Het College
voor de Toelating
van
Bestrijdingsmiddelen,
beslissende op de aanvraag d.d. 21 december 2004 (aanvraagnummer 20040509 TG) van
Nisso Chemical Europe GmbH p/a Certis Europe B.V.
Straatweg 30 B
3604 BB Maarssen
tot verkrijging van een
toelating als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet
1962 (Stb. 288) voor het middel
gelet op de artikelen 3,
3a, 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962,
BESLUIT:
§ I Toelating
§ II Samenstelling,
vorm en afwerking
Onverminderd hetgeen
omtrent de samenstelling, vorm en afwerking bij de Regeling samenstelling bestrijdingsmiddelen
is bepaald, moeten:
§ III Gebruik
Het bestrijdingsmiddel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in bijlage I dezes onder A. is voorgeschreven.
§ IV Verpakking en
etikettering
Overeenkomstig artikel 15c, lid 1, onder b van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- aard van het preparaat: Wateroplosbaar poeder
Overeenkomstig artikel 15d, lid 1 (biociden) en artikel 15e, onder b (gewasbeschermingsmiddelen) van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- Werkzame stof: |
- Gehalte: |
|
||
|
acetamiprid |
200 g/kg |
||
Overeenkomstig artikel 14, lid 1 tot en met lid 3 van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen):
a.
hetgeen in bijlage I onder A. is vermeld.
b.
de in bijlage I dezes onder B. opgenomen tekst, met dien verstande, dat niet
alle daarin aangegeven toepassingen behoeven te worden vermeld en de inhoud
dier tekst slechts mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede
bestrijding, mits deze niet met die tekst in strijd zijn.
c.
overeenkomstig
artikel 14, lid 4 tot en met lid 13 van de Nadere regels verpakking en
aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten, letterlijk en zonder enige
aanvulling, tenzij bij de veiligheidsaanbeveling cursief is aangegeven
dat een keuze moet worden gemaakt; dan dient de optie die van toepassing is op
het etiket te worden vermeld:
- Gevaarsymbool: |
- Aanduiding: |
|
||
|
Xn |
Schadelijk |
||
-
Waarschuwingszinnen:
Schadelijk bij opname door de mond.
-
Veiligheidsaanbevelingen:
Niet roken tijdens gebruik.
Stof niet inademen.
Draag geschikte handschoenen en beschermende kleding.
In
geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen en verpakking of etiket
tonen.
d.
overeenkomstig
artikel 14, lid 13 en lid 14 van de Nadere regels verpakking en aanduiding
milieugevaarlijke stoffen en preparaten, letterlijk en zonder enige aanvulling:
-
Specifieke
vermeldingen:
Volg de
gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen.
e. -
f. n.v.t.
g. n.v.t.
h. n.v.t.
Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is
betrokken kan gelet op artikel 8 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel
7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit bekend is gemaakt, een bezwaarschrift indienen bij: het
College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (Ctb), Postbus 217,
6700 AE WAGENINGEN. Het Ctb heeft niet de mogelijkheid van het elektronisch
indienen van een bezwaarschrift opengesteld.
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE I bij het toelatingsbesluit van het middel Gazelle,
A.
Toegestaan is uitsluitend het gebruik als insectenbestrijdingsmiddel:
a
in de teelt
van appels en peren
b
in de
niet-grondgebonden teelt van bloemisterijgewassen
c
in de teelt van
boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Om het grondwater te beschermen mag dit product
niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden met uitzondering van het
gebruik in de niet-grondgebonden teelten.
Voor de teelten in (jonge) appels en peren geldt daarbij bovendien dat
het middel alleen mag worden toegepast indien de volgende restricties worden
gevolgd.
Om in het water levende organismen te beschermen is
toepassing in de teelt van (jonge) appels en peren als insectenbestrijdingsmiddel
uitsluitend toegestaan wanneer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater in
de periode vóór 1 mei gebruik wordt gemaakt van
·
een tunnelspuit met
een maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825 liter per hectare en een maximale
frequentie van éénmaal per teeltseizoen.
·
een Venturidop in de eerste 20 meter grenzend aan de
watergang in combinatie met een
éénzijdige bespuiting van de laatste bomenrij met een maximale hoeveelheid
spuitvloeistof van 825 liter per hectare en een maximale frequentie van éénmaal per
teeltseizoen.
Om in het water levende organismen te beschermen is
toepassing in de teelt van (jonge) appels en peren als
insectenbestrijdingsmiddel uitsluitend toegestaan wanneer in percelen die
grenzen aan oppervlaktewater in de periode ná 1 mei gebruik wordt gemaakt van
·
een tunnelspuit
·
een windhaag op de rand van het rijpad in combinatie met het éénzijdig
bespuiten van de laatste bomenrij
·
een Venturidop in de eerste 20 meter grenzend aan de
watergang in combinatie met een
éénzijdige bespuiting van de laatste bomenrij
Het middel is uitsluitend bestemd voor professioneel gebruik.
De periode tussen de laatste toepassing en de oogst mag niet korter zijn
dan:
14 dagen voor appel en peer
B.
Gebruiksaanwijzing
Gazelle is een systemisch werkend middel. Het middel wordt na toepassing
door de plant opgenomen en verspreid. Gazelle werkt in op het zenuwstelsel van
de te bestrijden organismen.
Toepassen met
voldoende water om een optimale bevochtiging te bereiken van zowel de boven-
als de onderkant van de bladeren.
Als in
sierteeltgewassen nog geen ervaring is opgedaan met het middel, dient een
proefbespuiting uitgevoerd te worden teneinde de verdraagzaamheid van het gewas
te testen.
Om de kans op het
optreden van verminderde gevoeligheid te beperken, heeft het de voorkeur de
inzet van Gazelle af te wisselen met andere middelen, die voor de bestrijding
van betreffende insecten zijn toegelaten en die een ander werkingsmechanisme
hebben.
Toepassingen
Appel, ter
bestrijding van o.a. rose appelluis, groene appeltakluis, bloedvlekkenluis,
fluitekruidluis en appelgrasluis.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen.
Vóór 1 mei mag niet meer dan 825 liter spuitvloeistof per ha worden
toegepast (maximaal
206 gram product gebruiken).
Dosering: 0,025% (25
gram per 100 liter water).
Peer, ter
bestrijding van o.a. rose pereluis, vouwgalluis, zwarte pereluis en zwarte
bonenluis.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen.
Vóór 1 mei mag niet meer dan 825 liter spuitvloeistof per ha worden
toegepast (maximaal
206 gram product gebruiken).
Dosering: 0,025% (25
gram per 100 liter water).
Niet-grondgebonden teelt van bloemisterijgewassen, ter bestrijding van onder andere
boterbloemluis, groene perzikluis (inclusief rode variant), katoenluis en
zwarte bonenluis.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen.
Dosering: 0,025% (25
gram middel per 100 liter water)
Niet-grondgebonden teelt van bloemisterijgewassen onder glas, ter bestrijding van kaswittevlieg en
tabakswittevlieg.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen. Zonodig de
bespuiting met een interval van 7-10 dagen herhalen.
Dosering:
0,025%-0,05% (25-50 gram middel per 100 liter water). De hoogste dosering
gebruiken bij een zware aantasting.
Boomkwekerijgewassen en vaste planten onder glas, ter bestrijding van onder andere
boterbloemluis, groene perzikluis (inclusief rode variant), katoenluis, zwarte
bonenluis, gewone rozenluis, sjalottenluis en groene kortstaartluis.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen.
Dosering: 0,025% (25
gram middel per 100 liter water)
Niet-grondgebonden teelt van boomkwekerijgewassen en vaste planten onder
glas, ter bestrijding van
kaswittevlieg en tabakswittevlieg.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen. Zonodig de
bespuiting met een interval van 7-10 dagen herhalen.
Dosering:
0,025%-0,05% (25-50 gram middel per 100 liter water). De hoogste dosering
gebruiken bij een zware aantasting.
Boomkwekerijgewassen en vaste planten in de vollegrond, ter bestrijding van onder andere
boterbloemluis, groene perzikluis
(inclusief rode variant), katoenluis, zwarte bonenluis, gewone
rozenluis, sjalottenluis, groene kortstaartluis, aardappeltopluis, zwarte
kersenluis, groene appeltakluis, groene sparrenluis en vogelkersluis.
Zodra een aantasting wordt waargenomen het middel toepassen.
Dosering: 0,025% (25
gram middel per 100 liter water)
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE II bij het toelatingsbesluit van het middel Gazelle, toelatingsnummer 12809 N
Het betreft een aanvraag tot toelating van het middel
Gazelle, 20040509 TG, een middel op basis van de werkzame stof acetamiprid. Het
middel wordt aangevraagd als insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van appels
en peren, bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten, de
laatste drie toepassingen zowel in de vollegrond als onder glas.
Acetamiprid is een nieuwe stof. De stof is per 1 oktober 2004 geplaatst op Annex I van richtlijn 91/414/EEG (Richtlijn 2005/3/EG). De einddatum van de stof is 30 september 2014.
Gelet op feit dat dit een aanvraag betreft waarvoor aanvullende vragen zijn gesteld (waarvan de beoordeling volgens het oude protocol was opgesteld), is dit collegestuk nog in het oude protocol opgesteld.
Stand van zaken met betrekking tot de aanvraag
De aanvraag tot toelating van Gazelle is op 31 december 2004 ontvangen. De aanvraagkosten zijn op 27 december 2004 ontvangen. Op 10 februari 2005 werden ontbrekende gegevens ontvangen. Op 6 april werd een aanvulling op de aanvraag ingediend. Op 29 april 2005 werd de samenstelling van het middel doorgegeven.Op 9 juni 2005 is de aanvraag in behandeling genomen. Op 24 juni 2005 werden de verschuldigde beoordelingskosten ontvangen.
Naar aanleiding van C-164.3.13 (december 2005) heeft het College als volgt besloten
· Het
College besluit inzake de aanvraag tot toelating van het
insectenbestrijdingsmiddel Gazelle, 20040509 TG, op basis van acetamiprid,
voor de toepassing in de teelt van appels en peren, bloemisterijgewassen,
boomkwekerijgewassen en vaste planten, de laatste drie toepassingen zowel in
de vollegrond als onder glas, aanvullende vragen te stellen (artikel 10,
eerste lid, Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995). |
·
Als voorwaarde voor de beoordeling van de
toelaatbaarheid dienen de volgende gegevens uiterlijk 1 oktober 2007 te
worden geleverd: |
Milieu
1.
Er dient een adequate
risico-evaluatie m.b.t. het risico voor waterorganismen, in het bijzonder
sedimentorganismen, te worden geleverd voor de toepassingen tegen luis in fruit
en de toepassing tegen vlieg in bloemisterij-, boomkwekerijgewassen en vaste
planten in de vollegrond. 2. Er
dient een hogere tierstudie naar het risico voor uitspoeling van metaboliet
IM-1-4 (bijvoorbeeld lysimeter- of veldonderzoek) volgens G.1.3 van het
aanvraagformulier geleverd te worden. Een alternatief is dat de
veldhalfwaardetijd van IM-1-4 wordt gestandaardiseerd volgens FOCUS (2000)
met inachtneming van de criteria in Bijlage 3 bij het hoofdstuk uitspoeling
van het HTB. |
De aanvullende vragen zijn per brief d.d. 5 januari 2006 aan de toelatinghouder bekend gemaakt. Bij brief d.d. 3 januari 2006 zijn deze vragen beantwoord(de vragen waren direct na de decembervergadering per mail aan de toelatinghouder gezonden). De aanvrager heeft een nieuw voorstel voor het WGGA geleverd waarin driftbeperkende maartegelen worden voorgested, het spuitvolumen in appels en peren worden verlaagd en alle toepassingen in bloemisterijgewassen worden beperkt tot de niet grondgebonden teelt. Tevens wordt de toepassing in boomkwekerijgewassen (tegen vliegen) beperkt tot de niet grondgebonden teelt. Als gevolg van deze beantwoording wijzigen uitsluitend de aspecten werkzaamheid en milieu. De overige aspecten zijn conform C-164.3.13.
Karakterisering van het middel
Gazelle is een nieuw insecticide op basis van acetamiprid (20%). Het heeft een systemische werking en werkt in op het zenuwstelsel van de te bestrijden organismen. Het interfereert met name met de nicotinyl choline esterase receptor.
Gazelle behoort tot de groep der neonicotinoïden net als de insecticiden imidacloprid en thiacloprid en thiamethoxam.
Toepassingsoverzicht
In tabel M.1 is een overzicht gegeven van de toepassingen waarop deze aanvraag betrekking heeft.
Tabel M.1
Toepassingsoverzicht
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Frequentie |
Interval [dag] |
Tijdstip
toepassing |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,025-0,05** |
1-2 |
-/30 |
april t/m juli |
Appel |
0,05-0,075** |
1-2 |
-/30 |
aprilt/m juli |
Peer |
0,05-0,06** |
1-2 |
-/30 |
april t/m juli |
Bloemisterijgewassen
vg tegen diverse luizensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Maart
t/m september |
Bloemisterijgewassen
og tegen diverse luizensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Januari
t/m december |
Bloemisterijgewassen
og tegen
diverse vliegensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,1 |
2-6 |
7-10/ 30* |
Maart
t/m september |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten og tegen diverse luizensoorten |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Januari
t/m december |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten vg tegen diverse luizensoorten |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Maart
t/m september |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten tegen diverse vliegensoorten, og en niet-grondgebonden |
0,025-0,1 |
2-6 |
7-10/ 30* |
Januari
t/m december |
* bij de worst case frequentie
geldt een interval van 30 dagen volgens de GAP
** NB vóór 1 mei geldt een
maximale dosering van 0.0412 kg a.s./ha (0.025 % en 825 L/ha) en maximaal
éénmaal toepassen
Profiel fysische en chemische eigenschappen
Werkzame stof
acetamiprid
Voor de fysische en
chemische eigenschappen wordt gebruik gemaakt van de eindpuntentabel zoals die
als onderdeel van de monografie voor plaatsing voor landbouw is opgesteld en
besproken is in de ECCO/EPCO bijeenkomsten.
De werkzame stof
acetamiprid is geplaatst op annex I van richtlijn 91/414/EEG sinds 1 oktober
2004.
Identity
Active substance (ISO Common Name) |
Acetamiprid |
Chemical name
(IUPAC) |
(E)-N1-[(6-chloro-3-pyridyl)methyl]-N2-cyano-N1-methylacetamidine |
Chemical name (CA) |
(E)-N-[(6-chloro-3-pyridinyl)methyl]-N-cyano-N-methylethanimidamide |
CIPAC No |
Not yet allocated |
CAS No |
135410-20-7 |
EEC No (EINECS or
ELINCS) |
Not yet allocated |
FAO Specification
(including year of publication) |
Not yet allocated |
Minimum purity of
the active substance as manufactured (g/kg) |
990 g/kg |
Identity of relevant impurities (of toxicological, environmental
and/or other significance) in the active substance as manufactured (g/kg) |
No relevant impurities are present in the
acetamiprid technical |
Molecular formula |
C10H11ClN4 |
Molecular mass |
222.68 |
Structural formula |
|
Physical-chemical properties
Melting point (state purity) |
98.9 oC (99.7%) |
Boiling point (state purity) |
Not relevant* |
Temperature of decomposition |
Not relevant* |
Appearance (state purity) |
pure a.s. (99.9%): white fine powder, with no
characteristic odour technical a.s. (99.9%): very pale yellow fine
powder, with no characteristic odour |
Relative density (state purity) |
Specific gravity (20 oC/20 oC):
1.330 (99.7%) |
Surface tension |
70.9 mN/m at 19.5 oC |
Vapour pressure (in Pa, state temperature) |
1.73x10-7 Pa at 50 oC
(>99%). Expected <1x10-6 Pa at
25 oC |
Henrys law constant (in Pa·m3·mol-1) |
<5.3x10-8 Pa m3 mol-1
at 25 oC |
Solubility in water (in g/l or mg/l, state
temperature) |
In distilled water: 4.25 g/l at 25 oC
(>99%) pH 5: 3.48 g/l at 25 oC
(>99%) pH 7: 2.95 g/l at 25 oC
(>99%) pH 9: 3.96 g/l at 25 oC
(>99%) |
Solubility in organic solvents (in g/l or mg/l, state temperature) |
At 25 oC: hexane:6.54 ppm; xylene:4.01 g/100 g; benzene:2.44 g/100g;
dichloromethane:>20 g/100g chloroform:>20 g/100 g;
methanol:>20 g/100 g; ethanol:>20 g/100 g;
acetone:>20 g/100 g; acetonitrile:>20 g/100g;
tetrahydrofuran:>20 g/100g; carbone disulfide:507 ppm (all the above solubilities are expressed as
weight of a.s. per weight of solvent) At 20 oC: Ethyl acetate: 37.8 g/l |
Partition co-efficient (log Pow) (state pH and
temperature) |
log Pow= 0.80 at 25 oC
(>99%) pH: Not determined (neutral conditions) |
Hydrolytic stability (DT50) (state pH and
temperature) |
pH 4: Stable at 22 oC,
35 oC and 45 oC pH 5: Stable at 22 oC,
35 oC and 45 oC pH 7: Stable at 22 oC,
35 oC and 45 oC pH 9: at 22 oC, DT50=812 days
at 35 oC, DT50=52.9 days at 45 oC,
DT50=13.0 days
Calculated at 25 oC: DT50=420 days |
Dissociation constant
|
pKa: 0.7 at 25 oC |
UV/VIS absorption
(max.) (if absorption >290 nm state ε at wavelength) |
In neutral medium (CH3OH/H2O):
λmax : 247 nm, 217 nm ε (M-1xcm-1): ε247= 1.97x104, ε217= 1.21x104 |
Photostability (DT50) (aqueous, sunlight, state pH) |
pH 7: DT50= 34 days
under xenon lamp (irradiation: 12 hours/day) |
Quantum yield of direct photo- transformation in water at λ > 290 nm |
0.10 |
Photochemical oxidative
degradation in air |
Half-life at 298K: DT50 =
1.679 hours. (Atkinson calculation). |
Flammability |
Not highly flammable. |
Auto-flammability |
> 450 oC |
Oxidative properties |
No oxidizing properties. |
Explosive properties |
Non-explosive. |
* These
statements have been accepted for placement of the active substance on annex I
of guideline 91/414/EEG, but for current standards and regulations these
statement are no longer acceptable.
Middel Gazelle
Het middel Gazelle
wordt onder een andere naam (EXP60707B) in de monografie beoordeeld. De
samenstelling komt volledig overeen met het middel Gazelle.
Formulation
type (GIFAP code) |
SP (water soluble powder) |
Appearance |
Odourless light blue powder |
Explosive properties |
Not explosive. |
Oxidative properties |
No oxidising properties. |
Autoflammability |
Risk of self-ignition at high temperatures: >140 oC
(UN-Bowes Cameron Cage test). |
Flammability |
Not flammable. |
pH 1% solution |
8.6 |
Particle size
distribution |
D90%:
17.6 μm D50%: 8.0 μm |
Surface tension |
32 mN/m
(1% dispersion, 20 oC) |
Bulk (tap) density |
0.80 g/ml |
Storage stability/Shelf
life/Packaging |
Stable
for 2 weeks at 54 oC Stable for 2 years at ambient temperatures in PE packaging. |
Content
active substance (g/l or g/kg) |
200 g/kg
pure a.s. |
Physical
and chemical compatibility |
No mixing
proposed. |
Het middel Gazelle
is een wateroplosbaar poeder, geleverd in PE flessen van 1l. Gazelle wordt
aangevraagd als insecticide in de teelt van appels, peren, bloemisterijgewassen,
boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Het middel voldoet aan de eisen met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen. Naast de fysische en chemische eigenschappen opgenomen in bovenstaande tabel voldoen ook de volgende eigenschappen aan de gestelde eisen: spuitbaarheid, schuimvorming, verdunningsstabiliteit en natte zeeftest.
Conclusie fysische en
chemische eigenschappen
De geleverde gegevens geven in voldoende mate de mogelijkheid weer om de
identiteit van de stof en het middel te kunnen vaststellen, specificeren en
karakteriseren. Er is vastgesteld dat de standaardgegevens voor milieu,
toxicologische aspecten en risicos met betrekking tot de fysische en chemische
eigenschappen beschikbaar zijn.
ETIKETTERING
Voorstel voor classificatie van acetamiprid met betrekking tot fysische en chemische eigenschappen
2c) |
Gevaarsymbool: |
- |
aanduiding: |
- |
|
R-zinnen1 |
- |
- |
|
|
|
|
|
|
|
S-zinnen2 |
S21 |
Niet roken tijdens gebruik. |
|
|
|
|
|
Deze classificatie wijkt af van de classificatie zoals voorgesteld in de
monografie.
