basis van pyrethrinen werkzaam zijn voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

fysische en chemische eigenschappen

Natuurlijke pyrethrinen worden uit plantenmateriaal (Chrysanthenum cinerariafolium) geëxtraheerd. In het extract bevindt zich een zestal stoffen van nagenoeg gelijke chemische structuur, in een min of meer vast onderlinge verhouding. Deze stoffen worden onderverdeeld in twee groepen van drie stoffen (pyrethrine I en pyrethrine II). De stoffen in pyrethrine II bevatten een extra methylester groep. De 6 stoffen zijn de esters van twee cyclopropaancarbonzuren en drie ketonalcoholen: pyrethrine I, jasmoline I, cinerine I, pyrethrine II, jasmoline II, cinerine II. Deze stoffen komen bij benadering in de volgende verhouding voor: 6,5 : 1,0 : 2,0 : 6,2 : 1,0 : 2,7.

Een overzicht van fysisch-chemische eigenschappen van de stof is gegeven in The Pesticide Manual.

toxicologie

De beschikbare toxicologie van natuurlijke pyrethrinen is samengevat door TNO (1996 en 1997). De toxicologische gegevens van een zeer groot aantal formuleringen op basis van pyrethrinen zijn niet in deze samenvatting opgenomen. Onderstaand toxiciteitsprofiel van pyrethrinen is op deze TNO-samenvatting gebaseerd. Een nieuwe behandeling in het kader van JMP is gepland voor 1998.

Toxicokinetiek

Er zijn slechts enkele publikaties beschikbaar van onderzoeken met pyrethrine I en II. Hieruit blijkt dat na orale toediening van radioactief gemerkt materiaal na 100 uur ca. 60-75 % van de radioactiviteit in urine en faeces wordt uitgescheiden.

Vanwege de lage recovery zijn deze gegevens niet geschikt van het bepalen van de biologische beschikbaarheid.

Pyrethrinen worden oxidatief gemetaboliseerd en gedeeltelijk geconjugeerd.

In JMPR"95 is de toxiciteit van piperonylbutoxide samengevat. Deze samenvatting bevat ook een studie naar dermale penetratie bij menselijke vrijwilligers. Penetratie door de huid van de centrale voorarm was 1,9+ 1,2 %. De blootstellingsduur in deze studie is echter vrij kort (30 min.). Zonder de studie zelf beoordeeld te hebben lijkt een voorlopige aanname van 10 % dermale penetratie bij de mens gerechtvaardigd.

Acute toxiciteit

Pyrethrum extract wordt volgens EU-criteria geclassificeerd als schadelijk na acuut orale blootstelling (LD50 oraal 1040-1960 mg/kg) maar hoeft niet geclassificeerd te worden voor acuut dermale blootstelling.

Pyrethrum extract behoeft niet geclassificeerd te worden voor huid- en oogirritatie, maar is wel sensibiliserend.

Kortdurende en chronische toxiciteit/carcinogeniteit

Toediening van pyrethrum extract via het voer aan honden ratten en muizen veroorzaakt vooral effecten op het rode bloedbeeld (anemie), de lever (gewicht, pathologie, klinische chemie), de nier (gewicht) en de schildklier (gewicht, pathologie). De laagste NOAEL werd gevonden in de chronische studie met de rat (4,4 mg/kg lg/d) gebaseerd op effecten groei lever en schildklier bij doseringen vanaf 43 mg/kg lg/d.

In de carcinogeniteitsstudie met de rat werd een lichte, maar statistisch significante toename van goedaardige schildklier tumoren (adenomen van het folikel epitheel) gevonden bij 43 mg/kg lg/d en in de hoogste dosering, overigens zonder duidelijk relatie met de hoogte van de dosering. In de hoogste dosering werd verder bij vrouwtje een lichte toename van goedaardige levertumoren gevonden (hepatocellulaire adenomen) en bij mannetje in de huid (kerato-acanthoma) beide statistisch significant.

Teratogeniteit en reproductie toxiciteit

In goed uitgevoerde teratogeniteitsstudies met rat en konijn veroorzaakte pyrethrum extract geen teratogene effecten. In de studie met de rat werd bij een hoge dosering (75 mg/kg lg/d) een effect op ontwikkeling waargenomen (toename rudimentaire 14e rib) in afwezigheid van maternale toxiciteit. Bij 25 mg/kg lg/d werd dit effect niet meer waargenomen.

In een 2-generatie reproductiestudie met de rat werden geen reprotoxische effecten waargenomen bij doseringen tot 150 mg/kg lg/d. De NOAEL voor parentale toxiciteit en ontwikkelings toxiciteit was 5 mg/kg lg/d, gebaseerd op dosis gerelateerde groeivertraging in ouderdieren en pups bij hogere doseringen.

Genotoxiciteit

Pyrethrum extract was negatief in een test met bacteriestammen (Ames test) en een in vitro UDS test. Chromosoom aberratie testen in vitro (CHO cellen) en in vivo (muis micro nucleus) waren ook negatief, maar deze studies worden vanwege onvolkomenheden in de uitvoering niet geschikt geacht voor evaluatie.

Neurotoxiciteit

Bij ongewervelde dieren worden aanwijzingen voor neurotoxiciteit gevonden. Specifiek neurotoxiciteitsonderzoek met gewervelde dieren is niet beschikbaar. In de semi chronisch studie met de rat werden bij zeer hoge doseringen (vanaf 588 mg/kg lg/d) neurologische symptomen waargenomen. Aangezien deze effecten zich niet voordoen bij de veel lagere doseringen waarop risico beoordelingen zijn gebaseerd wordt nader neurotoxicologisch onderzoek vooralsnog niet nodig geacht.

Conclusies m.b.t. toxische eigenschappen

Een harde NOAEL die gebruikt kan worden als uitgangspunt voor risico-beoordelingen kan op dit moment niet worden vastgesteld vanwege onzekerheid ten aanzien van het mechanisme dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van goedaardige tumoren bij de rat. Deze onzekerheid is het gevolg van een ontoereikend pakket genotoxiciteitsstudies. Een niet genotoxisch mechanisme lijkt echter waarschijnlijk. De beschikbare genotoxiciteitsgegevens zijn negatief.

Ontstaan van lever- en schildkliertumoren als gevolg van enzym inductie in de lever, gepaard gaande met een verstoring van het schildklierhormoon metabolisme, is meermaals gevonden voor andere stoffen.

Momenteel wordt een voorlopige "overall" NOAEL vastgesteld van 4,4 mg/kg lg/d, gebaseerd op effecten in diverse organen van de rat bij 43 mg/kg lg/d, beide in de chronische studie.

Om voldoende zekerheid te verkrijgen ten aanzien van het mechanisme dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van de beschreven tumoren in de rat is levering van de volgende studies nodig:

• In vitro genmutatie met een eukaryotisch systeem (HGPRT of TK test) uitgevoerd volgens OECD richtlijn 476;

• In vitro chromosoom aberratie volgens OECD richtlijn 473;

• In vivo chromosoom aberratie, bij voorkeur een muis micronucleus test volgens OECD richtlijn 474.

Alle beoordeelde middelen op basis van pyrethrinen bevatten een tweede werkzame stof, meestal piperonylbutoxide en soms permethrin. Studies waarin combinaties van deze stoffen zijn getest zijn, m.u.v. acute studies met formuleringen, zijn niet beschikbaar. Piperonylbutoxide versterkt het effect van pyrethrinen door afbraak in insekten te remmen middels binding aan cytochroom P450. Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat een dergelijk effect ook in zoogdieren optreedt. Gezien de over het algemeen lage risico-indexen (zie onder "risico voor de toepasser") worden hieromtrent vooralsnog geen verlengingsvragen gesteld. De beschikbare rapporten van formuleringstoxicologie zullen eerst nader worden bestudeerd, waarna, indien daarvoor aanleiding blijkt te zijn, combinatietoxicologie gevraagd kan worden. Permethrin is een synthetisch pyrethroïde. Effecten van pyrethrinen en permethrin in zoogdieren zijn waarschijnlijk additief. Studies met een kombinatie van deze stoffen worden vooralsnog niet nodig geacht.

Risico voor de volksgezondheid.

ADI

In 1974 is een ADI van 0,04 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld. De nieuw samengevatte gegevens zijn overwegend van recentere datum. Deze geven momenteel geen aanleiding de ADI te wijzigen. Wel dient de ADI als voorlopig te worden beschouwd in verband met de onzekerheid aangaande het mechanisme van carcinogenese bij de rat.

De residu gegevens van pyrethrinen zijn voor het laatst in JMPR’74 beoordeeld.

In Nederland zijn twee middelen op basis van pyrethrinen toegelaten op een groot aantal voedingsgewassen. Het betreft hier middelen voor kleingebruik. Voor geen van de gewassen waarop deze middelen zijn toegelaten zijn residu gegevens beschikbaar.

Als voorwaarde voor verlenging zal een volledige set residu gegevens geleverd dienen te worden.

