HET COLLEGE
VOOR DE TOELATING VAN
BESTRIJDINGSMIDDELEN
1
HERREGISTRATIE TOELATING
Gelet op de aanvraag d.d. 3 februari 2004 (20040072 THG) van
SUMITOMO CHEMICAL AGRO EUROPE S.A.
69370 SAINT DIDIER AU MONT, D'OR
tot herregistratie van de toelating als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288) voor het insectenbestrijdingsmiddel, op basis van de werkzame stof esfenvaleraat
gelet op de artikelen 3, 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962,
BESLUIT HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN als volgt:
1. De toelating van het bestrijdingsmiddel Sumicidin Super wordt verlengd in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, onder nummer en datum dezes. Voor de gronden waarop dit besluit berust wordt verwezen naar bijlage II dezes.
2. De toelating geldt tot 31 juli 2011
§ II Samenstelling, vorm en afwerking
Onverminderd hetgeen omtrent de samenstelling, vorm en afwerking van een bestrijdingsmiddel is bepaald in de Regeling samenstelling bestrijdingsmiddelen, moeten de samenstelling, vorm en fysische toestand van het middel alsmede de chemische en fysische eigenschappen daarvan overeenkomen met de bij de aanvraag tot toelating ingediende gegevens op basis waarvan de toelating is verstrekt.
§ III Gebruik
Het bestrijdingsmiddel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in bijlage I dezes onder A. is voorgeschreven.
§ IV Classificatie en
etikettering
Overeenkomstig artikel 15c, lid 1, onder b van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- aard van het preparaat: vloeistof
Overeenkomstig artikel 15e, onder b van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- Werkzame stof: |
- Gehalte: |
|
||
|
esfenvaleraat |
25 g/l |
||
Overeenkomstig artikel 14, leden 1, 2 en 3 van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten:
- andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof: xyleen
a.
letterlijk en zonder enige aanvulling:
het wettelijk gebruiksvoorschrift
De tekst van het wettelijk gebruiksvoorschrift is opgenomen in Bijlage I, onder
A.
b.
hetzij letterlijk,
hetzij naar zakelijke inhoud:
de gebruiksaanwijzing
De tekst van de gebruiksaanwijzing
is opgenomen in Bijlage I, onder B.
De tekst mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede
bestrijding mits deze niet met die tekst in strijd zijn.
c.
overeenkomstig
artikel 14, lid 4 tot en met lid 13 van de Nadere regels verpakking en
aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten, letterlijk en zonder enige
aanvulling, tenzij bij de veiligheidsaanbeveling anders is vermeld:
- Gevaarsymbool: |
- Aanduiding: |
|
|||
|
Xn |
Schadelijk |
|
||
|
N |
Milieugevaarlijk |
|||
-
Waarschuwingszinnen:
Ontvlambaar.
Schadelijk bij inademing en opname door de mond.
Gevaar voor ernstig oogletsel.
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.
Zeer vergiftig voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch
milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
Schadelijk: kan longschade veroorzaken na verslikken.
-
Veiligheidsaanbevelingen:
Niet roken tijdens gebruik.
Bij aanraking met de ogen onmiddellijk met overvloedig
water afspoelen en deskundig medisch advies inwinnen.
Draag geschikte beschermende
kleding, handschoenen en een beschermingsmiddel voor het gezicht.
Draag een geschikte adembescherming bij de
binnentoepassing.
Deze stof en de verpakking als gevaarlijk afval afvoeren. (Deze zin hoeft niet te worden vermeld op het etiket indien u deelneemt aan het verpakkingenconvenant, en op het etiket het STORL-vignet voert, en ingevolge dit convenant de toepasselijke zin uit de volgende verwijderingszinnen op het etiket vermeld:
1) Deze verpakking is bedrijfsafval, mits deze is schoongespoeld, zoals wettelijk is voorgeschreven.
2) Deze verpakking is bedrijfsafval, nadat deze volledig is geleegd.
3) Deze verpakking dient nadat deze volledig is geleegd te worden ingeleverd bij een KCA-depot. Informeer bij uw gemeente.)
Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale
instructies / veiligheidsgegevenskaart.
Bij inslikken niet het braken opwekken, direct een
arts raadplegen en de verpakking of het etiket tonen.
Was alle beschermende kleding na gebruik.
d. overeenkomstig artikel 14, lid 13 en lid 14
van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en
preparaten, letterlijk en zonder enige aanvulling:
-
Specifieke
vermeldingen:
-
e.
bij het
toelatingsnummer een cirkel met daarin de aanduiding W.13.
f. overeenkomstig artikel 15e, onder a van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten, letterlijk en zonder enige aanvulling:
'Volg de gebruiksaanwijzing om gevaar voor
mens en milieu te voorkomen.'
g. n.v.t.
h. n.v.t.
§ V
Afleverings- opgebruiktermijnen
Niet conform dit
wijzigingsbesluit aangepaste verpakkingen mogen voor de periode van
17 maart 2006
tot 1 november 2007
nog worden gebruikt en ten behoeve van het gebruiken voorhanden of in voorraad
worden gehouden.
Niet conform dit besluit
aangepaste verpakkingen mogen voor de periode van
17 maart 2006 tot 1 april 2007 nog worden verkocht, te koop of te ruil worden aangeboden, ter
beschikking gesteld worden, geschonken alsmede uitgedeeld worden.
2 DETAILS VAN DE AANVRAAG EN TOELATING
2.1 Aanvraag
De toelating van het bestrijdingsmiddel Sumicidin Super is bij brief met d.d. 12 december 2003 verlengd tot het tijdstip waarop de lidstaten
maatregelen genomen hebben om de nationale toelating in overeenstemming te
brengen met het besluit over de werkzame stof van de Europese Commissie.
Het betreft een aanvraag tot herregistratie van de toelating van het middel Sumicidin Super (10211 N), een middel op basis van de werkzame stof esfenvaleraat. De herregistratie wordt aangevraagd voor de toelating als insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van:
a. aardappelen, granen, erwten, stamslabonen, veldbonen,
spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli, koolrabi, suiker- en voederbieten
met dien verstande dat in de teelt van pootaardappelen bij meervoudige
toepassingen ter voorkoming van Ynvirus op percelen die grenzen aan watergangen
gebruik gemaakt dient te worden van een grove dop uit de driftreductieklasse
van minimaal 50% in combinatie met luchtondersteuning òf er dient gebruik
gemaakt te worden van een zeer grove dop uit de driftreductieklasse van
minimaal 75%, zonder luchtondersteuning.
b. graszaad en graszoden alsmede in weiland en sportvelden met
dien verstande dat:
1. in de grasteelt binnen 2 weken na behandeling geen gras mag
worden gemaaid ten behoeve van voederdoeleinden;
2. weiland niet binnen 2 weken na behandeling mag worden
beweid;
3. sportvelden niet binnen 5 dagen na behandeling mogen worden
betreden.
c. bloembollen met dien verstande dat bij toepassing op
percelen die grenzen aan watergangen gebruik dient gemaakt te worden van een
grove dop uit de driftreductieklasse van minimaal 50% in combinatie met
luchtondersteuning of van een zeer grove dop uit de driftreductieklasse van
minimaal 90% zonder luchtondersteuning of er dient gebruik gemaakt te worden
van een overkapte beddenspuit.
d. bloemisterijgewassen onder glas.
2.2 Informatie met betrekking tot de stof
De werkzame stof esfenvaleraat is bij Richtlijn 2000/67/EG d.d. 23 oktober 2000 van de Europese Commissie van de Europese Gemeenschappen opgenomen in
Bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG.
2.3 Karakterisering van het middel
Niet van toepasssing gezien de aard van de wijziging.
2.4 Voorgeschiedenis
De aanvraag is op 3 februari 2004ontvangen; op 22 april 2004
en op 1 maart 2006 zijn de verschuldigde aanvraagkosten ontvangen.
3 RISICOBEOORDELINGEN
3.1 Fysische en chemische eigenschappen
De geleverde gegevens geven in voldoende mate de
mogelijkheid om op basis daarvan de identiteit van het middel vast te stellen,
te specificeren en te karakteriseren. Er is vastgesteld dat de standaardgegevens
voor milieu, toxicologische aspecten en risico’s met betrekking tot de
fysisch-chemische eigenschappen beschikbaar zijn (artikel 3, lid 1, sub d Bmw
1962).
De beoordeling van de evaluatie van het middel en de stof staat beschreven in Bijlage II, Profiel fysische en chemische eigenschappen behorende bij dit besluit.
3.2
Analysemethoden
De geleverde
analysemethoden voldoen aan de vereisten. De residuanalysemethoden zijn
specifiek en gevoelig genoeg om te kunnen worden gebruikt voor het controleren
van de betreffende plantaardige en dierlijke producten op het maximaal
toegestane gehalte, en het monitoren van de verspreiding van de residuen in het
milieu (artikel 3, lid 1, sub b en c Bmw 1962).
De beoordeling van de evaluatie van de analysemethoden staat beschreven in Bijlage II, Profiel fysische en chemische eigenschapen behorende bij dit besluit.
3.3 Humane Toxicologie
Er is vastgesteld dat het middel en zijn omzettingsproducten, wanneer het overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt gebruikt:
- de gezondheid niet schaadt of de veiligheid niet in gevaar brengt van degene die het middel toepast, en
- de gezondheid niet schaadt of de veiligheid niet in gevaar brengt van diegenen, die na toepassing van het middel door verrichten van werkzaamheden daarmee of met de residuen daarvan in aanraking komen (artikel 3, lid 1, sub a, onderdelen 5 en 6 Bmw 1962).
Het profiel humane toxicologie inclusief de beoordeling van het risico voor de toepasser staat beschreven in Bijlage II, Het profiel humane toxicologie en Beoordeling van het risico voor de toepasser behorende bij dit besluit.
3.4
Residuen en risico voor de volksgezondheid
Er is vastgesteld
dat het middel en zijn omzettingsproducten, wanneer het overeenkomstig het
bepaalde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt gebruikt geen
schadelijke uitwerking heeft op de gezondheid van de mens (artikel 3, lid 1,
sub a, onderdeel 3 Bmw 1962).
De vastgestelde
maximum residuniveaus en de beoordeling van het risico voor de volksgezondheid
staan beschreven in Bijlage II, Beoordeling van het risico van de toepasser
behorende bij dit besluit.
3.5 Gedrag in bodem, water en lucht
Er is vastgesteld
dat het middel en zijn omzettingsproducten, wanneer het overeenkomstig het
bepaalde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt gebruikt
-
geen
schadelijke uitwerking heeft op het grondwater en)
-
geen voor het
milieu onaanvaardbaar effect heeft, waarbij in het bijzonder rekening wordt
gehouden met:
·
de plaats waar
het bestrijdingsmiddel in het milieu terecht komt en wordt verspreid, met name
voor wat betreft besmetting van het water, met inbegrip van drink- en
grondwater en belasting van de bodem;
·
de gevolgen
voor niet doel-soorten
(artikel 3, lid 1, sub a, onderdelen 9 en 10 Bmw 1962).
Het profiel milieu inclusief de beoordeling van het risico voor het milieu staat beschreven in Bijlage II, Fate and behaviour in the environment behorende bij dit besluit.
3.6 Ecotoxicologie
Er
is vastgesteld dat het middel en zijn omzettingsproducten, wanneer het
overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962
wordt gebruikt
-
geen voor het
milieu onaanvaardbaar effect heeft, waarbij in het bijzonder rekening wordt
gehouden met:
·
de plaats waar
het bestrijdingsmiddel in het milieu terecht komt en wordt verspreid, met name
voor wat betreft besmetting van het water, met inbegrip van drink- en
grondwater en belasting van de bodem;
· de gevolgen voor niet doel-soorten (artikel 3, lid 1, sub a, onderdeel 10 Bmw 1962).
Het profiel ecotoxicologie inclusief de beoordeling van het risico voor niet-doelwit soorten staat beschreven in Profiel esfenvaleraat en Beoordeling van het risico voor milieu behorende bij dit besluit.
3.7 Werkzaamheid
Er is vastgesteld dat het middel en zijn omzettingsproducten, wanneer het overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 wordt gebruikt:
-
voldoende
werkzaam is en
- geen onaanvaardbare uitwerking heeft op planten of plantaardige producten (artikel 3, lid 1, sub a, onderdelen 1 en 2 Bmw 1962).
De beoordeling van het aspect werkzaamheid staat beschreven in Bijlage II, Profiel werkzaamheid van dit besluit.
3.8 Eindconclusie
Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift/Gebruiksaanwijzing is het middel Sumicidin Super op basis van de werkzame stof esfenvaleraat voldoende werkzaam en heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van de mens en het milieu (artikel 3 Bestrijdingsmiddelenwet 1962).
Degene wiens belang rechtstreeks
bij dit besluit is betrokken kan gelet op artikel 8 van de
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt
een bezwaarschrift indienen bij: het College voor de Toelating van
Bestrijdingsmiddelen (Ctb), Postbus 217, 6700 AE WAGENINGEN. Het Ctb heeft niet
de mogelijkheid van het elektronisch indienen van een bezwaarschrift
opengesteld.
HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN
BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
HET COLLEGE VOOR DE
TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE I bij het besluit d.d. 17 maart 2006 tot herregistratie van de toelating van het middel Sumicidin Super, toelatingnummer 10211 N
A.
Toegestaan
is uitsluitend het gebruik als insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van:
a)
granen
b)
aardappelen, suiker- en voederbieten, erwten, stamslabonen, veldbonen,
spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli en koolrabi, met dien verstande dat
op percelen die grenzen aan watergangen, gebruik gemaakt dient te worden van
een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
c)
graszaad en graszoden alsmede in weiland en sportvelden met dien
verstande dat:
1.
in de grasteelt binnen 2 weken na behandeling geen gras mag worden
gemaaid ten behoeve van voederdoeleinden;
2.
weiland niet binnen 2 weken na behandeling mag worden beweid;
3.
sportvelden niet binnen 5 dagen na behandeling mogen worden betreden.
d)
bloembollen met dien verstande dat bij toepassing op percelen die
grenzen aan watergangen gebruik dient gemaakt te worden van een dop uit de
driftreductieklasse van minimaal 50% in combinatie met luchtondersteuning of
van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 90% zonder
luchtondersteuning of er dient gebruik gemaakt te worden van een overkapte
beddenspuit.
e)
bloemisterijgewassen onder glas.
De
toepassing door middel van een luchtvaartuig is verboden.
Het
middel is gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige
blootstelling.
Veiligheidstermijnen:
De
termijn tussen de laatste toepassing en de oogst mag niet korter zijn dan:
7 dagen voor aardappelen, spruitkool, bloemkool, broccoli, erwten en veldbonen;
10 dagen voor sluitkool, koolrabi en stamslabonen;
14 weken voor granen.
Dit
middel is uitsluitend bestemd voor professioneel gebruik.
B.
GEBRUIKSAANWIJZING
Algemeen
Het
middel is giftig voor vissen en andere waterorganismen. Vermijd dat het middel
in het oppervlaktewater terecht kan komen.
Toepassingen
Aardappelen, ter bestrijding van de larven van de Coloradokever. Toepassen zodra
aantasting wordt waargenomen en wanneer jonge larven op het gewas worden
aangetroffen. Indien nodig de toepassing herhalen.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Aardappelen, ter bestrijding van bladluizen ter voorkoming van zuigschade.
Toepassen zodra aantasting wordt waargenomen.Een behandeling uitvoeren wanneer
gemiddeld meer dan 50 bladluizen per samengesteld blad voorkomen.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Pootaardappelen, ter voorkoming van overdracht door bladluizen van het bladrolvirus.