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering(en) met
betrekking tot fysische en chemische eigenschappen
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de eigenschappen van de hulpcomponenten en de wijze van toepassen wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
(De in onderstaande tabel gebruikte nummering komt overeen met de nummering in het Collegebesluit, § IV, Verpakking en etikettering:)
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen): |
|||
- |
|||
Gevaarsymbool: |
- |
aanduiding: |
- |
R-zinnen1 |
- |
- |
|
|
|
|
|
S-zinnen2 |
S21 |
Niet roken tijdens gebruik. |
|
|
|
|
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen3 |
- |
- |
|
|
|
|
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
Nee |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
Nee |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel
aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
- |
R-zinnen: |
- |
S-zinnen |
De S21 zin wordt toegekend wanneer er in het middel meer dan 0,1% halogeenhoudende stoffen aanwezig zijn, die door verbranding giftige gassen kunnen vormen. |
Overige: |
- |
Analysemethoden in technisch materiaal en product
Technical as
(principle of method) |
Samples
of acetamiprid technical are dissolved in acetonitrile/water (3:7).
Methyl-4-hydroxybenzoate is used as internal standard. Analysis
is carried out by HPLC with UV detection at 255 nm. |
Impurities in
technical as (principle of method) |
Samples
of acetamiprid technical are dissolved in acetonitrile/water (3:7).
Methyl-4-hydroxybenzoate is used as internal standard. Analysis is carried out by HPLC with UV detection at 255 nm. |
Preparation
(principle of method) |
Samples
of the 20% SP ppp are extracted with acetonitrile. Methyl-4-hydroxybenzoate
is used as internal standard. Analysis
is carried out by HPLC with UV detection at 250 nm. |
De analysemethoden
voor de werkzame stof en de onzuiverheden in het technisch materiaal en het
handelsmiddel zijn als afdoende beoordeeld in de monografie.
Residuanalysemethoden
Food/feed of plant origin (principle of method and
LOQ for methods for monitoring purposes) |
i) Multi-residue method (DFG S19 modified): Substrates: apples and
tomatoes Extraction: Samples are
extracted with acetone/water (2:1) with subsequent extraction with
cyclohexane/ethyl acetate (1:1) and partition into acetone/cyclohexane/ethyl
acetate. Clean up: The extracts are
cleaned up by gel permeation chromatography followed by a silica gel
fractionation. Analysis: Analysis is
carried out by GC/ECD. GC/MS is used as a confirmatory technique. Determined analyte: acetamiprid LOQ: 0.01
mg/kg for apples 0.05 mg/kg for tomatoes ILV data have been provided for apples and tomatoes. ii) Single method (Studies No. RPA/NI-25/95101N and
RPA/NI-25/97062): Substrates: pepper, pear,
peach, apple, orange, tomato, cucumber, plum, melon, cotton and tobacco Extraction: Samples are
extracted with methanol. Clean up: The extracts are
cleaned up over Florisil. Especially for cotton and tobacco samples an
additional clean up step over a C18 cartridge and solvent partition
(methylene chloride) is necessary. Analysis: Analysis is
carried out by GC/ECD. Determined analyte: acetamiprid LOQ: 0.01 mg/kg confirmed only for peach and
pepper (Neither confirmatory method nor ILV data have been
provided) iii) Single method (Study No. EC-97-388) Substrates: Non citrus
fruits and vegetables (cabbage, pears, raisins, cotton seed, cotton gin
trash, broccoli, carrot root) Extraction: Samples are
extracted with methanol. The extracts are partitioned against hexane and then
into methylene chloride. Clean up: The extracts are
cleaned up over Florisil and then by column chromatography on 10% deactivated
silica gel 60. Analysis: Analysis is
carried out by GC/ECD. HPLC/MS and HPLC/MS/MS can be used as confirmatory
techniques. Determined analyte: acetamiprid LOQ: 0.01 mg/kg for all substrates Substrates: Citrus (orange
whole fruit and orange oil) Extraction: Samples are
extracted with acetonitrile and then partitioned against hexane. Clean up: The extracts are
cleaned up by chromatography on Florisil and tC-18 reverse-phase columns. Analysis: Analysis is
carried out by HPLC/UV. Determined analyte: acetamiprid LOQ: 0.05 mg/kg for both substrates ILV data have been provided for cotton seed. |
Food/feed of animal origin (principle of method and
LOQ for methods for monitoring purposes) |
Substrates: milk, muscle,
fat, liver and kidney of ruminant origin and eggs, muscle, fat and liver of
hen origin Extraction: Samples are
macerated with acetonitrile, with a subsequent partition into hexane and then
into dichloromethane. Clean up: The extracts are
cleaned up over Florisil and then over a C18 cartridge. Analysis: Analysis is
carried out by HPLC-UV. LC/MS/MS is used as a confirmatory technique. Determined analytes: acetamiprid and
the metabolite IM-2-1 LOQ: 0.010 mg/kg for milk, muscle, fat, liver,
kidney of ruminant origin, muscle of hen origin and eggs for both analytes (Method not required, since no MRLs have been set
for products of animal origin) |
Soil (principle of method and LOQ) |
1) Determination
of acetamiprid, IC-0, IM-1-2, IM-1-4: Extraction: Soil samples are
extracted with an accelerated solvent extractor (ASE). Clean up: For the
determination of the metabolite IM-1-4 the extract is cleaned up using an
Extrelut cartridge. Analysis: Analysis is carried
out by LC/MS/MS Determined analytes: acetamiprid,
IC-0, IM-1-2, IM-1-4 LOQ: 0.01 mg/kg for all the analytes 2) Determination of IM-1-5: Extraction: Soil samples are
extracted with an accelerated solvent extractor (ASE). Analysis: Analysis is
carried out by LC/MS/MS Determined analyte: IM-1-5 LOQ: 0.01 mg/kg. |
Water (principle of method and LOQ) |
Extraction: Water samples
are extracted by solid phase extraction. Clean up: The extract is
cleaned up by chromatography through a C18 cartridge. Analysis: Analysis is
carried out by HPLC-UV. GC-MS is used as a confirmatory technique. Determined
analyte: acetamiprid LOQ: 0.1 μg/l for drinking, ground and river water |
Air (principle of method and LOQ) |
Extraction: Acetamiprid is
extracted from the adsorbent filled cartridges with acetonitrile with the aid
of ultrasonication. Analysis: Analysis is
carried out by HPLC-UV. Determined analyte: acetamiprid LOQ: 2 μg/m3 |
Body fluids and tissues (principle of method and
LOQ) |
Extraction/Clean up: Blood samples
are purified by liquid-liquid partition (hexane/water) and the aqueous layer
is extracted with ethyl acetate. Acetamiprid in tissues is extracted with
acetonitrile and purified by liquid-liquid partition between hexane and
aqueous layer. Analysis: Analysis is
carried out by LC/MS/MS Determined analyte: acetamiprid LOQ: 0.05 mg/l for blood, 0.01 mg/kg for tissues |
Vanuit de toepassing
(WGGA) dient voor de volgende typen gewassen een residuanalysemethode te worden
geleverd: waterig (appel en peer). De methoden zijn gevalideerd voor o.a.
waterige matrices.
Voor de toepassing
van het middel in bloemisterij- en boomkwekerijgewassen zijn geen aanvullende
residuanalysemethoden noodzakelijk.
Residudefinities en MRLs voor acetamiprid
Matrix |
Residudefinitie voor controle en toezicht
(monitoring) |
MRL |
Plantaardige
producten |
Acetamiprid |
Appels en peren: 0,1 mg/kg |
Dierlijke
producten |
Acetamiprid en
metaboliet IM-2-1 (N-desmethyl- acetamiprid) |
Niet vastgesteld. |
Grond |
Acetamiprid en
metaboliet IM-1-5 |
|
Drinkwater |
Acetamiprid |
|
Oppervlaktewater |
Acetamiprid |
|
Lucht |
Acetamiprid |
|
Lichaamsvloeistoffen
en weefsels |
Er is geen
residudefinitie opgesteld. De werkzame stof is niet als giftig
geclassificeerd. |
|
De residuanalysemethoden voor de werkzame stof zijn als afdoende beoordeeld in de monografie, en de voorgestelde MRL kan met de voorgestelde methoden worden gemeten.
Conclusie
analysemethoden
De geleverde analysemethoden voldoen aan de vereisten. De residuanalysemethoden zijn specifiek en gevoelig genoeg om te kunnen worden gebruikt voor het controleren van de betreffende plantaardige en dierlijke producten op het maximaal toegestane gehalte, en het monitoren van de verspreiding van de residuen in het milieu.
Profiel werkzaamheid
De wijzigingen t.o.v. de eerdere beoordeling zijn cursief
en vetgedrukt weergegeven.
De beoordeling is deels gebaseerd op de samenvattingen en
evaluaties opgesteld door de Plantenziektenkundige Dienst (respectievelijk
advies D8NI2502 en ds9ni2501)
Claim
De aanvraag van Gazelle betreft een toelatingsaanvraag van een nieuw middel voor de bestrijding van larven van de kaswittevlieg, larven van de tabakswittevlieg en diverse soorten bladluis in bloemisterij-gewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten onder glas en in de vollegrond. Gazelle is een middel op basis van acetamiprid.
De dosering voor de bestrijding van kaswittevlieg en tabakswittevlieg is afhankelijk van de aantastingsdruk 0.025% of 0.05%. Het middel dient zodra een aantasting wordt waargenomen toegepast te worden en indien nodig dient de bespuiting met een interval van 7-10 dagen herhaald worden.
De dosering voor de bestrijding van bladluis is 0.025%, één
bespuiting dient afdoende te zijn
Gazelle wordt verder geclaimd ter bestrijding van bladluizen in de teelt van
appel en peer.
In appel worden roze appelluis, groene appeltakluis,
bloedvlekkenluis, fluitekruidluis en appelgrasluis geclaimd, in peer de roze
pereluis, vouwgalluis, zwarte pereluis en zwarte boneluis. De geclaimde
dosering is eveneens 0,025% (25 gram per 100 liter water).
De gewasbehandelingen dient uitgevoerd te worden zodra aantasting wordt waargenomen. Indien nodig kan de toepassing herhaald worden.
Aantaster/teelt
De bij de claim genoemde bladluizen overwinteren als ei. Uit de wintereieren komen in het voorjaar de stammoeders te voorschijn. Als deze volwassen zijn (zomer), kunnen ze zonder paring levende jongen voortbrengen. Pas in de herfst ontstaan ook mannelijke bladluizen en worden na paring weer wintereieren afgezet op de appelbomen.
In het algemeen veroorzaken bladluizen groeistoornissen aan bladeren en scheuten van appel en peer. Daarnaast kunnen zich, door afscheiding van honingdauw, roetdauwschimmels op de bladeren en vruchten ontwikkelen. Hierdoor wordt de groei belemmerd en wordt de kwaliteit van de vruchten minder.
De roze appelluis is van de geclaimde bladluissoorten de schadelijkste soort voor appel. Door hun zuigactiviteit misvormen ze blad en scheuten ernstig. Bovendien transporteert de boom het speeksel dat de bladluizen tijdens het zuigen afscheiden naar de vruchten. Deze blijven daardoor klein en misvormd.
Door de zuigactiviteit van de appelgrasluis op de knoppen groeien de rozetbladeren onregelmatig uit.
De groene appeltakluis veroorzaakt groeiremming van de toppen van de scheuten. Bij een zwaardere aantasting kan bevuiling van de vruchten optreden door afdruipende honingdauw waarop zich roetdauwschimmels ontwikkelen.
Om schade door bladluizen te voorkomen is een bestrijding in het voorjaar nodig als er regelmatig bladluizen worden waargenomen. Voor roze appelluis dient voor de bloei al een bestrijding uitgevoerd te worden als op meer dan 5% van de bomen aantasting wordt waargenomen.
In voorjaar en zomer wordt regelmatig op bladluizen gecontroleerd.
Wijze van
bestrijding
Voor de bestrijding van bladluizen staan diverse middelen ter beschikking. Thiacloprid een stof uit dezelfde groep als acetamiprid, is toegelaten ter bestrijding van bladluizen in appel en peer. Een ander middel ter bestrijding van bladluizen in appel en peer is pirimicarb
In de teelt van bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten zijn o.a. middelen op basis van pirimicarb, dimethoaat en thiacloprid toegelaten.
Beoordeling werkzaamheid
Benodigd onderzoek
Ten aanzien van het benodigde onderzoek dient voldaan te
worden aan de vereisten zoals vastgelegd in de Handleiding voor de Toelating
van Bestrijdingsmiddelen, versie 1.0.
Geleverde gegevens
Richtlijnen en proefopzet, locatie, periode en proef uitvoering
Appel en peer
Het onderzoek werd in verschillende jaren uitgevoerd; in 1995 en 1997 werd een beperkt aantal proeven uitgevoerd. Het meeste onderzoek vond in 1998 plaats.
De werking van het middel is beoordeeld ten opzichte van standaardmiddelen op basis van pirimicarb en imidacloprid.
Bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Onderzoeksgegevens uit de periode 1993 -1997 zijn geleverd. De proeven zijn opgezet en uitgevoerd aan de destijds geldende richtlijnen of voldoen aan de algemene regels voor proefopzet en uitvoering.
Een deel van de proeven is uitgevoerd voordat het vereiste van uitvoering door erkende instanties van kracht was. Deze proeven voldoen aan de algemene vereisten.
Effectiviteit
Vaststellen dosering
De optimale dosering is vastgesteld in de werkingsproeven,
waarbij de geclaimde dosering (0,025%) en hogere doseringen (0,038 en 0,05%)
getoetst zijn. De geclaimde dosering is in overeenstemming met de geclaimde
dosering in andere landen waar het middel aangevraagd of toegelaten is (o.a.
Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië en Griekenland; Review report for the
active substance acetamiprid, Sanco/1992/2001-final).
Werking
Appel en peer
Toepassing voor de
bloei
Er werden in Nederland en België 5 proeven in 1998 uitgevoerd ter bestrijding van roze appelluis in appel. Gazelle werd voor de bloei toegepast op de stammoeders. Gazelle werd in de te claimen dosering 0,025% beproefd en in één proef in een hogere dosering van 0,038%.
Als standaardmiddel werd een middel op basis van pirimicarb toegepast.
In deze 5 proeven was de bezetting met bladluizen goed.
De werking van Gazelle kwam overeen met die van het standaardmiddel of was beter. De bestrijding van de bladluizen was goed. De te claimen dosering had een zeer goede werking en de hogere dosering had geen beter effect.
In verschillende proeven werd het aantal door bladluizen beschadigde appels geteld. Gazelle toegepast voor de bloei had minder beschadigde vruchten tot gevolg dan de toepassing met het standaardmiddel voor de bloei. Deze verschillen zijn niet altijd significant.
Vanwege milieutechnische redenen
is een restrictie voorgesteld dat er niet meer dan 206 gram per ha bij
toepassing voor de bloei mag worden toegepast. Ter ondersteuning van deze
restrictie zijn een zevental proeven geleverd uitgevoerd in Zuid Frankrijk.
Hoewel buiten het standaardgebied dat voor Nederland representatief is, zijn
deze gegevens vanwege de voor-bloei toepassing bruikbaar. Uit de proeven bleek
dat een verlaging van de hoeveelheid werkzame stof per ha van 250 naar 206 gram
geen significante verschillen in werkzaamheid gaf. Een hoeveelheid van 206 gram
per ha voor de bloei toegepast heeft een voldoende bestrijdend effect.
De beperking dat voor de bloei niet meer dan 206 gram
werkzame stof wordt toegediend is acceptabel aangezien de dosering uitgedrukt
is als percentage werkzame stof. Afhankelijk van de hoeveelheid bladmassa wordt
er meer of minderspuitvloeistof (en dus meer of minder grammen werkzame stof)
per ha toegediend. Na de bloei dient minimaal 250 gram per ha toegediend te
worden, wat inhoud dat er met minimaal 1000 liter spuitvloeistof gespoten moet
worden. Deze hoeveelheid is na de bloei in volbladstadium van de bomen ook
nodig om de bladeren voldoende te raken. Voor de bloei is de bladmassa veel
minder, zodat met minder spuitvloeistof de volledige bladmassa voldoende
bevochtigd wordt. Indien gespoten wordt met maximaal 825 liter per ha blijft de
hoeveelheid werkzame stof onder de 206 gram per ha. Een restrictie wat betreft
spuitvolume voor maximaal 825 liter per
ha vóór de bloei is aanvaardbaar
Toepassing na de bloei
Er werden in Nederland, Duitsland en Engeland in totaal 6 proeven (1995, 1997, 1998) uitgevoerd ter bestrijding van roze appelluis in appel en 1 proef ter bestrijding van groene appeltakluis. De middelen werden na de bloei toegepast. Gazelle werd in de te claimen dosering toegepast. Als standaardmiddel werd een middel op basis van imidacloprid opgenomen.
In de proeven was de bezetting met bladluizen goed.
De werking van Gazelle kwam overeen met die van het standaardmiddel en de bladluizen werden goed bestreden.
In verschillende proeven werd het aantal door bladluizen beschadigde appels geteld. Tussen de toepassingen na de bloei zijn geen verschillen geconstateerd.
In de proeven waar Gazelle voor én na de bloei werd toegepast bleek dat de toepassing voor de bloei minder beschadigde vruchten tot gevolg had dan de toepassing na de bloei. Dit verschil was in een situatie significant.
Bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten
Witte
vlieg
In totaal staan gegevens van 5 proeven ter beschikking, ter beoordeling van de werking ter bestrijding van tabakswittevlieg. De werking van 0.05% Gazelle is in alle proeven goed tot zeer goed en duidelijk beter dan die van een standaardmiddel op basis van methomyl dat een matige tot slechte werking heeft en die van een referentiemiddel op basis van imidacloprid of pyriproxyfen die een matige tot goede werking hebben. In 3 proeven is naast 0.05% Gazelle ook 0.025% Gazelle opgenomen; verschillen in werking van 0.05% Gazelle en 0.025% Gazelle zijn niet significant. De werking van 0.025% Gazelle is redelijk tot zeer goed. De werking is vergelijkbaar met die van de gebruikte referentiemiddelen op basis van imidacloprid en duidelijk beter dan de gebruikte referentiemiddelen op basis pyriproxyfen.
In totaal staan gegevens van 2 proeven ter beschikking ter
beoordeling van de werking ter bestrijding van kaswittevlieg. De werking van
0.05% Gazelle en 0.025% Gazelle is aanvankelijk matig maar uiteindelijk goed en
overeenkomstig met die van een standaardmiddel op basis van pyridaben of
imidacloprid. Verschillen in werking tussen 0.05% Gazelle en 0.025% Gazelle
zijn niet significant.
In 1 proef ter beoordeling van de werking ter bestrijding van een gemengde populatie tabaks- en kaswittevlieg is de werking van 0.025% Gazelle en 0.05% Gazelle goed en aanvankelijk beter dan, en later overeenkomstig met die van het standaardmiddel op basis van pyridaben.
Het gemiddeld aantal wittevlieglarven per blad is in alle proeven bij 0.025% Gazelle en 0.05% Gazelle lager dan bij onbehandeld, dit verschil is significant.
Bladluizen
De werking van 0.025% Gazelle ter bestrijding van groene perzikluis is in 2 proeven zeer goed; en overeenkomstig met die van een standaardmiddel op basis van pirimicarb dat een goede werking heeft of beter dan die van een standaardmiddel op basis van heptenofos dat een matige werking heeft.
De werking van 0.025% Gazelle ter bestrijding van boterbloemluis is in 1 proef zeer goed en overeenkomstig met die van een standaardmiddel op basis van pirimicarb.
De werking van 0.0125% Gazelle (een lagere dan de te claimen dosering) ter bestrijding van katoenluis is in 3 proeven zeer goed en overeenkomstig met of beter dan die van een standaardmiddel op basis van heptenofos dat in 2 proeven een goede en in 1 proef een matige werking heeft. De werking van 0.025% Gazelle ter bestrijding van katoenluis is in 5 proeven goed tot zeer goed en overeenkomstig met die van het standaardmiddel op basis van imidacloprid. De tendens bestaat dat het gemiddeld aantal katoenluizen bij 0.025% Gazelle iets lager is dan bij imidacloprid, maar dit verschil is niet significant.
De werking van 0.025% Gazelle ter bestrijding van aardappeltopluis is in 1 proef zeer goed en overeenkomstig met die van een standaardmiddel op basis van imidacloprid.