Beoordeling van het risico voor de beroepsmatige en particuliere toepasser

Een risico beoordeling voor de toepasser van middelen op basis van pyrethrinen is opgesteld door TNO (nr. 257729-201). Onderstaande risicobeoordelingen zijn op deze TNO-risicobeoordeling gebaseerd. N.B.: Momenteel is slechts een concept versie van de beoordeling beschikbaar.

Gezondsheidskundig toelaatbaar geachte belasting - beroepsmatige toepassingen (Acceptable Operator Exposure Level - AOEL)

Er zijn twee categorieën beroepsmatige toepassingen met geheel verschillende blootstellings patronen:

1. Middelen voor ruimtebehandeling met vernevelingsapparatuur. Hierbij is frequente blootstelling gedurende het gehele jaar mogelijk.

2. Toepassingen voor stalbehandeling. Deze toepassing vindt met grote tussenpozen plaats (6 weken en meer).

Om deze reden worden er twee AOEL’s afgeleid één voor chronische blootstelling en één voor semi chronische blootstelling.

Voor chronische blootstelling wordt uitgegaan van de NOAEL uit de chronische studie met de rat 4,4 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voor semi chronische blootstelling wordt uitgegaan van de NOAEL voor ontwikkelingseffecten in de 2- generatie reproductie studie met de rat van 5 mg/kg lichaamsgewicht/dag.

De gebruikte assessmentfactoren zijn:

extrapolatie rat • mens o.b.v. calorische behoefte:

4

• overige interspecies verschillen:

3

intraspecies verschillen:

3

• biologische beschikbaarheid via de orale route:

50%


Dit is een default waarde bij gebrek

aan goede gegevens.

• biologische beschikbaarheid via de dermale route:

10%


Gebaseerd op JMPR’95

• biologische beschikbaarheid via de inhalatoire route:

100%


Worst case

• gewicht werker:

70 kg

AOEL-systemisch (chronisch)



4,4 x 0,5 x 70/(4x3x3) = 4,3 mg/persoon/werkdag

De chronische AOEL’s voor de dermale en inhalatoire routes bedragen respectievelijk 43 en 4,3 mg/persoon/werkdag.


AOEL-systemisch (semi chronisch)



5 x 0,5 x 70/(4x3x3) = 4,9 mg/persoon/werkdag

De semi chronische AOEL’s, voor de dermale en inhalatoire routes bedragen respectievelijk 49 en 4,9 mg/persoon/werkdag.

N.B.: TNO berekent ook AOEL’s op basis van andere studies, o.a. met de hond. Deze komen alle hoger uit. Daar bij al deze berekeningen onzekerheden worden geïntroduceerd, wordt voor de risicobeoordeling van de laagste waarden uitgegaan.

Gezondsheidskundig toelaatbaar geachte belasting - particuliere toepassingen (Acceptable Exposure Level - AEL)

Voor de middelen voor particuliere toepassing wordt uitgegaan van gebruiksfrequenties van 2 maal per jaar tot een maal per maand. Daarom worden AEL’s voor semi chronische blootstelling afgeleid. Voor semi chronische blootstelling wordt uitgegaan van de NOAEL voor ontwikkelingseffecten in de 2- generatie reproductie studie met de rat van 5 mg/kg lichaamsgewicht/dag.

De gebruikte assessmentfactoren zijn:

Gelijk aan die voor de beroepsmatige toepasser met uitzondering van intraspecies variatie en lichaamsgewicht. Hier wordt voor intraspecies variatie een factor 10 gebruikt (i.p.v. 3) vanwege de grotere variatie in de blootgestelde populatie. Het lichaamsgewicht wordt op 60 kg gesteld (i.p.v. 70 kg).

AEL-systemisch (semi chronisch)



5 x 0,5 x 60/(4x3x10) = 1,25 mg/persoon/dag

De semi chronische AEL’s, voor de dermale en inhalatoire routes bedragen respectievelijk 12,5 en 1,25 mg/persoon/werkdag.

N.B.: TNO berekent ook AEL’s op basis van andere studies, o.a. met de hond. Deze komen alle hoger uit. Daar bij al deze berekeningen onzekerheden worden geïntroduceerd, wordt voor de risicobeoordeling van de laagste waarden uitgegaan.

Schatting van de blootstelling en beoordeling toelaatbaarheid

Door het CTB is uit de grote hoeveelheid middelen op basis van pyrethrinen een representatieve selectie gemaakt waarvoor blootstellingschattingen zijn opgesteld door TNO.

Ruimtebehandeling (beroepsmatig)

Bij deze toepassing kan alleen blootstelling plaatsvinden bij het vullen van de vernevelingsapparatuur. Tijdens de behandeling mogen zich geen mensen of huisdieren in de behandelde ruimte bevinden. Na behandelen mag de ruimte eerst worden betreden na krachtig ventileren. De wettelijk gebruiksvoorschriften/gebruiksaanwijzingen geven niet aan hoe lang er moet worden geventileerd. Een publicatie van het Ministerie van SZW (Werken met bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw, 1993, CP38) adviseert minimaal 2 uur ventileren plus een wachttijd van 2 uur.

Indien hieraan wordt voldaan zal de dermale en inhalatoire blootstelling bij herbetreden van de ruimte verwaarloosbaar zijn. De meeste middelen in deze categorie worden gebruiksklaar geleverd, één middel moet eerst worden verdund.

Voor de schatting van de blootstelling is gebruik gemaakt van het model mengen/laden van een vloeibare formulering.

Tabel 1

Activiteit

Route

Blootstelling

AOEL-chronisch

Risico-index



(geschat)



Mengen/laden

dermaal

0,5 mg/dag

43 mg/dag

0,012


inhalatoir

<0,01 mg/dag

4,3 mg/dag

< 0,002

Conclusie: Bij gebruik van middelen op basis van pyrethrinen wordt voor de toepasser geen nadelig effect voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan pyrethrinen via de dermale of inhalatoire route verwacht.

Insectenbestrijding in fruit, groente en siergewassen (particulier/kleinverbruik)

Het betreft hier kleinschalige toepassingen buiten onder glas. De blootstelling is geschat op basis van het Nederlands model handmatig op- en neerwaarts spuiten buiten en op basis van Nederlandse veldstudies in bloemisterijgewassen onder glas. Voor toepassingen in de fruitteelt en onder glas kan ook blootstelling bij re-entry worden ingeschat.

Tabel 2

Activiteit

Route

Blootstelling (geschat)

AEL-semi chronisch

Risico-index

buiten:





mengen en laden

dermaal

1,8-3 mg/dag

12,5 mg/dag

0,14-0,24

handmatige

inhalatoir

<0,01 mg/dag

1,25 mg/dag

<0,001

toepassing










handmatig op- en

dermaal

8-10 mg/dag

125 mg/dag

0,64-0,8

neerwaarts

inhalatoir

0,02-0,03 mg/dag

1,25 mg/dag

0,02

toepassen










herbetreding in de

dermaal

1-60 mg/dag

12,5 mg/dag

0,08-4,8

fruitteelt

inhalatoir

geen model








onder glas:





mengen/laden en

dermaal

<0,01-0,24 mg/dag

12,5 mg/dag

<0,001-0,02

toepassen

inhalatoir

<0,01 mg/dag

1,25 mg/dag

<0,001






re-entry

dermaal

0,2-0,24 mg/dag

12,5 mg/dag

0,016-0,02


inhalatoir

<0,01-0,02 mg/dag

1,25 mg/dag

<0,01-0,02

Conclusie: Voor toepassingen onder glas wordt geen risico voor de toepasser/werker verwacht als gevolg van blootstelling aan pyrethrinen via de dermale of inhalatoire route.

Bij gebruik buiten wordt via de inhalatoire route geen risico ingeschat.

De blootsteling via de dermale route kan zowel bij toepassen als bij re-entry de AEL overschrijden tot een factor 4,8.

Bindend voorschrijven van persoonlijke beschermingsmiddelen is niet mogelijk.

Ondanks de overschrijding wordt niet geadviseerd gebruik van deze middelen voor buitentoepassingen te beëindigen. De risico beoordeling kent nog te veel onzekerheden die eerst moeten worden opgelost (zie onzekerheden).

Onzekerheden in de risico-beoordelingen

• Het effect van gecombineerde blootstelling, met name van de combinatie met piperonylbutoxide, kan nog niet worden ingeschat.

• Informatie over de biologische beschikbaarheid via de inhalatoire route ontbreekt, waardoor van worst case aannames moest worden uitgegaan.

• Studies met herhaalde blootstelling via de dermale en inhalatoire route ontbreken. Hierdoor moet vanuit orale studie worden geëxtrapoleerd.

• Alle blootstellingen zijn geschat met modellen. Voor een deel van de toepassingen zijn modellen gebruikt die niet specifiek voor deze toepassingen zijn ontwikkeld. De bruikbaarheid van het model Consexpo is nog onvoldoende gevalideerd. Vooralsnog lijkt de bruikbaarheid beperkt tot het schatten van inhalatoire blootstelling.