Toepassen
zodra 90% van de planten is opgekomen.
De
behandeling 14 dagen later herhalen, indien nodig de behandeling elke 14 dagen
herhalen tot een maximum van 5 toepassingen.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Pootaardappelen, ter voorkoming van overdracht door bladluizen van het Ynvirus.
Wekelijks
toepassen vanaf de opkomst van het gewas tot één week voor de rooidatum.
Dosering: 0,2 liter per ha in combinatie met minerale olie.
Het middel uitsluitend toepassen in combinatie met minerale olie. Voor de
dosering van de minerale olie raadplege men voorlichtingspublicaties.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Granen, ter bestrijding van bladluizen.
Een
bespuiting uitvoeren als tenminste 70% van de halmen met bladluizen is bezet.
Een
gecombineerde bestrijding van bladluizen en afrijpingsziekten is verantwoord
wanneer bij begin tenminste 30% van de halmen met bladluizen is bezet.
Dosering: 200
ml per ha.
Suiker- en voederbieten, ter bestrijding van rupsen van de
aardappelstengelboorder.
In
gebieden waar aantasting is te verwachten vanaf half mei een behandeling
uitvoeren en deze maximaal 1x herhalen met een interval van 7 dagen. Niet vaker
dan 2 maal per jaar toepassen.
Dosering: 0,45 liter per ha.
Suiker en voederbieten, ter bestrijding van trips.
Een
behandeling uitvoeren zodra op de jonge plantjes trips wordt waargenomen.
Dosering: 0,2 liter per ha
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Erwten en veldbonen, ter bestrijding van de bladrandkever.
Zodra
vreterij van de bladrandkever aan de blaadjes van de jonge planten wordt
waargenomen een behandeling uitvoeren.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Erwten, ter bestrijding van trips.
Een
behandeling uitvoeren zodra op de jonge planten aantasting wordt waargenomen.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Stamslabonen, ter bestrijding van trips.
Een
behandeling uitvoeren zodra op de jonge planten aantasting wordt waargenomen. Dosering:
0,2 liter per ha.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Spruitkool, ter bestrijding van koolrupsen, koolmot en bladrollers.
Ter
bestrijding van de koolgalmug het middel toepassen zodra de eerste eitjes zijn
afgezet. De bespuiting zonodig herhalen. Maximaal 6 maal per jaar toepassen.
Bij toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 75%.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Sluitkool, ter bestrijding van koolrupsen, koolmot en bladrollers.
Ter
bestrijding van de koolgalmug het middel toepassen zodra de eerste eitjes zijn
afgezet. De bespuiting zonodig herhalen na 7 tot 10 dagen. Maximaal 3 maal per
jaar toepassen. Bij toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient
gebruik gemaakt te worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal
75%.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Bloemkool, broccoli en koolrabi, ter bestrijding van koolrupsen, koolmot en
bladrollers.
Ter
bestrijding van de koolgalmug het middel toepassen zodra de eerste eitjes zijn
afgezet. Maximaal 1 maal per jaar toepassen. Bij toepassing op percelen die
grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te worden van een dop uit de
driftreductieklasse van minimaal 75%.
Dosering: 0,2 liter per ha.
Graszaadteelt, graszodenteelt, weiland en sportvelden, ter bestrijding van de
larven van de rouwvlieg.
Bij
voorkeur spuiten met veel water; regen kort na de toepassing heeft een gunstige
effect op de bestrijding. De bestrijding dient in de herfst te worden
uitgevoerd. Om de kans op contact van het middel met de larven te vergroten
verdient het aanbeveling weiland eerst te slepen en geen drijfmest kort voor de
bespuiting toe te dienen.
Dosering: 0,3 liter per ha.
Tulp, hyacint, iris en gladiool, ter beperking van verspreiding van nonpersistente
virussen.
Het
middel vanaf de eerste week van mei wekelijks toepassen.
Bij
tulpen de bespuitingen voortzetten tot de tweede/derde week van juni, bij
hyacinten en irissen tot tien dagen voor het rooien en bij gladiolen tot een
week voor de bloei. Bij gladiolen uitsluitend toepassen op virusvrije partijen.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 50% in combinatie
met luchtondersteuning of een zeer dop uit de driftreductieklasse van minimaal
90% zonder luchtondersteuning of er dient gebruik gemaakt te worden van een overkapte
beddenspuit.
Dosering: 0,4 liter per ha.
Lelies, ter beperking van verspreiding van non-persistente virussen.
Het
middel vanaf de eerste week van mei toepassen; in mei, juni en juli wekelijks
toepassen; in augustus/september om de 10 dagen.
Bij
toepassing op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te
worden van een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 50% in combinatie
met luchtondersteuning of een dop uit de driftreductieklasse van minimaal 90%
zonder luchtondersteuning of er dient gebruik gemaakt te worden van een
overkapte beddenspuit.
Dosering: 0,4 liter per ha.
Gecombineerd
toepassen met minerale olie kan het effect verbeteren.
Raadpleeg
voor de dosering van minerale olie de voorlichting.
Bloemisterijgewassen onder glas, ter bestrijding van rupsen, bladrollers, witte
vlieg, mineervlieg, trips en bladluizen.
Een
behandeling uitvoeren zodra aantasting optreedt. Niet vaker dan 2 maal per jaar
toepassen.
Volwassen
mineervliegen en Floridamotten bestrijden d.m.v. een ruimtebehandeling.
Dosering: 0,05 % (50 ml per 100 liter water).
Bij
gebruik van straalmotorspuit 100 ml per 1000 m².
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)
BIJLAGE II bij het besluit d.d. 17 maart 2006 tot herregistratie van de toelating van het middel Sumicidin Super, toelatingnummer 10211 N
Het betreft een aanvraag tot herregistratie van de
toelating van het middel Sumicidin Super 20040072
THG, een middel op basis van de werkzame stof esfenvaleraat. Het middel is uitsluitend toegelaten
als een insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van aardappelen, granen, erwten,
stamslabonen, veldbonen, spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli, koolrabi,
suiker- en voederbieten, graszaad en graszoden alsmede in weiland en
sportvelden, bloembollen en bloemisterijgewassen onder glas.
Esfenvaleraat is een oude stof voor de EU. De stof is
geplaatst op bijlage 1 van richtlijn 91/414/EEG per 1 augustus 2001 (richtlijn
2000/67/EG d.d. 23 oktober 2000).
De datum van herregistratie is 1 augustus 2005. Daar de
toelating van Sumicidin Super van rechtswege is toegelaten, was een procedurele
verlenging niet nodig. De einddatum voor esfenvaleraat is 31 juli 2011.
Eerdere besluitvorming door het College
In Collegevergadering C159.3.10
d.d. 13 juli 2005 is de herregistratieaanvraag voor Sumicidin Super behandeld.
Er zijn toen de volgende aanvullende vragen gesteld:
Als voorwaarde voor de beoordeling van de
toelaatbaarheid dienen uiterlijk 1 oktober 2005 de volgende gegevens te worden
geleverd:
Fysisch
chemische eigenschappen
Risico volksgezondheid
Milieutoxicologie
Er zijn op 27 oktober
2005 gegevens ontvangen voor fysisch chemische eigenschappen en milieu. Voor het risico voor de
volksgezondheid is een verzoek tot wijziging van het Wettelijk
Gebruiksvoorschrift en de Gebruiksaanwijzing (WGGA) ingediend.
Stand van zaken met betrekking tot de aanvraag
De aanvraag is op 3 februari 2004 ontvangen; op 22 april 2004 zijn de verschuldigde
aanvraagkosten ontvangen. De aanvraag is op 2 december 2004 in behandeling
genomen. Op 4 januari 2005 werden de verschuldigde beoordelingskosten
ontvangen.
Op 4 augustus 2005 heeft het CTB aanvullende vragen
gesteld. Op 27 oktober 2005 zijn aanvullende gegevens ontvangen. Op 9
februari 2006 zijn de gegevens in behandeling genomen.
In tabel 1 staat een overzicht van de toepassingen van
Sumicidin Super.
Tabel 1 Toepassingsoverzicht
Nr. toep. |
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Tijdstip toepassing |
1 |
koolsoorten |
0,005 |
1-6 |
7 |
Mei-augustus |
2 |
erwten/veldbonen/stamslabonen |
0,005 |
1-6 |
7 |
Mei-juni |
3 |
aardappel (Coloradokever) |
0,005 |
1-8 |
7 |
|
4 |
aardappel/pootaardappel (bladluis) |
0,005 |
1-5 |
14 |
Mei-juni |
5 |
pootaardappel (Yn-virus) |
0,005 |
10-12 |
7 |
Mei-augustus |
6 |
granen |
0,005 |
1-2 |
7 |
Mei-juni |
7 |
suikerbieten/voederbieten |
0,01125 |
1-2 |
7 |
Mei-juni |
8 |
graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden |
0,0075 |
1 |
n.v.t. |
Sept.-oktober |
9 |
bloembollen: gladiool |
0,01 |
10 |
7 |
Mei-juli |
10 |
bloembollen: hyacint, iris, tulp |
0,01 |
7 |
7 |
Mei-juni |
11 |
bloembollen: lelie |
0,01 |
20 |
7 |
Mei-september |
12 |
Bloemisterijgewassen (o.g.) |
0,025 |
2 |
7 |
Hele jaar |
Profiel fysische en chemische eigenschappen
Werkzame stof
Esfenvaleraat
Voor de
fysisch-chemische eigenschappen wordt gebruik gemaakt van de eindpuntentabel
zoals die als onderdeel van de monografie is opgesteld en besproken is in de
ECCO/EPCO bijeenkomsten. De werkzame stof
esfenvaleraat is op bijlage I van gewasbeschermingsrichtlijn 91/414/EEG
geplaatst op 1 augustus 2001.
Identity
Active
substance (ISO Common Name) |
Esfenvalerate |
Chemical name (IUPAC) |
(S)-a-Cyano-3-phenoxybenzyl-(S)-2-(4-chlorophenyl)-3-
methylbutyrate |
Chemical name (CA) |
[(S)-(R*,R*)-Cyano(3-phenoxyphenyl)methyl-4-chloro-a- (1‑methylethyl)benzeneacetate |
CIPAC No |
481 |
CAS No |
66230-04-4 |
EEC No (EINECS or ELINCS) |
---- |
FAO Specification
(including year of publication) |
Not available |
Minimum purity of the
active substance as manufactured (g/kg) |
830 g/kg |
Identity
of relevant impurities (of toxicological, environmental and/or other
significance) in the active substance as manufactured (g/kg) |
|
Molecular formula |
C25H22ClNO3 |
Molecular mass |
419.9 |
Structural formula |
|
Physical-chemical properties
Melting point (state purity) |
59.1 - 60.1 °C (99.9 %) |
Boiling point (state purity) |
> 360 °C |
Temperature of decomposition |
Not determined |
Appearance (state purity) |
White crystalline solid (99.4 %) |
Relative density (state purity) |
1.23 g/cm3 at 26 °C (99.4 %) |
Surface tension |
Water solubility too low to require determination |
Vapour pressure (in Pa, state temperature) |
1.17 x 10-9 Pa at 20 °C (estimated) (99.9% pure) |
Henry’s law constant (in Pa·m3·mol-1) |
4.92 x 10-4 Pa·m3·mol-1 |
Solubility in water (in g/l or mg/l, state
temperature) |
< 1mg/l (pH: 5.3) at 20 °C values at other pH not required |
Solubility in organic solvents (in g/l or mg/l, state temperature) |
n-hexane: 26 g/l methanol: 82 g/l in most other organic solvents: > 500 g/l |
Partition co-efficient (log Pow) (state pH and
temperature) |
6.24 at 25 °C (pH not stated) |
Hydrolytic stability (DT50) (state pH and
temperature) |
pH 5: 129 d pH 7: limited hydrolysis pH 9: 65 d |
Dissociation constant
|
No dissociation |
UV/VIS absorption (max.) (if
absorption >290 nm state ε at wavelength) |
2.3 x 103 mol-1.cm-1
at 278 nm > 10 mol-1.cm-1at 290 nm |
Photostability (DT50) (aqueous, sunlight, state pH) |
10 d (sunlight), 6 d (artificial sunlight), in water |
Quantum yield of direct photo- transformation in water at λ > 290 nm |
f = 6.8 x 10-3 |
Photochemical oxidative
degradation in air |
DT50 = 1.2 days |
Flammability |
Non-flammable |
Auto-flammability |
435 °C |
Oxidative properties |
Not oxidising |
Explosive properties |
Non-explosive |
Middel Sumicidin Super
Formulation
type (GIFAP code) |
Emulsifiable concentrate (EC) |
Appearance |
Pale yellow clear liquid |
Explosive properties |
Not explosive (statement) |
Oxidative properties |
Not oxidising (statement) |
Autoflammability |
437 °C (5% EC
formulering) |
Flashpoint |
27 °C |
pH 1%
solution |
5.2 |
Surface tension |
40.9
mN/m at 20 °C (5% EC formulering) 25.2
mN/m at 25 °C (neat) 24.3
mN/m at 40 °C (neat) |
Viscosity |
1.2 mPaּs |
Relative
density |
0.894 |
Storage stability/Shelf
life/Packaging |
1 weeks
at 54 °C: chemically and physically stable 1 week
at 0 °C: no separation 4 years
at ambient temperature in E-318 coating can 4 years
at ambient temperature in sealed white translucent PE/PA bottles of 1L with a
screw cap: chemically and physically stable |
Content
active substance (g/l or g/kg) |
25 g
esfenvalerate /l |
Physical
and chemical compatibility |
Recommendation is made to use
Sumicidin Super with mineral oil. A compatibility study (U.I.P.P.) has been
submitted, which shows compatibility with mineral oil at the highest and
lowest recommended rates. It is furthermore stated that
Sumicidin Super is found to be compatible with a range of plant protection
products (no study submitted which support this statement). |
Het middel wordt verkocht in 1 of 5 liter HDPE/PA
container.
Het middel voldoet
aan de eisen met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen. Naast
de fysische en chemische eigenschappen opgenomen in bovenstaande tabel voldoen
ook de volgende eigenschappen aan de gestelde eisen: schuimvorming (5%
EC formulering) en emulsie
eigenschappen.
Conclusie fysische en chemische eigenschappen
De geleverde
gegevens geven in voldoende mate de mogelijkheid weer om de identiteit van de
stof en het middel te kunnen vaststellen, specificeren en karakteriseren. Er is
vastgesteld dat de standaardgegevens voor milieu, toxicologische aspecten en
risico’s met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen volledig
zijn.
ETIKETTERING
Voorstel voor
classificatie van esfenvaleraat met betrekking tot fysische en chemische
eigenschappen
Gevaarsymbool: |
- |
aanduiding: |
- |
R-zinnen |
- |
- |
|
S-zinnen |
21 |
Niet roken tijdens gebruik |
Deze classificatie wijkt af van de classificatie zoals voorgesteld in de monografie.
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering met
betrekking tot fysische en chemische eigenschappen
Op basis van bovenstaand profiel
van de stof, de eigenschappen van de hulpcomponenten en de wijze van toepassen
wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:
De etikettering, zoals hieronder vermeld, wijkt af van het
heretiketteringsbesluit [10211 N] van 10 december 2004.