De werking van één toepassing 0.025% Gazelle ter bestrijding van beukenbladluis is in 1 proef goed en beter dan die van een standaardmiddel op basis van imidacloprid dat een redelijke werking heeft. Na de tweede toepassing 0.025% Gazelle treedt de tweede generatie nauwelijks op.
Schadelijke effecten
Fytotoxiciteit
In een aantal werkingsproeven werd de fytotoxiciteit in appel beoordeeld. In 5 proeven werd Gazelle voor de bloei toegepast en in 6 proeven na de bloei ( 1995, 1997, 1998). Gazelle werd in de te claimen dosering 0,025% toegepast.
Gewasreacties door toepassing van de middelen werden niet geconstateerd.
In drie aparte fytotoxiciteitsproeven (1999) in peer werd Gazelle voor en na de bloei toegepast. Ook hier werden geen gewasreacties geconstateerd.
In één werkingsproef in peer werd Gazelle na de bloei toegepast in een dosering van 0,025% en 0,038%. Ook in deze proef werd geen fytotoxiciteit geconstateerd.
gewasstand
In een aantal werkingsproeven werd de gewasstand van appel beoordeeld. In 5 proeven werd Gazelle voor de bloei toegepast en in 6 proeven na de bloei. Gazelle werd in de te claimen dosering 0,025% toegepast.
De stand van het gewas was goed en er werden geen groeiremmingen e.d. geconstateerd.
In drie aparte fytotoxiciteitsproeven in peer werd Gazelle voor en na de bloei toegepast.
In één werkingsproef in peer werd Gazelle na de bloei toegepast in een dosering van 0,025% en 0,038%. Ook in peer werden geen verschillen in gewasstand geconstateerd.
Vruchtschilverruwing
In 2 proeven in appel werd op vruchtschilverruwing beoordeeld. Er werden geen verschillen tussen de behandelingen geconstateerd. Er kwam geen extra verruwing door toepassing van de middelen naar voren.
Effecten op
volggewassen
De halfwaarde tijd van acetamiprid is 1-2 dagen. De halfwaarde tijd en de teeltduur (appel en peer zijn meerjarige teelten) geven geen aanleiding om onderzoek te vragen.
Effecten op nateelt
Effecten op de nateelt zijn niet relevant voor de beoordeling van de toepassing van Gazelle omdat vermeerdering over het algemeen niet plaatsvindt van bomen die voor de productieteelt van appels en peren worden gebruikt.
Effecten op naburige
gewassen
Er zijn geen gegevens geleverd met betrekking tot eventuele effecten op naburige gewassen.
In de fruitteelt staan veelal windschermen om de percelen en ook wordt wel met tunnelspuiten gewerkt waardoor de kans op schade aan naburige gewassen niet groot zal zijn.
Resistentie-ontwikkeling
Er zijn geen gegevens geleverd over de kans op resistentie.
De kans op resistentie is gezien de systemische werking van het middel aanwezig. Van imidacloprid zijn er internationaal situaties van resistentie bekend.
Gezien het feit dat Gazelle nauw verwant is aan imidacloprid, is het raadzaam om op de etikettekst aan te geven dat het aan te bevelen is om Gazelle af te wisselen met insecticiden met een ander werkingsmechanisme. Er zijn geen specifieke voorschriften van de IRAC met betrekking tot acetamiprid, wel gelden de algemene regels zoals beschreven in het IRAC-document Insecticide Resistance Action Committee, Mode of Action Classification, v4.2.1(2005).
Extrapolatiemogelijkheden
Werking
Het uitgevoerde onderzoek in de fruitteelt heeft bijna volledig betrekking op de bestrijding van roze appelluis in appel.
Roze appelluis is een moeilijk te bestrijden luis en daarom kan vanuit deze toepassing geëxtrapoleerd worden naar andere veelvoorkomende bladluizen in appel, te weten naar appelgrasluis en groene appeltakluis in appel en peer, bloedvlekkenluis en fluitekruidluis in appel.
Vanuit de resultaten verkregen in appel kan naar peer geëxtrapoleerd worden te weten naar
roze pereluis, zwarte pereluis, zwarte boneluis en vouwgalluis in peer.
Bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vast planten
In siergewassen is onderzoek met Gazelle uitgevoerd ter bestrijding van groene perzikluis, boterbloemluis, katoenluis, aardappeltopluis en beukenbladluis. Op basis van deze gegevens werd geconcludeerd werd dat Gazelle deze luizen goed tot zeer goed bestrijdt.
De werking van Gazelle ter bestrijding van tabakswittevlieg is goed. Aangezien tabakswittevlieg moeilijker te bestrijden is dan kaswittevlieg is het mogelijk de werking van Gazelle ter bestrijding van tabakswittevlieg te extrapoleren naar de werking ter bestrijding van kaswittevlieg.
Kaswittevlieg komt buiten niet algemeen voor en alleen in zomers in de buurt van een infectiebron kan een probleem ontstaan. Dit houdt in dat de kaswittevlieg buiten zich niet in optimale conditie bevindt en derhalve minder moeilijk te bestrijden zal zijn dan in de kas, derhalve kan van glasteelten naar vollegrondsteelten geëxtrapoleerd worden.
De werking van Gazelle ter bestrijding van katoenluis is goed. In overweging nemend dat katoenluis bekend staat als een moeilijk te bestrijden bladluis, in overweging nemend de karakteristiek van Gazelle (o.a. dat de werkzame stof tot de chemische groep van chloronicotinylen behoort en dat het naast contactwerking ook een systemische werking heeft) en in overweging nemend dat, zij het in de overgelegde proeven de werking van Gazelle ter bestrijding van groene perzikluis, boterbloemluis, aardappeltopluis en beukebladluis is aangetoond en dat de werking consistent is, is het mogelijk in deze specifieke situatie de werking van Gazelle ter bestrijding van de onderzochte bladluizen te extrapoleren naar de werking van Gazelle ter bestrijding van andere in bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten voorkomende bladluizen, met uitzondering van de beukenbladluis.
Schadelijke effecten
Appel en peer
De schadelijke effecten kunnen in de werkingsproeven beoordeeld worden, daarom zijn verreweg de meeste gegevens afkomstig van appel. In peer werden 4 proeven uitgevoerd.
Er werden geen gewasreacties in appel én peer waargenomen daarom kan volstaan worden met deze proeven in peer.
Bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Gewassen onder glas zijn gevoeliger voor schadelijke effecten ten gevolge van bespuitingen dan gewassen in de vollegrond, daarom is het mogelijk van één gewasgroep onder glas naar diezelfde gewasgroep in de vollegrond te extrapoleren indien er in geen van de proeven schadelijke effecten ten gevolge van Gazelle bespuitingen zijn opgetreden.
Op basis van expert judgement ligt het niet in de verwachting dat boomkwekerijgewassen gevoeliger zijn voor toepassingen van bestrijdingsmiddelen dan bloemisterijgewassen en vaste planten, daarom is het mogelijk van bloemisterijgewassen en vaste planten te extrapoleren naar boomkwekerijgewassen; zeker in het geval van Gazelle waar veel verschillende bloemisterijgewassen en vaste planten getoetst zijn en er in geen van de proeven schadelijke effecten ten gevolge van Gazelle bespuitingen zijn opgetreden.
Conclusie werkzaamheid
Appel en peer
Werking
Er zijn gegevens van voornamelijk één seizoen (1998) geleverd ter bestrijding van roze appelluis om de werking van Gazelle te kunnen beoordelen.
Zowel de toepassing voor de bloei als de toepassing na de bloei werd beproefd. De behandelingen werden eenmaal uitgevoerd.
De werking van Gazelle voor de bloei kwam overeen met die van het standaardmiddel op basis van pirimicarb of was beter. Voor de toepassing na de bloei werd de werking vergeleken met een middel op basis van imidacloprid. De werking van Gazelle kwam overeen met dit middel.
De resultaten zijn goed en consistent.
De roze appelluis is een moeilijk te bestrijden luissoort. Daarom kan vanuit de gegevens over de roze appelluis geëxtrapoleerd worden naar de andere geclaimde bladluissoorten.
Uit deze resultaten én de resultaten afkomstig van uitgevoerd onderzoek in siergewassen ter bestrijding van o.a. katoenluis blijkt dat Gazelle bladluizen in een afdoende mate bestrijdt als het eenmaal wordt toegepast. Een herhaling van de toepassing is dus niet noodzakelijk.
De restrictie voor appel en peer voor wat betreft
spuitvolume van maximaal 825 liter per ha voor de bloei is aanvaardbaar.
Schadelijke effecten
De schadelijke effecten in appel werden in de werkingsproeven beoordeeld. In peer werden in één seizoen aparte fytotoxiciteitsproeven aangelegd.
Gazelle veroorzaakte geen fytotoxiciteit of een afwijkende gewasstand.
De gegevens over vruchtschilverruwing zijn beperkt, echter er werd geen extra verruwing geconstateerd. Omdat er in het geheel geen gewasreacties geconstateerd zijn, kan op basis van de geleverde gegevens geconcludeerd worden dat de kans op schadelijke effecten gering is.
Bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Werking
Het is op basis van de overlegde proefgegevens en op basis van extrapolatie met redelijke zekerheid te verwachten dat het middel toegediend volgens de claim een goede bestrijding van tabakswittevlieg in de teelt van bloemisterij-, boomkwekerijgewassen en vaste planten onder glas, kaswittevlieg in de teelt van bloemisterij-, boomkwekerijgewassen en vaste planten onder glas en in de vollegrond, een goede bestrijding van boterbloemluis, groene perzikluis (inclusief rode variant), katoenluis en zwarte bonenluis in de teelt van bloemisterij onder glas en in de vollegrond, een goede bestrijding van boterbloemluis, groene perzikluis (inclusief rode variant), katoenluis, zwarte bonenluis, gewone rozenluis, sjalottenluis en groene kortstaartluis in boomkwekerijgewassen en vaste planten onder glas en een goede bestrijding van onder andere boterbloemluis, groene perzikluis (inclusief rode variant), katoenluis, zwarte bonenluis, gewone rozenluis, sjalottenluis, groene kortstaartluis, aardappeltopluis, zwarte kersenluis, groene appeltakluis, groene sparrenluis en vogelkersluis in boomkwekerijgewassen en vaste planten in de vollegrond zal geven.
Schadelijke
nevenwerkingen
Schadelijke neveneffecten zijn niet te verwachten.
Om de kans op resistentie te beperken is het aan te bevelen om op de etikettekst te vermelden dat afwisselen met insecticiden met een ander werkingsmechanisme aan te raden is.
Profiel humane toxicologie
Acetamiprid is een nieuwe werkzame stof die is geplaatst op Bijlage I van de EU-gewasbeschermingsrichtlijn (Richtlijn 2004/99/EEC OJ L309; 6 oktober 2004). Onderstaand overzicht van de toxicologie van acetamiprid is overgenomen uit het plaatsingsbesluit (SANCO/1392/2001-final, 16 juni 2004).
Aanvullend commentaar is cursief gedrukt.
Impact on Human
and Animal Health
Absorption, distribution,
excretion and metabolism in mammals (Annex
IIA, point 5.1) |
|
Rate and extent of absorption: |
Rapid and
almost complete (> 96% at 24 hrs after single oral administration), Cmax
at approximately 0.5-7 hrs after single low and high oral and i.v.
administration |
Distribution: |
Highest
concentration adrenal, thyroid, liver and kidney |
Potential for accumulation: |
Low
potential for body accumulation |
Rate and extent of excretion: |
Rapid and
higher than 90% at 96 hrs, mainly via urine, after single and repeated oral
administration, regardless of the dose level |
Toxicologically
significant compounds (animals, plants and environment) |
Parent
compound, IC-0, IM-2-1, IM-1-4 (no compound was considered relevant) Metabolite
IM-1-5, stable in calcareous soils, is considered relevant |
Metabolism in animals |
Approximately
> 90% metabolised. Mainly to the nicotinic acid derivative IC-O and
demethylated compound IM-2-1 (approx. 50%) and IM-2-1, IS-1-1 and IS-2-1
(approx. 70%) in case of ring labeled and CN labeled, respectively (rats) Metabolite
IM-1-5 (4.5%) is detected in rat metabolism only by HPLC analysis |
Acute toxicity (Annex IIA, point 5.2) |
|
Rat LD50 oral |
In
water: 417 mg/kg b.w. (male) R22 314 mg/kg b.w. (female) |
Rat LD50 dermal |
> 2000 mg/kg b.w. |
Rat LC50 inhalation |
> 1.15 mg/l
air |
Skin irritation |
Not irritant |
Eye irritation |
Not
irritant |
Skin sensitation |
Not sensitizer (M&K) |
Short term toxicity (Annex IIA, point 5.3) |
|
Target / critical effect |
Liver1 |
Lowest relevant oral NOAEL / NOEL |
12.4
mg/kg b.w./day (200 ppm), 90 day rat study |
Lowest relevant dermal NOAEL |
1000
mg/kg b.w./day, 21 day rabbit study |
Lowest relevant inhalation NOAEL / NOEL |
No data
required |
1 Increased
relative liver weight, centrilobular hepatocellular hypertrophy)
Genotoxicity (Annex IIA, point 5.4) |
Evidence of clastogenic potential in vitro. Τhis event was found to be not
relevant for the in vivo situation
with a negative mouse micronucleus assay and metaphase analysis in rat bone
marrow |
Long term toxicity
and carcinogenicity
(Annex IIA, point 5.5) |
|
Target/critical
effect |
Liver and
kidney1 |
Lowest relevant NOEL |
7 mg/kg
b.w./day (160 ppm), 2 year rat study |
Carcinogenicity |
No
carcinogenic potential, treatment related mammary glands hyperplasia at
1000ppm |
2 Liver:
increased weight, pathology; kidney: increased weight
Reproductive
toxicity (Annex
IIA, point 5.6) |
|
Reproduction target / critical effect |
Reduced
postnatal survival and decreased pup weight at parental toxic doses |
Lowest relevant reproductive NOAEL / NOEL |
6.5 mg/kg
b.w./day (100 ppm) in rats3 |
Developmental target / critical effect |
No
teratogenicity or fetotoxicity was observed at the tested doses |
Lowest relevant developmental NOAEL / NOEL |
15 mg/kg
b.w./day in rabbits4 |
3 Dit is de NOAEL voor ouderdieren, gebaseerd op een voorbijgaande daling van het lichaamsgewicht. Voor ontwikkeling van de pups is de NOAEL 18 mg/kg lg/d gebaseerd op verminderd pupgewicht en overleving, en voor reproductie 51 mg/kg lg/d (hoogst geteste dosering)
4 Dit is de NOAEL voor moederdieren gebaseerd op verminderde groei en verminderd voerverbruik. De NOAEL voor foetotoxiciteit en teratogeniteit was 30 mg/kg lg/d (hoogst geteste dosering).
Neurotoxicity /
Delayed neurotoxicity (Annex IIA, point 5.7) |
|
|
NOEL
acute = 10 mg/kg b.w. based on reduced locomotor activity in the rat at high
and medium dose NOEL
subchronic = 200 ppm (14.8 and 16.3 mg/kg b.w./day for males and females
respectively) based on reduced body weight and food consumptions |
Other toxicological
studies (Annex
IIA, point 5.8) |
|
|
The
metabolites IM-0, IM-1-3, IM-2-3 and IM-1-4 are considered harmful after
single oral administration The
metabolite IM-1-5 is considered toxic after single oral administration. No
evidence of genotoxicity in the Ames bacterial reverse mutation assay for
IM-0, IM-1-2, IM-1-3, IM-2-1, IM-2-3, IS-1-1, IS-2-1, IC-0, IM-1-4, IM-1-5,
IB-1-1 metabolites |
Medical data (Annex IIA, point 5.9) |
|
|
Currently
limited: new active substance. No detrimental effects in manufacturing or
development personnel |
Dermal absorption (Annex IIIA, point 7.3) |
|
|
33.7% and
15.9% supported by in vivo dermal
penetration data in rat for the diluted and the concentrated formulation
EXP-80667A, respectively |
Ontbrekende gegevens werkzame stof
Er ontbreken geen gegevens.
Formulering
Gazelle is een poederformulering op basis van 200 g/kg
acetamiprid. Het middel wordt aangevraagd als insectenbestrijdingsmiddel in de
teelt van appels en peren, bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste
planten.
Formuleringstoxicologie
GAZELLE dient op basis van zijn acuut orale toxiciteit (LD50 rat vrouw = 1065 mg/kg lg, LD50 rat man 1000-2000 mg/kg lg) geclassificeerd te worden als R22: schadelijk bij opname door de mond.
GAZELLE behoeft geen classificatie voor acuut dermale toxiciteit [LD50 rat > 2000 mg/kg lg].
GAZELLE behoeft geen classificatie voor acuut inhalatoire toxiciteit [LC50 rat > 3500 mg/m3].
GAZELLE is niet irriterend voor de huid, derhalve behoeft de formulering niet geclassificeerd te worden.
GAZELLE is niet irriterend voor de ogen, derhalve behoeft de formulering niet geclassificeerd te worden.
GAZELLE was negatief in een (modified) Buehler test voor huidsensibilisatie bij de cavia. De formulering GAZELLE behoeft geen classificatie (zowel de werkzame stof als de hulpstoffen hebben geen sensibiliserende eigenschappen).
Ontbrekend onderzoek formulering
Er ontbreekt geen onderzoek.
Beoordeling van het risico voor de toepasser
(beroepsmatig/particulier/
re-entry)
Overzicht
toepassingen
Gazelle is een poederformulering op basis van 200 g/kg acetamiprid. Het middel wordt aangevraagd als insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van appels en peren, bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten, de laatste drie toepassingen zowel in de vollegrond als onder glas. De vollegrond toepassingen betreffen volveldse toepassingen.
Afleiden AOEL
In de EU is zowel een short-term als een long-term AOEL vastgesteld.
Gezien het werkingsmechanisme van acetamiprid, de stof wordt door de plant opgenomen en blijft daarin langdurig werkzaam, de kinetiek van acetamiprid en het beperkte aantal toepassingen per seizoen (max. 6). kan voor het beoordelen van het risico voor de toepasser uitgegaan worden van de short-term AOEL.
De long term AOEL kan worden gebruikt bij het beoordelen van het risico als gevolg van herbetredingswerkzaamheden. Hierbij is het aantal blootstellingsmomenten voor de geclaimde toepassingen vaak groter en over een langere tijd gespreid dan over het algemeen bij toepassen. In het geval van Gazelle is geen gebruik gemaakt van de long-term AOEL. De werkzame stof acetamiprid wordt door het gewas opgenomen om te fungeren als systemisch insecticide tegen knagende en zuigende insecten. Daarnaast is de mogelijke toepassingsfrequentie laag omdat de stof langdurig in de plant aanwezig blijft. In combinatie met de zeer snelle uitscheiding van acetamiprid in zoogdieren rechtvaardigt dit het gebruik van een short-term AOEL voor het beoordelen van het risico bij herbetredingswerkzaamheden.
De vastgestelde short-term AOEL bedraagt 0,124 mg/kg lg/d (8,7 mg/d voor een toepasser/werker van 70 kg), gebaseerd op de NOAEL in de 90 dagen studie met de rat van 12,4 mg/kg lg/d.
Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices
De toepassingen van Gazelle zijn als insecticide in de teelt van appels en peren en van bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten (de laatste drie zowel vollegrond als onder glas).
Voor de toepassing in appel en peer is de blootstelling voor appel geschat, daar dit de hoogst voorgeschreven dosering is (0,025% middel, maximaal spuitvolume 1500 L/ha). Buitentoepassingen in boomkwekerijgewassen zijn mogelijk met vergelijkbare toepassingen als in appel, maar ook hier zijn de doseringen lager. De blootstelling is doorgerekend met het Nederlands model (mengen/laden) en EUROPOEM (toepassen).
Voor de toepassingen vollegrond en onder glas van bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen, en vaste planten is de blootstelling geschat voor de hoogste dosering (0,05% middel, spuitvolume 1000 L/ha. De blootstelling is doorgerekend met het Nederlandse model voor kastoepassingen, gebaseerd op veldstudies. Voor de handmatige toepassingen vollegrond zal dit een zekere overschatting opleveren, gezien de betere ventilatie.
Voor herbetredingswerkzaamheden is gebruik gemaakt van het Dislogeable Foliar Residue (DFR) model uit EUROPOEM II (appel en peer) en van het Nederlands model kastoepassingen (overige toepassingen).