• Voor particuliere toepassingen is uitgegaan van een grenswaarde (AEL) afgeleid uit een semi-chronische studie. Gezien de doorgaans vrij incidentele toepassing van deze middelen is daardoor mogelijk een te lage grenswaarde gehanteerd.

• Het inhalatoire risico bij veel particuliere toepassingen, met name spuitbus toepassingen waarbij kortdurend een relatief hoge blootstelling kan optreden, kan beter worden ingeschat als een acute inhalatie studie beschikbaar is.

milieu

Onderstaande risicoschatting is gebaseerd op het RIVM rapport van pyrethrinen d.d. 15-07-1996.

Persistentie en uitspoeling

Omzettingssnelheid en omzettingsroute in grond

Onder aërobe omstandigheden werden in minder betrouwbare laboratoriumstudies voor de pyrethrinen I en II de volgende DT50-waarden (20 ºC) gevonden: 0,9 en 0,8 dagen.

Gegevens omtrent de vorming van omzettingsproducten, grondgebonden residu en CO2 van pyrethrinen in de bodem zijn niet beschikbaar.

Voor een voorlopige berekening van accumulatie en uitspoeling wordt voor pyrethrinen de volgende DT50-waarde gebruikt: 0,85 dagen (gemiddelde van pyrethrine I en II).

Mobiliteit in grond

In een minder betrouwbare kolomstudie werden voor pyrethrinen de volgende Rf-waarde gevonden: < 0,6. Berekende Kom-waarden zijn: >22,2; >4,4 en >8,3 L/kg (mediaan >8,3 L/kg).

Persistentie in de bodem

Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat voor de pyrethrinen een gemiddelde DT50-waarde is gevonden die kleiner is dan 90 dagen. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

Risico voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater

Met behulp van de standaardberekening met het PESTLA-model worden voor pyrethrinen de volgende voorlopige verwachtingen voor de voorjaarstoepassing berekend (uitgaande van een DT50 van 0,85 dagen en een minimale Kom van >4,4 L/kg):

• een concentratie in het ondiepe grondwater van <0,001 ug/L;

• een uitspoeling van <0,001% (minimum < 0,001% en maximum 0,003%) van de dosering uit de bovenste meter van de bodem;

• een restant van <0,01% van de dosering in de bouwvoor na 1 jaar, hetgeen overeenkomt met een gehalte van <0,04 ug/kg.

Omdat de omzettingssnelheid en de mobiliteit voor pyrethrine-mengsels zijn bepaald leveren deze berekeningen, gebaseerd op de hoogste beschikbare DT50 en laagste beschikbare Kom, een totaalbeeld voor pyrethrine-mengsels, dat mogelijk afwijkt van het beeld voor de individuele componenten van het mengsel. Bij het gebruik van pyrethrinen, in alle voorkomende doseringen, is het risico voor uitspoeling van de werkzame stof naar het ondiepe grondwater gering.

Bovenstaande waarde voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater voldoet vooralsnog aan de norm voor uitspoeling naar het grondwater zoals opgenomen in het Bmb.

Waterorganismen

Gedrag in water

Pyrethrum is slecht hydrolyseerbaar bij pH 7. Voor de hydrolyse van pyrethrum bij 20 ºC en pH 5, 7 en 9 worden DT50-waarden van respectievelijk 39, 107 en 21 dagen gevonden.

Pyrethrine II is goed fotolyseerbaar. In een laboratoriumstudie wordt een quantum opbrengst van 0,0012 voor pyrethrine II gemeten. Gebaseerd op deze waarde wordt een DT50 van 1,73 dagen voor water met pH 7 (in het veld onder zomerse omstandigheden) berekend.

Pyrethrine I en II zijn "inherently biodegradable". Beide pyrethrinen worden volledig afgebroken binnen 8 dagen in een Zahn-Wellens test.

Pyrethrinen zijn goed afbreekbaar in water/sediment systemen, volgens een minder betrouwbare studie. In twee water/sediment systemen worden DT50-waarden (20 ºC) van 1,3 en 0,8 dagen voor pyrethrine I en van 0,8 en 1,6 dagen voor pyrethrine II in de waterfase, en van 0,7 en 2,2 dagen voor pyrethrine I en van 1,6 en 3 dagen voor pyrethrine II voor het gehele systeem gevonden.

Toxiciteit voor waterorganismen

• algen: de technische stof met 25% pyrethrinen is acuut matig giftig voor algen: 72-uurs EC50 = 2 mg/L (1 soort). Met de dosis-effect relatie kan een NOEC van 0,0006 mg/L worden geëxtrapoleerd.
Een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) is acuut matig giftig voor algen: 72-uurs EC50 = 5,1 mg middel/L en 72-uurs NOEC = 3,12 mg middel/L (1 soort).

• kreeftachtigen: de technische stof met 25% pyrethrinen is acuut matig tot zeer giftig voor kreeftachtigen: 24-uurs EC50 = 1,5 mg/L en 96-uurs EC50 = 0,0137 mg/L (1 soort), volgens minder betrouwbare studies.

De technische stof met 20% pyrethrinen is acuut zeer giftig voor kreeftachtigen: 48-uurs LC50 = 0,011 - 0,042 mg/L (3 soorten), volgens een minder betrouwbare studie.
Een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) is acuut zeer giftig voor kreeftachtigen: 24-uurs EC50 = 0,4 mg middel/L (immobilisatie; 1 soort).
De technische stof met 25% pyrethrinen is chronisch zeer giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC < 7,8 ug/L, volgens een minder betrouwbare studie (1 soort).
De technische stof met 57,5% pyrethrinen is chronisch zeer giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC = 0,86 ug/L, gebaseerd op 100% pyrethrum. Teruggerekend naar 25% pyrethrum bedraagt de NOEC 3,4 ug/L (1 soort).
Een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) is chronisch zeer giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC = 1,6 ug middel/L

(1 soort).

• vissen: een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) is acuut zeer giftig voor vissen: 96-uurs LC50 = 0,0011 mg/L

(2 soorten).

De technische stof met 20% pyrethrinen is acuut zeer giftig voor vissen: 96-uurs LC50 = 0,023 - 0,132 mg/L (5 soorten), volgens een minder betrouwbare studie.
Een 24,6% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 24,6% piperonyl butoxide is zeer giftig voor vissen: 96-uurs LC50 = 0,054 - 0,080 mg middel/L (3 soorten), volgens een minder betrouwbare studie.
De technische stof met 25% pyrethrinen is chronisch zeer giftig voor vissen: 21-dagen NOEC = 0,00253 mg/L (1 soort), volgens een minder betrouwbare studie.

• overige soorten: een 24,6% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 24,6% piperonyl butoxide) is zeer giftig voor steenvliegen: 96-uurs LC50 = 0,001 mg middel/L, volgens een review (1 soort).

Risicoschatting voor waterorganismen
Pyrethrinen zijn, in formuleringen met piperonyl butoxide, toegelaten voor kleingebruik. Het scenario voor de risicoschatting voor de toepassingen in siergewassen, groenten en fruit is gelijk aan het scenario voor landbouwtoepassingen.

Het risico voor waterorganismen bij diverse toepassingen van pyrethrinen wordt ingeschat met behulp van berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 25 cm diepte) die ontstaan door overwaaien van pyrethrinen. Het overwaaipercentage is afhankelijk van de toepassing. In onderstaande tabel is per toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentratie in het oppervlaktewater weergegeven. Voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater wordt vooralsnog uitgegaan van 90% emissiereductie, conform het Besluit milieutoelatings-eisen bestrijdingsmiddelen. Tevens is in de tabel aangegeven of er en zo ja, in welke mate, overschrijding plaatsvindt van de norm voor waterorganismen. Deze norm is 0,01 x de laagste L(E)C50-waarde (kreeftachtigen en vissen) of 0,1 de laagste NOEC-waarde (algen, kreeftachtigen en vissen). De laagste waarde wordt als norm genomen. Omdat nog geen goed model beschikbaar is om de chronische concentratie te kunnen inschatten wordt vooralsnog uitgegaan van de kortdurende toxiciteitsgegevens.
Omdat pyrethrinen worden gebruikt in combinatie met piperonylbutoxide, dat dient als stabilisator en als synergist, wordt de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt genomen. De dosering en concentratie in het oppervlaktewater in onderstaande tabel zijn derhalve uitgedrukt in hoeveelheden formulering.
Uit bovenstaande toxiciteitsgegevens blijkt dat de norm dient te worden gebaseerd op de 96-uurs LC50 van 0,0011 mg/L voor vissen. De norm is derhalve 0,000011 mg/L (= 0,011 µg/L).