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten
worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke
stoffen): |
|||
xyleen |
|||
Gevaarsymbool: |
Xn |
aanduiding: |
Schadelijk |
R-zinnen |
10 65 |
Ontvlambaar Schadelijk: kan longschade veroorzaken na verslikken |
|
S-zinnen |
21 62 |
Niet roken tijdens gebruik Bij inslikken niet het braken opwekken: direct een arts
raadplegen en de verpakking of het etiket tonen |
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
nvt |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
nvt |
Eventuele toelichting op verschil met voorstel
aanvrager/huidige etikettering: |
|
Gevaarsaanduiding: |
|
R-zinnen: |
R65: Het middel bevat >10 % koolwaterstoffen en de
viscositeit kleiner is dan 7 mPaּs en de oppervlaktespanning kleiner is dan 33mN bij 25 °C en/of
kleiner dan 25 mN/m bij 40 °C |
S-zinnen |
S62 volgt uit de toekenning van R65 |
Overige: |
|
Analysemethoden
in technisch materiaal en product
Technical as (principle
of method) |
GC/FID; HPLC-UV (isomer
ratio) |
Impurities in technical
as (principle of method) |
GC/FID |
Preparation (principle of
method) |
GC/FID; HPLC-UV (isomer ratio) |
De analysemethoden
voor de werkzame stof en de onzuiverheden in het technisch materiaal en het
handelsmiddel zijn als afdoende beoordeeld in de monografie.
Residuanalysemethoden
Voor de
residuanalysemethoden wordt gebruik gemaakt van de monografie, het addendum
(10/08 1999) en studies geleverd door de aanvrager.
Food/feed
of plant origin (principle of method and LOQ for methods for monitoring
purposes) |
GC/ECD LOQ:
0.01 mg/kg (potatoes, rapeseed, rapeseed oil, peas, peaches, cabbages,
Brussels sprouts, wheat, barley) DFG
Method (GC/ECD) LOQ:
0.01 mg/kg (potatoes, tomatoes, apple, rapeseed, dry peas) |
Food/feed
of animal origin (principle of method and LOQ for methods for monitoring
purposes) |
GC/ECD LOQ:
0.01 mg/kg (muscle, liver, kidney, fat, milk, egg) |
Soil
(principle of method and LOQ) |
GC/ECD LOQ:
0.05 mg/kg |
Water
(principle of method and LOQ) |
GC/ECD LOQ:
0.05 μg/l GC/ECD LOQ
0.001 μg/l (surface and drinking water) |
Air (principle of method and LOQ) |
GC/ECD LOQ:
0.1 μg/m3 |
Body
fluids and tissues (principle of method and LOQ) |
Not
required, non toxic compound GC/ECD LOQ
0.005 mg/l (blood) Confirmation: GC/MS/MS |
Vanuit de
toepassing (WGGA) dient voor de volgende typen gewassen een residumethode te
worden geleverd: droge (granen, erwten, stamslabonen, veldbonen) en waterig
(aardappelen suiker- en voederbieten, spruitkool, sluitkool, bloemkool,
broccoli en koolrabi). De geleverde residuanalysemethoden voldoen voor de
waterige en droge matrices.
De
residudefinitie in plantaardige en dierlijke producten is de som van RR- en SS-
isomeren (de residudefinitie is dus gelijk aan die van fenvaleraat). De MRL
(bmw en binnen EU geharmoniseerd) is 0,05 mg/kg voor spruitjes en sluitkool,
0,2 mg/kg voor gerst en haver,
0,05 mg/kg voor rogge, tarwe en triticale, 0,2 mg/kg voor vlees (behalve
slachtpluimvee), 0,02 mg/kg voor slachtpluimvee en 0,02 mg/kg voor overige.
De methoden uit de monografie zijn volgens de huidige
vereisten niet acceptabel, bijvoorbeeld omdat ze niet voldoende selectief en/of
onvoldoende gevalideerd zijn. Volgens een eindpuntenlijst geleverd door de
aanvrager (Document N) zijn er meer methoden geschikt voor monitoring. Deze
gevalideerde methoden zijn door de
aanvrager geleverd en schuingedrukt opgenomen in bovenstaande tabel.
Conclusie analysemethoden
De geleverde analysemethoden voldoen aan de vereisten. De
residuanalysemethoden zijn specifiek en gevoelig genoeg om te kunnen worden
gebruikt voor het controleren van de betreffende plantaardige en dierlijke
producten op het maximaal toegestane gehalte, en het monitoren van de
verspreiding van de residuen in het milieu.
Profiel werkzaamheid
Het middel Sumicidin Super is toegelaten als
insectenbestrijdingsmiddel in de teelt van een groot aantal consumptiegewassen,
de teelt van graszaad en de teelt van bloemisterij- en bloembol- en
bolbloemgewassen. Het middel is toegelaten sinds 15 februari 1989 en is
21 februari 2003 herbeoordeeld op het aspect werkzaamheid. Sinds deze laatste
beoordeling zijn er geen ingrijpende veranderingen geweest in teeltwijze of
type aantaster (waaronder resistentie), die een nieuwe beoordeling noodzakelijk
maken. Geconcludeerd kan worden dat het middel in voldoende mate werkzaam is en
geen onaanvaardbare nevenwerkingen heeft op planten of plantaardige producten.
Profiel humane
toxicologie
De werkzame stof
esfenvaleraat is op Annex I geplaatst op 1 augustus 2001 (richtlijn 2000/67/EC,
d.d. 23-10-2000). Onderstaand profiel humane toxicologie is gebaseerd op de
definitieve eindpuntenlijst van esfenvaleraat uit het final review report
(Esfenvalerate. 6846/VI/97-final. 30 November 2000).
Additionele
informatie m.b.t. esfenvaleraat:
Esfenvaleraat is
een type-II pyrethroïde. Pyrethroïden die een α-cyano groep bevatten, hebben effect op het perifere zenuwstelsel en
gebieden in het centrale zenuwstelsel, bijv. bepaalde bindingsplaatsen (GABAα-receptoren)
in de hersenen.
Fenvaleraat is een racemisch mengsel van 4 stereoisomeren (isomeer
ratio: 25% A-alfa, 25% B-alfa, 25% A-beta en 25% B-beta). Esfenvaleraat is de
A-alfa isomeer. Het EU-dossier bevat studies met esfenvaleraat en met
fenvaleraat. Uit toxicologische studies die met beide stoffen zijn uitgevoerd,
blijkt dat de resultaten van studies met fenvaleraat geëxtrapoleerd kunnen
worden naar esfenvaleraat, na correctie met een factor 4 (bijv. als NOAEL
fenvaleraat =
4 mg/kg lg/dag, dan komt dat overeen met een NOAEL esfenvaleraat = 1 mg/kg
lg/dag).
Absorption, distribution, excretion and metabolism
in mammals |
|
Rate
and extent of absorption: |
ca. 90% in
biliary study in rats |
Distribution: |
Widely |
Potential for accumulation: |
None |
Rate and extent of excretion: |
94 - 100 % excreted after 7 d |
Toxicologically significant compounds: |
None |
Metabolism in animals: |
20 metabolites, being formed by oxidation in the
acid and alcohol parts of the molecule, cleavage of the ester linkage and
conversion of the cyano group. |
|
|
Acute toxicity |
|
Rat LD50 oral: |
88.5 mg/kg bw |
Rat LD50
dermal: |
> 5000 mg/kg
bw |
Rat LC50 inhalation: |
480 - 570 mg/m3 |
Skin irritation: |
Non-irritant |
Eye irritation: |
Non-irritant |
Skin
sensitization (test method used and result): |
Sensitizing, M & K method. |
|
|
Short term toxicity |
|
Target / critical effect: |
Clinical (neurotoxic) symptoms |
Lowest
relevant oral NOAEL / NOEL: |
5 mg/kg bw/day (oral 1 year, dog) |
Lowest relevant dermal NOAEL / NOEL: |
1000 mg/kg bw/day (21 days, rabbit) |
Lowest
relevant inhalation NOAEL / NOEL: |
Not relevant. |
|
|
Genotoxicity* |
Negative in in
vitro and in vivo studies |
* Gebaseerd op
4 in vitro studies (Ames test, chromosoom aberratie test in
zoogdiercellen, genmutatietest in zoogdiercellen, unscheduled DNA synthesis)
en 1 in vivo studie (micronucleus in muis) |
|
Long term toxicity and carcinogenicity |
|
Target
/ critical effect: |
Reduction in body weight gain |
Lowest relevant NOAEL: |
150 ppm Û 7,5
mg/kg bw/day in rat with fenvalerate Û 1,87
mg/kg bw/day esfenvalerate. |
Carcinogenicity: |
Negative in studies with fenvalerate in mice and
rat. |
|
|
Reproductive toxicity |
|
Target / critical effect - Reproduction: |
Reduced body weight gain in parental animals |
Lowest relevant reproductive NOAEL: |
2 mg/kg bw/day esfenvalerate. |
Target
/ critical effect - Developmental toxicity: |
Maternal toxicity, neurotoxicity, reduced body
weight gain and food consumption |
Lowest relevant developmental NOAEL: |
2 mg/kg bw/d esfenvalerate in rabbit |
|
|
Delayed neurotoxicity |
Some neurotoxic effects in rats at lethal doses in
acute toxicity with esfenvalerate. In a 3 months neurotoxicity study no
irreversible neurotoxic effects (NOAEL = 3 mg/kg bw/day). |
|
|
Other toxicological studies |
None. |
|
|
Medical data |
Skin symptoms and reactions like paraesthesia were
observed as a result of exposure to the active substance; poisoning cases
including accidental and occupational were reported. |
Summary |
|
||
|
Value |
Study |
Safety factor |
ADI: |
0.02 mg/kg |
Reproduction, esfenv., and long term fenval. in rat |
SF=100 |
AOEL
systemic: |
0.018 mg/kg bw/day |
Reproduction, rat, esfenv. NOEL - 2 mg/kg
bw/d; |
SF=100 |
AOEL
inhalation: |
Not relevant |
---- |
---- |
AOEL dermal: |
Not relevant |
---- |
---- |
ARfD (acute reference dose): |
0.05 |
Acute oral rat and mouse, and acute neurotoxicity;
NOAEL: 5 mg/kg bw/day |
SF = 100 |
Dermal absorption** |
In vitro
studies showed a dermal absorption of 0.6% in human epidermis and 44% in rat
skin. Due to this difference, decided to take 10% for dermal absorption. |
** Aanvullende informatie:
In the
modelling for operator exposure presented in the monograph a default figure of
10% was used. During the evaluation process, an in vitro dermal
absorption study was submitted. In September 1998, the RMS recalculated worker
exposure based on the new dermal absorption study and a new AOEL. This was
discussed in the WG-evaluation
d.d. 9 February 1999. Not all MS agreed to the conclusions of the RMS with
regard to dermal absorption. The question had to be forwarded to the SCP to
obtain further expert opinion.
The
following question was forwarded to the SCP:
Does the available information on dermal absorption allow a reliable estimate to be made for man, if so, at what level?
SCP
opinion (6 April 2000):
The in vitro study on the rat and human skin indicates an unusually large difference in dermal absorption (44% versus 0.6%) compared with similar experiments carried out on other active substances. In the absence of more conclusive data the Committee is of the opinion that a more conservative estimate of operator absorption is advisable. To confirm the reliability of such a very low value, a study involving the monitoring of workers in the field would be necessary.
Ontbrekende
gegevens werkzame stof
Er ontbreken geen gegevens.
Formuleringstoxicologie
Sumicidin Super dient op basis van zijn acuut orale
toxiciteit (LD50 rat 320-400 mg/kg lg) geclassificeerd te worden als
‘schadelijk bij opname door de mond’.
Sumicidin Super behoeft geen classificatie voor acuut dermale
toxiciteit [LD50 rat > 2000 mg/kg lg].
Sumicidin Super dient op basis van zijn acuut inhalatoire
toxiciteit (LC50 rat 4,8 mg/L) geclassificeerd te worden als
‘schadelijk bij inademing’.
Het middel is niet irriterend voor de huid. Nadere
toelichting: Volgens het heretiketteringsbesluit voor Sumicidin Super d.d. 10
december 2004 is het middel geëtiketteerd met R38 (irriterend voor de huid),
gebaseerd op een positieve huidirritatiestudie. Echter, voor de
herregistratie-aanvraag is een negatieve huidirritatiestudie geleverd met
Sumicidin Super. Uit herevaluatie van de gegevens blijkt dat de positieve
huidirritatiestudie is uitgevoerd met een formulering die niet volledig
overeenkomt met de formulering die in Nederland is toegelaten. De geteste
formulering bevat namelijk een hulpstof die huidirriterend is. De negatieve
huidirritatiestudie is wel uitgevoerd met de formulering die in Nederland is
toegelaten. Derhalve kan de zin R38 van het etiket worden verwijderd.
Sumicidin Super is irriterend voor de ogen, derhalve dient
de formulering geclassificeerd te worden met ‘gevaar voor ernstig oogletsel’.
Sumicidin Super was positief in een maximisation test voor
huidsensibilisatie bij de cavia. De formulering dient derhalve geclassificeerd
te worden als: ‘kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid’.
Ontbrekend
onderzoek formulering
Er ontbreekt geen onderzoek.
Beoordeling van het risico voor de toepasser
(beroepsmatig/re-entry)
Overzicht
toepassingen
Het betreft een aanvraag tot herregistratie van het
insectenbestrijdingsmiddel Sumicidin Super. Het middel is een vloeistof (een EC
formulering).
In de teelt van aardappelen, granen, erwten, stamslabonen,
veldbonen, spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli, koolrabi, suiker- en
voederbieten, graszaad, graszoden, bloembollen, en ook op weilanden en
sportvelden wordt het middel toegepast door middel van machinaal neerwaarts
spuiten.
De dosering variëert per teelt en is voor machinaal
neerwaarts spuiten maximaal 0,45 liter middel per ha (komt overeen met 0,0113
kg w.s./ha). De blootstelling voor machinaal neerwaarts spuiten zal berekend
worden op basis van 0,45 L middel/ha (maximale dosering in de teelt van suiker-
en voederbieten). De blootstelling zal voor de overige teelten lager zijn
(dosering is voor de meeste teelten waarin het middel wordt toegepast d.m.v.
machinaal neerwaarts spuiten 0,2 L middel/ha).
Voor bloemisterijgewassen onder glas wordt uitgegaan van
handmatig op- en neerwaarts spuiten. Tevens kan het middel worden toegepast
d.m.v. een ruimtebehandeling.
De dosering voor bloemisterijgewassen onder glas is 0,05%.
Onderstaande blootstellingsschatting
voor bloemisterijgewassen is uitgevoerd met de hoogst mogelijke dosering (0,05%
middel in 1200 l water per ha).
Afleiden AOEL
Voor esfenvaleraat is een systemische AOEL afgeleid van
0,018 mg/kg lg/dag (= 1,3 mg/dag voor een toepasser van 70 kg), gebaseerd op
een reproductiestudie met de rat (zie eindpuntenlijst). De ADI is gebaseerd op
dezelfde reproductiestudie en op een chronische studie met fenvaleraat met de
rat. Aangezien de ADI nagenoeg gelijk is aan de AOEL (AOEL is gecorrigeerd voor
90% orale absorptie), kan de AOEL worden beschouwd als een chronische AOEL.
Schatting van de
blootstelling/berekening Risico indices
De blootstelling aan esfenvaleraat tijdens mengen/laden en
toepassen is geschat met behulp van modellen. Bij de blootstellingsschattingen
is uitgegaan van een onbeschermde toepasser. In onderstaande Tabel T.1 wordt
aangegeven hoe de geschatte dermale en inhalatoire blootstelling aan
esfenvaleraat bij gebruik van de formulering Sumicidin Super zich verhoudt tot
de AOEL voor systemische toxiciteit. Bedacht dient te worden dat degene die
mengt en laadt meestal ook toepast. Voor de totale blootstelling dienen de
dermale en inhalatoire blootstelling te worden opgeteld.