In onderstaande tabel T.1 wordt aangegeven hoe de geschatte systemische blootstelling aan acetamiprid via de dermale en inhalatoire route bij gebruik van de formulering Gazelle zich verhoudt tot de AOEL voor systemische toxiciteit. Bedacht dient te worden dat degene die mengt en laadt meestal ook toepast. Voor de totale blootstelling dienen de dermale en inhalatoire blootstelling te worden opgeteld
Tabel T.1 Risicobeoordeling voor interne blootstelling aan acetamiprid bij gebruik van Gazelle, via dermale en inhalatoire route
|
Route |
Geschatte
blootstelling (mg /dag) |
AOEL (mg/dag) |
Risico-indexa |
In de teelt
van appel en peer en boomkwekerijgewassen in de volle grond (mechanische
toepassing)1 |
||||
Mengen/laden
|
|
|
|
|
|
Inhalatoir |
3 |
8,7 |
0,34 |
|
Dermaal |
64 |
8,7 |
7,36 |
Toepassen
|
|
|
|
|
|
Inhalatoir |
0,01 |
8,7 |
<0,01 |
|
Dermaal |
11,5 |
8,7 |
1,32 |
|
Totaal |
78,5 |
8,7 |
9,00 |
In de teelt van bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen
en vaste planten vollegrond en onder glas (handmatige toepassing)2 |
||||
Mengen/laden en toepassen |
|
|
|
|
|
Inhalatoir |
0,10 |
8,7 |
0,01 |
|
Dermaal |
6,80 |
8,7 |
0,78 |
|
Totaal |
6,90 |
8,7 |
0,79 |
Herbetreding in de teelt van appel en peer3 |
||||
|
dermaal |
3,40 |
8,7 |
0,39 |
Herbetreding in de teelt van bloemisterijgewassen,
boomkwekerijgewassen en vaste planten volveld en onder glas4 |
||||
|
Inhalatoir |
0,03 |
8,7 |
<0,01 |
|
Dermaal |
3,00 |
8,7 |
0,34 |
|
Totaal |
3,03 |
8,7 |
0,34 |
1
blootstelling is geschat met behulp van het
Nederlands model, module mengen/laden met een poederformulering, EUROPOEM,
module opwaarts spuiten.
2
blootstelling is geschat met behulp van het
Nederlands model kastoepassingen
3
blootstelling is geschat met het Dislogeable Foliar
Residue (DFR) model uit EUROPOEM II
4
blootstelling is geschat met behulp van het
Nederlands model kastoepassingen
a.
Ratio van geschatte blootstelling en toelaatbaar
geachte blootstelling.
·
biologische
beschikbaarheid via de dermale route: concentraat 15,9%
spuitverdunning 33,7%
gebaseerd op in vivo onderzoek
bij de rat
·
biologische
beschikbaarheid via de inhalatoire route: (worst case)/ 100%
Conclusie
Toepassen
Op basis van deze
arbeidstoxicologische risicobeoordeling kan worden geconcludeerd dat bij
inhalatoire blootstelling als gevolg van onbeschermd gebruik van Gazelle geen
nadelige effecten te verwachten zijn bij alle beoordeelde toepassingen.
Op basis van deze
arbeidstoxicologische risicobeoordeling kan worden geconcludeerd dat bij
blootstelling als gevolg van onbeschermd gebruik van Gazelle geen nadelige
effecten te verwachten zijn bij handmatige toepassing in de teelt van
bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste planten.
Bij onbeschermd gebruik van Gazelle, bij mechanisch opwaarts spuiten in de teelt van appels, en peren en boomkwekerijgewassen (vollegrond) kunnen nadelige gezondheidseffecten niet worden uitgesloten als gevolg van dermale blootstelling aan acetamiprid. Arbeidshygiënisch verantwoord gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kan de dermale/inhalatoire blootstelling met ca. een factor 10 reduceren. Dit zal voor deze toepassingen afdoende reductie van de blootstelling opleveren
Herbetreding
Op basis van deze
arbeidstoxicologische risicobeoordeling kan worden geconcludeerd dat bij
dermale en inhalatoire blootstelling
als gevolg van onbeschermd gebruik van Gazelle geen nadelige effecten te
verwachten zijn bij de herbetredingswerkzaamheden in alle behandelde gewassen,
vollegrond en onder glas.
Omstanders
Bij vollegrond toepassing kan blootstelling van omstanders optreden. Deze zal echter beduidend lager zijn dan die van de toepasser tijdens het toepassen. Hier wordt geen risico voor ingeschat.
Bij toepassingen onder glas volgens goed landbouwkundig gebruik zijn er geen andere personen dan de toepasser in de kas aanwezig tijdens het toepassen.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden.
Ontbrekende gegevens
Er ontbreken geen gegevens.
Beoordeling
van het risico voor de volksgezondheid
Acetamiprid in een nieuwe werkzame stof die is geplaatst op Bijlage I van de EU-gewasbeschermingsrichtlijn (Richtlijn 2004/99/EEC OJ L309; 6 oktober 2004). Onderstaand overzicht van de residugegevens is overgenomen uit de meest recente EU-eindpuntenlijst voor acetamiprid (januari 2004).
Residues
Metabolism
in plants (Annex IIA, point 6.1 and 6.7, Annex IIIA, point 8.1 and 8.6) |
|
Plant
groups covered |
Fruits (apples, aubergines), leafy crops
(cabbages), root vegetables (carrots) |
Rotational
crops |
Not required |
Plant
residue definition for monitoring |
Acetamiprid (parent compound) |
Plant
residue definition for risk assessment |
Acetamiprid (parent compound) |
Conversion
factor (monitoring to risk assessment) |
None |
Metabolism
in livestock (Annex IIA, point 6.2 and 6.7, Annex IIIA, point 8.1 and 8.6) |
|
Animals
covered |
Lactating ruminants (goats), laying poultry
(hens) |
Animal
residue definition for monitoring |
Acetamiprid (parent compound) and metabolite IM-2-1 (N-desmethyl-
acetamiprid) |
Animal
residue definition for risk assessment |
Acetamiprid (parent compound) and metabolite IM-2-1 (N-desmethyl-
acetamiprid) |
Conversion
factor (monitoring to risk assessment) |
None |
Metabolism
in rat and ruminant similar (yes/no) |
Yes |
Fat
soluble residue: (yes/no) |
No (LogPo/w = 0.8 at 25°C) |
Residues
in succeeding crops (Annex IIA, point 6.6, Annex IIIA, point 8.5) |
|
|
No
studies on succeeding or rotational crops are needed for acetamiprid as the
calculated by the rapporteur DT90 value of 20.2 days indicates
that less than 10% of acetamiprid will be present after 30 days in soil
(trigger value). IM-1-4 is considered significantly less toxic than acetamiprid
and not a relevant metabolite. Therefore, even if the mean DT90
value for this metabolite is estimated at 104 days slightly exceeding the
trigger value of 100 d, no more data for IM-1-4 is required. On the contrary,
IM-1-5 is considered a major metabolite in calcareous soils and also a
relevant metabolite. A theoretical estimate of the residues of IM-1-5 in
rotational crops gives a concentration of 36 g/ha and 0.012 mg/kg soil, i.e.
above the trigger values of 3 g/ha and0.0001 mg a.i./kg soil, respectively. |
Stability of residues (Annex
IIA, point 6 introduction, Annex IIIA, point 8 introduction) |
|
|
Apple: stable for
at least one year Tomato: stable for at least one year |
Residues from
livestock feeding studies (Annex IIA, point 6.4, Annex
IIIA, point 8.3)
Intakes by livestock ³ 0.1 mg/kg diet/day: |
Ruminant: yes/no |
Poultry: yes/no |
Pig: yes/no |
Muscle |
no |
no |
no |
Liver |
no |
no |
no |
Kidney |
no |
no |
no |
Fat |
no |
no |
no |
Milk |
no |
|
|
Eggs |
|
no |
|
Consumer risk assessment (Annex
IIA, point 6.9, Annex IIIA, point 8.8)
ADI
|
0.07 mg/kg b.w./day |
TMDI (European Diet) (% ADI) |
0.00028
mg/kg b.w./day (0.4% ADI) |
NEDI
(% ADI) |
|
Factors
included in NEDI |
|
ArfD |
0.1 mg/kg b.w./day |
Acute exposure (%
ArfD) |
1.7% of
the ARfD for adults (from peppers) (UK model) 4.6% of the ARfD for toddlers (from peppers)
(UK model) |
Processing factors
(Annex IIA, point 6.5, Annex IIIA, point 8.4)
Crop/processed crop |
Number
of studies |
Transfer
factor |
%
Transference * |
Orange/pulp |
2 |
0.26 |
No data, not calculated |
Orange/peel |
2 |
2.87 |
No data, not calculated |
Orange/juice |
1 |
<0.13 |
No data, not
calculated |
Apple/juice |
2 |
0.8 |
68%1 |
Apple/puree |
1 |
0.73 |
No data, not calculated |
Apple/pomace |
2 |
1.3 |
19%1 |
Cottonseed/hulls |
1 |
0.8 |
No data, not calculated |
Cottonseed/meal |
1 |
0.4 |
No data, not calculated |
Cottonseed/refined oil |
1 |
@0 |
No data, not calculated |
*Calculated on the basis of distribution in the
different portions, parts or products as determined through balance studies
1Data available from one study
Proposed MRLs (Annex IIA, point 6.7, Annex IIIA, point 8.6)
Proposed MRLs |
Oranges 0.01*
mg/kg Mandarines 0.01*
mg/kg Lemons 0.01*
mg/kg Apples 0.1
mg/kg Pears 0.1
mg/kg Peaches/Nectarines 0.1 mg/kg Cherries 0.2
mg/kg Plums 0.02
mg/kg Tomatoes 0.1
mg/kg Peppers 0.3
mg/kg Aubergines 0.1
mg/kg Cotton 0.02
mg/kg Tobacco The
establishment of an MRL is not necessary at the moment |
Classification and proposed
labelling (Annex IIA, point 10)
With regard to residue data |
No classification |
Overzicht
toepassingen
Voor Nederland wordt in voedingsgewassen de toepassing van Gazelle in de teelt van appel en peer aangevraagd. Voor residugegevens in deze gewassen verwijst aanvrager naar het EU-dossier.
Residudefinitie
Acetamiprid (moederstof).
Residuen
In de DAR zijn veertien residustudies beschreven in appel in Noord-Europa. De dosering, de toepassingsfrequentie en PHI komen overeen met de voor Nederland aangevraagde toepassing.
Vervoedering
Gezien de hoogte van het gevonden residugehalte zijn
vervoederingstudies niet nodig.
Afleiden MRLs/STMRs
Op grond van bovengenoemde studies is in de DAR een
voorlopige MRL voor appels van 0,1 mg/kg vastgesteld (STMR 0,031mg/kg). Deze
resultaten voor appel mogen worden geëxtrapoleerd naar peer. Voor Nederland
wordt een voorlopige MRL vastgesteld van 0,1 mg/kg voor appel en peer.
Afleiden ADI
De ADI is vastgesteld op 0,07 mg/kg lg/d op basis van de
NOAELs uit de 2 jaars studie met de rat en de 2 generatie reproductie studie
met de rat (veiligheidsfactor 100).
Afleiden ARfD
De ARfD is vastgesteld op 0,1 mg/kg lg/d, op basis van de
NOAEL uit de acute neurotoxiciteitsstudie met de rat (veiligheidsfactor 100).
Dieetberekening
Teneinde de toelaatbaarheid van de voorgestelde residutoleranties te toetsen aan de Nederlandse consumptiegegevens en aan de voorgestelde ADI en ARfD werden NTMDI- NESTI-berekeningen uitgevoerd. Hierbij werd gebruik gemaakt van Nederlandse consumptiegegevens.
Op basis van alle in de EU geclaimde toepassingen bedraagt de invulling van de ADI volgens het NL-dieet 0,3% voor de algemene bevolking en 1,2% voor kinderen van 1-6 jaar.
De hoogste bijdrage
aan het invullen van de ADI wordt geleverd door appels. Op basis van een NESTI
berekening blijkt de invulling van de ARfD door consumptie van appels 1,1% te
zijn voor de algemene bevolking en 3,1% voor kinderen van 1-6 jaar.
Conclusie
Gezien het bovenstaande wordt het risico voor de algemene
bevolking en voor kinderen van 1-6 jaar als gevolg van blootstelling aan
residuen van acetamiprid verwaarloosbaar geacht.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden.
Ontbrekende gegevens
Er ontbreken geen gegevens.
Combinatie toxicologie
Gazelle bevat als enige werkzame stof acetamiprid.
Toepassing in combinatie met andere werkzame stoffen/middelen wordt niet
voorgeschreven.
Etikettering
Voorstel voor
classificatie werkzame stof Acetamiprid (symbolen en R-zinnen)
(EU classificatie)
Symbool: |
Xn |
met als onderschrift: Schadelijk |
R-zinnen |
22 |
Schadelijk bij opname door de mond. |
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering
met betrekking tot de gezondheid
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de geleverde formuleringstoxicologie voor het middel, de eigenschappen van de hulpcomponenten, de wijze van toepassen en de risicoschatting voor de toepasser wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer gifitige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen): |
|||
- |
|||
Gevaarsymbool: |
Xn |
aanduiding: |
Schadelijk |
R-zinnen |
22 |
Schadelijk bij opname door de mond. |
|
S-zinnen |
22 |
Stof niet inademen. |
|
|
36/37 |
Draag geschikte handschoenen en beschermende kleding. |
|
|
46 |
In geval van inslikken, onmiddellijk een arts raadplegen en verpakking of etiket tonen. |
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
Gewasbeschermings-middelenzin: DPD-zin |
DPD01 |
Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor mens en milieu te voorkomen |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
nvt |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
nvt |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
- |
R-zinnen: |
- |
S-zinnen |
Aangezien het middel een poederformulering betreft, wordt toekenning van S22 gehonoreerd. Deze zin is echter niet verplicht. S2 en S13 worden niet standaard toegekend aan beroepsmatige middelen |
Overige: |
- |
Profiel milieuchemie en -toxicologie
Achtergrond
Het
betreft een aanvraag tot toelating als insectenbestrijdingsmiddel in de teelt
van appels en peren, bloemisterijgewassen, boomkwekerijgewassen en vaste
planten (zowel onder glas als in de vollegrond). Aanvrager is Nisso Chemical
Europe. De werkzame stof is geplaatst op Annex I per oktober 2004. Het middel
Gazelle is vergelijkbaar met het middel behandeld in de monografie. De
toepassingen verschillen van die in de DAR.
Bij bespreking in
het College (December 2005) zijn de volgende aanvullende vragen gesteld:
·
Er dient een adequate risico-evaluatie m.b.t. het risico voor
waterorganismen, in het bijzonder sedimentorganismen, te worden geleverd.
·
Er dient een hogere tierstudie naar het risico voor uitspoeling van
metaboliet IM-1-4 (bijvoorbeeld lysimeter- of veldonderzoek) volgens G.1.3 van
het aanvraagformulier geleverd te worden, hetzij
dient de veldhalfwaardetijd van IM-1-4 te worden gestandaardiseerd volgens FOCUS
(2000) met inachtneming van de criteria in Bijlage 3 bij het hoofdstuk
uitspoeling van het HTB.
Deze zijn door de
firma als volgt beantwoord:
Aspect
uitspoeling naar grondwater
·
het voeren van
de volgende restrictiezin voor grondwater: De toepassing van dit middel in
grondwaterbeschermingsgebieden is niet toegestaan, met uitzondering van
toepassing in peer en de niet-grondgebonden teelten.
·
het beperken
tot niet-grondgebonden teelten van de toepassingen in boomkwekerijgewassen
en vaste planten onder glas ter bestrijding van kaswittevlieg en tabakswittevlieg
·
het beperken
tot niet-grondgebonden teelten van alle toepassingen in
bloemisterijgewassen
Aspect risico
voor sedimentorganismen
·
het invoeren
van driftbeperkende maatregelen in fruit na 1 mei
·
het intrekken
van de vollegrondstoepassing in bloemisterij- en boomkwekerijgewassen tegen
vlieg (vanwege hoge dosering t.o.v. toepassing ter bestrijding van luis)
In deze beoordeling worden de antwoorden op de
aanvullende vragen verwerkt en beoordeeld. Inmiddels wordt ook getoetst aan het
drinkwatercriterium. Dit aspect is toegevoegd aan deze beoordeling.
Verder
wil de aanvrager ook toepassingen vóór 1 mei in fruit op het etiket kunnen
voeren (toepassen vóór de bloei). Dit heeft behalve voor het aspect
waterorganismen ook consequenties voor de aspecten persistentie (PECbodem),
regenwormen, uitspoeling en indirect voor vogels en zoogdieren, aangezien in de
oorspronkelijke beoordeling was uitgegaan van een gesloten gewas en de daarbij
behorende interceptie. Dit houdt in dat nieuwe berekeningen noodzakelijk zijn.
Zie
tabel M.1 voor het gewijzigde toepassingsoverzicht.
Tabel M.1
Toepassingsoverzicht
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Frequentie |
Interval [dag] |
Tijdstip
toepassing |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,025-0,05** |
1-2 |
-/30 |
april t/m juli |
Appel |
0,05-0,075** |
1-2 |
-/30 |
aprilt/m juli |
Peer |
0,05-0,06** |
1-2 |
-/30 |
april t/m juli |
Bloemisterijgewassen
vg tegen diverse luizensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Maart
t/m september |
Bloemisterijgewassen
og tegen diverse luizensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Januari
t/m december |
Bloemisterijgewassen
og tegen
diverse vliegensoorten, niet grondgebonden |
0,025-0,1 |
2-6 |
7-10/ 30* |
Maart
t/m september |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten og tegen diverse luizensoorten |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Januari
t/m december |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten vg tegen diverse luizensoorten |
0,025-0,05 |
1-3 |
-/30 |
Maart
t/m september |
Boomkwekerijgewassen
en vaste planten tegen diverse vliegensoorten, og en niet-grondgebonden |
0,025-0,1 |
2-6 |
7-10/ 30* |
Januari
t/m december |
* bij de worst case frequentie
geldt een interval van 30 dagen volgens de GAP
** NB vóór 1 mei geldt een
maximale dosering van 0.0412 kg a.s./ha (0.025 % en 825 L/ha) en maximaal
éénmaal toepassen
Voor de teelt in
appels en peren geldt daarbij bovendien dat het middel alleen mag worden
toegepast indien de volgende restricties worden gevolgd:
voor 1 mei uitsluitend toegestaan indien:
§
gespoten wordt met
een tunnelspuit en een maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825 liter per
hectare, of
§
in de eerste
20 meter grenzend aan de watergang gebruik
wordt gemaakt van een Venturidop in combinatie met een éénzijdige bespuiting
van de laatste bomenrij en een maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825
liter per hectare.
na 1 mei uitsluitend toegestaan indien:
§
gespoten wordt met
een tunnelspuit, of
§
tussen de watergang
en de buitenste bomenrij een aaneengesloten windscherm en een rijpad zijn
geplaatst en het windscherm niet bespoten wordt, of
§
in de eerste
20 meter grenzend aan de watergang gebruik
wordt gemaakt van een Venturidop in combinatie met een éénzijdige bespuiting
van de laatste bomenrij.
De beoordeling
vindt plaats op basis van de meest recente eindpuntenlijst (final review
report), de DAR en de addenda en aan de hand van de worst case situatie. Per
deelaspect is bepaald welke van de mogelijke
toepassingsfrequentie-intervalcombinatie het meest worst-case is.
Toetsing vindt
plaats aan het Besluit Uniforme Beginselen Gewasbescherming (BUBG).