Tabel 3

teelt

dosering (kg/ha)

emissie (%)*

conc. opp. water (µg/l)**

overschrijding norm

fruit (groot)

1,35

1

2,97

270

fruit (klein)

1,35

0,1

0,30

27

groenten

0,90

0,2

0,39

35

sierplanten

1,35

0,2

0,59

54

* inclusief 90% emissiereductie

** berekend volgens Slootbox

Wanneer de concentraties in het oppervlaktewater vermeld in bovenstaande tabel in ogenschouw worden genomen blijkt dat alle toepassingen de norm van 0,011 µg/L overschrijden. Wanneer wordt aangehouden dat bij een overschrijdingsfactor groter dan 100 een toepassing niet langer toelaatbaar is dienen de toepassingen in groot fruit te worden beëindigd.

Voor de overige normoverschrijdende toepassingen geldt dat als verlengingsvoorwaarde wordt gesteld:

• de uitvoering van (semi)-veldonderzoek m.b.t. de effecten van bestrijdingsmiddelen op basis van pyrethrinen op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing (hoogste dosering; maximale toepassingsfrequentie), met speciale aandacht voor de effecten op algen, kreeftachtigen en vissen.

Overige organismen in het milieu

• vogels: de technische stof met 25% pyrethrinen is acuut oraal weinig giftig voor vogels: LD50 > 2500 - > 10.000 mg/kg lich.gew. (2 soorten), volgens een review. Gezien deze hoge LD50-waarden wordt vooralsnog een gering risico voor vogels verwacht.

• regenwormen: de technische stof met 25% pyrethrinen is weinig giftig voor regenwormen: 14-dagen LC50 = 379 mg/kg (1 soort). Een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) is weinig giftig voor regenwormen: 14-dagen LC50 = 945 mg/kg (1 soort).Gezien de verhouding tussen de maximale PIEC (= 0,274 mg/kg) en de LC50-waarde (verhouding < 0,01) is er een gering risico voor regenwormen.

• bijen: pyrethrinen zijn giftig voor bijen: orale LD50 = 0,15 ug/bij (1 soort) en contact LD50 = 0,21 ug/bij (1 soort). Op grond van de verhouding tussen dosering en toxiciteit is er een risico aanwezig voor bijen. Er zijn minder betrouwbare (geen ruwe data beschikbaar) veldgegevens beschikbaar uitgevoerd met een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide). Hieruit bleek dat op de dag van toediening en enkele dagen daarna geen mortaliteit optrad. De bijenvolken vertoonden geen afwijkingen ten opzichte van de controle. De fourageeractiviteit die kort na toediening een sterke reductie vertoonde, bleek na 4 uur weer normaal te zijn. Op grond van deze resultaten wordt een gering risico voor bijen verwacht.

• overige nuttige insecten en mijten: geen gegevens beschikbaar.

• bodemmicroörganismen: Een 16% formulering van de technische stof met 25% pyrethrinen (met 16% piperonyl butoxide) heeft in een dosering tot 0,024 mg/kg bodem geen invloed op de bodemademhaling en nitrificatie. Daar deze dosering echter ongeveer een factor 10 lager is dan de maximale praktijkdosering kan geen uitspraak worden gedaan over het risico voor bodemmicroörganismen.

• bioaccumulatie: pyrethrinen zijn sterk bioaccumulerend. Op grond van de log Kow-waarden van 5,9 en 4,3 voor resp. pyrethrine I en pyrethrine II, worden BCF-waarden van 18000 en 1000 L/kg berekend. Experimentele gegevens over de bioaccumulatie van pyrethrinen ontbreken. Gezien de snelle afbraak van pyrethrinen in water wordt levering van gegevens inzake de BCF niet noodzakelijk geacht.

Conclusie m.b.t. milieuaspecten

De toepassingen van L-middelen op basis van pyrethrinen voldoen aan de norm voor persistentie en vooralsnog aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingeisen bestrijdingsmiddelen. Er wordt echter niet voldaan aan de norm voor waterorganismen. Alle toepassingen in de L-sfeer overschrijden de norm, waarbij de toepassing in groot fruit de norm overschrijdt met een factor groter dan 100. Wanneer wordt aangehouden dat bij een overschrijdingsfactor groter dan 100 een toepassing niet langer toelaatbaar is dienen de toepassingen in groot fruit te worden beëindigd.

In een separaat schrijven wordt het voornemen tot beëindiging van de toepassing in groot fruit kenbaar gemaakt. Het College zal hieromtrent een definitieve beslissing nemen nadat de hoorprocedure is beëndigd.

Voor de normoverschrijdende toepassingen met een overschrijdingsfactor tussen 1 en 100 dient als verlengingsvoorwaarde te worden geleverd:

• de uitvoering van (semi)-veldonderzoek m.b.t. de effecten van bestrijdingsmiddelen op basis van pyrethrinen op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing (hoogste dosering; maximale toepassingsfrequentie), met speciale aandacht voor de effecten op algen, kreeftachtigen en vissen.

Bij de toepassingen van middelen op basis van pyrethrinen wordt een gering risico verwacht voor vogels (vooralsnog), regenwormen en bijen. Er wordt geen bioaccumulatie verwacht. Voor overige nuttige insecten en mijten en nitrificatie dienen aanvullende gegevens te worden geleverd.

De volgende gegevens ontbreken:

• omzettingssnelheid van pyrethrinen in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier;

• omzettingsroute van pyrethrinen in 1 grondsoort volgens G.1.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct in de omzettingsstudie wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid opgebrachte werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier en een schudproef of een kolomproef met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier uitgevoerd te worden.

• schudproef of een kolomproef met pyrethrinen met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6 dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7 - 8.

• omzettingssnelheid en omzettingsroute van pyrethrinen in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid toegevoegde werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1, een chronische toxiciteitsstudie voor algen en acute toxiciteitsstudies voor kreeftachtigen en vissen volgens H.2.1 en een bioaccumulatiestudie volgens H.6 van het aanvraagformulier te worden uitgevoerd.

• acuut orale toxiciteit (LD50) van pyrethrinen voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.1 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 401). Dit onderzoek wordt niet nodig geacht vanwege de geringe kans op blootstelling en omdat veelvuldig gebruik in verblijfruimten voor vogels nooit problemen heeft opgeleverd.

• subacuut orale toxiciteit van pyrethrinen voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.2 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 205).

• chronische toxiciteit van pyrethrinen voor vissen volgens H.2.2 van het aanvraagformulier (28-d juvenile growth test - OECD concept 1994). Dit onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht vanwege de snelle afbraak van pyrethrinen en, in geval van de binnen-toepassingen, vanwege de geringe emissie.

• neveneffecten van pyrethrinen op voor de teelt relevante nuttige insecten en mijten volgens H.3.2 van het aanvraagformulier.

• neveneffecten van pyrethrinen op de nitrificatie volgens H.4.1 van het aanvraagformulier bij relevante doseringen.

II PIPERONYLBUTOXIDE

Betreft aanvragen tot verlenging van de toelating van middelen ter bestrijding van insecten op basis van de werkzame stof piperonylbutoxide. De te bestrijden organismen zijn: vliegen, luizen, mijten, muggen, motten wespen, klanders, meelkevers, tabakskevers, trips, wantsen, rupsen en vlooien. De toepassingsgebieden zijn:

L-middelen:

1. kamerplanten

2. sierplanten in de tuin

3. fruit-, groente- en siergewassen.

De einddatum van piperonylbutoxide is 1 september 1997.

De aanvragen zijn ingediend op een C-formulier, derhalve hoefde geen compleet dossier geleverd te worden.

Deze bijlage omvat het Collegebesluit met betrekking tot alle landbouwbestrijdingsmiddelen op basis van piperonylbutoxide.

werkzaamheid

Piperonylbutoxide is een synergist voor de pyrethrinen en verwante insecticiden. Op grond van voorafgaande onderzoekingen -geleverd bij de aanvragen tot toelating-, gevoegd bij de praktijkervaringen mag worden aangenomen dat de toegelaten middelen op basis van piperonylbutoxide werkzaam zijn voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

fysische en chemische eigenschappen

Een overzicht van fysisch-chemische eigenschappen van de stof piperonylbutoxide is vermeld in The Pesticide Manual.

Toxicologie

De beschikbare toxicologie van piperonylbutoxide is samengevat door TNO (TNO nr. 256734-200, d.d. 5 juli 1996, en door JMPR ‘95). De toxicologische gegevens van een zeer groot aantal formuleringen op basis van piperonylbutoxide zijn niet in deze samenvatting opgenomen. Onderstaand toxiciteitsprofiel van piperonylbutoxide is op deze TNO- en JMPR-samenvattingen gebaseerd. Piperonylbutoxide wordt aan diverse bestrijdingmiddelen op basis van natuurlijke pyrethrinen en enkele synthetische pyrethroïden toegevoegd om de afbraak van deze werkzame stoffen in doelorganismen (insecten, ongedierte) te vertragen.