Tabel T.1 Risicobeoordeling
voor interne blootstelling (via dermale en inhalatoire route) aan esfenvaleraat
bij gebruik van Sumicidin Super
|
Route |
Geschatte blootstelling
(mg /dag) |
AOEL (mg/dag) |
Risico-indexc |
Machinaal
neerwaarts spuiten in aardappelen, granen, erwten, stamslabonen, veldbonen,
spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli, koolrabi, suiker- en
voederbieten, graszaad, graszoden, bloembollen, weilanden en sportvelden a |
||||
Mengen/laden |
||||
|
Inhalatoir |
<0,01 |
1,3 |
<0,01 |
|
Dermaal |
0,225 |
1,3 |
0,2 |
Toepassen |
||||
|
Inhalatoir |
<0,01 |
1,3 |
<0,01 |
|
Dermaal |
0,034 |
1,3 |
0,03 |
|
Totaal |
0,26 |
1,3 |
0,2 |
Handmatig
op- en neerwaarts spuiten in bloemisterijgewassen onder glas b |
||||
Mengen/laden
en toepassen |
||||
|
Inhalatoir |
0,02 |
1,3 |
0,02 |
|
Dermaal |
0,3 |
1,3 |
0,2 |
|
Totaal |
0,3 |
1,3 |
0,2 |
Herbetredingswerkzaamheden
in bloemisterijgewassen b |
||||
|
Inhalatoir |
0,01 |
1,3 |
0,01 |
|
Dermaal |
0,14 |
1,3 |
0,1 |
|
Totaal |
0,15 |
1,3 |
0,1 |
a blootstelling is
geschat met behulp van EUROPOEM
biologische beschikbaarheid via de dermale route: 10% (voor concentraat en spuitverdunning)
biologische beschikbaarheid via de inhalatoire
route: 100% (worst case)
b blootstelling is geschat met behulp van het
Nederlandse kasmodel. In dit model wordt een gecombineerde blootstelling
berekend voor mengen/laden en toepassen
c Ratio van geschatte
blootstelling en toelaatbaar geachte blootstelling.
Voor de toepassing
van Sumicidin Super in bloemisterijgewassen onder glas kan ook gebruik gemaakt
worden van een ruimtebehandeling d.m.v. een straalmotorspuit. Het toepassen
gaat dan geautomatiseerd, maar de toepasser is wel even aanwezig in de kas om
de straalmotorspuit aan te zetten. Gezien de eigenschappen van het middel (zie
formuleringstoxicologie), dient de toepasser hierbij geschikte beschermende
kleding, handschoenen en een beschermingsmiddel voor het gezicht te dragen en
voor de binnentoepassing geschikte adembescherming. Verder dient een
blootstellingsschatting te worden opgesteld voor de toepasser voor
mengen/laden. De blootstelling tijdens mengen/laden en het aanzetten van de
straalmotorspuit zal echter lager zijn dan de gecombineerde blootstelling
tijdens mengen/laden en toepassen zoals in tabel T.1 berekend.
Re-entry
Voor herbetredingswerkzaamheden in bloemisterijgewassen
onder glas, zie Tabel T.1. Voor granen, aardappelen, suiker- en voederbieten en
bloembollen geldt dat kort na
toepassing geen werkzaamheden hoeven worden uitgevoerd waarbij intensief
contact met het behandeld gewas plaatsvindt.
Voor erwten, stamslabonen, veldbonen, spruitkool,
sluitkool, bloemkool, broccoli en koolrabi wordt de blootstelling tijdens
herbetredingswerkzaamheden geschat m.b.v. het DFR (dislodgeable foliar residue)
model. De maximale dosering in deze teelten is 0,2 L middel/ha. De inhalatoire
blootstelling tijdens herbetredingswerkzaamheden wordt beschouwd als
verwaarloosbaar.
DFR model:
Dermale blootstelling = DFR x TC x Df x T, waarbij DFR = AR x 100 / LAI
DFR =
initial foliar residue
AR = application rate
Factor
100 = correction for kg/ha to mg/m2
LAI = leaf area index (default is 2)
TC = task specific transfer
factor (0,25 for vegetables)
Df = dissipation function
T = duration of the activity
considered
DFR =
0,005 kg w.s./ha x 100 / 2 (m2/m2)= 0,25 mg/m2
Dermale blootstelling = 0,25 (mg/m2) x 0,25 (m2/uur)
x 1 x 6 (uur/dag)
= 0,4 mg esfenvaleraat/dag
Dit is de externe dermale blootstelling. Dermale absorptie
is 10%, dus systemische blootstelling tijdens herbetredingswerkzaamheden is
maximaal 0,04 mg esfenvaleraat/dag. De AOEL is
1,3 mg/dag, dus de risico-index voor herbetredingswerkzaamheden in erwten,
stamslabonen, veldbonen, spruitkool, sluitkool, bloemkool, broccoli en koolrabi
is 0,03.
Minimaal 5 dagen na toepassing op sportvelden kan herbetreding door
recreanten plaatsvinden. Er is geen model beschikbaar om de hierbij optredende
blootstelling te schatten. Intensief contact met behandeld gewas kort na
toepassing is echter niet te verwachten voor volwassenen.
Kinderen
hebben echter een ander blootstellingspatroon dan volwassenen (bijv. door
spelen, hand-mond gedrag). Aangezien er geen bruikbare modellen zijn voor het
schatten van de blootstelling bij herbetreding, is een ruwe schatting gedaan
voor herbetreding door kinderen van met Sumicidin Super behandeld gras.
Sumicidin
Super bevat 25 g/l esfenvaleraat. Volgens het WG/GA is de dosering op
sportvelden 0,3 L middel/ha, oftewel 7,5 g esfenvaleraat/ha. Dit betekent dat
er maximaal 0,75 mg w.s/m2 op het behandelde gras aanwezig is.
Kinderen worden voornamelijk dermaal blootgesteld via contact met het gras.
Dermale opname van esfenvaleraat is 10%. Ervan uitgaande dat kinderen gemiddeld
17 kg wegen, geldt systemische AEL van 0,3 mg/kind/dag.
Een risico voor kinderen wordt alleen verwacht wanneer ze
dermaal aan meer dan 4 m2/dag behandeld gras worden blootgesteld;
hierbij is van een overdrachtsfactor van 100% uitgegaan als worst case en van
de volledige oorspronkelijk opgebrachte dosering (terwijl herbetreding pas na 5
dagen mag plaatsvinden). Dus deze schatting is zeer worst case. Verder zal
dermale blootstelling alleen plaats vinden door contact met een klein deel van
het lichaamsoppervlak (vnl. voeten en handen). Kinderen hebben tevens kans op
een orale blootstelling vanwege hand/mond overdracht. Aangezien bovenstaande
blootstellingschatting een zeer worst case situatie weerspiegeld wordt ook van
de geringe orale blootstelling geen risico verwacht.
Er kan derhalve worden geconcludeerd dat er bij
herbetreding door kinderen aan met Sumicidin Super behandeld gras geen risico
wordt verwacht.
Conclusie
Op basis van deze
arbeidstoxicologische risicobeoordeling kan worden geconcludeerd dat bij zowel
dermale als inhalatoire blootstelling als gevolg van onbeschermd gebruik van
Sumicidin Super geen nadelige effecten te verwachten zijn voor de toepasser.
Ook voor herbetredingswerkzaamheden worden geen nadelige effecten verwacht voor
de werker.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden.
Ontbrekende
gegevens
Er ontbreken geen gegevens.
Combinatie
toxicologie
Sumicidin Super bevat 1 werkzame stof en wordt niet in
combinatie met andere middelen voorgeschreven.
Beoordeling van het
risico voor de volksgezondheid
Algemeen
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de
eindpuntenlijst uit de monografie, waarin het commentaar uit de ECCO-meetings
is verwerkt, alsmede voor de aanvraag op nationaal niveau geleverde
residuproeven met bieten, spruiten, erwten, aardappel en gras, die zijn
samengevat door het RIKILT (rapport nr. 7203101, d.d. april 2005).
Esfenvaleraat is op 1 augustus 2001 op Annex I van richtlijn 91/414/EEG
geplaatst middels richtlijn 2000/67/EEG. De MRLs zijn geharmoniseerd middels
richtlijnen 93/57/EEG en 93/58/EEG.
Overzicht
toepassingen
Onderhavige aanvraag betreft een herregistratie van
Sumicidin Super voor gebruik op aardappelen (5 g w.s./ha, maximaal 8x, interval
7-10 dagen en PHI 7 dagen), granen (5 g w.s./ha, 2x, PHI 14 dagen), bieten
(12,5 g w.s./ha, 2x, interval 7 dagen en PHI 60 dagen), erwten, veldbonen en
stamslabonen (5 g w.s./ha, 6x, interval 7-10 dagen en PHI 7 dagen (erwten/veldbonen)
en 10 dagen (stamslabonen), spruit-, bloem- en sluitkool (5 g w.s./ha, 6x,
interval 7-10 dagen en PHI 7 dagen), graszaadteelt en weiland (7,5 g w.s./ha,
1x, PHI 14 dagen) en diverse sierteeltgewassen.
Metabolism in plants (Annex IIA, point 6.1 and 6.7, Annex
IIIA, point 8.1 and 8.6)
Plant groups covered |
Fruits (apple, tomato), leafy crops (cabbage,
lettuce), pulses and oilseeds (beans, soya beans) |
Rotational crops |
Lettuce, beets, wheat |
Plant residue definition for monitoring |
Esfenvalerate (sum of isomers) |
Plant residue definition for risk assessment |
Esfenvalerate (sum of isomers) |
Conversion factor (monitoring to risk
assessment) |
- |
Metabolism in
livestock (Annex
IIA, point 6.2 and 6.7, Annex IIIA, point 8.1 and 8.6)
Animals covered |
Lactating cows, laying hens |
Animal residue definition for monitoring |
Esfenvalerate (sum of isomers) |
Animal residue definition for risk assessment |
Esfenvalerate (sum of isomers) |
Conversion factor (monitoring to risk
assessment) |
- |
Metabolism in rat and ruminant similar
(yes/no) |
Yes |
Log Pow |
6.24 at 25°C |
Fat soluble residue (yes/no) |
Yes |
Potential for bioaccumulation |
yes |
Residues in succeeding
crops (Annex IIA,
point 6.6, Annex IIIA, point 8.5)
|
no residues above LOD expected,
exc. wheat straw, were residues are below those from direct treatment of
cereals |
Stability of residues (Annex IIA, point 6 introduction,
Annex IIIA, point 8 introduction)
|
fruits, vegetables and cereals as
well as in products of animal origin. No significant racemization of
esfenvalerate was observed. |
Residues from
livestock feeding studies (Annex IIA, point 6.4., Annex IIIA, point 8.3)
Intakes by livestock ≥ 0.1 mg/kg diet/day |
Ruminant: no |
Poultry: no |
Pig: No |
Muscle |
- |
- |
- |
Liver |
- |
- |
- |
Kidney |
- |
- |
- |
Fat |
- |
- |
- |
Milk |
- |
- |
- |
Eggs |
- |
- |
- |
Processing factors (Annex IIA, point 6.5, Annex IIIA,
point 8.4)
Crop/processed crop |
Number of studies |
Transfer factor |
Apples/peeled apples |
5 |
<0.33 |
Peaches/peeled peaches |
5 |
<0.33 |
Residudefinitie
De residudefinitie voor alle plantaardige en alle
dierlijke producten is esfenvaleraat (som van beide isomeren) voor zowel
monitoring als risicoschatting.
Residuen
In de monografie
zijn residustudies beschreven voor bieten, aardappels, bonen, erwten, tarwe,
gerst, spruiten, bloemkool, sluitkool en koolrabi. Er zijn voor deze aanvraag
extra residugegevens geleverd voor bieten, spruiten, erwten, aardappels en
gras.
Er zijn EU-MRLs
voor pitvruchten (0,05 mg/kg), druiven (0,1 mg/kg), spruiten en sluitkool (0,05
mg/kg), gerst (0,2 mg/kg), haver (0,2 mg/kg), vlees (0,2 mg/kg), melk (0,02
mg/kg), orgaanvlees (0,2 mg/kg). De overige MRLs staan op de ondergrens van
0,02 mg/kg.
aardappels:
In de monografie
zijn 4 studies geleverd uitgevoerd met 10 g w.s./ha en PHI 7 dagen; gemeten
residuen zijn 4x < 0,05 mg/kg. Er
zijn 3 extra proeven geleverd voor deze aanvraag uitgevoerd met 1-3x 10-15 g
w.s./ha en PHI 7-8 dagen: 3x <0,01 mg/kg
Er zijn voldoende
proeven voor aardappelen geleverd. Omdat er sprake is van een nulresidusituatie
en er een overdosering is gebruikt in de proeven, voldoet de EU-MRL van 0,02
mg/kg.
bieten
In de monografie
zijn 4 decline-proeven geleverd met 3x
10 g w.s./ha, interval 14 dagen en verschillende PHI’s. Er werden residuen
gevonden 4 x < 0,025 mg/kg (wortel) en tot 0,39 mg/kg in bladeren. Er zijn
12 extra proeven geleverd voor deze aanvraag uitgevoerd met
3x 10-15 g w.s./ha. Echter, slechts 4
proeven zijn uitgevoerd in N-Europa met een PHI van 55 dagen. De proeven uit
Z-Europa zijn uitgevoerd met 2 toepassingen van 15 g w.s./ha, interval 2 weken
en een PHI van 7 (1 proef) en 14 (5 proeven) dagen. Residuen in de wortel waren
altijd < 0,01 mg/kg, in bladeren waren residuen tot 0,22 mg/kg gevonden (PHI
7 dagen).
tarwe
In de monografie zijn 14 decline-proeven geleverd met 2-3x 12,5 g w.s./ha, interval
10-30 dagen en
PHI 35 dagen of korter. Er werden residuen gevonden 14 x < 0,02 mg/kg. Omdat
er sprake is van een nulresidusituatie en er een overdosering is gebruikt in de
proeven, voldoet de EU-MRL van 0,02 mg/kg. Gegevens van tarwe kunnen worden
geëxtrapoleerd naar rogge en triticale.
gerst
In de monografie
zijn 8 decline-proeven geleverd met
3-4x 12,5 w.s./ha, interval 14-30 dagen. Er werden residuen gevonden variërend
van < 0,01 mg/kg tot 0,08 mg/kg bij een PHI van 35 dagen. Gezien de overdosering
met een factor 7-10, worden bij gebruik volgens GAP uitsluitend residuen <
0,02 mg/kg verwacht, hetgeen onder de huidige EU-MRL van 0,2 mg/kg is. Gegevens
van gerst kunnen worden geëxtrapoleerd naar rogge en haver.