Eindpuntenlijst
Fate
and behaviour in the environment
Fate and
behaviour in soil
Route of degradation |
|
Aerobic: |
|
Mineralisation after 100 days: |
9.6 % 120 d |
Non-extractable residues after 100 days: |
32.3 % 120 d |
Major metabolites above 10 % of applied active
substance: name and/or code % of applied rate (range and maximum) |
IM-1-4: 0.91 36.17% (day 0.25 - day 182), 53.9% (maximum, day 14 d) |
Calcareous soils Major metabolites above 10 % of applied active
substance: name and/or code % of applied rate (range and maximum) |
IM-1-4: 1.95 0.86 % (day 0.25 - day 187), 21.15% (maximum, day 7)- sandy loam soil IM-1-5: 1.41 13.43 % (day 1 - day 182), 20.02 % (maximum, day 13) silty clay loam soil IM-1-5: 0.83 8.29 % (day 0.25 - day 187), 12.89 % (maximum, day 7) clay loam soil IM-1-2:
11.89 0.77 % (day 0.25 day 28) 36.02 % (maximum, day 1) - sandy loam soil IC-0: 3.49
0.71% (day 3 day 28) 10.23 % (maximum, day 7) - clay loam soil |
Supplemental
studies |
|
Anaerobic: |
Mineralisation 0.25 % (max. day
182) Non-extractable residues: 12.13 % (max., day 14) Major Metabolite: IM-1-4 46.7% (max. day 119 d) |
Soil photolysis: |
Mineralisation < 1 % Major Metabolite IM-1-4: 46.5 %
(max. day 30 d irradiated samples) 65.3 % (max. day 30 dark control samples) |
Remarks: |
None |
Rate
of degradation |
|
Laboratory studies |
|
DT50lab
(20 °C, aerobic): |
parent:
0.8- 5.4 d (n= 4, r2 = 0.993- 0.997) mean 2.6 days IM-1-4:
4.1-226.5 d (n= 3, r2
= 0.872-0.997) Mean 133
days |
DT90lab
(20 °C, aerobic): |
Parent:
DT90lab: 2.8 67.3 d (n= 4, r2 = 0.993- 0.997) mean
20.9 days IM-1-4:
no data |
DT50lab
(10 °C, aerobic): |
7.7 d (n=
1, r2 =0.997) |
DT50lab
(20 °C, anaerobic): |
71 d,
total system (water and soil) (n= 1, r2= 0.99) |
Calcareous soils DT50lab (20 °C, aerobic): |
Parent: mean 1.1 days (n=3, r2=
0.988-0.989) IM-1-5: > 365 days (r2= 0.969-0.986) (realistic worst case DT50s : 450 days
(silty clay loam soil), 388 days (clay loam soil ) (n=2) IM-1-2: 1.1-1.6 days (n=3, r2=
0.983-0.986), mean 1.3 days IM-1-4: 2.7 5.6 days (n=3, r2=
0.970-0.988), mean 3.9 days |
Field studies (country or
region) |
|
DT50f from soil dissipation studies: |
parent DT50f: Italy, cropped:
0.4 d (n= 1, r2=0.881) UK, cropped:
5.4 d (n= 1, r2=0.892) France, cropped: 4.1 d (n=1, r2=0.821)
Spain, cropped: 1.6 d (n= 1, r2=0.851)
Mean: 2.9 days DT50 (IM-1-4): Italy: 17.1 d (n=
1, r2=1.0) UK: 50.1 d (n= 1,
r2=0.901) France: 42.9 d (n=1, r2=0.907) Spain: 15.1 d
(n= 1, r2=1.0) Mean: 31.3 days |
DT90f
from soil dissipation studies: |
parent DT90f:
Italy: 18.4
d; UK: 19.9
d; France:
31.2 d; Spain:
11.3 d Mean: 20.2 days DT90
(IM-1-4): Italy:
56.7 d; UK: 166.5
d; France:
142.7 d; Spain:
50.2 d Mean: 104 days |
Soil accumulation studies: |
Not required |
Soil residue studies: |
Not relevant |
Remarks:
e.g. effect of soil pH on degradation rate |
None |
Adsorption/desorption |
|
Kf
/ Koc: pH dependence: |
Koc
(parent):
71.1-138.4 (mean of 5 soils
106.5), 1/n= 0.825-0.907, (mean:
0.86) Koc
IM-1-4: 132-223 (mean of 4 soils: 171), 1/n= 0.712-0.816 (mean: 0.76) Koc IC-0: 70-258 (mean of 5 soils: 122), 1/n= 0.894-1.007, (mean: 0.953) Kf
(parent): 0.6-3.13 (mean of 5 soils 1.58),
Kf
IM-1-4: 2.16-5.79 (mean of 4 soils: 3. 22), Kf
IC-0: 0.569-1.027
(mean of 5 soils 0. 752), Calcareous soils Koc IM-1-2: 19 95
(mean of 4 soils: 54), 1/n= 0.856- 0.944 (mean: 0.903) Kf IM-1-2: 0.16- 3.60 (mean of 4 soils: 1.12) Koc IM-1-5:
453 563 (mean of 2 soils: 508) method of
calculation: GH Bolt equation A new adsorption/desorption study for IM-1-5 is not
considered necessary anymore. More information is included in the Evaluation
Table. No
dependence for parent. No dependence
for the metabolites |
|
|
Mobility |
|
Laboratory
studies: |
|
Column
leaching: |
no
data provided not
required. |
Aged residue leaching: |
Guideline:
BBA Test Guideline Teil IV, 4-2 Aged for
(d): 2 d Time
period (d): 4 d Precipitation
(mm): 100 mm Leachate:
0.3-1.3% total radioactivity in leachate Leachate:
0.06% acetamiprid, 0.84% IM-1-4 88.9-
93.7% total radioactivity retained by the soil (the majority of radioactivity
was detected in the four upper soil layers) Calcareous
soils Two soils : EU sandy loam (pH: 8.4), US sandy loam (pH: 8.7) Aged for (d) : 64 d Leaching period: 20 d Precipitation (cm ) : 50.8 cm (equivalent to
1038 ml) Major metabolites during aging period: IC-0 :
33.5% (day 28) IM-1-2 : 27.3% (day 7) IM-1-4 :
11.7% (day 14) IM-1-5 : 8.8% (day 64) Mean DT50 values Parent : 2.7 days, IM-1-2: 2.4 days IM-1-4 : 11.9 d, IC-0 : 33.7 d, IM-1-5: 122 d Leaching phase EU soil , Segment 1: 0-6 cm total 4.5% of A.R.( 3.9% associated with
IM-1-5) EU soil , Segment 2 : 6-12 cm Total 1.7% of A.R.( mostly associated with IM-1-5) US soil , Segment 1: 0-6 cm total 5.3% of A.R.( 1.9% associated with
IM-1-5) No significant quantities of radioactivity
found in subsequent segments. Leachate EU soil : total 5% of A.R. (associated with
IC-0) US soil : total 19.3% of A.R. (associated
with IC-0) |
Field
studies: |
|
Lysimeter/Field
leaching studies: |
no data
submitted and no data required. |
Remarks: |
None |
Fate and
behaviour in water
Abiotic
degradation |
|
Hydrolytic
degradation: |
parent: stable
at pHs 4, 5 and 7 at temperatures 22, 35 and 45°C |
|
pH9 (25°C) DT50 : 420 days
(calculated from Arrhenius plot) pH9 (35°C) DT50 : 52.9 days pH9 (45°C) DT50 : 13 days |
|
|
Major
metabolites: |
pH9: 45°C IM-1-4: 14.8% AR (35 d) IM-1-3: 60.5% AR (35 d) IM-1-5: pH4 (20°C) DT50:
67.2 d pH7 (20°C) DT50:
159.2 d pH9 (20°C) DT50:
23.5 d pH11 (20°C) DT50:
19 hr |
Photolytic degradation: |
parent DT50: 34 days (irratiated
samples) no photodegradation in dark samples |
Major
metabolites: |
IB-1-1: 35%AR (30 d) IC-0, DT50: 0.4 days Florida summer
sunlight IM-1-4: very low photolytic degradation rate IM-1-5 DT50: 21.1 36.1 d (irradiated samples)
Mean: 26.1 d DT50: 36.2 152 d (dark control samples)
Mean: 82.6 d |
|
|
Biological
degradation |
|
Readily
biodegradable: |
Not readily biodegradable |
Water/sediment
study: DT50
whole system: Distribution
in water / sediment systems (active substance) Distribution in water / sediment systems (metabolites) |
Parent -
DT50 water: 3.6 5.8 days Parent
DT90 water: 31.1 36.6 days
(Biphasic kinetics, r2= 0.91-0.93, n= 2) IM-1-4,
DT50 water: 27.8 days (1st order kinetics, r2= 0.89, n= 1) IC-0, DT50
water: 84.5 days (1st order kinetics, r2= 0.97, n= 1) Parent -
DT50 sediment: 40.1 44.4
days Mean: 42.3 d (Biphasic kinetics, r2= 0.90-0.99, n= 2) not calculated parent: 29.96% in water, 39% in sediment on day14 (1st
system- Manningtree) 19% in water, 36.55% in sediment on day
30 (2nd system- Ongar) IM-1-4:
max.
12.3% in water, 30.7% in sediment on day 30 (1st system) max. 9.6%
in water, 2.5% in sediment on day 14 (2nd system) IC-0: max
26.15% in water, 3.32% in sediment on day 62 ( 2nd system) |
Accumulation
in water and/or sediment: |
Not relevant |
|
|
Degradation
in the saturated zone |
no
data provided, not
required. |
Remarks: |
None |
Fate and
behaviour in air
Volatility |
|
Vapour
pressure: |
1.73x10-7 Pa
at 50 oC (>99%). Expected
<1x10-6 Pa at 25 oC |
Henry's
law constant: |
<5.3x10-8 Pa
m3 mol-1 at 25 oC |
|
|
Photolytic
degradation |
|
Direct
photolysis in air: |
Not
studied - no data requested |
Photochemical
oxidative degradation in air DT50: |
DT50
of 0.140 days (Atkinsons method) |
Volatilisation: |
from
plant surfaces (BBA guideline): <1 % after 24 hours from soil
(BBA guideline): <1% after 24 hours |
Remarks: |
None |
Ecotoxicology
Terrestrial Vertebrates
Acute toxicity to mammals: |
LD50 213 mg/kg bw (rats) |
Acute toxicity to birds: |
LD50
98 mg/kg bw (mallard duck) |
Dietary toxicity to birds: |
LC50
>5000 ppm (>741 mg/kg bw/d) (bobwhite quail) |
Reproductive toxicity to birds: |
NOEL 250
ppm (25.1 mg/kg bw/d) (mallard duck) |
Short term oral toxicity to mammals: |
NOEL= 15 mg/kg/d |
Aquatic Organisms
|
Species |
Test substance |
Time Scale |
Toxicity (mg/L) |
Endpoint |
Acute toxicity fish: |
Oncorhynchis mykiss |
Acetamiprid |
96 h |
>100 |
Mortality,
EC50 |
Oncorhynchis mykiss |
Metabolite IM-1-4 |
96 h |
98.1 |
Mortality, LC50 |
|
Long term toxicity fish: |
Pimephales promelas |
Acetamiprid |
35 days |
19.2 |
Growth
NOEC |
Bioaccumulation fish: |
Not relevant |
|
|
|
|
Acute toxicity invertebrate: |
Daphnia magna |
Acetamiprid |
48 h |
49.8 |
Mortality,
EC50 |
Daphnia magna |
Metabolite IM-1-4 |
48 h |
43.9 |
Mortality, EC50 |
|
Daphnia magna |
Metabolite IM-1-2 |
48 h |
99.8 |
Mortality,
EC50 |
|
Daphnia magna |
Metabolite IC-0 |
48 h |
>95.1 |
Mortality,
EC50 |
|
Daphnia magna |
EXP 60707A (acetamiprid 20 %) |
48 h |
>159 |
Mortality,
EC50 |
|
Chronic toxicity invertebrate: |
Daphnia magna |
Acetamiprid |
21 d |
5 |
Reproduction,
NOEC |
Acute toxicity algae: |
Scenedesmus subspicatus |
Acetamiprid |
72 h |
>98.3 |
Biomass,
EC50 |
Scenedesmus subspicatus |
EXP 60707A (acetamiprid 20 %) |
72 h |
>97.8 |
Biomass,
EC50 |
|
Chronic toxicity sediment dwelling organism: |
Chironomus riparius |
Acetamiprid |
28 days |
0.005 |
Emergence
& developmental rate, NOEC |
Chironomus riparius |
Metabolite IM-1-4 |
48 h |
76.0 |
Mortality, LC50 |
|
Acute toxicity aquatic plants: |
Lemna gibba |
Acetamiprid |
14 d |
1.0 |
Fronds,
EC50 |
Acute toxicity STP: |
Activated
sludge |
Acetamiprid |
3 h |
>
1000 |
EC50 |
Honeybees
Acute oral toxicity: |
LD 50 ~
14.53 microg./bee (acetamiprid) LD50 8.85
microg. a.s./bee (EXP 60707 A tested formulation) (acetamiprid 20 %) |
Acute contact toxicity: |
LD50 ~
8.09 microg./bee (acetamiprid) LD50 9.26
microg. a.s./bee (EXP 60707 A tested formulation) (acetamiprid 20 %) |
Other
arthropod species
Test
species |
Application |
Status (kg as/ha) |
Endpoints |
% adverse effect 1 |
Typhlodromus pyri |
Protonymphs |
0.09-0.18 |
Mortality Fertility |
100 No eggs |
Aphidius rhopalosiphi |
Adult |
0.2-0.4 |
Mortality Fertility |
100 No
fecundity |
Coccinella
septempunctata
|
3 days
old larvae |
0.09-0.18 |
Mortality Fertility |
100 No
fecundity |
Poecilus cupreus |
Adult |
0.2-0.4 |
Mortality
Feeding
rate |
£ 3.3 0.17
(same as the control) |
Extended laboratory tests* |
|
|
|
|
Typhlodromus pyri |
Protonymphs (beans) |
0.01,
0.018, 0.032, 0.057, 0.1 (in 200 l/ha water) |
Mortality Fertility |
51.7 (at
0.018 Kg /ha) No effect
on repro. up to 0.032 Kg /ha) |
Aphidius rhopalosiphi |
Adult (barley) |
0.001,
0.003, 0.009, 0.027, 0.081 (in 200 l/ha water) |
Mortality Fertility |
53.1 (at
0.009 Kg /ha) No effect
on repro. up to 0.009 Kg /ha) |
Extended laboratory tests** |
|
|
|
|
Typhlodromus pyri |
Protonymphs |
Off-crop
(13 g a.s./ha) In-crop (100 g
a.s./ha) |
Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) |
- 1.1
(day 0) 6.2 (day
0) 39.1 (day
0) to 5.1 (day 14) Not
assessed |
Aphidius rhopalosiphi
|
Adult |
Off-crop
(13 g a.s./ha) In-crop (100 g
a.s./ha) |
Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) |
90 (day
0) to 0 (day 14) 42.4 (day
7) to 32.5 (day 21) 70 (day
0) to 0 (day 21) 54.7 (day
7) to 34.6
(day 21) |
Coccinella septempunctata |
3 days
old larvae |
Off-crop
(13 g a.s./ha) In-crop (100 g
a.s./ha) |
Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) |
42.9 (day
0) to 4.3 (day 14) -16.4
(day 7) 95.9 (day
0) to26 (day 28) 14.4 (day
28) |
Chrysoperla carnea
|
3 days
old larvae |
Off-crop
(13 g a.s./ha) In-crop (100 g
a.s./ha) |
Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) Corrected
Mortality % Sublethal
effects (% reduction) |
2.3 (day
0) to 0.1 (day 14) 7.5 (day
7) 16.3 (day
0) to 6.5
(day 14) 14.9 (day 7) |
* dit betreft extended lab tests, zie monografie,
dit was niet aangegeven in de eindpuntenlijst **
extended lab tests met fresh and aged residues, addendum ecotox oktober 2002 1 Adverse effect means: x % effect on mortality = x % increase of mortality
compared to control y % effect on a sublethal parameter = y %
decrease of sublethal paramether compared to control (sublethal
parameters are e.g. reproduction, parasitism, food consumption) When effects are favourable for the
test organisms, a + sign is used for the sublethal effect percentages (i.e.
increase of e.g. reproduction) and a sign for mortality effect percentages
(i.e. decrease of mortality). |
Earthworms
Acute toxicity: |
9 mg/kg
(at day 14 - acetamiprid) 18.3
mg/Kg (at day 14 - EXP 60707) > 1000
mg/Kg (at day 14 - metabolites IM-1-4 & IC-0) > 1000 mg/Kg (at day 14 - metabolites IM-1-2) > 1000 mg/Kg (at day 14 - metabolites IM-1-5) |
Reproductive toxicity: |
NOEC 1.26
mg/Kg (8 weeks - EXP 60707) |
Soil micro-organisms
Nitrogen mineralization: |
No
statistically significant effects > ħ 25%
compared to control control when acetamiprid is applied at 0.2 Kg
a.s./ha |
Carbon mineralization: |
No
statistically significant effects > ħ 25%
compared to control control when acetamiprid is applied at 0.2 Kg
a.s./ha |
Lotgevallen en gedrag in het milieu
Gedrag en lotgevallen in bodem
Persistentie in de
bodem
Met de plaatsing van het inwerkingtredingsbesluit in het Staatsblad 663 van 22 december 2005 is per 23 december 2005 het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen in werking getreden. Het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Staatsblad 413) is daarbij ingetrokken. Gelijktijdig is de Regeling uitwerking uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen (Ruubg, Staatscourant 248, 21 december 2005) in werking getreden, onder intrekking van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen 2000. Er is niet voorzien in een overgangsregeling, dus de regeling heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat alle aanvragen tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel conform de nieuwe regeling uitgevoerd moeten worden.
In artikel 2 van de Ruubg is het toelatingscriterium persistentie opgenomen. Het CTB moet dit criterium beoordelen aan de hand van de methode INS. In de toelichting wordt verwezen naar een nieuwe beslisboom, die is vastgelegd in RIVM-rapport 601506008/2005 met de titel Persistence of plant protection products in soil; a proposal for risk assessment. Volgens de toelichting moet op basis van deze beslisboom de persistentie worden beoordeeld. Op dit moment is deze beslisboom nog in ontwikkeling, hetgeen meebrengt dat onmiddellijke toepassing niet mogelijk is. Derhalve zal de nieuwe methodiek pas na een nader te bepalen termijn, door het CTB kunnen worden toegepast op nieuwe aanvragen.
Hierdoor blijft het CTB, voor de periode dat de nader te bepalen termijn nog niet is verstreken, de tot nu toe bij de beoordeling van lopende toelatingsaanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen gehanteerde beoordelingsmethodiek toepassen.
Deze beoordelingsmethodiek is conform de methode INS.
In dit geval betekent dit het volgende voor de beoordeling aan de het toetsingscriterium persistentie.
Voor de werkzame stof is een gemiddelde laboratorium
DT50-waarde beschikbaar van 2,6 dagen (range 0,8-5,4 dagen, n=4). Op
basis van deze gegevens blijkt dat de
werkzame stof een gemiddelde DT50-waarde heeft van <90 dagen. Tevens kan met voldoende
zekerheid worden uitgesloten dat na 100 dagen er meer dan 70% grondgebonden
residu van de begindosis (na 100 dagen is de hoeveelheid niet-extraheerbaar
residu 32,3 %) in combinatie met minder dan 5% CO2 van de begindosis
zal zijn gevormd (mineralisatie na 120 dagen: 9,6 %). Daarmee wordt voor de
werkzame stof acetamiprid voldaan aan de normen voor persistentie zoals
opgenomen in het Besluit Uniforme Beginselen Gewasbescherming (BUBG).
Er wordt in standaardbodem één metaboliet in meer dan
10 % van de dosering van acetamiprid gevormd: IM-1-4 (maximum 53,9 %). Voor
deze metaboliet is de gemiddelde DT50-waarde 133 dagen (met waarden
in een zeer grote range van 4,1 226,5 dagen, n=3). Hiermee wordt niet voldaan
aan de grenswaarde van < 90 dagen. In verband met de overschrijding van de
grenswaarde van 60 dagen voor de gemiddelde DT50 (lab) voor IM-1-4
dient door middel van veldgegevens aangetoond te worden dat DT50
(veld) < 90 dagen is. Er zijn veldgegevens geleverd waaruit blijkt dat de
metaboliet een gemiddelde DT50 (veld) < 90 dagen heeft, namelijk
31,3 dagen (17,1, 15,1, 42,9, en 50,1 dagen, waarden uit respectievelijk
Italië, Spanje, Frankrijk en Engeland). Niet al deze studies zijn
representatief voor Nederlandse omstandigheden. De studies uit
(Noord-)Frankrijk en Engeland zijn wel representatief. Als de hoogste DT50
van 50,1 dagen als worst case wordt beschouwd, wordt voldaan aan het criterium
van 90 dagen. Hiermee voldoet de toepassing aan de norm voor persistentie uit
het BUBG.
In de eindpuntenlijst is sprake van nog een
aantal metabolieten >10% die alleen zijn aangetroffen in kalkrijke bodems
(pH > 8): IM-1-2: maximaal 36,0 %, IM-1-5: maximaal 12,9-20,0 % (n=2), IC-0:
maximaal 10,2%, en IM-1-4 welke ook in de standaardbodem is gevonden: maximaal
21,2 %. In Nederland komen kalkrijke bodems (pH > 7) met name voor langs de
grote rivieren en in Zeeland, Groningen en Friesland. Op landbouwkundig
gebruikte gronden komt echter geen pH van boven de 8 voor. Hiermee zijn deze
metabolieten niet relevant voor de Nederlandse situatie en ze worden daarom
niet meegenomen in de beoordeling.