Toxicokinetiek

Er zijn studies uitgevoerd met muis en rat. Piperonylbutoxide wordt na orale toediening in 168 uur vrijwel volledig uitgescheiden. Bij lage doseringen vindt voornamelijk uitscheiding in urine plaats, bij hogere dosering in feces. Een deel van het molecuul wordt als CO2 via de ademhaling uitgescheiden. Piperonylbutoxide wordt uitgebreid gemetaboliseerd via het microsomale cytochroom P450 systeem. Hierdoor vertraagd de stof de afbraak van andere verbindingen, waaronder medicijnen en werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen.

Acute toxiciteit

Piperonylbutoxide hoeft volgens EU-criteria niet te worden geclassificeerd voor acuut orale, dermale en inhalatoire toxiciteit. Piperonylbutoxide is niet irriterend voor huid en ogen. Piperonylbutoxide wordt op grond van JMPR ’95 niet als sensibiliserend beschouwd.

Kortdurende en chronische toxiciteit/carcinogeniteit

Toediening van piperonylbutoxide via het voer aan diverse diersoorten veroorzaakt vooral effecten op de lever en de nieren. De laagste NOAEL werd gevonden in een orale 1-jaars studie bij de hond (16 mg/kg lg/d, gebaseerd op levereffecten en klinisch chemische verandering bij 100 mg/kg lg/d). In chronische studies met rat en muis was de NOAEL 30 mg/kg lg/d, gebaseerd op effecten op lever en nieren. Bij hogere doseringen zijn in diverse diersoorten endocrine veranderingen gevonden die als secundair aan enzyminductie in de lever worden beschouwd.

In de carcinogeniteitsstudies bij de muis en rat werd een toename van levertumoren (adenomen en carcinomen) gevonden bij hogere doseringen bij de muis vanaf 100 mg/kg lg/d en bij de rat vanaf 1000 mg/kg lg/d. Bij alle doses waarbij sprake is van carcinogene effecten, treden ook andere toxische effecten op.

In een 13-weken inhalatie studie bij de rat was de NOAEL voor systemische en lokale effecten 155 mg/m3.

Teratogeniteit en reproductie toxiciteit

Piperonylbutoxide is niet teratogeen in rat en konijn. Wel werden bij konijnen bij maternaal toxische doseringen ontwikkelingseffecten waargenomen (extra ribben). De NOAEL voor moederdieren was 50 mg/kg lg/d, voor ontwikkelingseffecten 200 mg/kg lg/d.

In meerdere 2 generatie reproductie studies blijkt dat piperonylbutoxide geen reprotoxische eigenschappen heeft. Wel worden ontwikkelingseffecten beschreven (groeivertraging). De NOAEL voor ouderdieren was 300 mg/kg lg/d, voor ontwikkleingseffecten 100 mg/kg lg/d.

Genotoxiciteit

Piperonylbutoxide is volgens JMPR’95 adequaat getest voor genotoxiciteit in een reeks in vitro en in vivo testen. Op grond hiervan concludeert JMPR’95 dat de stof niet genotoxisch is. Nader beschouwing van wat in JMPR"95 beschikbaar is leert dat 3 bacterietesten (2x S. Typhimurium, 1x E. Coli) negatief zijn, een genmutatietest met muis lymphomacellen en met een preparaat van onbekende zuiverheid was positief, een genmutatietest met CHO-cellen (equivocal tot nagetief), unscheduled DNA rat, mens in vitro (negatief), chromosoom aberratie test met CHO cellen (negatief). De enige in vivo test (dominant lethaal, met een handelsformulering) werd beoordeeld als "equivocal".

Ter verkrijging van meer zekerheid omtrent een niet genotoxisch mechanisme voor het ontstaan van lever tumoren in rat en muis wordt uitbreiding van het pakket genotoxiciteitstesten noodzakelijk geacht.

• Voorgesteld wordt een muis micronucleus test en een in vivo UDS test te vragen als voorwaarde voor verlenging.

Conclusies m.b.t. toxicologie

Een harde NOAEL die gebruikt kan worden als uitgangspunt voor risico-beoordelingen kan op dit moment niet worden vastgesteld vanwege onzekerheid ten aanzien van het mechanisme dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van goedaardige tumoren bij de rat. Deze onzekerheid is het gevolg van een ontoereikend pakket genotoxiciteitsstudies. Een niet genotoxisch mechanisme lijkt echter waarschijnlijk. Piperonylbutoxide is een erkende enzym inducerende stof. Dergelijke stoffen veroorzaken bij langdurige blootstelling vaak levertumoren.

Momenteel wordt een voorlopige "overall" NOAEL vastgesteld op 16 mg/kg lg/d, gebaseerd op effecten (lever, klinische chemie) bij de hond bij 100 mg/kg lg/d.

Alle beoordeelde middelen op basis van pyrethrinen bevatten een tweede werkzame stof, meestal piperonylbutoxide soms permethrin. Studies waarin combinaties van stoffen zijn getest zijn, m.u.v. acute studies met formuleringen, niet geleverd. Piperonylbutoxide versterkt het effect van pyrthrines door afbraak in insecten te remmen middels binding aan cytochroom P450. Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat een dergelijk effect ook in zoogdieren optreedt. Om voldoende inzicht te krijgen in een eventueel potentiërend effect van piperonylbutoxide op de toxiciteit van pyrethrinen zijn studies met herhaalde blootstelling (minimaal 28 dagen) aan relevante combinaties van beide stoffen nodig. Gezien de over het algemeen lage risico indexen (zie: risico voor de toepasser) wordt dit onderzoek vooralsnog niet gevraagd.

Een 104 weken studie met de rat waarin piperonylbutoxide en pyrethrinen (een enkele gecombineerde dosis, geen vergelijkbare groepen met de afzonderlijke stoffen) oraal zijn toegediend is vermeld in JMPR’95. De studie laat zich uit de samenvatting niet goed beoordelen. De indruk bestaat dat de studie niet bruikbaar is, met name door de zeer hoge mortaliteit en het ontbreken van geschikte controlegroepen om eventuele synergistische of antagonistische effecten te kunnen beoordelen.

Risico voor de volksgezondheid

ADI

JMPR’95 heeft een ADI van 0,2 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld op basis van de 1-jaars studie bij de hond (NOAEL: 16 mg/kg lg). De ADI dient als voorlopig te worden beschouwd in verband met de onzekerheid aangaande het mechanisme van carcinogenese bij rat en muis.

De residu gegevens van piperonylbutoxide zijn voor het laatst in JMPR’92 beoordeeld.

In Nederland zijn twee middelen op basis van piperonylbutoxide toegelaten op een groot aantal voedingsgewassen. Het betreft hier middelen voor kleingebruik. Voor geen van de gewassen waarop deze middelen zijn toegelaten zijn voor Nederland residu gegevens beschikbaar.

Conclusie m.b.t. het risico voor de volksgezondheid

Aangezien de toegelaten L-middelen op basis van piperonylbutoxide uitsluitend zijn toegelaten voor kleingebruik, wordt het risico voor de volksgezondheid vooralsnog gering geacht.

• Voorgesteld wordt om als voorwaarde voor verlenging een volledige set residu gegevens op te vragen bij toelatinghouders.

Risico voor de beroepsmatige en particuliere toepasser

Een risico beoordeling voor de toepasser van middelen op basis van piperonylbutoxide is opgesteld door TNO (nr. 257728-200). Onderstaande risicobeoordelingen zijn op deze TNO-risicobeoordeling gebaseerd. N.B. Momenteel is slechts een concept versie van de beoordeling beschikbaar.

Gezondsheidskundig toelaatbaar geachte belasting - beroepsmatige toepassingen (Acceptable Operator Exposure Level - AOEL)

Het betreft de toepassing van middelen bestemd voor ruimtebehandeling met vernevelingsapparatuur. Hierbij is frequente blootstelling gedurende het gehele jaar mogelijk.

Om deze reden worden er AOEL’s afgeleid een voor chronische blootstelling.

Voor chronische blootstelling wordt uitgegaan van de NOAEL uit de chronische studie bij de muis van 30 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voor het berekenen van een inhalatoire AOEL wordt uitgegaan van de NOAEL uit een 13-weken inhalatie studie bij de rat van 155 mg/m3, in de tabellen gebruikt bij route direct. Omdat inhalatoire blootstelling ook kortdurend kan zijn (30-60 min.) en omdat daarvoor niet betrouwbaar vanuit de resultaten uit de 13 weken inhalatie studie met de rat een grenswaarde af te leiden is, is de AOEL-inhalatoir voor piekbelastingen afgeleid uit de chronische studie met de muis 29,3 mg/persoon/werkdag, in de tabellen gebruikt bij route naar route.

De gebruikte assessmentfactoren zijn:

extrapolatie hond • mens o.b.v. calorische behoefte

1,4

extrapolatie rat • mens o.b.v. calorische behoefte:

4

extrapolatie muis • mens o.b.v. calorische behoefte

7

• overige interspecies verschillen:

3

intraspecies verschillen:

3

• biologische beschikbaarheid via de orale route:

88%


Gebaseerd op gegevens in JMPR’95

• biologische beschikbaarheid via de dermale route:

10%


Primair gebaseerd op fysisch chemische


eigenschappen (M: 338,5, Log Pow: 4,3).