Residuen van stro
van gerst en tarwe kunnen worden geëxtrapoleerd naar graszaadstro. In graanstro
(PHI 35 dagen) werden residuen tot ca 1 mg/kg gevonden.
erwten, veldbonen
In de monografie
zijn twee proeven geleverd uitgevoerd met erwten met 1 x 5 g w.s./ha en PHI 7
dagen. Er werd 2 x < 0,01 mg/kg in erwten gemeten. Er werden 8 extra proeven
in erwten geleverd uitgevoerd met 1 x 15 w.s./ha in N-Europa. Hiervan zijn er 2
uitgevoerd met een PHI van 7 dagen. De gemeten residugehaltes bedroegen 2 x
< 0,02 mg/kg (in zowel de erwt als peul). Omdat er sprake is van een
nulresidusituatie en er een overdosering is gebruikt in de proeven, voldoet de
huidige EU-MRL van 0,02 mg/kg.
stamslabonen
Er zijn in de
monografie 3 proeven beschreven uitgevoerd met 1 x 30 g w.s./ha. De drie proeven
zijn uitgevoerd in Z-Europa. Bij PHI van 7 dagen werden de volgende residuen
gemeten: 3 x < 0,01 mg/kg. Alhoewel de proeven niet uitgevoerd zijn in
N-Europa is er gebruik gemaakt van een overdosering met een factor 6. Daarnaast
wordt bij deze toepassing en dosering geen residuen verwacht (zie toepassingen
op o.a. erwten en veldbonen, kool, enz). De proeven zijn daarom voldoende om de
nulresidusituatie te bevestigen. De EU-MRL van 0,02 mg/kg voldoet.
Er zijn 8 proeven
geleverd uitgevoerd met spruiten in N-Europa met 2x 15 g.w.s/ha met een
interval van 14 dagen en een PHI van 7 dagen. Gemeten residuen bedroegen: 8 x
< 0,02 mg/kg. Volgens het aangevraagd WG/GA zal er in Nederland niet 2x 15 g
w.s./ha maar 6x 5 g w.s./ha worden toegepast, hetgeen minder worst-case is. De
huidige EU-MRL van 0,05 mg/kg voldoet.
Er zijn 9 proeven
beschreven in de monografie uitgevoerd met 2-3 x 5 w.s./ha, interval 14 dagen
en PHI 7 dagen. Er werd 9x < 0,01 mg/kg gemeten. De huidige EU-MRL van 0,02
mg/kg voldoet. Gegevens van bloemkool uitgevoerd voor 1 januari 2003 zijn
extrapoleerbaar naar broccoli.
Er zijn 8 proeven
in de monografie beschreven met sluitkolen, uitgevoerd met 3 x 5 g w.s/ha, een
interval van 14 dagen en een PHI van 7 dagen. Er werden residuen gevonden van
5x < 0,01, 0,014, 0,02 0,14 mg/kg. De EU-MRL bedraagt 0,05 mg/kg. De
gegevens uit de monografie voldoen dus niet voor de aangevraagde toepassing van
6 x 5 g w.s./ha (totaal 30 g w.s./ha) en de EU-MRL van 0,05 mg/kg. De aanvrager
verzoekt het WGGA aan te passen naar een maximum van 3 toepassingen met een
interval van 7-10 dagen en een PHI van minimaal 10 dagen. In de 8 proeven met 3
toepassingen met en interval van 14 dagen en een PHI van 10 dagen werden
residuen gevonden van 8x < 0,01 mg/kg. Omdat het residu na ongeveer een week
verdwenen is, worden ook bij 3 toepassingen, een interval van 7-10 dagen en een
PHI van 10 dagen geen residuen boven de LOQ (0.05* mg/kg) verwacht. Daarmee
zijn de aangevraagde toepassingen gedekt door de proeven.
Er zijn 8 proeven
in de monografie beschreven met koolrabi, uitgevoerd met 3 x 5 g w.s/ha, een
interval van 14 dagen en een PHI van 7 dagen. Er werden residuen gevonden van
7x < 0,01 en 1 x 0,07 mg/kg. De aanvrager verzoekt het WGGA aan te passen
een PHI van minimaal 10 dagen. In de 8 proeven met 3 toepassingen met en
interval van 14 dagen en een PHI van 10 dagen werden residuen gevonden van 8x
< 0,01 mg/kg. Omdat het residu na ongeveer een week verdwenen is, wordt ook
bij 1 toepassing en een PHI van 10 dagen geen residuen boven de LOQ (0.05*
mg/kg) verwacht.
Daarmee zijn de
aangevraagde toepassingen gedekt door de proeven.
Voor
deze aanvraag zijn 2 proeven geleverd met grasland uitgevoerd met 1 x 15 g
w.s./ha uitgevoerd in N-Europa met een PHI van 7 dagen. Residuniveaus bedroegen
0,71 en 0,82 mg/kg.Gezien de overdosering met een factor 2 worden in de
praktijk slechts residuen tot ca. 0,5 mg/kg verwacht. Vervoedering van gras
(tot 100% dieet) levert daarom niet meer blootstelling van landbouwhuisdieren
aan esfenvaleraat dan blootstelling van graanstro (residuen tot ca 1 mg/kg en
tot 60% van het dieet).
Vervoedering
Bietentoppen en
bladeren, graanstro en gras zijn producten met residuen van belang voor
vervoederering aan zoogdieren. Er zijn voldoende proeven geleverd waaruit een
reële schatting van residuen op bietenbladeren en –toppen, graan en graanstro
die vervoederd kunnen worden, kan worden gemaakt. In de monografie zijn
vervoederingstudies beschreven met een dosering van 80 mg/kg voer. Gezien de
overdosering in deze proeven (factor 100) en de gevonden lage residugehaltes in
deze proeven is geconcludeerd dat geen residuen in dierlijke producten worden
verwacht. De huidige EU-MRLs (0,2 mg/kg voor (orgaan)vlees en 0,02 mg/kg voor melk) zijn daarom worst
case.
Alleen graan en
kool kunnen vervoederd worden aan pluimvee. Gezien de lage residugehaltes in
deze producten zijn vervoederingsgegevens met pluimvee niet nodig.
Afleiden MRL’s/STMR’s
De huidige
EU-MRLs voldoen voor alle aangevraagde gebruiken.
Afleiden ADI
De ADI wordt
afgeleid van de reproductiestudie met esfenvaleraat en de chronische studie met
fenvaleraat met een NOAEL van 2 mg/kg lg/d. Gebruikmakend van een standaard
veiligheidsfactor van 100, bedraagt de ADI 0,02 mg/kg lg/d.
Afleiden ARfD
De ARfD wrodt afgeleid van de acute neurotoxiciteitstudie met esfenvaleraat met een NOAEL
van 5 mg/kg lg/d. Gebruikmakend van een standaard veiligheidsfactor van
100, bedraagt de ARfD 0,05 mg/kg lg/d.
Dieetberekening
Chronisch
Teneinde de toelaatbaarheid van de voorgestelde
residutoleranties te toetsen aan de Nederlandse consumptiegegevens en aan de
voorgestelde ADI (0,02 mg/kg lg/d) werden NTMDI-berekeningen uitgevoerd. De ADI
werd opgevuld voor 3,9% en 9,0% voor respectievelijk de algemene bevolking en
kinderen van 1 tot en met 6 jaar.
Acuut
Teneinde de toelaatbaarheid van de voorgestelde
residutoleranties te toetsen aan de Nederlandse consumptiegegevens en aan de
voorgestelde ARfD (0,05 mg/kg lg/d) werden NESTI-berekeningen uitgevoerd.
Hierbij werd gebruik gemaakt van Nederlandse consumptiegegevens (‘Large
portion sizes’), de Britse Unit Weights en de EU-MRLs (er is voor de meeste
gewassen sprake van een nulresidusituatie, STMR, HR en MRL zijn aan elkaar
gelijk). De maximale opvulling van de ARfD wordt bereikt voor gerst (2,9% voor
de algemene bevolking) en voor aardappelen (3,6% voor kinderen van 1 tot en met
6 jaar).
Conclusie risico
volksgezondheid
Gezien
bovenstaande risicoschatting is er geen onaanvaardbaar risico voor de consument
bij toelating van Sumicidin Super volgens voorgestelde WG/GA.
Onzekerheden
Er zijn geen onzekerheden.
Aanvullende
gegevens
Geen.
Etikettering
Voorstel voor classificatie werkzame stof esfenvaleraat
(symbolen en R-zinnen)
(EU classificatie)
Symbool: |
T |
met als onderschrift: vergiftig |
R-zinnen |
23/25 |
Vergiftig bij inademing en bij opname door de mond. |
|
43 |
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de
huid. |
Voorstel voor
classificatie en etikettering formulering met betrekking tot de gezondheid
De etikettering kan conform het heretiketteringsbesluit
gehandhaafd blijven, op 2 wijzigingen na, die hieronder toegelicht worden.
De huidige etikettering dient als volgt aangepast te
worden. De zin ‘Irriterend voor de huid‘ (R38) dient van het etiket verwijderd
te worden. Tevens dient de volgende zin te worden toegevoegd: SPo2 ‘Was alle
beschermende kleding na gebruik’.
Achtergrond
Het
betreft een aanvraag tot herregistratie van SUMICIDIN SUPER, 10211 N, op basis
van de werkzame stof esfenvaleraat. Het middel wordt toegepast als
insectenbestrijdingsmiddel door middel van een gewasbehandeling in de in tabel
M.1 opgenomen teelten.
Tabel M.1 Toepassingsoverzicht
Nr. toep. |
Toepassing |
Dosering w.s. [kg/ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Tijdstip toepassing |
1 |
koolsoorten |
0,005 |
1-6 |
7 |
Mei-augustus |
2 |
erwten/veldbonen/stamslabonen |
0,005 |
1-6 |
7 |
Mei-juni |
3 |
aardappel (Coloradokever) |
0,005 |
1-8 |
7 |
|
4 |
aardappel/pootaardappel (bladluis) |
0,005 |
1-5 |
14 |
Mei-juni |
5 |
pootaardappel (Yn-virus) |
0,005 |
10-12 |
7 |
Mei-augustus |
6 |
granen |
0,005 |
1-2 |
7 |
Mei-juni |
7 |
suikerbieten/voederbieten |
0,01125 |
1-2 |
7 |
Mei-juni |
8 |
graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden |
0,0075 |
1 |
n.v.t. |
Sept.-oktober |
9 |
bloembollen: gladiool |
0,01 |
10 |
7 |
Mei-juli |
10 |
bloembollen: hyacint, iris, tulp |
0,01 |
7 |
7 |
Mei-juni |
11 |
bloembollen: lelie |
0,01 |
20 |
7 |
Mei-september |
12 |
Bloemisterijgewassen (o.g.) |
0,025 |
2 |
7 |
Hele
jaar |
Sumicidin
Super is het laatst beoordeeld in C159.3.10, waarbij aanvullende vragen zijn
gesteld voor de aspecten fysisch-chemisch, residuen en milieu. In oktober zijn
aanvullende gegevens geleverd.
Esfenvaleraat
is een bestaande stof, per 1 augustus 2001 geplaatst op Bijlage I van Richtlijn
91/414/EG. Bij de beoordeling betrokken extra geleverde gegevens zijn cursief
weergegeven.
De
in oktober nieuw geleverde studies zijn door het CTB samengevat en geëvalueerd.
De verkregen data is cursief bij de eindpuntenlijst toegevoegd.
PROFIEL ESFENVALERAAT
Fate and behaviour in the environment
Fate and behaviour in soil
Route of degradation |
|
Aerobic: |
13 soils: 6 Japanese soils: 2 (25 °C) + 4 (15 °C) |
Mineralization
after 100 days: |
58.3 %; 82.4 %; 65.2 % (European soils at 50 %
MWHC); 21.5 % (90 d) |
Non-extractable
residues after 100 days: |
5.3 %; 3.3 %; 4.9 % (European soils at 50 % MWHC) 27.5 % (90 d) 35 % - 39.1 % (180 d) |
Relevant
metabolites above 10 % of applied active substance: name and/or code |
More than 7 metabolites formed in amounts |
|
|
Supplemental studies |
|
Anaerobic: |
Study not submitted for esfenvalerate. 14C-chlorophenylfenvalerate in 3 USA soils at
23 °C: |
|
|
Soil photolysis: |
2 Japanese soils exposed to natural sunlight for 30
d. In the dark: DT50
= 14 d; 64 d Other products < 10 % |
|
|
Remarks: |
Esfenvalerate is degraded by cleavage of the ester
bond leading to alcohol and acid moieties, ring hydroxylation at the
4’-phenoxy position and hydration of the cyano group to an amide. |
Rate
of degradation |
|
Laboratory studies |
Method of calculation: Linear regression analysis
1st order kinetics; r2 = 0.952 - 0.996 |
DT50lab
(20 °C, aerobic): |
28 - 50 d Average 53 d (20°C) |
DT90lab
(20 °C, aerobic): |
Not determined. It was not possible to determine the value in the period of
examination. |
DT50lab
(10 °C, aerobic): |
39 - 179 d (15 °C); (least square method) |
DT50lab
(20 °C, anaerobic): |
Not determined. |
|
|
Field studies (USA and UK) |
|
DT50f
from soil dissipation studies: |
3 sites in USA - Multiple applications on cotton
plants: 2 sites in UK – bare soil, Summer and Autumn
applications : 68 – 87 d. after Autumn appl. estimated DT90f: 206 – 420 d. after
Summer appl. : 227 – 291 d. after Autumn appl. (DT50f mean values: 70 d. in sandy silt
loam and 95 d. in clay soil after Summer application; 75 d. in sandy silt
loam and 77 d. in clay soil after Autumn application) CONH2 Esf. < 0.01 mg/kg in all field
dissipation studies |
DT90f
from soil dissipation studies: |
|
Soil
accumulation studies: |
No studies have been submitted. |
Soil
residue studies: |
6 Residue trials in Germany |
Remarks |
|
e.g.
effect of soil pH on degradation rate |
The field dissipation studies in USA can be used for
Southern part of EU. Residues not detected below 10 cm of soil layer. |
Adsorption/desorption |
|
Kf / Koc: Kd pH dependence: |
By HPLC: Log KOC 5.8 (5.3 - 6.6 for 95 %
confidence ranges) For fenvalerate kd values: Sand (pH 4.8, 0.35% o.m.): 4.4 Sandy loam (pH n.d., 1.06% o.m.): 6.4 Silty clay loam (pH 6.4, 2.00% o.m.): 71.3 Sandy clay loam (pH 7.0, 1.50% o.m.): 104.8 no pH dependence |
|
|
Mobility |
|
Laboratory studies: |
No studies have been conducted with esfenvalerate,
but only with fenvalerate. |
Column leaching: |
Fresh
soils Less
than 2 % AR in percolates. No identification
has been done. The majority of AR
was recovered from the top soil column and: >
98 % a.s. |
Aged residue
leaching: |
Incubation 30 d Approximately 1 %
AR in percolate of sandy loam soil. 92 % AR in the top
soil column: > 90 % a.s. |
|
|
Field studies: |
|
Lysimeter/Field
leaching studies: |
No studies have been submitted and are considered
not necessary due to low mobility in soil from leaching studies |
|
|
Remarks: |
Although poor information has been submitted for
esfenvalerate no mobility of this compound is expected as well as for the
metabolites. |
Fate and behaviour
in water
Abiotic degradation |
|
Hydrolytic
degradation: |
DT50 at pH 4/5: 192 d at 25 °C pH 7: not
calculated due to variability of results pH 9: 65 d at
25 °C |
Relevant
metabolites: |
Hydrolysis via cleavage of ester bond leading to
CPIA |
Photolytic
degradation: |
Natural sunlight at 25 °C: Distilled water: DT50:
10 d Artificial sunlight: Sterilised water: DT50:
6 d |
Relevant
metabolites: |
Esfenvalerate stereoisomerized to RS and SR isomers. CPIA: 27 % by day 7 |
|
|
Biological degradation |
|
Ready
biological degradability: |
Not submitted for esfenvalerate. |
Water/sediment
study:
|
1.
Japanese pond and river sediment at 25 °C CPIA: 44 – 48% at 100 d |
Accumulation
in water and/or sediment: |
Not
necessary since esfenvenvalerate is not persistent
in aquatic systems. |
The article of Samsoe-Petersen et al. (2001),
Fate and effects of esfenvalerate in agricultural ponds ( Environmental
Toxicology and Chemistry 20: 1570-1578) has become available to CTB.