Hiermee voldoen de aangevraagde toepassingen
aan de norm voor persistentie zoals gesteld in de BUBG.
Onderstaand wordt
de acute PECbodem (5 cm) gegeven voor acetamiprid en IM-1-4 t.b.v. de
risicoberekening voor regenwormen en bodemmicro-organismen uitgaande van
een bodemdichtheid van 1500 kg/m3. De fractie op de bodem is
berekend m.b.v. de interceptiewaarde van het gewas op het moment van toediening
(uit FOCUS groundwater rapport). Zie voor resultaten tabel M.2.
Voor de toepassingen in
fruit is uitgegaan van een interceptie van 60 % om ook de toepassing vóór 1 mei
te kunnen dekken (gebaseerd op toepassen vlak voor de bloei: kaal is de
interceptie 50 %, in de bloei is dit 65 %).
Tabel M.2 PIECbodem berekeningen voor de bovenste 5 cm.
Toepassing |
Stof |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Frequentie |
Interval [dag] |
Fractie op bodem |
PIECbodem in 5 cm [mg/kg] |
Appel
en peer (jong gewas) |
Acetamiprid IM-1-4 |
0,05 0,027 |
2 |
30 |
0,4* |
0,027 0,024 |
Appel |
Acetamiprid IM-1-4 |
0,075 0,041 |
2 |
30 |
0,4* |
0,040 0,036 |
Peer |
Acetamiprid IM-1-4 |
0,06 0,032 |
2 |
30 |
0,4* |
0,032 0,028 |
Boom
-kwekerijgewassen en vaste planten vg en og (luis) |
Acetamiprid IM-1-4 |
0,05 0,027 |
3 |
30 |
0,8** |
0,053 0,060 |
* als worst case gebaseerd op toepassing vóór 1 mei
** default waarde voor fractie op de bodem (geen
interceptiegegevens)
Uitspoeling naar het ondiepe grondwater
De nieuwe beslisboom uitspoeling inclusief het nieuwe model GeoPEARL zijn eind 2004 vrijgegeven voor gebruik in de toelatingsbeoordeling. In een brief van minister Veerman van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de voorzitter van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB), vraagt hij het CTB om te anticiperen op de revisie van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Rumb 2000) voor wat betreft de beoordeling van uitspoeling naar het grondwater. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 3 van de Bestrijdingsmiddelenwet (stand van de wetenschap) in combinatie met artikel 6 van de Regeling (nieuwe modellen).
De
uitspoeling van de werkzame stof acetamiprid en de metaboliet IM-1-4 wordt in
de eerste stap van de beslisboom berekend met Pearl 2.2.2.
en het FOCUS-scenario Kremsmünster. De invoer bestaat uit de
dosering, het gewas en de interceptiewaarde behorend bij het gewas (zie tabel
M.3a)[1].
Er zijn in het kader van de behandeling van de
aanvullende vragen gegevens geleverd betreffende de mogelijke niet-relevantie
van IM-1-4 (Heimann, 2006, Acetamiprid: Position paper on the toxicological
non-relevance of degradation product IM 1-4 in groundwater, NCE-2006-01).
Echter, voor beide beoordelingsmethodieken (op basis van HTB v0.2 of
SANCO/221/2000-rev. 10) ontbreken er gegevens en voor beoordeling onder het
huidige toetsingskader wordt bovendien niet voldaan aan de toxiciteitscriteria.
De claim van niet-relevantie is daarom niet gehonoreerd. IM-1-4 wordt derhalve
volledig beoordeeld. Voor de metaboliet IM-1-4 wordt gebruikgemaakt van de beschikbare
gegevens betreffende de stofeigenschappen. Deze wordt als parent ingevoerd,
waarbij de dosering gecorrigeerd wordt voor het vormingspercentage en relatieve
molmassa van de betreffende metaboliet.
Alleen de toepassingen in de grondgebonden teelten
worden beoordeeld op het risico voor uitspoeling. Voor de berekening wordt
uitgegaan van de volgende invoergegevens:
PEARL: Gemiddelde DT50
voor afbraaksnelheid in grond (bij 20°C):
·
acetamiprid: 2,6 dagen ·
IM-1-4: 133 dagen *
Gemiddelde Kom
(pH-onafhankelijk): · acetamiprid: 62,6 L/kg
· IM-1-4: 100,6
L/kg ·
Acetamiprid (gegevens ook voor metaboliet gebruikt): Verzadigde dampspanning: 1,73*10-7 Pa (50 °C) (NB input: 1*10-7 bij 25
graden) Oplosbaarheid in water: 2,95 g/L (25 °C, pH = 7) Molecuulmassa: ·
Acetamiprid:
222,68 g/mol ·
IM-1-4:
156,6 g/mol (relatieve molmassa 0,70 t.o.v. moederstof) Overige parameters: standaardinstelling PEARL 2.2.2 |
* Er
zijn veldgegevens voor IM-1-4 waaruit een gemiddelde DT50
van 31,3 dagen is berekend. Deze lijken niet gestandaardiseerd, hetgeen een
voorwaarde is om deze in een uitspoelingsmodel te gebruiken. Er lijkt wel aan
de criteria te worden voldaan waaraan dissipatiestudies moeten voldoen (Bijlage
3 bij hoofdstuk Uitspoeling in het HTB). In de monografie is de
veldhalfwaardetijd van IM-1-4 wel gebruikt voor de
risicobeoordeling. In deze beoordeling worden de veldgegevens betreffende
IM-1-4 voor uitspoeling voorlopig niet in beschouwing genomen.
De volgende concentraties worden verwacht voor de
werkzame stof acetamiprid en metaboliet IM-1-4 voor voorjaars- en
najaarstoepassing, zie tabel M.3a.
Tabel M.3(a)
Uitspoeling werkzame stof en metabolieten berekend met PEARL 2.2.2
Toepassing |
Stof |
Dosering |
Freq. |
Inter-val |
Fractie op bodem |
PEC grondwater |
PEC grondwater |
|
|
[kg/ha] |
|
[dag] |
|
voorjaar [mg/L] |
najaar [mg/L] |
Appel
en peer (jong gewas) * |
acetamiprid IM-1-4 |
0,05 0,027 |
2 |
30 |
0,4 |
< 0,001 0,071 |
n.v.t. |
Appel * |
acetamiprid IM-1-4 |
0,075 0,041 |
2 |
30 |
0,4 |
< 0,001 0,125 |
n.v.t. |
Peer * |
acetamiprid IM-1-4 |
0,06 0,032 |
2 |
30 |
0,4 |
< 0,001 0,090 |
n.v.t. |
boomkwekerij-gewassen
en vaste planten vg en og (luis) ** |
acetamiprid IM-1-4 |
0,05 0,027 |
3 |
30 |
0,8 |
< 0,001 0,11 |
< 0,001 0,07 |
* scenario
Kremsmunster apple met interceptie 0,6 (situatie in april als worst case)
** scenario Kremsmunster fallow soil met interceptie 0,2
De
uitkomsten van Pearl 2.2.2 met het Kremsmünster-scenario worden getoetst aan de
norm van 0,01 µg/L. Dit is de norm van het UB (0,1 µg/L) waarbij een extra
veiligheidsfactor van 10 voor grondwaterbeschermingsgebieden (NL-specifiek)
wordt gehanteerd.
Uit
tabel M.3a blijkt dat de verwachte uitspoeling op grond van PEARL-modelberekeningen
voor de werkzame stof acetamiprid voor alle toepassingen kleiner is dan 0,01
µg/L. Voor metaboliet IM-1-4 is de verwachte uitspoeling bij alle toepassingen
groter dan 0,01 µg/L en voor appel groter dan 0,1 µg/L. Derhalve dient voor deze
toepassingen vervolgonderzoek te worden
geleverd. Als tweede tier is de uitspoeling van IM-1-4 gemodelleerd met GeoPEARL 1.1.1.
GeoPEARL
Met behulp van
het GeoPEARL model wordt de potentiële uitspoeling van een stof naar het
bovenste grondwater in het potentiële toepassingsgebied in Nederland berekend,
waarbij dezelfde invoergegevens als in de eerste stap met Pearl 2.2.2. worden
gebruikt. Zie Tabel M.3b. Omdat, i.t.t. Pearl 2.2.2, in GeoPEARL de
uitspoeling voor het werkelijke potentiële gebruiksareaal van een gewas wordt
berekend, zijn bloemisterijgewassen (floriculture) en
boomkwekerijgewassen/vaste planten (tree nursery) apart weergegeven. Voor jong
fruit, appel en peer is als gewas fruit culture gekozen. De toepassingsdata
in fruit zijn 1 april en 1 mei.
Tabel M.3(b)
Uitspoeling werkzame stof en metabolieten berekend met GeoPEARL 1.1.1.
Toepassing |
Stof |
Dosering |
Freq. |
Interval |
Fractie op |
PEC grondwater |
|
|
|
[kg/ha] |
|
[dag] |
Bodem |
Voorjaar [mg/L] |
Najaar [mg/L] |
Appel
en peer (jong
gewas) |
IM-1-4 |
0,027 |
2 |
30 |
0,4 |
0,031 |
n.v.t. |
Appel |
IM-1-4 |
0,041 |
2 |
30 |
0,4 |
0,056 |
n.v.t. |
Peer |
IM-1-4 |
0,032 |
2 |
30 |
0,4 |
0,040 |
n.v.t. |
Boomkwekerijgewas-sen
en vaste planten vg en og (luis) |
IM-1-4 |
0,027 |
3* |
30 |
0,8 |
0,083 |
* als reeks van 3 toepassingen met éénmaal voorjaars-
plus tweemaal najaarstoepassing (worst case)
De berekening in GeoPEARL laat zien dat de
uitspoelingsconcentraties van IM-1-4 op basis van de laboratoriumhalfwaardetijd
in de toepassingen in fruit kleiner zijn dan 0,1 µg/L. Derhalve voldoet het
middel bij deze toepassingen aan de norm in het BUBG. Echter,
aangezien de verwachte uitspoeling van acetamiprid in alle grondgebonden
beoordeelde teelten groter dan 0,01 µg/L is, dient voor de Nederlandse
toelating een restrictiezin voor grondwater-beschermingsgebieden op het etiket
opgenomen te worden. Alle grondgebonden teelten voldoen hiermee aan de norm voor uitspoeling
in het BUBG, met dien verstande dat een restrictiezin noodzakelijk is voor al
deze teelten (fruit en boomkwekerijgewassen/vaste planten).
Lysimeterstudies
Er zijn geen lysimeterstudies geleverd.
Meetgegevens
Er
zijn geen gegevens betreffende het voorkomen van de stof in het grondwater.
Gedrag en lotgevallen in water
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in water
De
blootstellingsconcentraties voor de verschillende toepassingen van de werkzame
stof en de metabolieten worden ingeschat met behulp van berekeningen van de
concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 30 cm diepte) die ontstaan
door overwaaien van de werkzame stof. Het overwaaipercentage is afhankelijk
van de toepassing. De concentraties in het oppervlaktewater worden berekend
m.b.v. het model TOXSWA, waarbij voor de werkzame stof en de metabolieten de volgende gegevens worden
ingevoerd (gemiddelde waarden):
TOXSWA: acetamiprid: DT50
voor afbraaksnelheid in water bij 20°C:
4,7 dagen DT50
voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10000 dagen. Kom
voor zwevend organische stof: 62,6 L/kg Kom
voor sediment: 62,6 L/kg Verzadigde dampspanning: 1,73*10-7 Pa (50 °C) Oplosbaarheid in water: 2,95 g/L (25 °C, pH = 7) Molecuulmassa: 222,68 g/mol IM-1-4, maximaal
vormingspercentage in water 12,3 %: DT50
voor afbraaksnelheid in water bij 20°C:
27,8 dagen DT50
voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10000 dagen. Kom
voor zwevend organische stof: 100,6 L/kg Kom
voor sediment: 100,6 L/kg Verzadigde dampspanning: 1,73*10-7 Pa (50 °C) (parent) Oplosbaarheid in water: 2,95 g/L (25 °C, pH = 7) (parent) Molecuulmassa:
156,6 g/mol (berekend a.d.h.v. structuurformule) IC-0, maximaal vormingspercentage
in water 26,2 %: DT50
voor afbraaksnelheid in water bij 20°C:
84,5 dagen DT50
voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10.000 dagen. Kom
voor zwevend organische stof: 71,8 L/kg Kom
voor sediment: 71,8 L/kg Verzadigde dampspanning: 1,73*10-7 Pa (50 °C) (parent) Oplosbaarheid in water: 2,95 g/L (25 °C, pH = 7) (parent) Molecuulmassa:
157,6 g/mol (berekend a.d.h.v. structuurformule) Overige
parameters: standaard instelling TOXSWA |
Aangezien er nog geen
standaardmethode is om de afzonderlijke afbraaksnelheden in water en sediment
uit de water/sedimentstudie te bepalen, wordt standaard de DT50 systeem in de waterfase ingevuld en
wordt geen afbraak in het sediment verondersteld. Dit laatste wordt gesimuleerd
door een DT50-waarde van 10000 dagen in te voeren.
In de eindpuntenlijst zijn echter geen
halfwaardetijden voor het systeem gegeven, daarom wordt in deze beoordeling
gebruikgemaakt van de werkelijke DT50 in het water. Voor sediment
wordt de standaard DT50 van 10000 dagen aangehouden
In tabel M.4 is voor werkzame
stof en de metabolieten I-M-4 en IC-0 per
toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentratie in het
oppervlaktewater aangegeven. Voor de toepassingen waarbij
twee meervoudige frequenties in de GAP waren aangegeven (tweemaal toepassen met
interval 7 dagen, of zesmaal toepassen met interval 30 dagen), is berekend dat
de lagere frequentie toch de hoogste concentraties in het oppervlaktewater
geeft door het kleinere interval in relatie tot de afbraaksnelheid van de
werkzame stof. Daarom is de risicobeoordeling hierop gebaseerd. Voor alle
andere toepassingen is de hoogste frequentie aangehouden (d.w.z. twee- á
driemaal toepassen i.p.v. éénmalig). Voor de bloemisterijgewassen geldt dat het
hier om niet-grondgebonden teelten gaat. Dit houdt in containerteelt. Emissie
naar oppervlaktewater is hierbij niet uitgesloten en daarom wordt de toepassing
wel meegenomen in de beoordeling van de blootstelling van oppervlaktewater.
Voor de toepassingen in jonge appel en peer, appel, en peer, gelden dezelfde
driftbeperkende maatregelen en dezelfde doseringen. Daarom zijn deze gewassen
onder één noemer in onderstaande tabel opgenomen.
Tabel M.4 Overzicht concentraties werkzame stof acetamiprid en metabolieten IM-1-4 en IC-0
in oppervlaktewater (voor- en najaar)
Toepassing |
Stof |
Dosering
w.s. |
Frequentie/ Interval |
Emissie |
PIEC
* [mg/L] |
PEC21* [mg/L] |
PEC28* [mg/L] |
|||
|
|
[kg/ha] |
[dagen] |
[%] |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na- jaar |
Appel en peer Voor 1 mei, tunnelspuit en max 825 L/ha |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,0412 0,005 0,011 |
1 (-) |
2,5 |
0,476 0,082 0,191 |
Nvt |
0,242 0,053 0,129 |
Nvt |
0,203 0,049 0,121 |
Nvt |
Appel en peer Voor 1 mei, max 825 L/ha en venturidop |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,0412 0,005 0,011 |
1 (-) |
2,4 |
0,471 0,078 0,183 |
Nvt |
0,240 0,051 0,124 |
Nvt |
0,200 0,047 0,117 |
Nvt |
Appel en peer (jong gewas) Na 1 mei, tunnelspuit |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,05 0,006 0,013 |
2 (30) |
1,0 |
0,26 0,039 0,090 |
Nvt |
0,13 0,026 0,061 |
Nvt |
0,11 0,024 0,057 |
Nvt |
Appel en peer (jong gewas) Na 1 mei, windhaag + 1zijdig bespuiten |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,05 0,006 0,013 |
2 (30) |
0,7 |
0,18 0,028 0,062 |
Nvt |
0,088 0,018 0,042 |
Nvt |
0,074 0,017 0,040 |
Nvt |
Appel en peer (jong gewas) Na 1 mei, venturidop in laatste 20 m |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,05 0,006 0,013 |
2 (30) |
0,8 |
0,21 0,031 0,072 |
Nvt |
0,10 0,020 0,049 |
Nvt |
0,084 0,019 0,046 |
Nvt |
Appel Na 1 mei, tunnelspuit |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,075 0,009 0,020 |
2 (30) |
1,0 |
0,39 0,059 0,139 |
Nvt |
0,19 0,038 0,094 |
Nvt |
0,16 0,036 0,088 |
Nvt |
Appel Na 1 mei, windhaag + 1zijdig bespuiten |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,075 0,009 0,020 |
2 (30) |
0,7 |
0,27 0,041 0,097 |
Nvt |
0,13 0,027 0,066 |
Nvt |
0,11 0,025 0,062 |
Nvt |
Appel Na 1 mei, venturidop in laatste 20 m |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,075 0,009 0,020 |
2 (30) |
0,8 |
0,31 0,047 0,11 |
Nvt |
0,15 0,031 0,075 |
Nvt |
0,13 0,028 0,071 |
Nvt |
Peer Na 1 mei, tunnelspuit |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,06 0,007 0,016 |
2 (30) |
1,0 |
0,31 0,046 0,11 |
Nvt |
0,15 0,030 0,075 |
Nvt |
0,13 0,028 0,071 |
Nvt |
Peer Na 1 mei, windhaag + 1zijdig bespuiten |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,06 0,007 0,016 |
2 (30) |
0,7 |
0,22 0,032 0,076 |
Nvt |
0,11 0,021 0,052 |
Nvt |
0,088 0,019 0,049 |
Nvt |
Peer Na 1 mei, venturidop in laatste 20 m |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,06 0,007 0,016 |
2 (30) |
0,8 |
0,25 0,037 0,090 |
Nvt |
0,12 0,024 0,061 |
Nvt |
0,10 0,022 0,057 |
Nvt |
Bloemisterij-gewassen + boomkweke-rijgewassen en vaste
planten vg (luis) |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,05 0,006 0,013 |
3 (30) |
1,0 |
0,26 0,034 0,091 |
0,24 0,029 0,062 |
0,13 0,019 0,061 |
0,031 0,004 0,009 |
0,11 0,017 0,058 |
0,023 0,003 0,007 |
Bloemisterij-gewassen + boomkweke-rijgewassen en vaste
planten og (luis) |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,05 0,006 0,013 |
3 (30) |
0,1 |
0,026 0,003 0,009 |
0,024 0,003 0,006 |
0,013 0,002 0,006 |
0,0031 0,0004 0,0009 |
0,011 0,002 0,006 |
0,0023 0,0003 0,0007 |
Bloemisterij-gewassen + boomkweke-rijgewassen en vaste
planten og (vlieg) |
acetamiprid IM-1-4 IC-0 |
0,1 0,012 0,026 |
2 (7)** |
0,1 |
0,075 0,010 0,024 |
0,048 0,006 0,012 |
0,044 0,006 0,021 |
0,012 0,002 0,004 |
0,038 0,006 0,019 |
0,009 0,001 0,003 |
* Berekend volgens TOXSWA
** de lage frequentie en het kleine interval uit de GAP levert
worst case concentraties van acetamiprid voor waterorganismen
De
bovenstaande berekende blootstellingsconcentraties worden in sectie 7.2
getoetst aan de ecotoxicologische normen.
Meetgegevens
Er
zijn geen gegevens betreffende het voorkomen van acetamiprid in het
oppervlaktewater.
Drinkwatercriterium
Uit
de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 augustus
2005 (Awb 04/37) volgt dat het Ctb bij een toelating, op grond van de
wetenschappelijke en technische kennis, aan de hand van de ingediende gegevens
bij de aanvraag, ook aan het drinkwatercriterium ten aanzien van voor
drinkwater bestemd oppervlaktewater moet toetsen om vast te stellen of het
middel geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft. Op dit punt is geen rekenmodel
beschikbaar. Mogelijk beschikbare gegevens kunnen hierdoor niet adequaat worden
verwerkt. Het is derhalve niet mogelijk te komen tot een wetenschappelijk
verantwoorde vaststelling van een verwachting omtrent dit criterium. Het Ctb
heeft niet het instrumentarium meegekregen om het oppervlaktewater waaruit
drinkwater wordt gewonnen aan de drinkwaternorm te toetsen. Om evenwel tegemoet
te komen aan de uitspraak - waaruit is op te maken dat het Ctb zich dient in te
spannen om te komen tot een oordeel over dit punt - en als overgangsperiode, ter voorkoming dat geen enkele
toelating meer kan worden afgegeven in de periode dat een model wordt
ontwikkeld en gegevens gegenereerd moeten worden voor de toelatingsaanvraag,
heeft het Ctb bezien of het onderhavige middel en de werkzame stof aanleiding
zou kunnen zijn voor zorg omtrent het drinkwatercriterium.