Dit is niet in tegenspraak met de in JMPR’95

vermelde studie met menselijke vrijwilligers.

biologische beschikbaarheid via de inhalatoire route:

100%


Worst case

gewicht werker:

70 kg

• extrapolatie voor blootstellingsduur

2,5


Op basis van vergelijking van NOAEL’s in

diverse studies



AOEL-systemisch (chronisch)



30 x 0,88 x 70/(7x3x3) = 29,3 mg/persoon/werkdag

De chronische AOEL’s voor de dermale route bedraagt 293 mg/persoon/werkdag. AOEL-inhalatoir (chronisch, gemiddelde blootstelling):

155/(3x3x2,5) = 6,9 mg/m3

N.B.: TNO berekent ook AOEL’s op basis van andere studies. Deze komen alle hoger uit. Daar bij al deze berekeningen onzekerheden worden geïntroduceerd, wordt voor de risicobeoordeling van de laagste waarden uitgegaan.

Gezondsheidskundig toelaatbaar geachte belasting - particuliere toepassingen (Acceptable Exposure Level - AEL)

Voor de middelen voor particuliere toepassing wordt uitgegaan van gebruiksfrequenties van 2 maal per jaar tot een maal per maand. Daarom worden AEL’s voor semi chronische blootstelling afgeleid. Voor semi chronische blootstelling wordt uitgegaan van de NOAEL uit de 1-jaars studie bij de hond van 16 mg/kg lg/dag. Voor het berekenen van een inhalatoire AEL wordt uitgegaan van de NOAEL uit een 13-weken inhalatie studie bij de rat van 155 mg/m3, in de tabellen gebruikt bij direct. Omdat inhalatoire blootstelling ook van zeer korte duur kan zijn (30-60 min.) en omdat daarvoor niet betrouwbaar vanuit de resultaten uit de 13 weken inhalatie studie met de rat een grenswaarde af te leiden is, is de AOEL-inhalatoir voor piekbelastingen afgeleid uit de 1-jaars studie met de hond 20 mg/persoon/werkdag, in de tabellen gebruikt bij route naar route.

De gebruikte assessmentfactoren zijn:

Gelijk aan die voor de beroepsmatige toepasser met uitzondering van intraspecies variatie en lichaamsgewicht. Hier wordt voor intraspecies variatie een factor 10 gebruikt (i.p.v. 3) vanwege de grotere variatie in de blootgestelde populatie. Het lichaamsgewicht word top 60 kg gesteld (i.p.v. 70 kg).

AEL-systemisch (semi chronisch)



16 x 0,88 x 60/(1,4x3x10) = 20,1 mg/persoon/dag

De semi chronische AEL’s voor de dermale route bedraagt 201 mg/persoon/dag.


AEL-inhalatoir (semi chronisch, gemiddelde blootstelling)



155/(3x10) = 5,2 mg/m3

N.B.: TNO berekent ook AEL’s op basis van andere studies. Deze komen alle hoger uit. Daar bij al deze berekeningen onzekerheden worden geïntroduceerd, wordt voor de risicobeoordeling van de laagste waarden uitgegaan.

Schatting van de blootstelling en beoordeling toelaatbaarheid

Door het CTB is uit de grote hoeveelheid middelen op basis van piperonylbutoxide een representative selectie gemaakt waarvoor blootstellingschattingen zijn opgesteld door TNO.

Middelen voor insectenbestrijding in fruit ,groente en siergewassen (particulier/kleinverbruik)

Het betreft hier kleinschalige toepassingen buiten en onder glas. De blootstelling is geschat op basis van het Nederlands model handmatig op- en neerwaarts spuiten buiten en op basis van Nederlandse veldstudies in bloemisterijgewassen onder glas. Voor toepassingen in de fruitteelt en onder glas kan ook blootstelling bij re-entry worden ingeschat.

Tabel 4

Activiteit

Route

Blootstelling (geschat)

AEL-semi chronisch

Risico-index

buiten:





mengen, laden en

dermaal

44-114 mg/dag

201 mg/dag

0,2-0,6

toepassen

inhalatoir




handmatige

- gemiddelde blootstelling




toepassing

(tijdgewogen)





route naar route

0,08-0,24 mg/d

20 mg/dag

0,004-0,012


direct

0,06-0,16 mg/m3

5,2 mg/m3

0,01-0,03

herbetreding in de

dermaal

< 60 mg/dag

201 mg/dag

<0.3

fruitteelt

inhalatoir

geen model








onder glas:





mengen/laden en

dermaal

0,02-2,4 mg/dag

201 mg/dag

0,001-0,01

toepassen

inhalatoir





- gemiddelde blootstelling





route naar route

<0,01-0,01 mg/dag

20 mg/dag

<0,001


direct

<0,01-0,01 mg/m3

5,2 mg/m3

<0,002






re-entry

dermaal

0,8-24 mg/dag

201 mg/dag

0,004


inhalatoir





-gemiddelde blootstelling





route naar route

<0,01-0,24 mg/dag

20 mg/dag

<0,001-0,012


direct

<0,02-0,19 mg/m3

5,3 mg/m3

<0,004-0,04






Conclusie: Voor deze toepassingen wordt geen risico voor de toepasser/werker verwacht als gevolg van blootstelling aan piperonylbutoxide via de dermale of inhalatoire route.

Onzekerheden in de arbeidstoxicologische risicobeoordeling

1. Deze risico beoordeling is gebaseerd op een concept rapport van TNO. Het definitieve rapport kan nog aanleiding geven tot wijzigingen.

2. Het effect van gecombineerde blootstelling, met name van de combinatie met pyrethrinen, kan nog niet worden ingeschat.

3. Adequate informatie over de biologische beschikbaarheid via diverse routes ontbreekt, waardoor van aannames moest worden uitgegaan.

4. Studies met herhaalde blootstelling via de dermale route ontbreken. Hierdoor moest vanuit orale studies worden geëxtrapoleerd.

5. De blootstelling is geschat met modellen. Voor een deel van de toepassingen zijn echter modellen gebruikt die niet specifiek voor dit soort toepassingen zijn ontwikkeld. De bruikbaarheid van het model Consexpo voor de inschatting van blootstelling, vooral van de particuliere toepasser, is nog niet geëvalueerd. Vooralsnog lijkt de bruikbaarheid beperkt tot inhalatoire blootstelling.

6. Voor particuliere toepassingen is uitgegaan van een grenswaarde (AEL) afgeleid uit een semi-chronische studie. Gezien de meestal vrij incidentele blootstelling bij deze toepassing is daardoor mogelijk een te lage grenswaarde gehanteerd.

7. Het inhalatoire risico bij veel particuliere toepassingen, met name spuitbustoepassingen zou beter kunnen worden ingeschat als een acuut inhalatoire studie beschikbaar zou zijn. (hiermee wordt niet bedoeld een LC50 studie conform OECD-richtlijn 404, waar de blootstellingsduur 4h is, bedoeld wordt een studie met een echte piekbelasting gedurende enkele minuten).

Aangezien er nauwelijks enige overschrijding plaatsvindt en de berekende overschrijdingen zeer gering zijn wordt voorgesteld om eerst meer zekerheid te verkrijgen omtrent de punten 1, 2 en 5 alvorens te besluiten om eventueel nader onderzoek te vragen op de overige bovengenoemde punten. Dit mede met het oog op beperking van het proefdiergebruik.

Conclusie m.b.t. het risico voor de toepassers

• Bij gebruik van L-middelen, wordt voor de toepasser geen nadelig effect voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan piperonylbutoxide via de dermale of inhalatoire route verwacht.

milieu

Onderstaande risicoschatting is gebaseerd op het RIVM rapport van piperonylbutoxide d.d. 15-07-1996.

Persistentie en uitspoeling

Omzettingssnelheid en omzettingsroute in grond

Onder aërobe omstandigheden werden in minder betrouwbare laboratoriumstudies (te lage vochtigheid) voor piperonylbutoxide de volgende DT50-waarden (20 ºC) gevonden: 2,4 en 5 dagen.

Gegevens omtrent de vorming van omzettingsproducten, grondgebonden residu en CO2 van piperonylbutoxide in de bodem zijn niet beschikbaar.

Voor een voorlopige berekening van accumulatie en uitspoeling worden bovengenoemde DT50-waarden gebruikt (gemiddelde 3,7 dagen).

Mobiliteit in grond

In een minder betrouwbare kolomstudie (grondkolom niet geslacht) werd voor piperonyl butoxide de volgende Rf-waarde gevonden: < 0,6. Berekende Kom-waarden zijn: >22,4; >4,5 en >11,2 L/kg (mediaan >11,2 L/kg).