To make an improved description of the fate of
esfenvalerate in natural, small surface waters only the study of
Samsoe-Petersen et al. (2001) has been evaluated.
The description of the studied system in
Samsoe-Petersen et al. (2001) and Bügel Mogensen and Stuer-Lauridsen (1996),
both reporting on the same experiment, is not complete. Therefore lacking data
on e.g. exact water depth, mass of macroflora present and sediment properties
like bulk density, porosity and organic matter content had to be estimated by
expert judgement.
The TOXSWA model was used in the calculations.
Main limitations of this model with respect to the pond study are:
§
The water column is assumed to be ideally mixed
over depth,
§
No surface micro layer can be simulated,
§
Sorption to suspended solids, macrophytes and
sediment is described as an equilibrium process, and therefore the model cannot describe time-dependent sorption
during e.g. the first 24 h after application.
No site-specific compound properties were
available. For less important properties (e.g. transformation in sediment,
vapour pressure, solubility) values from the Monograph of esfenvalerate were
used. Next, the three most important properties were estimated by comparing
measured concentrations with concentrations calculated by TOXSWA 1.2.
Results
The fate of esfenvalerate in the pond of Samsoe-Petersen et al. (2001) is described
best by assuming the following values for the physico-chemical properties
mentioned below:
Kmp (sorption to macrophytes): 20000
L/kg
DT50 in water column: 1
d
Kom (sorption to sediment and susp.solids: 30000
L/kg
DT50 in sediment: 67 d
Degradation in the
saturated zone |
Not submitted.
Not necessary. |
|
|
Remarks: |
No remarks |
Fate and behaviour in air
Volatility |
|
Vapour
pressure: |
1.17 x
10-9 Pa at 20ºC (estimated) |
Henry's
law constant: |
4.92 x
10-4 Pa·m3·mol-1 (calculated) |
|
|
Photolytic degradation |
|
Direct
photolysis in air: |
Not
submitted. |
Photochemical
oxidative degradation in air DT50: |
DT50air:
1.2 days (Atkinson method) |
Volatilisation: |
Not
submitted |
|
|
Remarks: |
Esfenvalerate
is considered non-persistent in air. |
Ecotoxicology
Terrestrial Vertebrates
Acute toxicity to mammals: |
LD50
= 7.9 mg a.s./kg bw (Rat - EC formulation) |
Acute toxicity to birds: |
LD50
= 1312 mg a.s./kg bw (Bobwhite quail) |
Dietary toxicity to birds: |
LC50
> 5000 ppm (Bobwhite quail/Mallard duck - fenvalerate) |
Reproductive toxicity to birds: |
NOEC: 125 ppm
(Bobwhite quail – fenvalerate) 25 ppm (Mallard duck – fenvalerate) |
Short term oral toxicity to mammals: 2-Generation reproduction to mammals: |
LD50 = 88.5 mg/kg bw (Rat – technical NOAEL = 2 mg/kg bw/d ~ 30
mg/kg feed |
Aquatic Organisms
Acute toxicity fish: |
LC50 = 0.1 µg/l |
Long term toxicity fish: |
NOEC = 0.25 µg/l
(mesocosm studies) |
Bioaccumulation fish: |
BCF: 2850 – 3650 |
Acute toxicity invertebrate: |
EC50 = 0.9 µg/l |
Chronic toxicity invertebrate: |
NOEC = 0.052 µg/l; From mesocosm studies: EAC = 0.08 µg/l (overall conclusion from 3 mesocosm studies; long term
effects were not observed for microcrustaceans); NOEC(community) = 0.01 µg/l (very slight effects) |
Acute toxicity algae: |
EbC50 = 6.5 µg/l; ErC50 =
10.0 µg/l |
Chronic toxicity sediment dwelling organism: |
Covered by mesocosm studies. |
Honeybees
Acute oral toxicity: |
0.21 µg
a.s./bee (EC formulation) |
Acute contact toxicity: |
0.06 µg
a.s./bee; 0.07 µg a.s./bee (EC formulation) |
Semi-Field/Field studies: |
Cage
tests, tunnel cage tests and a field trial on oil seed rape were conducted. On the
basis of the results it can be concluded that applications up to 30 g a.s./ha
will not pose an unacceptable risk to honey bees. A high dose of 60 g a.s./ha
was also tested with similar results concerning bee mortality of those
observed with 15 and 30 g a.s./ha. Repellency
was observed for 1 – 5 h, depending on the tested concentration. |
Other arthropod species
Liniphiid spiders |
Mortality: 100 % adverse effects on adults |
T.pyri (ext-lab) |
overall adverse effects (mortal./reprod.) of 10%, 48.8%, 46.3%, 58.9%
and 90.7% resp. for 0.015, 0.027, 0.047, 0.084 and 0.15 kg a.s./ha. |
C. carnea |
Mortality: 10 % adverse effect on larvae |
P. cupreus
|
Lethal/sublethal adverse effects: 3.3 % in adults |
Field study in cereals, summer application |
EC form. 50 g a.s./l, two applications at 7.5 and 15 g a.s./ha. Transient and short lived effects on Lycosiidae, Hybotidae (Diptera)
and Aphidiinae. No significant effects on Carabidae and Staphylinidae
beatles. Recovery after three weeks. |
Field study in Orchards (South of France), summer application |
EC form. 50 g s.a./l; three applications at two week intervals at 1.5
(10% Max. Field Rate corresp. to drift at 5 m), 7.5 and 15 g a.s./ha (MFR).
Observations before 1st application until 114DA3T. No treatment related effects on predatory mites or other beneficials
at 1.5 g a.s./ha. At 7.5 g a.s./ha, 25 to 35% reduction of mite abundance was observed
after treatments. Dose related effects were also observed on aphid predators
and parasitoids. At 15 g a.s./ha 22 to 43% reduction of mite abundance was observed
after treatments. Dose related effects were also observed on aphid predators
and parasitoids. Other predators showed reduction only for this dose. Recovery was evident at 30DA3T for all species studied for both 7.5
and 15.0 g a.s./ha. |
Adverse effect means: x % effect on mortality = x %
increase of mortality compared to control y % effect on a sublethal parameter = y % decrease
of sublethal paramether compared to control (sublethal parameters are
e.g. reproduction, parasitism, food consumption) When effects are favourable for the test organisms,
a + sign is used for the sublethal effect percentages (i.e. increase of e.g.
reproduction) and a – sign for mortality effect percentages (i.e. decrease of
mortality). |
Earthworms
Acute toxicity: |
212.5 mg
formulation/kg substrate (10.6
mg a.s./kg substrate) |
Reproductive toxicity: |
No data submitted. No long term effects expected. New submitted data (10/2005) NOEC: 1.1 mg a.s./kg substrate |
Soil micro-organisms
Nitrogen mineralization: |
No
permanent adverse effect up to 1.28 kg/ha |
Dehydrogenase activity: |
Considered
acceptable test for assessing effects on biomass of soil microflora. No
permanent adverse effect up to 1.28 kg/ha. |
New submitted data (10/2005):
Effects on biological methods for sewage treatment (Annex IIA 8.7)
Test type/organism |
endpoint |
Activated sludge |
EC50 for respiration > 1000 mg a.s./L |
Remarks: Guideline OECD 209 is most readily applied to
substances which, due to their water solubility and low volatility, are likely
to remain in water. In this case the water solubility is very low in respect to
the test concentrations. No data are available in order to determine if the
test item was well distributed in the test vessels. Therefore it could be
questioned if the test result should be expressed as being over the water
solubility of the compound esfenvalerate (EC50 > 0.01 mg/L). It is
suggested that in case of poorly soluble compounds the test is performed with
the formulation under application for which the data have to be generated. The
formulation provides higher solubility of the compound to be tested, thus
giving a more realistic value. It should be noted here that there is no
guidance yet for this kind of test with the formulation. Therefore the current
test result is accepted.
Beoordeling van het risico
voor het milieu
Persistentie en uitspoeling
Persistentie
Met de plaatsing van het inwerkingtredingsbesluit in
het Staatsblad 663 van 22 december 2005
is per 23 december 2005 het Besluit uniforme beginselen
gewasbeschermingsmiddelen in werking getreden. Het Besluit
milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Staatsblad 413) is daarbij
ingetrokken. Gelijktijdig is de Regeling uitwerking uniforme beginselen
gewasbeschermingsmiddelen (Ruubg, Staatscourant 248, 21 december
2005) in werking getreden, onder intrekking van de Regeling uitvoering
milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen 2000. Er is niet voorzien in een
overgangsregeling, dus de regeling heeft onmiddellijke werking. Dit betekent
dat alle aanvragen tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel conform de
nieuwe regeling uitgevoerd moeten worden.
In artikel 2 van de Ruubg is het
toelatingscriterium persistentie opgenomen. Het CTB moet dit criterium
beoordelen aan de hand van de methode INS. In de toelichting wordt verwezen
naar een nieuwe ‘beslisboom’, die is vastgelegd in RIVM-rapport 601506008/2005
met de titel Persistence of plant protection products in soil; a proposal
for risk assessment. Volgens de toelichting moet op basis van deze
beslisboom de persistentie worden beoordeeld. Op dit moment is deze beslisboom
nog in ontwikkeling, hetgeen meebrengt dat onmiddellijke toepassing niet
mogelijk is. Derhalve zal de nieuwe methodiek pas na een nader te bepalen
termijn, door het CTB kunnen worden toegepast op nieuwe aanvragen.
Hierdoor blijft het CTB, voor de periode dat de nader te
bepalen termijn nog niet is verstreken,
de tot nu toe bij de beoordeling van lopende toelatingsaanvragen voor
gewasbeschermingsmiddelen gehanteerde beoordelingsmethodiek toepassen.
Deze beoordelingsmethodiek is conform de methode INS.
In dit geval betekent dit het volgende voor de beoordeling
aan de het toetsingscriterium persistentie.
Voor esfenvaleraat zijn de volgende laboratorium DT50-waarden
beschikbaar: 28 -110 dagen, gemiddeld 53 dagen (20 °C). Uit veldstudies is
gebleken dat de gemiddelde DT90-waarde kleiner is dan 1 jaar. Tevens kan met voldoende zekerheid worden
uitgesloten dat na 100 dagen er meer dan 70% grondgebonden residu van de
begindosis in combinatie met minder dan 5% CO2 van de begindosis zal
zijn gevormd. Daarmee wordt voor de werkzame stof voldaan aan de normen voor
persistentie zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Van de metaboliet mI (CONH2-esfenvaleraat) is geen DT50-waarde
bekend, maar in geen van de veldstudies werd mI in concentraties > 0,01
mg/kg aangetroffen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat mI niet persistent is
en derhalve eveneens voldoet aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in
de Uniforme Beginselen (UB).
CONH2-esfenvaleraat
Uitspoeling
naar het ondiepe grondwater
De
verwachte uitspoeling van esfenvaleraat naar het grondwater wordt in de eerste
tier berekend met FOCUSPEARL met het FOCUS Kremsmünster scenario met behulp van
de onderstaande invoerwaarden. Er is geen experimentele Kom-waarde
geleverd. In het Assessment Report wordt een op basis van HPLC berekende log Koc-waarde
gegeven van 5,8 (95% conf. int.: 5,3 – 6,6). Op basis van de laagste waarde
wordt een Kom aangenomen van 117400 L/kg). De meest kritische toepassing op lelies is doorgerekend, waarbij
alle
20 toepassingen op één tijdstip zijn geconcentreerd.
FOCUSPEARL
DT50
voor afbraaksnelheid in grond bij 20 °C:
·
53 d.
Kom:
·
117400 L/kg.
Overige
instellingen:
Verzadigde
dampspanning: 1,17 · 10-9 Pa (20 °C).
Oplosbaarheid
in water: 0,001 mg/L (20 °C).
Molaire massa: 419,9 g/mol.
Scenario:
Kremsmünster/onions.
Toepassingstijdstip:
1 juli.
Dosering
op de bodem: 0,06 kg w.s./ha (70% interceptie).
Overige parameters: standaard
instelling FOCUSPEARL.
Op basis van de berekeningen met het
FOCUSPEARL-model geldt voor esfenvaleraat
de volgende verwachting voor de 80-percentiel grondwaterconcentratie in het
ondiepe grondwater: < 0,001 mg/L.
De norm
voor uitspoeling naar het grondwater, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen
(UB) is 0,1 mg/L. Deze norm wordt niet overschreden. Tevens
wordt de trigger voor grondwaterbeschermingsgebieden (0,01 µg/L) niet
overschreden. Derhalve wordt voor esfenvaleraat voldaan aan de norm voor
uitspoeling naar het ondiepe grondwater zoals opgenomen in de UB.
Uit berekeningen met PCKOCWIN (EPIWIN Suite) blijkt dat de
Kom van mI nagenoeg gelijk is aan die van esfenvaleraat. Voor mI kan
hetzelfde uitspoelingsgedrag als dat van esfenvaleraat worden verwacht. Hiermee
wordt ook voor mI voldaan aan de norm van de UB.
Risico voor
waterorganismen
Het risico voor waterorganismen voor de
verschillende toepassingen van esfenvaleraat wordt ingeschat met behulp van
berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 30 cm
diepte) die ontstaan door overwaaien. Het overwaaipercentage is afhankelijk
van de toepassing. Er is een eerste tier beoordeling uitgevoerd voor de
beslissing op bezwaar in C-108.5a.1 uitgaande van de DT50-waarden
uit de eindpuntenlijst. Hieruit bleken diverse overschrijdingen van de norm op
te treden. Derhalve is overgegaan op een higher tier beoordeling. Deze wordt in
de volgende paragraaf behandeld.
De concentratie in het oppervlaktewater wordt
getoetst aan de normen voor waterorganismen gebaseerd op mesocosmosstudies. Voor
toepassingen met een maximale frequentie van 2 is de norm 0,08 µg/L; voor
toepassingen met een hogere frequentie is de norm 0,01 µg/L.
Deze waarden zijn afgeleid op basis van de
nominale initiële concentraties van de mesocosmosstudies. Derhalve dient de
Predicted Initial Environmental Concentration (PIEC) te worden getoetst aan
deze norm.
De concentraties in
oppervlaktewater zijn berekend met het model TOXSWA. De invoer parameters zijn
als volgt tot stand gekomen.
Omzettingssnelheid
esfenvaleraat
Er is recent een pond-studie omtrent het gedrag van
esfenvaleraat beschikbaar gekomen voor het CTB [Samsoe-Petersen et al. (2001), Fate and effects of
esfenvaleraat in agricultural ponds, Environmental Toxicology and Chemistry 20:
1570-1578]. Hierin is tevens een DT50 in het sediment
bepaald. Conform bijlage VI van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen
bestrijdingsmiddelen 2000 (Rumb 2000) kan de berekende
blootstellingsconcentratie bijgesteld worden aan de hand van aanvullend
onderzoek aangaande de lotgevallen van de werkzame stof in representatieve
aquatische (model)ecosystemen.
Gezien het feit dat de DT50-waarden afkomstig
uit de pondstudie dissipatiewaarden betreffen en geen afbraakwaarden, kunnen
deze waarden niet direct als invoer voor TOXSWA dienen. In TOXSWA dienen
uitsluitend afbraak DT50-waarden ingevoerd te worden. Daarnaast
komen de dimensies van de pond uit het experiment niet overeen met het
Nederlandse standaardscenario. In het Alterra rapport Estimating transformation rates of pesticides, to be used in the TOXSWA
model, from water-sediment studies is een methode beschikbaar om aquatische
(model)ecosystemen te simuleren en hieruit de juiste invoerparameters voor de
TOXSWA berekening te genereren. De gehanteerde procedure is in dit rapport voor
water-sediment studies beschreven. De procedure is echter identiek voor andere
aquatische (model)ecosystemen.