Aangezien
acetamiprid een nieuwe stof is, de concentraties in de kavelsloot het
drinkwatercriterium van 0,1 µg/L overschrijden, en er geen meetgegevens zijn,
dient aangetoond te worden dat er bij het innamepunt geen overschrijdende
concentraties zullen voorkomen.
Het Ctb heeft een
voorlopige en conservatieve procedure ontwikkeld teneinde expert judgement
mogelijk te maken, vooruitlopend op de uiteindelijke beslisboom. In deze
procedure worden een verdunningsfactor van 10 en een verblijftijd van 14 dagen tussen kavelsloot en
drinkwaterinnamepunt (volgens de Kaderrichtlijn Water) gebruikt om
concentraties in oppervlaktewater in de kavelsloot te vertalen naar de
concentraties op de innamepunten. Indien de verwachte concentraties tussen 0,1
en 0,5 µg/L liggen, is post-registratie monitoring op de blauwe knooppunten
(volgens de Kaderrichtlijn water) noodzakelijk. Deze zijn stroomopwaarts
gelegen van drinkwaterinnamepunten. Derhalve kan met voldoende zekerheid worden
verondersteld dat wanneer op deze knooppunten de concentraties lager zijn dan
0,1 µg/L, de concentraties op de innamepunten ook zullen voldoen aan de
drinkwaternorm.
Bij berekende
concentraties boven de 0,5 µg/L op de innamepunten wordt niet voldaan aan de
norm.
Bij gebruik van deze procedure voor de aangevraagde
toepassingen van acetamiprid worden de volgende concentraties op de
innamepunten berekend: De hoogste PIEC waarde is 0,48 µg/L, met een verdunning van 10 en
een verblijftijd van 14 dagen in combinatie met een DT50 waarde
van 4,7 dagen wordt een concentratie van 0,48/10 = 0,048, gedeeld door 8 (omdat
in 14 dagen de halfwaardetijd ongeveer driemaal verstrijkt) op het innamepunt
voorspeld van 0,006 µg/L. Hiermee voldoen de toepassingen aan de
drinkwaternorm.
Gedrag
en lotgevallen in lucht
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in lucht
De werkzame stof is weinig vluchtig. De dampdruk is
1,73x10-7 Pa at 50 oC. Bij 25°C is voor de werkzame stof een Henry-constante bepaald van <5,3x10-8 Pa
m3 mol-1. De halfwaardetijd in lucht is 0,14 dagen.
Voor de metabolieten zijn geen gegevens geleverd omtrent het gedrag in lucht. Momenteel is nog geen toetsingskader voor gedrag en
lotgevallen in lucht vastgesteld. Op basis van de stofgegevens kan de
blootstellingsroute via lucht verwaarloosbaar geacht worden ten opzichte van
andere routes.
Ecotoxicologie
Effecten op vogels
Vogels
kunnen worden blootgesteld aan de werkzame stof via natuurlijk voedsel (bespoten
insecten, zaden, bladeren) en ten gevolge van doorvergiftiging. Alleen de
vollegrondsteelten (ook de niet-grondgebonden bloemisterijgewassen) worden
beoordeeld. In kassen wordt de blootstelling aan gecontamineerd voedsel nihil
verondersteld. Er is wel blootstelling aan gecontamineerd oppervlaktewater
mogelijk.
Natuurlijk voedsel en drinkwater
De norm voor vogels wordt gebaseerd op de norm uit het
BUBG. Dat betekent dat de norm voor acute en korte termijn blootstelling
gesteld wordt op 0,1 maal de LD50- en LC50-waarde, en de
norm voor chronische blootstelling op 0,2 maal de NOEC. In tabel M.5 wordt een
overzicht gegeven van de toxiciteitswaarden en de daaruit volgende normen. Bij de risicoschatting is
voor alle aangevraagde toepassingen uitgegaan van een kleine vogelsoort met een
lichaamsgewicht (lg) van 10 gram, een dagelijkse voedselconsumptie (DFI) van
2,9 gram/dag en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 3 gram.
Tabel M.5 Overzicht
normen vogels
Stof |
Blootstelling |
|
Eindpunt |
Veiligheids-factor |
Norm |
|
|
|
[mg/kg bw/d] |
|
[mg/vogel/d] |
Acetamiprid |
acuut |
LD50 |
98 |
10 |
2,84 |
|
|
|
[mg/kg voer] |
|
[mg/kg voer] |
|
korte
termijn |
LC50 |
5000 |
10 |
500 |
|
lange
termijn |
NOEC |
200 |
5 |
40 |
De initiële concentratie in het voer is berekend door
middel van de relatie van Luttik et al. voor bladeren, bladerrijk gewas,
voedergewassen en kleine zaden en insecten als 25*dosering. Er worden maximaal
drie toepassingen gesommeerd. In eerste instantie wordt voor acute, korte
termijn en lange termijn blootstelling getoetst aan de PIECvoer,
waarbij geen rekening wordt gehouden met afbraak van het residu tussen
toepassingen. De concentratie in het oppervlaktewater is berekend volgens
TOXSWA (zie paragraaf 6.2.1). In eerste instantie wordt voor acute en korte
termijn blootstelling getoetst aan de PIECwater.
In tabel M.6 wordt een overzicht gegeven van de berekende
concentraties in het voedsel.
Tabel M.6 Overzicht
concentraties in voedsel
Toepassing |
dosering |
Max. freq. |
PIECvoer |
|
[kg/ha] |
|
[mg/kg] |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,05 |
2 |
2,50 |
Appel
(voor en na 1 mei) |
0,075 |
2 |
3,75 |
Peer
(voor en na 1 mei) |
0,06 |
2 |
3,00 |
Bloemisterijgewassen
+ Boomkwekerijgewassen en vaste planten (luis) |
0,05 |
3 |
3,75 |
Bloemisterijgewassen
+ (vlieg) |
0,1 |
3 |
7,50 |
In tabel M.7 zijn de
normoverschrijdingsfactoren bij blootstelling aan voedsel en drinkwater
opgenomen.
Tabel M.7 Normoverschrijding natuurlijk voedsel en drinkwater
Toepassing |
Normoverschrijding
|
|||
|
water, acuut |
voedsel, acuut |
voedsel, korte
termijn |
voedsel, lange
termijn |
|
PIEC*DWI/
0,1*LD50doelsoort |
PIEC*DFI/
0,1*LD50doelsoort |
PIEC/ 0,1*LC50 |
PIEC/ 0,2*NOEC |
Appel
en peer (jong gewas) |
< 0,001 |
0,074 |
0,005 |
0,063 |
Appel
(voor en na 1 mei) |
< 0,001 |
0,11 |
0,008 |
0,094 |
Peer
(voor en na 1 mei) |
< 0,001 |
0,089 |
0,006 |
0,075 |
Bloemisterijgewassen
+ boomkwekerijgewassen en vaste planten (luis) |
< 0,001 |
0,11 |
0,008 |
0,094 |
Bloemisterijgewassen
+ (vlieg) |
< 0,001 |
0,22 |
0,015 |
0,19 |
Voor
de kastoepassingen (bloemisterij- en boomkwekerijgewassen, vaste planten)
kunnen vogels wel worden blootgesteld aan gecontamineerd oppervlaktewater. De
concentraties van acetamiprid liggen hierbij een factor 10 lager dan bij
dezelfde teelten in de vollegrond. Het risico voor blootstelling van vogels aan
gecontamineerd water in de omgeving van de kasteelten is hiermee afgedekt.
Wanneer bovenstaande gegevens in ogenschouw worden genomen blijkt dat voor alle
toepassingen van het onderhavige middel een gering risico voor vogels verwacht
kan worden bij het foerageren en bij het drinken van oppervlaktewater.
Doorvergiftiging
Aangezien
de logPow van de werkzame stof < 3 is (0,8), is het risico voor
doorvergiftiging gering.
De
onderhavige toepassingen voldoen hiermee aan de norm voor doorvergiftiging
zoals opgenomen in het BUBG.
Effecten op aquatische
organismen
Aquatische organismen
In tabel M.8 zijn voor de werkzame stof en de
metaboliet(en) de normen voor toxiciteit waterorganismen afgeleid. De normen
voor acute blootstelling zijn 0,01 maal de laagste L(E)C50-waarde
(kreeftachtigen en vissen) en 0,1 de laagste NOEC-waarde /EC50-waarde
(algen en waterplanten). De normen voor chronische blootstelling zijn 0,1 maal
de laagste NOEC-waarde voor zowel kreeftachtigen als vissen. Per organisme
wordt de laagste waarde als norm genomen. Feitelijk hoeft het onderhavige
middel niet getoetst te worden aan de norm voor waterplanten, aangezien het
geen herbicide of plantgroeiregulator betreft.
Tabel M.8 Overzicht normen acetamiprid en
metabolieten IM-1-4 en IC-0
Stof |
Organisme |
Laagste |
Veiligheidsfactor |
Norm |
||
|
|
L(E)C50 [mg/L] |
NOEC [mg/L] |
|
[mg/L] |
[mg/L] |
Acetamiprid |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
19,6 * |
|
10 |
1,96 |
1960 |
|
Kreeftachtige |
31,8 * |
|
100 |
0,32 |
320 |
|
Vissen |
> 100 |
|
100 |
> 1,0 |
> 1000 |
|
Waterplanten |
1,0 |
|
10 |
0,1 |
100 |
|
Chronisch |
|
|
|
|
|
|
Kreeftachtige |
|
5,0 |
10 |
0,5 |
500 |
|
Vis |
|
19,2 |
10 |
1,92 |
1920 |
IM-1-4 |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
- |
|
10 |
- |
- |
|
Kreeftachtige |
43,9 |
|
100 |
0,44 |
440 |
|
Vissen |
98,1 |
|
100 |
0,98 |
980 |
IC-0 |
Acuut |
|
|
|
|
|
|
Alg |
- |
|
10 |
- |
- |
|
Kreeftachtige |
95,1 |
|
100 |
0,95 |
950 |
|
Vissen |
- |
|
100 |
- |
- |
* o.b.v. middelgegevens
Het risico voor
waterorganismen voor de verschillende toepassingen van de werkzame stof wordt ingeschat door het vergelijken van de
blootstellingsconcentraties in het oppervlaktewater (zie sectie 6.2) met de
bovenstaande normen. In tabel M.9 is aangegeven of en zo ja, in welke
mate, overschrijding plaatsvindt van de normen voor waterorganismen. Gezien de
lage normoverschrijdingen voor de werkzame stof acetamiprid en de lagere of
vergelijkbare acute toxiciteit in combinatie met de veel lagere
blootstellingsconcentraties (gebaseerd op respectievelijk 12,3 en 26,1 % van de
dosering w.s.) van de metabolieten IM-1-4 en IC-0 ten opzichte van acetamiprid
zijn alleen de normoverschrijdingsfactoren voor acetamiprid weergegeven.
Tabel M.9 Normoverschrijdingsfactoren
acetamiprid
Toepassing |
Stof |
PIEC*/ (0,1*EC50) |
PIEC*/ (0,1*EC50) |
PIEC*/ (0,01*LC50) |
PIEC*/ (0,01*LC50) |
PEC21*/ (0,1*NOEC) |
PEC28*/ (0,1*NOEC) |
||||||
|
|
Waterplant |
Alg |
Kreeft |
vis |
Kreeft |
Vis |
||||||
|
|
Voor- Jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na-jaar |
Voor-jaar |
Na- jaar |
Appel
en peer tunnelspuit
en max 825 L/ha** |
Aceta-miprid |
0,005 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel
en peer max
825 L/ha en venturidop ** |
Aceta-miprid |
0,005 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel en peer (jong gewas) Tunnelspuit
*** |
Aceta-miprid |
0,003 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel en peer (jong gewas) Windhaag + éénzijdig *** |
Aceta-miprid |
0,002 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel en peer (jong gewas) Venturi+20
m *** |
Aceta-miprid |
0,002 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel Tunnelspuit
*** |
Aceta-miprid |
0,004 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel Windhaag
+ éénzijdig *** |
Aceta-miprid |
0,003 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Appel Venturi+20
m *** |
Aceta-miprid |
0,003 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Peer Tunnelspuit
*** |
Aceta-miprid |
0,003 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Peer Windhaag
+ éénzijdig *** |
Aceta-miprid |
0,002 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Peer Venturi+20
m *** |
Aceta-miprid |
0,003 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
<0,001 |
- |
Bloemisterij-gewassen +
boomkwekerijgewassen en vaste planten vg (luis) *** |
Aceta-miprid |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
Bloemisterij-gewassen +
boomkwekerijgewassen en vaste planten og (luis) *** |
Aceta-miprid |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
Bloemisterij-gewassen +
boomkwekerijgewassen en vaste planten vg (vlieg) *** |
Aceta-miprid |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
Bloemisterij-gewassen +
boomkwekerijgewassen en vaste planten og (vlieg) *** |
Aceta-miprid |
< 0,001 |
< ,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,001 |
< 0,01 |
* Berekend volgens TOXSWA
** toepassingen vóór 1 mei
*** toepassingen
ná 1 mei
Wanneer de normoverschrijdingsfactoren zoals vermeld in
tabel M.28 in ogenschouw wordt genomen blijkt dat voor de werkzame stof
acetamiprid en diens metabolieten alle toepassingen voldoen aan de norm voor
toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in het BUBG.
Risicobeoordeling
voor bioconcentratie
Voor
de werkzame stof is geen BCF-waarde beschikbaar. Op basis van de logPow (0,8)
kan een BCF worden berekend van 0,02 L/kg. Aangezien de BCF << 100 L/kg
is er een gering risico voor bioconcentratie. Hiermee voldoet de werkzame stof
aan de normen voor bioconcentratie zoals opgenomen in het BUBG.
Risicobeoordeling
voor sedimentorganismen
Het risico voor
sedimentorganismen wordt getoetst wanneer de stof > 10 % voorkomt in het
sediment en wanneer de NOEC Daphnia < 0,1 mg/L is. De werkzame stof
acetamiprid wordt voor 39% aangetroffen in het sediment na 14 dagen. De NOEC
voor Daphnia is 5,0 mg/L.
Sommige insecticiden zijn echter niet zozeer schadelijk voor Daphnia maar wel voor andere insecten (zie ook opmerking in de DAR, Volume 3: Neonicotine insecticiden zijn vaak toxischer voor aquatische insectenlarven dan voor Daphnia). Daarom wordt hier wel getoetst aan de norm voor sedimentorganismen (conform Guidance Document).
De norm voor Chironomus
riparius bedraagt 0,1 x de NOEC
van 0,005 mg/L= 0,0005 mg/L, ofwel 0,5 µg/L. Indien de norm voor
sedimentorganismen wordt getoetst aan de hoogste PIEC in water van 0,48 µg/L
(toepassing in fruit voor 1 mei), dan blijkt dat alle toepassingen aan de norm
voldoen.
Voor metaboliet
IM-1-4 (30,7% in sediment) is een LC50 waarde (acuut, 48-h) voor Chironomus
riparius beschikbaar van 76,0 mg/L, wat zou leiden tot een acute norm van
0,76 mg/L. De maximale normoverschrijding is < 0,001. Het risico van IM-1-4
voor sedimentorganismen is hiermee gering. De andere metaboliet die in
water-sedimentstudies is aangetroffen, IC-0, bereikt een maximum van 2,5 % en
hoeft daarom niet getoetst te worden.
De aangevraagde
toepassingen voldoen aan de norm voor sedimentorganismen van het BUBG.
Effecten op zoogdieren
Zoogdieren
kunnen worden blootgesteld aan de werkzame stof via natuurlijk voedsel
(bespoten insecten, zaden, bladeren), drinkwater en ten gevolge van
doorvergiftiging. Alleen de vollegrondsteelten worden beoordeeld. In kassen
wordt de blootstelling aan gecontamineerd voedsel nihil verondersteld. Er is
wel blootstelling aan gecontamineerd oppervlaktewater mogelijk.
Natuurlijk voedsel en drinkwater
De norm voor zoogdieren wordt gebaseerd op de norm uit het
BUBG. Dat betekent dat de norm voor acute en korte termijn blootstelling
gesteld wordt op 0,1 maal de LD50- en LC50-waarde, en de
norm voor chronische blootstelling op 0,2 maal de NOEC. In tabel M.5 wordt een
overzicht gegeven van de toxiciteitswaarden en de daaruit volgende normen.
Bij
de risicoschatting is uitgegaan van een kleine zoogdiersoort, bijvoorbeeld een
muis, met een lichaamsgewicht van 6 gram, een dagelijkse voedselconsumptie
(DFI) van 1,025 g en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 1,8 g. Omdat er
toepassingen in boomgaarden worden aangevraagd, dient ook het acute risico voor
grasetende zoogdieren (standaardsoort konijn, lichaamsgewicht 1,2 kg, dagelijkse
voedselconsumptie 500 gram) te worden bepaald. Voor de route via gecontamineerd
water wordt alleen de kleine standaardsoort is beschouwing genomen.
In de eindpuntenlijst van acetamiprid zijn geen gegevens
opgenomen voor de lange-termijntoxiciteit (effecten op reproductie) voor
zoogdieren, in de EU risicobeoordeling is dit niet beoordeeld wegens de snelle
afbraak van acetamiprid in grond en op gewas. In de DAR zijn wel waarden
gegeven. Voor acute en dietary toxiciteit wijken deze af van wat in de definitieve
eindpuntenlijst is opgenomen. De DAR geeft een acute toxiciteitswaarde van 314 mg/kg bw. In de
eindpuntenlijst is 213 mg/kg bw opgenomen. Voor deze beoordeling wordt de
laagste waarde aangehouden van 213 mg/kg bw/d, conform de eindpuntenlijst bij
plaatsing.
In de
DAR is een laagste NOAEL voor dieettoxiciteit (90 dagen, rat) van 200 ppm
afgeleid. Er wordt verwezen naar andere dieetstudies (muizen, hond) waarbij de
NOAEL 400 en 800 ppm was, overeenkomend met 12,4-14,6 mg a.s./kg bw. Dit lijkt
overeen te komen met de in de eindpunten opgenomen waarde van 15 mg/kg/d onder
short-term toxicity. Het is niet duidelijk waarop deze keuze is gebaseerd,
aangezien in de DAR wordt geconcludeerd dat de relevante waarde voor de
risicobeoordeling 200 ppm bedraagt.
Voor
reproductietoxiciteit is in de DAR een NOEL waarde van 100 ppm (6,5 mg /Kg bw)
gegeven (multigeneratiestudie in rat). Er wordt geconcludeerd dat de relevante
waarden voor de risicobeoordeling 200 ppm (dieet) en 100 ppm (reproductie)
zijn. In de addenda zijn geen verdere gegevens betreffende de toxiciteit voor
zoogdieren geleverd. De waarden uit de DAR worden gebruikt in de huidige
risicobeoordeling.
Tabel M.10
Overzicht normen zoogdieren
Stof |
Blootstelling |
|
Eindpunt |
Veiligheids-factor |
Norm |
|
|
|
[mg/kg bw/d] |
|
[mg/kg bw/d] |
Acetamiprid |
Acuut |
LD50 |
213 (DAR: 314) |
10 |
3,64 (muis) 8,88 (konijn) |
|
|
|
[mg/kg voer] |
|
[mg/kg voer] |
|
korte
termijn |
NOAEL |
200 |
10 |
20 |
|
lange
termijn |
NOAEL |
100 |
5 |
20 |
De
initiële concentratie in het voer is berekend door middel van de relatie van
Luttik et al. voor bladeren, bladerrijk gewas, voedergewassen en kleine
zaden en insecten als 25*dosering. Er worden maximaal drie toepassingen
gesommeerd. In eerste instantie wordt voor acute, korte termijn en lange
termijn blootstelling getoetst aan de PIECvoer, waarbij geen
rekening wordt gehouden met afbraak van het residu tussen toepassingen. De
concentratie in het oppervlaktewater is berekend volgens TOXSWA (zie 6.2.1). In
eerste instantie wordt voor acute en korte termijn blootstelling getoetst aan
de PIECwater. In tabel M.11 wordt een overzicht
gegeven van de berekende concentraties in het voedsel.