Persistentie in de bodem

Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat voor piperonylbutoxide een gemiddelde DT50-waarde is gevonden die kleiner is dan 90 dagen. Daarmee wordt voldaan aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

Risico voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater

Daar de Henry-coëfficiënt van piperonylbutoxide groter is dan 10-5 mag de standaardberekening volgens PESTLA 1.1 niet worden uitgevoerd. De onderstaande waarden zijn om die reden indicatief.

Met behulp van de standaardberekening met het PESTLA-model worden voor piperonyl butoxide de volgende voorlopige verwachtingen voor de voorjaarstoepassing berekend:

• een concentratie in het ondiepe grondwater van <0,001 ug/L;

• een uitspoeling van <0,001% (minimum < 0,001% en maximum 0,003%) van de dosering uit de bovenste meter van de bodem;

• een restant van <0,01% van de dosering in de bouwvoor na 1 jaar, hetgeen overeenkomt met een gehalte van <0,04 ug/kg.

Bovenstaande waarde voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater voldoet vooralsnog aan de norm voor uitspoeling naar het grondwater zoals opgenomen in het Bmb.

Waterorganismen

Gedrag in water

Hydrolyse van piperonylbutoxide is pH afhankelijk. De stof is slecht hydrolyserend bij pH 5 en pH 9 (DT50-waarden van 236 resp. 167 dagen bij 20 ºC), en duidelijk niet hydrolyserend bij pH 7.

Piperonylbutoxide is waarschijnlijk zeer goed tot goed afbreekbaar door fotolyse. Bij een laboratoriumstudie met een opbrengst van 0,21 werden DT50-waarden berekend voor de fototransformatie in het veld onder zomerse condities van 23 minuten tot 2,4 dagen. (gemiddeld 0,84 dagen).

Piperonylbutoxide is 'inherently biodegradable'. 80% werd afgebroken binnen 8 dagen in een Zahn-Wellens test.

In een minder betrouwbare water/sediment studie zijn voor piperonylbutoxide DT50-waarden (20 ºC) van 9,6 en 24 dagen gevonden voor de waterfase en 13 en 23 dagen voor het gehele systeem.

Toxiciteit voor waterorganismen

• algen: zeer giftig: 72-uurs EbC50 = 0,24 mg/L, 72-uurs ErC50 = 0,5 mg/L en NOEC = 0,016 mg/L (1 soort). De EC50-waarden liggen boven de wateroplosbaarheid van piperonyl butoxide (< 0,1 mg/L). Een formulering met pyrethrines 25% / piperonylbutoxide: 144 /144 g/L (Spruzit Vloeibaar Nieuw) is acuut matig giftig voor algen: 72-uurs EC50 = 5,1 mg middel/L en 72-uurs NOEC = 3,12 mg middel/L (1 soort).

• kreeftachtigen: acuut matig giftig: 48-uurs EC50 = 5,1 mg/L. Deze waarde ligt boven de wateroplosbaarheid van piperonylbutoxide. Dezelfde formulering als onder 'algen' is acuut zeer giftig voor kreeftachtigen: 24-uurs EC50 = 0,4 mg/L (immobilisatie).
Piperonyl butoxide is chronisch matig tot zeer giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC = 0,125 mg/L (1 soort; effect gebaseerd op reproductie). Deze waarde ligt boven de wateroplosbaarheid van piperonylbutoxide, volgens een minder betrouwbare studie.
De reeds eerder genoemde formulering is chronisch zeer giftig voor kreeftachtigen: 21-dagen NOEC = 0,0016 mg middel/L (reproductie).

• vissen: acuut matig giftig en chronisch zeer giftig: 96-uurs LC50 = 4,5 - 5,8 mg/L (2 soorten; boven de wateroplosbaarheid van piperonylbutoxide) en 21-dagen NOEC = 0,018 mg/L (1 soort).
Dezelfde formulering als onder ‘algen’ is acuut zeer giftig voor vissen: 96-uurs LC50 = 0,0011 mg middel/L (2 soorten). Een andere formulering (24,6% pipronylbutoxide en 25% technische substantie aan pyrethrines) is in een niet betrouwbare studie zeer giftig voor vissen: 96-uurs LC50 = 0,054 - 0,080 mg middel/L (3 soorten).

Risicoschatting voor waterorganismen

Piperonylbutoxide is, in formuleringen met pyrethrines, toegelaten voor kleingebruik. Het scenario voor de risicoschatting voor de toepassingen in siergewassen, groenten en fruit is gelijk aan het scenario voor landbouwtoepassingen.

Het risico voor waterorganismen bij diverse toepassingen van piperonylbutoxide wordt ingeschat met behulp van berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 25 cm diepte) die ontstaan door overwaaien van piperonylbutoxide. Het overwaaipercentage is afhankelijk van de toepassing. In onderstaande tabel is per toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentratie in het oppervlaktewater weergegeven. Voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater wordt vooralsnog uitgegaan van 90% emissiereductie, conform het Besluit milieutoelatings-eisen bestrijdingsmiddelen. Tevens is in de tabel aangegeven of er en zo ja, in welke mate, overschrijding plaatsvindt van de norm voor waterorganismen. Deze norm is 0,01 x de laagste L(E)C50-waarde (kreeftachtigen en vissen) of 0,1 de laagste NOEC-waarde (algen, kreeftachtigen en vissen). De laagste waarde wordt als norm genomen. Omdat nog geen goed model beschikbaar is om de chronische concentratie te kunnen inschatten wordt vooralsnog uitgegaan van de kortdurende toxiciteitsgegevens.
Omdat piperonylbutoxide wordt gebruikt in combinatie met pyrethrines wordt de toxiciteit van de formulering als uitgangspunt genomen. De dosering en concentratie in het oppervlaktewater in onderstaande tabel zijn derhalve uitgedrukt in hoeveelheden formulering. Uit bovenstaande toxiciteitsgegevens blijkt dat de norm dient te worden gebaseerd op de 96-uurs LC50 van 0,0011 mg/L voor vissen. De norm is derhalve 0,000011 mg/L (= 0,011 µg/L).

Tabel 6

teelt

dosering (kg a.s./ha)

emissie (%)*

conc. opp. water (µg/l)**

overschrijding norm

fruit (groot)

1,35

1

2,97

270

fruit (klein)

1,35

0,1

0,30

27

groenten

0,90

0,2

0,39

35

sierplanten

1,35

0,2

0,59

54

* inclusief 90% emissiereductie

** berekend volgens Slootbox

Wanneer de concentraties in het oppervlaktewater vermeld in bovenstaande tabel in ogenschouw worden genomen blijkt dat alle toepassingen de norm van 0,011 µg/L overschrijden. Wanneer wordt aangehouden dat bij een overschrijdingsfactor groter dan 100 een toepassing niet langer toelaatbaar is dienen de toepassingen in groot fruit te worden beëindigd.

Voor de overige normoverschrijdende toepassingen geldt dat als verlengingsvoorwaarde wordt gesteld:

• de uitvoering van (semi)-veldonderzoek m.b.t. de effecten van bestrijdingsmiddelen met piperonylbutoxide op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing (hoogste dosering; maximale toepassingsfrequentie), met speciale aandacht voor de effecten op algen, kreeftachtigen en vissen.

Overige organismen in het milieu

• vogels: geen gegevens beschikbaar. Een risicoschatting is derhalve niet mogelijk.

• regenwormen: Een formulering met pyrethrines 25% / piperonylbutoxide 144 /144 g/L (Spruzit Vloeibaar Nieuw) is weinig giftig voor regenwormen: 14-dagen LC50 = 945 mg/kg (1 soort). Gezien de verhouding tussen de maximale PIEC (= 1,6 mg/kg) en de LC50-waarde (verhouding < 0,01) is er een gering risico voor regenwormen.

• bijen: weinig tot zeer weinig giftig: orale LD50 > 10 ug/bij; contact LD50 > 16 ug/bij. Er zijn minder betrouwbare (geen ruwe data beschikbaar) veldgegevens beschikbaar uitgevoerd met een 16% formulering van piperonylbutoxide. Hieruit bleek dat op de dag van toediening en enkele dagen daarna geen mortaliteit optrad. De bijenvolken vertoonden geen afwijkingen ten opzichte van de controle. De fourageeractiviteit die kort na toediening een sterke reductie vertoonde, bleek na 4 uur weer normaal te zijn. Op grond van deze resultaten wordt een gering risico voor bijen verwacht.

• overige nuttige insecten en mijten: geen gegevens beschikbaar.

• bodemmicroörganismen: Een formulering met pyrethrines 25% / piperonylbutoxide 144 /144 g/L (Spruzit Vloeibaar Nieuw) had geen invloed op de bodemademhaling en nitrificatie tot 0,024 mg/kg grond. Daar deze dosering echter lager is dan de maximale praktijkdosering kan geen uitspraak worden gedaan over het risico voor bodemmicroörganismen.