Voor de pond-studie heeft een dergelijke parametrisatie
plaatsgevonden. Naast het reeds genoemde artikel is tevens het artikel van
Bügel Mogensen and Stuer-Lauridsen (1996) gebruikt waarin hetzelfde experiment
is beschreven.
Een korte beschrijving van de parametrisatie is hieronder
in het Engels weergegeven:
Estimation of compound properties of esfenvalerate with the aid of
the pond study of Samsoe-Petersen et al (2001)
The
description of the studied system in Samsoe-Petersen et al. (2001) and Bügel
Mogensen and Stuer-Lauridsen (1996), both reporting on the same experiment, is
not complete. Therefore lacking data on e.g. exact water depth, mass of
macroflora present and sediment properties like bulk density, porosity and
organic matter content had to be estimated by expert judgement.
The
TOXSWA model (TOXic substances in Surface WAter), version 1.2, was used in the
calculations. Main limitations of this model with respect to the pond study
are:
§
The
water column is assumed to be ideally mixed over depth
§
No
surface micro layer can be simulated
§
Sorption
to suspended solids, macrophytes and sediment is described as an equilibrium
process, therefore the model cannot describe time-dependent sorption during
e.g. the first 24 h after application
No
site-specific compound properties were available. For less important properties
(e.g. transformation in sediment, vapour pressure, solubility) values from the
Monograph of esfenvalerate were used. Next, the three most important properties
were estimated by comparing measured concentrations with concentrations
calculated by TOXSWA 1.2.
Results
The fate
of esfenvalerate in the pond of Samsoe-Petersen et al. (2001) is described best
by assuming the following values for the physico-chemical properties mentioned
below:
Kmp (sorption to macrophytes) :
20000 L/kg
DT50 in water column :
1 d
Kom (sorption to sediment and susp.solids) :
30000 L/kg
DT50 in sediment :
67 d
Note that
the value of Kom is of minor importance for the
correct estimation of the exposure concentration in the water column. It does
have importance for the correct estimation of the exposure concentration in the
sediment.
Conclusion and
recommendation
The use
of (semi-)field experiments in small surface waters leads to an improved
description of the behaviour of esfenvalerate in natural, small surface waters,
that can be used to calculate exposure concentrations in higher tier risk
assessments.
Het CTB kan akkoord gaan met de gehanteerde procedure. De
uitkomsten zijn derhalve gehanteerd voor een aanpassing van de risicoschatting.
De concentraties in het oppervlaktewater zijn
berekend m.b.v. het model TOXSWA,
waarbij voor de werkzame stof de volgende gegevens worden ingevoerd:
TOXSWA: DT50 voor
afbraaksnelheid in water bij 20 °C:
1 dag DT50 voor
afbraaksnelheid in sediment bij 20 °C: 67 dagen Kom voor zwevend
organische stof: 30000 L/kg Kom voor sediment:
30000 L/kg Verzadigde dampspanning: 1,17 ´ 10-9
Pa (20 °C) Oplosbaarheid in water: 1 ´ 10-6
g/L (temperatuur afhankelijk) Molecuulmassa: 419,9 g/mol Overige parameters:
standaardinstelling TOXSWA |
Dit heeft geresulteerd
in de concentraties opgenomen in tabel M.2. In deze tabel is tevens de
normoverschrijding weergegeven.
Tabel M.2:
Overzicht berekende concentraties
esfenvaleraat in oppervlaktewater*
Toepassing |
Max. dosering [kg w.s./ha] |
Max freq. |
Int. [d] |
Emissie [%] |
PIEC [mg/L] |
Norm [µg/L] |
PIEC/norm |
1a) koolsoorten (v.g.)** |
0,005 |
6 |
7 |
0,5 |
0,00977 |
0,01 |
0,977 |
1b) koolsoorten (o.g.) |
0,005 |
6 |
7 |
0,1 |
0,00977 |
0,01 |
0,977 |
2) erwten/veldbonen/stamslabonen (v.g.)** |
0,005 |
6 |
7 |
0,5 |
0,00977 |
0,01 |
0,977 |
3) aardappelen (Coloradokever, v.g.) |
0,005 |
8 |
7 |
0,5 |
0,00985 |
0,01 |
0,985 |
4) aardappel/pootaardappel (bladluizen, v.g.)** |
0,005 |
5 |
14 |
0,5 |
0,0091 |
0,01 |
0,91 |
4) pootaardappel (Yn-virus) (v.g.)** |
0,005 |
12 |
7 |
0,5 |
0,00993 |
0,01 |
0,993 |
6) granen (v.g.) |
0,005 |
2 |
n.v.t. |
1 |
0,018 |
0,08 |
0,23 |
7) suikerbieten/voederbieten (v.g.)** |
0,01125 |
2 |
7 |
0,5 |
0,021 |
0,08 |
0,26 |
8) graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden (v.g.) |
0,0075 |
1 |
n.v.t. |
1 |
0,027 |
0,08 |
0,34 |
9a) bloembollen: gladiool (v.g.)*** |
0,01 |
10 |
7 |
0,2 |
0,0078 |
0,01 |
0,78 |
9b) bloembollen: gladiool (o.g.) |
0,01 |
10 |
7 |
0,1 |
0,0039 |
0,01 |
0,73 |
10a) bloembollen: hyacint, iris, tulp (v.g.)*** |
0,01 |
7 |
7 |
0,2 |
0,0078 |
0,01 |
0,78 |
10b) bloembollen: hyacint, iris, tulp (o.g.) |
0,01 |
7 |
7 |
0,1 |
0,0039 |
0,01 |
0,39 |
11a) bloembollen: lelie (v.g.)*** |
0,01 |
20 |
7 |
0,2 |
0,0078 |
0,01 |
0,78 |
11b) bloembollen: lelie (o.g.) |
0,01 |
20 |
7 |
0,1 |
0,0039 |
0,01 |
0,39 |
12) bloemisterijgewassen (o.g.) |
0,025 |
2 |
7 |
0,1 |
0,009 |
0,08 |
0,11 |
* Het voorjaarsscenario, berekend volgens TOXSWA op basis
van maximale dosering en maximale frequentie.
** Indien gebruik gemaakt wordt van spuitkop met
drifreductieklasse minimaal 75%.
*** Indien gebruik gemaakt wordt van spuitkop met
drifreductieklasse minimaal 90%.
Op grond van de berekende PIEC-concentraties in het
oppervlaktewater uit tabel M.2 blijkt dat alle onderhavige toepassingen met
inbegrip van de driftreducerende maatregelen voldoen aan de norm voor
toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Wat betreft de metabolieten CPIA en PBacid kan gesteld
worden dat deze zijn meegenomen in de mesocosmosstudie en in de norm
verdisconteerd zijn. Voor de metabolieten wordt voldaan aan de norm voor
waterorganismen zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Drinkwatercriterium
Uit de uitspraak
van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 augustus 2005 (Awb
04/37) volgt dat het Ctb bij een toelating, op grond van de wetenschappelijke
en technische kennis, aan de hand van de ingediende gegevens bij de aanvraag,
ook aan het drinkwatercriterium ten aanzien van voor drinkwater bestemd
oppervlaktewater moet toetsen om vast te stellen of het middel geen voor het
milieu onaanvaardbaar effect heeft. Op dit punt is geen rekenmodel beschikbaar.
Mogelijk beschikbare gegevens kunnen hierdoor niet adequaat worden verwerkt.
Het is derhalve niet mogelijk te komen tot een wetenschappelijk verantwoorde
vaststelling van een verwachting omtrent dit criterium. Het Ctb heeft niet het
instrumentarium meegekregen om het oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt
gewonnen aan de drinkwaternorm te toetsen. Om evenwel tegemoet te komen aan de
uitspraak - waaruit is op te maken dat het Ctb zich dient in te spannen om te
komen tot een oordeel over dit punt -
en als overgangsperiode, ter voorkoming dat geen enkele toelating meer kan
worden afgegeven in de periode dat een model wordt ontwikkeld en gegevens
gegenereerd moeten worden voor de toelatingsaanvraag, heeft het Ctb bezien of het
onderhavige middel en de werkzame stof aanleiding zou kunnen zijn voor zorg
omtrent het drinkwatercriterium. Uit de algemene wetenschappelijke kennis die
het Ctb heeft achterhaald over het middel en de werkzame stof is het Ctb van
oordeel dat er in dit geval geen concrete aanwijzingen zijn voor zorg omtrent
de gevolgen van dit middel bij gebruik conform het gebruiksvoorschrift voor
oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt gewonnen. In het licht van deze
benadering verwacht het Ctb geen overschrijding van de drinkwaternorm. Er wordt
voldaan aan de norm voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van
drinkwater zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling
voor sedimentorganismen
Het risico van esfenvaleraat en zijn metabolieten voor sediment
organismen is vervat in de norm afgeleid uit de mesocosmosstudie. Deze norm
bedraagt 0,08 µg/L voor toepassingen tot 2 x en 0,01 voor meer toepassingen.
Uit tabel M.2 blijkt dat de norm voor geen van de
toepassingen wordt overschreden.
Risicobeoordeling
voor bioconcentratie
Voor
esfenvaleraat is een BCF in vis bepaald van 2850-3650 L/kg. Aangezien
esfenvaleraat niet Ready Biodegradable is wordt hiermee in eerste instantie
niet voldaan aan de norm voor bioconcentratie zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen
(UB). Derhalve dient door middel van een adequate risico-evaluatie te
worden aangetoond, dat zich geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten
voordoen voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van
waterecosystemen na toepassing van het middel volgens de voorgestelde
gebruiksaanwijzing. Aangezien bij de beoordeling van het risico voor
doorvergiftiging bij vogels en zoogdieren via vissen blijkt dat dit risico voor
alle toepassingen gering is wordt voldaan aan de norm voor bioconcentratie
zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Risicobeoordeling voor terrestrische organismen
Risicobeoordeling voor vogels
Vogels kunnen worden blootgesteld aan esfenvaleraat
via voedsel (bespoten insecten, bladeren, zover het geen toepassingen onder
glas betreft), drinkwater en ten gevolge van doorvergiftiging.
Voedsel en
drinkwater
De concentratie
in het voedsel van een vogel is berekend conform Luttik (2001). De acute norm
voor vogels wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dit
betekent dat de acute norm voor de PIEC gesteld wordt op 0,1 maal de LD50-waarde.
Uitgegaan wordt van een LD50-waarde van 1312 mg/kg lichaamsgewicht.
De acute norm bedraagt dan 131,2 mg/kg lichaamsgewicht. Toetsing vindt
plaats met een kleine vogel van 10 g met een DFI van 2,9 g/d en een DWI van 3,0
g/d. De norm voor de doelsoort is 1,312 mg.
Tabel M.3
vermeldt de concentraties in voedsel en drinkwater en de normoverschrijding
voor de toepassing met het hoogste residu.
Tabel M.3
Overzicht concentraties esfenvaleraat in
voedsel en drinkwater en normoverschrijding vogels
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
RUD** |
PIEC |
Normoverschrijding |
||
|
|
|
Water [µg/L]* |
Voedsel [mg/kg] |
Water |
Voedsel |
Bloembollen (v.g.) |
3 x 0,01 |
25 |
0,0078 |
0,75 |
< 0,001 |
0,002 |
Graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden
(v.g.) |
0,0075 |
62 |
0,027 |
0,465 |
- |
0,001*** |
*Berekend volgens TOXSWA; ** Residue per unit dose
(mg/kg); *** Beoordeeld met gans als doelsoort (3 kg, DFI 900 g).
Wanneer bovenstaande gegevens in ogenschouw worden
genomen blijkt dat voor alle toepassingen van het onderhavige middel een gering
acuut risico voor vogels verwacht kan worden bij het foerageren en het drinken
van oppervlaktewater. Hiermee voldoen deze toepassingen aan de acute norm voor
vogels zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
De beoordeling
van het chronische risico vindt plaats op basis van de Uniforme Beginselen. De
chronische norm is 0,2 x de NOEC. De chronische norm is dus 0,2 x 25 = 5 mg/kg
voer. Het chronische risico voor vogels als gevolg van blootstelling door
voedsel wordt in eerste instantie bepaald door de concentratie in het voedsel
-PIEC(voer)- te toetsen aan de chronische norm voor vogels. Wordt de norm voor
vogels overschreden dan wordt de beoordeling verfijnd door toetsing van de
gemiddelde concentratie in het voedsel gedurende een langere tijd -PEC (voer,
lang)- aan de chronische norm voor vogels.
In tabel M.4
worden de PIEC en de normoverschrijding aangegeven.
Tabel M.4
Overzicht chronische dagelijkse opname
werkzame stof en normoverschrijding vogels
Toepassing |
PIEC voedsel [mg/kg] |
Normoverschrijding |
Bloembollen (v.g.) |
0,75 |
0,15 |
Wanneer bovenstaand gegeven in ogenschouw wordt
genomen blijkt dat voor vogels een gering chronisch risico verwacht kan worden
bij het foerageren. Hiermee voldoen alle toepassingen aan de chronische norm
voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme
Beginselen (UB).
Doorvergiftiging
Uitgaande
van een gemiddelde BCF voor vissen van 3650 L/kg en een maximale PEC-28 d van
0,027 µg/L (0,000027 mg/L) in water
wordt een concentratie in vissen van 0,099 mg/kg berekend. De norm voor vogels
die vis eten bedraagt 5 mg/kg voer. De normoverschrijding is 0,020. Het
risico voor vogels als gevolg van het eten van vissen wordt klein geacht.
Uitgaande van
een Kom van 117400 L/kg en een log Kow van 6,24 wordt met USES 2.0 een BCF voor
regenwormen geschat van 13,4 kg/kg. De concentratie in wormen is dan de PIEC
grond (0,055 mg/kg) x BCFworm = 0,737 mg/kg. De normoverschrijding
is 0,15. Het risico voor vogels als gevolg van het eten van wormen is gering.
Hiermee wordt voldaan aan de norm voor doorvergiftiging van vogels zoals
opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor zoogdieren
Zoogdieren kunnen worden blootgesteld aan
esfenvaleraat via voedsel (bespoten insecten, bladeren, zover het geen
toepassingen onder glas betreft), drinkwater en ten gevolge van
doorvergiftiging.
Voedsel en
drinkwater
De concentratie
in het voedsel van een zoogdier is berekend conform Luttik (2001). De acute
norm voor zoogdieren wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen
(UB). Dit betekent dat de norm voor de PIEC gesteld wordt op 0,1 maal de LD50-waarde.
Uitgegaan wordt van een LD50-waarde van 7,9 mg/kg lichaamsgewicht.
De norm bedraagt dan 0,79 mg/kg lichaamsgewicht. Toetsing vindt plaats met een
klein zoogdier van 6 g met een DFI van 1,0 g/d en een DWI van
1,8 g/d. De norm voor de doelsoort bedraagt 0,00474 mg.
Tabel M.5 vermeldt de concentraties in voedsel en drinkwater en de
normoverschrijding voor de toepassing met de hoogste concentratie.