Tabel M.11
Overzicht concentraties in voedsel
Toepassing |
dosering |
Max. freq. |
PIECvoer |
|
[kg/ha] |
|
[mg/kg] |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,05 |
2 |
2,50 |
Appel
(voor en na 1 mei) |
0,075 |
2 |
3,75 |
Peer
(voor en na 1 mei) |
0,06 |
2 |
3,00 |
Bloemisterijgewassen
(niet grondgebonden) + Boomkwekerijgewassen en vaste planten (luis) |
0,05 |
3 |
3,75 |
Bloemisterijgewassen
(niet grondgebonden, vlieg) |
0,1 |
3 |
7,50 |
In tabel M.12 zijn de
normoverschrijdingsfactoren bij blootstelling aan voedsel en drinkwater
opgenomen.
Tabel M.12 Normoverschrijding natuurlijk voedsel en drinkwater
Toepassing |
Normoverschrijding
|
|||||
|
water, acuut |
voedsel, acuut |
voedsel, korte
termijn |
voedsel, lange
termijn |
||
|
PIEC*DWI/
0,1*LD50doelsoort |
PIEC*DFI/
0,1*LD50doelsoort |
PIEC/ 0,1*NOAEL |
PIEC/ 0,2*NOAEL |
||
Appel
en peer (jong gewas) |
< 0,01 |
Muis: 0,014 Konijn: 0,033 |
0,13 |
0,13 |
|
|
Appel
(voor en na 1 mei) |
< 0,01 |
Muis: 0,021 Konijn: 0,05 |
0,19 |
0,19 |
|
|
Peer
(voor en na 1 mei) |
< 0,01 |
Muis: 0,016 Konijn: 0,04 |
0,15 |
0,15 |
|
|
Bloemisterijgewassen
+ boomkwekerij-gewassen en vaste planten (luis) |
< 0,01 |
Muis: 0,021 Konijn: 0,05 |
0,19 |
0,19 |
|
|
Bloemisterijgewassen
+ boomkwekerij-gewassen en vaste planten (vlieg) |
< 0,01 |
Muis: 0,041 Konijn: 0,10 |
0,38 |
0,38 |
|
|
Voor
de kastoepassingen (bloemisterij- en boomkwekerijgewassen, vaste planten)
kunnen vogels wel worden blootgesteld aan gecontamineerd oppervlaktewater. De
concentraties van acetamiprid liggen hierbij een factor 10 lager dan bij dezelfde
teelten in de vollegrond. Het risico voor blootstelling van vogels aan
gecontamineerd water in de omgeving van de kasteelten is hiermee afgedekt.
Wanneer bovenstaande gegevens in ogenschouw worden genomen blijkt dat voor alle
toepassingen van het onderhavige middel een gering risico voor zoogdieren
verwacht kan worden bij het foerageren en bij het drinken van oppervlaktewater.
Alle
aangevraagde toepassingen voldoen hiermee aan de norm voor zoogdieren zoals
opgenomen in het BUBG.
Doorvergiftiging
Aangezien
de logPow van de werkzame stof < 3 is (0,8), is het risico voor
doorvergiftiging gering.
De
onderhavige toepassingen voldoen hiermee aan de norm voor doorvergiftiging
zoals opgenomen in het BUBG.
Effecten op bijen
Het risico voor bijen en hommels
wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen enkelvoudige dosering en
toxiciteit. Een overzicht van het risico bij de aangevraagde toepassingen wordt
in tabel M.13 gegeven.
Tabel M.13 Risico voor
bijen en hommels
Toepassing |
Dosering w.s. [g/ha] |
LD50 [µg/bij] |
dosering/LD50 |
Appel
en peer (jong gewas) |
50 |
Oraal: 8,85* Contact: 8,09 |
5,7 6,2 |
Appel |
75 |
Oraal:
8,85* Contact:
8,09 |
8,5 9,3 |
Peer |
60 |
Oraal:
8,85* Contact:
8,09 |
6,8 7,4 |
Bloemisterijgewassen
+ boomkwekerijgewassen en vaste planten vg en og (luis) |
50 |
Oraal:
8,85* Contact:
8,09 |
5,7 6,2 |
Bloemisterijgewassen
+ boomkwekerijgewassen en vaste planten vg en og (vlieg) |
100 |
Oraal:
8,85* Contact:
8,09 |
11,3 12,4 |
* o.b.v. het middel
Aangezien
uit tabel M.13 blijkt dat bij de aangevraagde toepassingen de verhouding
dosering / LD50 < 50, is geen sprake van een groot risico voor bijen.
Hiermee voldoen alle aangevraagde toepassingen aan de norm voor bijen en
hommels zoals opgenomen in het BUBG.
Effecten
op andere niet-doelwitorganismen
niet-doelwitarthropoden
Op basis van het WG/GA is de maximale toepassingsfrequentie
1-2 voor alle toepassingen. Hierdoor zijn geen testen met dubbele dosering of
veldtesten getriggerd. In de GAP echter is een worst case scenario aangegeven
waarbij voor enkele toepassingen tot wel 6maal kan worden toegepast. Hier zijn
geen gegevens voor. Gezien de snelle halfwaardetijd van acetamiprid (2,6 d in
bodem, minder dan 1 week op gewas, DAR) en het lange interval (30 dagen) bij
deze herhaalde toepassingen, kan verwacht worden dat de testen met de
enkelvoudige dosering voldoende inzicht geven in de effecten van de
toepassingen op niet-doelwitarthropoden.
Uit de concept
eindpuntenlijst (januari 2004) blijkt dat de insecticidale werking van de
metabolieten gering is ten opzichte van de werkzame stof. Ze worden daarom niet
beoordeeld.
Er
zijn in beginsel gegevens nodig omtrent de neveneffecten van het middel Gazelle
op 2 standaardsoorten en 2 teeltspecifieke soorten. In de eerste tierstudies zijn de twee standaardsoorten Typhlodromus
pyri en Aphidius rhopalosiphi en de twee teeltspecifieke
soorten
Coccinella
septempunctata en Poecilus cupreus getest. Er
treedt voor al deze geteste soorten behalve P. cupreus een mortaliteit
van 100 % op. Aangezien het reductiepercentage ³ 30% wordt een groot risico van het middel voor
niet-doelwitarthropoden verwacht.
Er zijn extended lab testen geleverd (NB deze waren niet
als zodanig herkenbaar in de eindpuntenlijst), waarvan de details (inclusief
afleiding LR/D50) alleen in de DAR zijn te vinden. Voor T. pyri is een
LD50 van 29,7 g w.s./ha afgeleid, voor A. rhopalosiphi een LD50 van 9,7
g middel/ha, wat overeenkomt met 1,94 g w.s./ha (NB in de
risicobeoordeling in de DAR wordt gerekend met 9,7 g w.s./ha, terwijl uit de
studie zelf duidelijk is dat deze waarde betrekking heeft op de hoeveelheid middel
i.p.v. werkzame stof).
Met
het beschikbaar zijn van LD/LR50 waarden, is het mogelijk de
toetsing aan de norm voor niet-doelwitarthropoden volgens de nieuwe
toetsingswijze op basis van de SETAC/ESCORT 2 workshop uit te voeren, te weten
het berekenen van Hazard Quotients voor de in-field en off-field situatie. De
toetswaarde is 1 omdat het hier om extended testen gaat. Zie tabel M.14 voor de
resultaten. Normoverschrijdingen
zijn in vet aangegeven.
Tabel M.14 HQ-waarden voor A. rhopalosiphi en
T. pyri
|
Dosering (kg w.s./ha) |
MAF1 |
Driftfactor/ vegetatiefactor2 |
Veiligheids- factor2 |
LR50 (kg w.s./ha) |
HQ |
In-field |
|
|
|
|
|
|
A.
rhopalosiphi |
Fruit:
50-75 Overig:
50-100 |
1,7 2,3-3,2 |
n.v.t. |
n.v.t. |
1,94 |
44-66 59-165 |
T. pyri |
Fruit: 50-75 Overig:
50-100 |
1,7 2,3-3,2 |
n.v.t. |
n.v.t. |
29,7 |
2,9-4,3 3,9-10,8 |
Off-field |
|
|
|
|
|
|
A.
rhopalosiphi |
Fruit:
50-75 Overig:
50-100 |
1,7 2,3-3,2 |
0,015 0,01 |
10 |
1,94 |
6,6-9,9 5,9-16,5 |
T. pyri |
Fruit: 50-75 Overig:
50-100 |
1,7 2,3-3,2 |
0,015 0,01 |
10 |
29,7 |
0,43-0,64 0,39-1,1 |
1: Multiple Application Factor (gebaseerd op default waarde
voor afbraak, met medeneming van aantal toepassingen)
2: off-field: drift factor = 10% (NB 15 % voor volblad
fruit), vegetatieverdunningsfactor = 10, veiligheidsfactor = 10 (dit zijn
vooralsnog defaultwaarden)
Voor
alle toepassingen vindt overschrijding van de normwaarde van één plaats voor de
in-fieldsituatie. Voor de off-fieldsituatie wordt de norm voor A. rhopalosiphi ook altijd en voor T. pyri bij de hoogst gedoseerde
toepassing (boomkwekerijgewassen, 100 g/ha) overschreden. Hiermee is een risico
voor niet-doelwitarthropoden niet uit te sluiten. Een adequate
risicobeoordeling is noodzakelijk. In de monografie (ecotox-addendum van
oktober 2002) zijn aged residue testen met Typhlodromus pyri, Aphidius rhopalosiphi, Coccinella
septempunctata en Chrysoperla
carnea beschreven.
Deze zijn ook weergegeven in de eindpuntenlijst.
De resultaten hiervan laten zien dat er een kortdurend risico van 3
weken mogelijk is voor A. rhopalosiphi en C. septempunctata,
maar dat in-crop een snel herstel mogelijk is. De sterfte is geen 100 % en
neemt snel af, terwijl de subletale effecten gering zijn. Bovendien is er de mogelijkheid voor
vliegende insecten om het behandelde gebied te rekoloniseren. Resultaten met de
off-field dosering geven alleen zeer kortdurende effecten. Hiermee wordt het
risico voor A. rhopalosiphi en C.
septempunctata populaties
acceptabel geacht.
De sterfte van Typhlodromus
pyri was net boven de 30 %
op de dag van toepassen en nam af naar < 14% bij de in-field dosering.
Verder waren er geen nadelige effecten op de subletale parameters. Het risico
voor T.pyri wordt hiermee acceptabel geacht.
Chrysoperla carnea was
het minst gevoelige testorganisme, met een sterfte van < 20% en geringe
effecten op reproductie bij de in-crop dosering, waarmee het risico gering is.
De conclusie is dat mede door
de snelle afbraak op gewas (< 1 week) het effect op de populatie voor alle vier de soorten
kortdurend is en dat volledig herstel mogelijk is.
Op grond van de bovenstaande gegevens wordt voldaan aan de norm voor
niet-doelwitarthropoden zoals opgenomen in het BUBG.
regenwormen
De norm voor regenwormen wordt gebaseerd op de norm uit het
BUBG . Dat betekent dat de norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LC50.
Aangezien logPow van de werkzame stof <2 is er geen correctie nodig naar
referentiegrond. De acute toxiciteitsstudies geven een LC50 van 9
mg/kg voor acetamiprid en 18,3 mg/kg voor het middel (20% acetamiprid), wat
overeenkomt met 3,66 mg/kg. De norm wordt derhalve gesteld op 0,37 mg/kg. De
concentraties in de bodem zijn berekend bij de sectie persistentie in de
bodem en afkomstig uit tabel M.2. De normoverschrijding wordt weergegeven in
tabel M.15. Alleen de grondgebonden teelten worden beoordeeld.
Tabel M.15
Overzicht concentraties in bodem en
normoverschrijding (acuut)
Toepassing |
Dosering [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Fractie op bodem |
PIEC bodem
[mg/kg] |
Normover-schrijding |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,05 |
2 |
30 |
0,4*
|
0,027 |
0,073 |
Appel |
0,075 |
2 |
30 |
0,4* |
0,040 |
0,11 |
Peer |
0,06 |
2 |
30 |
0,4* |
0,032 |
0,086 |
Boomkwekerij-gewassen
en vaste planten vg/og (luis) |
0,05 |
3 |
30 |
0,8 |
0,053 |
0,14 |
Gezien
de overschrijdingsfactor voor enkele toepassingen boven 0,1 ligt, is subletaal
onderzoek noodzakelijk. De NOEC bedraagt 1,26 mg/kg, wat overeenkomt met een
norm van 0,25 mg/kg. In Tabel M.16 worden de normoverschrijdingen weergegeven.
Tabel M.16
Overzicht concentraties in bodem en
normoverschrijding (chronisch)
Toepassing |
Dosering [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Fractie op bodem |
PIEC bodem
[mg/kg] |
Normover-schrijding |
Appel
en peer (jong gewas) |
0,05 |
2 |
30 |
0,4*
|
0,027 |
0,11 |
Appel |
0,075 |
2 |
30 |
0,4* |
0,040 |
0,16 |
Peer |
0,06 |
2 |
30 |
0,4* |
0,032 |
0,13 |
Boomkwekerij-gewassen en vaste planten
vg/og (luis) |
0,05 |
3 |
30 |
0,8 |
0,053 |
0,21 |
De toxiciteit van de bodemmetaboliet IM-1-4 is gering
t.o.v. de moederstof (> 1000 mg/kg), daarom wordt deze niet getoetst. Zowel acuut als chronisch
is het risico voor regenwormen gering. Alle onderhavige toepassingen voldoen
aan de norm voor regenwormen zoals
opgenomen in het BUBG.
bodemmicro-organismen
In
de geteste gronden zijn bij de relevante doseringen met de werkzame stof (0,2
kg acetamiprid/ha) geen effecten op de stikstof- en koolstofomzettingsprocessen
waargenomen. Gezien de duur van het experiment (28 dagen) en het tijdstip
waarop de bodemmetaboliet IM-1-4 in maximaal hoeveelheid aanwezig is (14
dagen), is in de studie tevens het effect van de metaboliet meegenomen.
Aangezien het reductiepercentage < 25% na 100 dagen wordt voldaan aan de
norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in het BUBG.
actief slib/RWZI
Voor
de kastoepassingen is belasting van een RWZI mogelijk. Er is een 3-h
EC50-waarde van > 1000 mg/L opgenomen in de DAR (NB: cursief toegevoegd aan
de eindpuntenlijst).
De concentratie in het influent van de RWZI dient
getoetst te worden aan een norm o.b.v. deze toxiciteitsgegevens. Hiervoor is
het model USES beschikbaar. Echter, er is momenteel geen goede module
voorhanden voor de meeste toepassingen (m.u.v. champignonteelt, openbaar groen
en verhardingen). De aangevraagde
toepassingen van acetamiprid kunnen hierom niet getoetst worden aan de norm
voor RWZI-organismen zoals opgenomen in het BUBG.
Classificatie en
etikettering
Voorstel voor classificatie werkzame stof
acetamiprid (symbolen en R-zinnen)
Symbool: |
- |
- |
R-zinnen |
R52/53 |
Schadelijk voor in het water levende organismen. Kan in het aquatisch
milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken. |
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering Gazalle met
betrekking tot het milieu
Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de geleverde formuleringstoxicologie voor het middel en de eigenschappen van de hulpcomponenten, wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
2c) |
Gevaars-aanduiding: |
- |
met als onderschrift: - |
2c) |
R-zinnen* |
- |
- |
|
|
|
|
* Zinnen afkomstig uit 67/548 (code R..) of nationaal toegekende zinnen (code G..)
2c) |
S-zinnen* |
- |
- |
|
|
|
|
* Zinnen afkomstig uit 67/548 (code S..), 91/414/EG, annex V (Code SP..) of nationaal toegekende zinnen (code V..)
Conclusie met
betrekking tot milieu
Geconcludeerd
kan worden dat:
1.
de werkzame stof acetamiprid en diens metaboliet IM-1-4 voldoen aan de
norm voor persistentie zoals opgenomen in het BUBG.
2.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof acetamiprid
voldoen aan de norm voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater zoals
opgenomen in het BUBG.
3.
alle onderhavige grondgebonden toepassingen (in fruit en in
boomkwekerijgewassen (tegen luis)) voldoen op basis van de metaboliet IM-1-4
aan de norm voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater zoals opgenomen in
het BUBG, mits de volgende zin wordt opgenomen: Om het grondwater te
beschermen mag dit product niet worden gebruikt in
grondwaterbeschermingsgebieden
4.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof voldoen aan
de normen voor toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in het BUBG, mits de
driftreducerende maatregelen in fruit zoals beoordeeld worden gehanteerd.
5.
de werkzame stof voldoet aan de normen voor bioconcentratie zoals
opgenomen in het BUBG.
6.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor vogels zoals opgenomen in het BUBG.
7.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in het BUBG.
8.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in het BUBG.
9.
alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in het
BUBG.
10.alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in het BUBG.
11.alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame
stof voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in het
BUBG.
Ontbrekende gegevens
Er zijn geen ontbrekende
gegevens.
In
het WGGA dient opgenomen te worden:
Om het grondwater te beschermen mag dit product
niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden met uitzondering van het
gebruik in de niet-grondgebonden teelten.
Voor de teelten in (jonge) appels en peren geldt daarbij bovendien dat
het middel alleen mag worden toegepast indien de volgende restricties worden
gevolgd:
Om in het water levende organismen te beschermen is
toepassing in de teelt van (jonge) appels en peren als
insectenbestrijdingsmiddel uitsluitend toegestaan wanneer in percelen die
grenzen aan oppervlaktewater in de periode vóór 1 mei gebruik wordt gemaakt van
·
een tunnelspuit met
een maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825 liter per hectare en een maximale
frequentie van éénmaal per teeltseizoen.
·
een Venturidop in de eerste 20 meter grenzend aan de
watergang in combinatie met een
éénzijdige bespuiting van de laatste bomenrij met een maximale hoeveelheid
spuitvloeistof van 825 liter per hectare en een maximale frequentie van éénmaal per
teeltseizoen.
Om in het water levende organismen te beschermen is
toepassing in de teelt van (jonge) appels en peren als insectenbestrijdingsmiddel
uitsluitend toegestaan wanneer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater in
de periode ná 1 mei gebruik wordt gemaakt van
·
een windhaag op de rand van het rijpad in combinatie met het éénzijdig
bespuiten van de laatste bomenrij
Besluit
·
Het College besluit de aanvraag tot toelating van het
middel Gazelle op basis van de werkzame stof acetamiprid als
insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van appels en peren, boomkwekerijgewassen, vaste planten en
niet-grondgebonden teelt van bloemisterijgewassen te honoreren op basis van 3
en 3a van de BMW 1962. ·
In het WG/GA dienen de volgende restrictiezinnen te
worden opgenomen. -Om het grondwater te beschermen mag
dit product niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden met
uitzondering van het gebruik in de niet-grondgebonden teelten.
-Voor de teelten in (jonge) appels en peren geldt daarbij bovendien
dat het middel alleen mag worden toegepast indien de volgende restricties
worden gevolgd: -Om in het water levende organismen te
beschermen is toepassing in de teelt van (jonge) appels en peren als
insectenbestrijdingsmiddel uitsluitend toegestaan wanneer in percelen die
grenzen aan oppervlaktewater in de periode vóór 1 mei gebruik wordt gemaakt
van: ·
een
tunnelspuit met een maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825 liter per
hectare en een maximale frequentie van éénmaal per teeltseizoen. ·
een Venturidop
in de eerste 20 meter
grenzend aan de watergang in
combinatie met een éénzijdige bespuiting van de laatste bomenrij met een
maximale hoeveelheid spuitvloeistof van 825 liter per hectare en een maximale
frequentie van éénmaal per teeltseizoen. -Om
in het water levende organismen te beschermen is toepassing in de teelt van
(jonge) appels en peren als insectenbestrijdingsmiddel uitsluitend toegestaan
wanneer in percelen die grenzen aan oppervlaktewater in de periode ná 1 mei
gebruik wordt gemaakt van: ·
een
tunnelspuit ·
een windhaag op de rand van het rijpad in combinatie met het
éénzijdig bespuiten van de laatste
bomenrij ·
een Venturidop
in de eerste 20 meter
grenzend aan de watergang in
combinatie met een éénzijdige bespuiting van de laatste bomenrij ·
Als expiratiedatum voor het middel wordt 30 september
2014 voorgesteld · De etikettering wordt als volgt vastgesteld
|
[1] De
methodologie is beschreven in het rapport "The new decision tree for the
evaluation of pesticide leaching from soils", A.M.A van der Linden,
J.J.T.I. Boesten, A.A. Cornelese, R. Kruijne, M. Leistra, J.B.H.J. Linders,
J.W. Pol, A. Tiktak and A.J. Verschoor, RIVM report 601450019/2004, RIVM,
Bilthoven (2004).