• bioaccumulatie: weinig bioaccumulerend in waterorganismen. In een studie met vissen werd een 10-dagen BCF van 74 L/kg berekend voor het gehele organisme. Het evenwicht werd na 72 uur bereikt. De tijd voor volledige eliminatie bedroeg 18 dagen.

Conclusie m.bt. milieuaspecten

De toepassingen van middelen met piperonylbutoxide voldoen aan de norm voor persistentie en vooralsnog aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingeisen bestrijdingsmiddelen. Er wordt echter door de L-middelen niet voldaan aan de norm voor waterorganismen. Alle toepassingen overschrijden de norm, waarbij de toepassing in groot fruit de norm overschrijdt met een factor groter dan 100. Wanneer wordt aangehouden dat bij een overschrijdingsfactor groter dan 100 een toepassing niet langer toelaatbaar is dienen de toepassingen in groot fruit te worden beëindigd.

In een separaat schrijven wordt het voornemen tot beëindiging van de toepassing in groot fruit kenbaar gemaakt. Het College zal hieromtrent een definitieve beslissing nemen nadat de hoorprocedure is beëndigd.

Voor de normoverschrijdende toepassingen met een overschrijdingsfactor tussen 1 en 100 dient als verlengingsvoorwaarde te worden geleverd:

• de uitvoering van (semi)-veldonderzoek m.b.t. de effecten van bestrijdingsmiddelen met piperonylbutoxide op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing (hoogste dosering; maximale toepassingsfrequentie), met speciale aandacht voor de effecten op algen, kreeftachtigen en vissen.

Bij de toepassingen van middelen met piperonylbutoxide wordt een gering risico verwacht voor regenwormen en bijen. Er wordt geen bioaccumulatie verwacht. Voor vogels, overige nuttige insecten en mijten en nitrificatie dienen aanvullende gegevens te worden geleverd.

De volgende gegevens ontbreken:

• omzettingssnelheid van piperonylbutoxide in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier;

• omzettingsroute van piperonylbutoxide in 1 grondsoort volgens G.1.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct in de omzettingsstudie wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid opgebrachte werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier en een schudproef of een kolomproef met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier uitgevoerd te worden.

• schudproef of een kolomproef met piperonylbutoxide met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6 dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7 - 8.

• omzettingssnelheid en omzettingsroute van piperonylbutoxide in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid toegevoegde werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1, een chronische toxiciteitsstudie voor algen en acute toxiciteitsstudies voor kreeftachtigen en vissen volgens H.2.1 en een bioaccumulatiestudie volgens H.6 van het aanvraagformulier te worden uitgevoerd.

• acuut orale toxiciteit (LD50) van piperonylbutoxide voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.1 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 401).

• subacuut orale toxiciteit van piperonylbutoxide voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.2 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 205).

• neveneffecten van piperonylbutoxide op voor de teelt relevante nuttige insecten en mijten volgens H.3.2 van het aanvraagformulier.

• neveneffecten van piperonylbutoxide op de nitrificatie volgens H.4.1 van het aanvraagformulier bij relevante doseringen.

III BESLUIT

Het College besluit:

De toelating van het middel Luxan Pyrethrum Vloeibaar op basis van pyrethrinen en piperonylbutoxide wordt verlengd tot 1 september 2002.

• Als expiratiedatum wordt 1 september 2002 (=einddata pyrethrinen en pyrethrinen) vastgesteld.

• Als voorwaarde voor verlenging na 1 september 2002 (= einddata van pyrethrinen en piperonylbutoxide) geldt het leveren van de volgende gegevens:

pyrethrinen

* een in vitro genmutatie test in een eukariotisch systeem (HGPRT- of TK-test) uitgevoerd met de werkzame stof pyrethrinen volgens OECD-richtlijn 476;

* een in vitro chromosoom aberratie test uitgevoerd met de werkzame stof pyrethrinen volgens OECD-richtlijn 473;

* een in vivo chromosoom aberratie test, bij voorkeur een muis micronucleus test, uitgevoerd met de werkzame stof pyrethrinen volgens OECD-richtlijn 474;

* een acute inhalatie studie uitgevoerd met de werkzame stof pyrethrinen, volgens OECD-richtlijn 404;

Alleen voor de L-middelen toegepast op sierplanten in de tuin, klein fruit-, groente- en siergewassen:

* de uitvoering van (semi)-veldonderzoek m.b.t. de effecten van bestrijdingsmiddelen op basis van pyrethrinen op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing (hoogste dosering; maximale toepassingsfrequentie), met speciale aandacht voor de effecten op algen, kreeftachtigen en vissen.

* omzettingssnelheid van pyrethrinen in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier;

* omzettingsroute van pyrethrinen in 1 grondsoort volgens G.1.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct in de omzettingsstudie wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid opgebrachte werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier en een schudproef of een kolomproef met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier uitgevoerd te worden.

* schudproef of een kolomproef met pyrethrinen met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6 dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7 - 8.

* omzettingssnelheid en omzettingsroute van pyrethrinen in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid toegevoegde werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1, een chronische toxiciteitsstudie voor algen en acute toxiciteitsstudies voor kreeftachtigen en vissen volgens H.2.1 en een bioaccumulatiestudie volgens H.6 van het aanvraagformulier te worden uitgevoerd.

* neveneffecten van pyrethrinen op voor de teelt relevante nuttige insecten en mijten volgens H.3.2 van het aanvraagformulier.

* neveneffecten van pyrethrinen op de nitrificatie volgens H.4.1 van het aanvraagformulier bij relevante doseringen.

Alleen voor de L-middelen toegepast op fruit- en groentegewassen:

* een overzicht van de beschikbare residugegevens te leveren binnen twee jaar;

* een volledig residudossier voor alle voedingsgewassen waarvoor toelatinghouders de toelating willen handhaven.

piperonylbutoxide

* is een in vivo UDS test met de werkzame stof piperonylbutoxide volgens OECD-richtlijn (nog niet beschikbaar)

* een in vivo chromosoom aberratie test met de werkzame stof piperonylbutoxide, bij voorkeur een muis micronucleus test volgens OECD-richtlijn474.

* een semi chronisch orale studie volgens OECD-richtlijn 408, uitgevoerd met een relevante combinatie van pyrethrinen en piperonylbutoxide.

* de toxicologische studies met de werkzame stof piperonylbutoxide geleverd ten behoeve van JMPR’95

Voor de L-middelen toegepast op sierplanten in de tuin, klein fruit-, groente- en siergewassen:

* omzettingssnelheid van piperonylbutoxide in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier;

* omzettingsroute van piperonylbutoxide in 1 grondsoort volgens G.1.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct in de omzettingsstudie wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid opgebrachte werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier en een schudproef of een kolomproef met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier uitgevoerd te worden.

* schudproef of een kolomproef met piperonylbutoxide met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6 dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7 - 8.

* omzettingssnelheid en omzettingsroute van piperonylbutoxide in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1 van het aanvraagformulier. Indien een omzettingsproduct wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid toegevoegde werkzame stof, dient met dat omzettingsproduct een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 2 water/sediment systemen volgens G.2.1, een chronische toxiciteitsstudie voor algen en acute toxiciteitsstudies voor kreeftachtigen en vissen volgens H.2.1 en een bioaccumulatiestudie volgens H.6 van het aanvraagformulier te worden uitgevoerd.

* acuut orale toxiciteit (LD50) van piperonylbutoxide voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.1 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 401).

* subacuut orale toxiciteit van piperonylbutoxide voor vogels (tenminste 2 vogelsoorten) volgens H.1.2 van het aanvraagformulier (OECD-richtlijn 205).

* neveneffecten van piperonylbutoxide op voor de teelt relevante nuttige insecten en mijten volgens H.3.2 van het aanvraagformulier.

* neveneffecten van piperonylbutoxide op de nitrificatie volgens H.4.1 van het aanvraagformulier bij relevante doseringen.

Voor de L-middelen toegepast op consumptiegewassen:

* een overzicht van de beschikbare residugegevens, te leveren binnen twee jaar.

* een volledig residudossier voor alle voedingsgewassen waarvoor toelatinghouders de toelating willen handhaven.

Met het oog op de bestudering van de rapporten en een tijdige herbeoordeling is het noodzakelijk de bovengenoemde gegevens van de stoffen pyrethrinen en piperonylbutoxide te ontvangen uiterlijk 14 maanden bij een alsdan in te dienen aanvraag tot verlenging. U dient de betreffende gegevens in een één zending aan het College aan te bieden. Voor wat betreft de wijze en tijdstip van indienen van de gevraagde gegevens en de eisen aan deze gegevens gestel worden, wordt verwezen naar de "Algemene instructie" voor het indienen van aanvragen tot toelating van bestrijdingsmiddelen.

Wageningen, 26 september 1997

DE MINISTER VAN LANDBOUW,
NATUURBEHEER EN VISSERIJ,
voor deze:
HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,


(voorzitter)