Tabel M.5
Overzicht concentraties werkzame stof in
voedsel en drinkwater en normoverschrijding zoogdieren
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
RUD** |
PIEC |
Normoverschrijding |
||
|
|
|
Water [µg/L]* |
Voedsel [mg/kg] |
Water |
Voedsel |
Bloembollen (v.g.) |
3 x 0,01 |
25 |
0,0078 |
0,75 |
<0,001 |
0,16 |
Graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden
(v.g.) |
0,0075 |
62 |
0,027 |
0,465 |
- |
0,25*** |
* Berekend volgens TOXSWA; ** Residue per unit dose
(mg/kg); *** Beoordeeld met konijn als doelsoort (1,2 kg, DFI 500 g).
Wanneer bovenstaande gegevens in ogenschouw worden
genomen blijkt dat voor alle toepassingen van het onderhavige middel een gering
acuut risico voor zoogdieren verwacht kan worden bij het foerageren en het
drinken van oppervlaktewater. Hiermee voldoen de toepassingen aan de acute norm
voor zoogdieren zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen (UB).
De beoordeling
van het chronische risico vindt plaats op basis van de Uniforme Beginselen.
Voor de chronische norm wordt afgeweken van de eindpuntenlijst die slechts een
short-term LD50 vermeldt. De chronische norm wordt gebaseerd op
de 2-generatie reproductie studie: NOAEL =
2 mg/kg lg/d = 30 mg/kg voer. De chronische norm is 0,2 x de NOAEL voor
de rat. De chronische norm is dus 0,2 x 30 =
6 mg/kg voer. Het chronische risico voor zoogdieren als gevolg van
blootstelling door voedsel wordt in eerste instantie bepaald door de
concentratie in het voedsel -PIEC(voer)- te toetsen aan de chronische norm voor
zoogdieren. Wordt de norm voor zoogdieren overschreden dan wordt de beoordeling
verfijnd door toetsing van de gemiddelde concentratie in het voedsel gedurende
een langere tijd -PEC (voer, lang)- aan de chronische norm voor zoogdieren.
In tabel M.6
worden de PIEC en de normoverschrijding aangegeven.
Tabel M.6
Overzicht chronische dagelijkse opname
werkzame stof en normoverschrijding zoogdieren
Toepassing |
PIEC voedsel [mg/kg] |
Normoverschrijding |
Bloembollen (v.g.) |
0,75 |
0,125 |
Wanneer bovenstaand gegeven in ogenschouw wordt
genomen blijkt dat voor zoogdieren een gering chronisch risico verwacht kan
worden bij het foerageren. Hiermee voldoen de toepassingen aan de chronische
norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen (UB).
Doorvergiftiging
Uitgaande
van een gemiddelde BCF voor vissen van 3650 L/kg en een maximale PEC-28 d van
0,027 µg/L (0,000027 mg/L) in water wordt een concentratie in vissen van 0,099
mg/kg berekend. De norm voor zoogdieren die vis eten bedraagt 6 mg/kg voer. De
normoverschrijding is 0,017. Het risico voor zoogdieren als gevolg van het eten
van vissen wordt klein geacht.
Uitgaande van
een Kom van 117400 L/kg en een log Kow van 6,24 wordt met USES 2.0 een BCF voor
regenwormen geschat van 13,4 kg/kg. De concentratie in wormen is dan de PIEC
grond (0,055 mg/kg) x BCFworm = 0,737 mg/kg. De normoverschrijding
is 0,12. Het risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van wormen is
gering. Hiermee wordt voldaan aan de norm voor doorvergiftiging van zoogdieren
zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor bijen en hommels
Op
grond van de verhouding tussen de hoogste dosering (25 g w.s./ha) en de acuut
orale toxiciteit (0,06 mg w.s./bij), welke 417
bedraagt en hiermee ³ 50 en < 2500, is er
sprake van een risico voor bijen.
Uit kooiproeven, tunnelproeven en veldexperimenten blijkt
dat doseringen van 30 g w.s./ha (tot 4
toepassingen) geen onacceptabel risico voor bijen opleveren. Hiermee voldoen de
huidige toepassingen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de
Uniforme Beginselen (UB).
Risicobeoordeling voor
niet-doelwit arthropoden
Standaardorganismen.
In extended laboratory onderzoek is het effect van SUMICIDIN SUPER op Typhlodromus
pyri 46% bij een dosering van 0,047
kg w.s./ha en 59% bij een dosering van 0,084 kg w.s./ha. Volgens het Guidance
document on Terrestrial Ecotoxicology zijn letale en subletale effecten,
verkregen in extended laboratory onderzoek, acceptabel indien deze lager zijn
dan 50%. De totale dosering van SUMICIDIN SUPER in de huidige toepassingen
dient dus £
0,047 kg w.s./ha te zijn. Bij de toepassing in pootaardappel (Yn-virus),
bloembollen en bloemisterijgewassen wordt een risico verwacht. Voor de overige
toepassingen is het risico gering. Er is een veldstudie geleverd in een
boomgaard. Bij relevante doseringen van
0,0075 -0,015 kg w.s./ha, 3 toepassingen met 14 d interval werd 22-43% reductie
van de hoeveelheid mijten gevonden. Tevens werden schadelijke effecten gevonden
op bladluispredatoren en parasitoïden. Er was herstel 30 dagen na de laatste
behandeling. Hieruit blijkt dat het middel schadelijk kan zijn voor roofmijten
en parasitoïden. In zomergraan was het effect van 0,015 kg w.s./ha (2 x) op
Aphidiinae kortdurend en er trad herstel op na 3 weken. Er dient een
waarschuwingszin op het etiket opgenomen te worden: “Het middel is
gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling”.
Teeltrelevante organismen. Het middel is weinig
schadelijk voor Chrysoperla carnea: 10% schadelijk effect bij 0,0125 kg
w.s./ha.
Bodemkruipers. Het middel heeft zeer weinig effect
op Poecilus cupreus. In een veldproef in graan werden geen effecten
gevonden op Carabidae en Staphylinidae kevers. Het effect op Lycosiidae spinnen
was kortdurend en er trad herstel op na 3 weken.
Risicobeoordeling voor
regenwormen
De normen voor regenwormen worden gebaseerd op de normen
uit de Uniforme Beginselen (UB). Dit betekent dat de acute norm voor de PIEC
gesteld wordt op 0,1 maal de LC50. De norm bedraagt 0,53 mg/kg op
basis van de naar 5% organische stof genormaliseerde 14-dagen LC50 (5,3
mg w.s./kg). In tabel M.7 zijn de concentratie in de bodem en de
normoverschrijdingen voor de werkzame stof aangegeven. Er is rekening gehouden
met omzetting tussen de toepassingen, waarbij een DT50 van 53 d is
aangehouden
Tabel M.7 Overzicht concentraties in bodem en normoverschrijding
Toepassing |
Dosering [kg w.s./ha] |
Freq. |
Interval [dag] |
Fractie op bodem |
PIEC bodem [mg/kg] |
Norm-overschrijding |
koolsoorten |
0,005 |
6 |
7 |
0,2 |
0,0069 |
0,013 |
erwten/veldbonen/ stamslabonen |
0,005 |
6 |
7 |
0,2 |
0,0069 |
0,013 |
aardappel (coloradokever) |
0,005 |
8 |
7 |
0,1 |
0,0042 |
0,0079 |
aardappel/ pootaardappel (bladluis) |
0,005 |
5 |
14 |
0,1 |
0,0026 |
0,0049 |
pootaardappel (Yn-virus) |
0,005 |
12 |
7 |
0,1 |
0,0054 |
0,0102 |
granen |
0,005 |
2 |
7 |
0,1 |
0,0014 |
0,0026 |
suikerbieten/voederbieten |
0,01125 |
2 |
7 |
0,1 |
0,0031 |
0,0058 |
graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden |
0,0075 |
1 |
n.v.t. |
0,5 |
0,0054 |
0,0102 |
bloembollen: gladiool |
0,01 |
10 |
7 |
0,4 |
0,039 |
0,0736 |
bloembollen: hyacint, iris, tulp |
0,01 |
7 |
7 |
0,4 |
0,031 |
0,0585 |
bloembollen: lelie (v.g.) |
0,01 |
20 |
7 |
0,4 |
0,055 |
0,1038 |
bloemisterijgewassen |
0,025 |
2 |
7 |
0,3 |
0,020 |
0,0377 |
Wanneer
tabel M.7 in ogenschouw wordt genomen blijkt dat alle toepassingen voldoen aan
de acute norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
Voor
de toepassingen in aardappel/pootaardappel (coloradokever en bladluis), granen
en bieten is de PIEC/LC50 < 0,001. Deze toepassingen hoeven niet verder getoetst te worden.
Voor de toepassingen in kool, erwten en bonen,
pootaardappel (Yn-virus), graszaad en graszodenteelt, weiland, sportvelden,
bloembollen en bloemisterijgewassen is
de PIEC/LC50
> 0,001.Tevens is de DT90
(laboratorium en veld) > 100 d. Er dient subletaal onderzoek met regenwormen
geleverd te worden voor deze toepassingen. In oktober 2005 zijn hiervoor
gegevens geleverd en kan er getoetst worden.
De sublethale norm wordt gesteld op 0,2 x NOEC. Er
is een NOEC waarde van 1,1 mg esfenvaleraat / kg grond beschikbaar.
Gecorrigeerd naar 5% organisch materiaal bedraagt de sublethale norm dan 0,11
mg esfenvaleraat/kg grond. Wanneer dit wordt vergeleken met de hoogste PIEC van
0,055 mg w.s./kg voor de toepassing in lelies, bedraagt de normoverschrijding
0,5.
Voor de overige toepassingen is de normoverschrijding lager. Hieruit blijkt dat
alle onderhavige toepassingen van Sumicidin Super voldoen aan de chronische
norm voor regenwormen, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen
In
de geteste gronden zijn bij relevante doseringen met het middel (tot 1,28
kg/ha) geen effecten op de stikstofmineralisatie waargenomen. Tevens werd bij
deze concentratie geen effect op dehydrogenase-activiteit (representatief voor
koolstofmineralisatie) gevonden. Aangezien het reductiepercentage < 25% is
na 100 dagen wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals
opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Beoordeling van het risico voor een RWZI
Aangezien het middel ook in kassen wordt gebruikt,
dient het risico voor actief slib in een RWZI te worden beoordeeld. Er is een
EC50 van > 1000 mg w.s./L beschikbaar. Omdat dit hoger is dan de oplosbaarheid
wordt uitgegaan van een EC50 > 0,01 mg/L. De norm wordt gesteld op 0,01 *
EC50 en bedraagt > 0,1 µg/L.
Op dit moment is er geen geschikt model beschikbaar om de blootstelling
van RWZI bij toepassingen in kassen vast te stellen. Echter, gezien het feit
dat de toxiciteit boven de oplosbaarheid ligt, er geen effecten zijn gevonden
bij 1000 mg w.s./L en er geringe effecten zijn op micro-organismen, wordt er
een gering risico verwacht.
Derhalve wordt er voldaan aan de norm voor actief
slib, zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen.
Etikettering
Voorstel voor classificatie werkzame stof esfenvaleraat (symbolen en
R-zinnen)
(EU-classificatie)
Symbool |
N |
met als onderschrift: Milieugevaarlijk |
R-zinnen: |
50/53 |
Zeer vergiftig voor in het water levende organismen, kan
in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken. |
Voorstel voor classificatie en etikettering formulering
De etikettering kan conform het heretiketteringsbesluit gehandhaafd blijven.
Conclusie met betrekking tot
milieu
Geconcludeerd kan worden dat:
Te leveren gegevens
Geen.
Er dient een waarschuwingszin op het etiket opgenomen te worden: “Het middel is gevaarlijk voor niet-doelwit arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling”.
Conclusie
Bij gebruik
volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift en gebruiksaanwijzing is het middel
Sumicidin Super, op basis van de
werkzame stof esfenvaleraat,
voldoende werkzaam en heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid
van de mens en het milieu (art. 3 van Bestrijdingsmiddelenwet 1962).
Het Wettelijk gebruiksvoorschrift en de Gebruiksaanwijzing
worden als volgt gewijzigd:
De volgende restrictiezin wordt opgenomen in het WG: “Het middel is gevaarlijk voor niet-doelwit
arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling”.
De veiligheidstermijn voor de toepassing in de teelt van
sluitkolen en koolrabi wordt verlengd van 7 naar 10 dagen.
De maximale toepassingsfrequentie voor sluitkolen wordt
gesteld op 3 met een interval van 7-10 dagen. (Koolrabi heeft reeds een
maximale toepassingsfrequentie van 1 maal per seizoen).
De etikettering wordt als volgt vastgesteld:
Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten
worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke
stoffen): xyleen |
|||
Gevaarsymbool: |
Xn |
aanduiding: |
Schadelijk |
|
N |
|
Milieugevaarlijk |
R-zinnen |
10 |
Ontvlambaar |
|
|
20/22 |
Schadelijk bij
inademing en opname door de mond. |
|
|
41 |
Gevaar voor
ernstig oogletsel. |
|
|
43 |
Kan
overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid. |
|
|
50/53 |
Zeer vergiftig
voor in het water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange
termijn schadelijke effecten veroorzaken. |
|
|
65 |
Schadelijk: kan longschade veroorzaken na verslikken |
|
S-zinnen |
21 |
Niet roken tijdens gebruik |
|
|
26 |
Bij aanraking met de ogen onmiddellijk met overvloedig water
afspoelen en deskundig medisch advies inwinnen. |
|
|
36/37/39b |
Draag geschikte beschermende kleding, handschoenen en een
beschermingsmiddel voor het gezicht. |
|
|
42k |
Draag een geschikte adembescherming bij de binnentoepassing. |
|
|
60 |
Deze stof en de verpakking als gevaarlijk afval afvoeren. (Deze
zin hoeft niet te worden vermeld op het etiket indien u deelneemt aan het
verpakkingenconvenant, en op het etiket het STORL-vignet voert, en ingevolge
dit convenant de toepasselijke zin uit de volgende verwijderingszinnen op het
etiket vermeld: 1.
Deze verpakking is bedrijfsafval, mits
deze is schoongespoeld, zoals wettelijk is voorgeschreven. 2.
Deze verpakking is bedrijfsafval, nadat
deze volledig is geleegd. 3.
Deze verpakking dient nadat deze volledig
is geleegd te worden ingeleverd bij een KCA-depot. Informeer bij uw
gemeente.) |
|
|
61 |
Voorkom lozing in het milieu. Vraag om speciale instructies / veiligheidsgegevenskaart. |
|
|
62 |
Bij inslikken niet het braken opwekken: direct een arts
raadplegen en de verpakking of het etiket tonen |
|
Specifieke vermeldingen: DPD-zinnen |
- |
- |
|
Annex IV /V-zinnen |
SPo2 |
Was alle beschermende kleding na gebruik |
|
Kinderveilige sluiting verplicht? |
nvt |
||
Voelbare gevaarsaanduiding verplicht? |
nvt |
Besluit
·
Het College besluit de aanvraag tot herregistratie
van het middel Sumicidin Super, ·
Als expiratiedatum wordt 31 juli 2011 vastgesteld (=
einddatum esfenvaleraat) ·
De etikettering wordt als volgt vastgesteld:
·
In het Wettelijk Gebruiksvoorschrift wordt de
volgende zin opgenomen: “Het middel is gevaarlijk voor niet-doelwit
arthropoden. Vermijd onnodige blootstelling.” ·
In het Wettelijk Gebruiksvoorschrift wordt de
veiligheidstermijn voor de toepassing in de teelt van sluitkolen en koolrabi
verlengd van 7 naar 10 dagen. ·
De Gebruiksaanwijzing
wordt als volgt aangepast: De maximale
toepassingsfrequentie voor sluitkolen wordt gesteld op 3 met een interval van
7-10 dagen. |
HET
COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,
(voorzitter)