Het besluit tot toelating van het middel GLYFALL onder nr.11676 N d.d. 6 maart 1996 wordt gerectificeerd. Het betreft een correctie van enige onvolkomenheden in bijlagen I en II.
De bijlagen I en II van bovengenoemd besluit, laatstelijk gewijzigd bij besluit van
23 juni 2000 worden met ingang van datum dezes vervangen door bijlagen I en II dezes.
Aan:
HERMOO BELGIUM N.V.
ZEPPERENWEG 257
B-3800 SINT TRUIDEN
BELGIE
HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
RECTIFICATIE
BIJLAGE I bij het wijzigingsbesluit van het middel GLYFALL,
Toegestaan is uitsluitend het gebruik als:
a. onkruidbestrijdingsmiddel
- op tijdelijk onbeteeld land, alsmede op akkerranden;
- voor de opkomst van uien, bieten, aardappelen en bloembollen;
- in de teelt van bieten en mais ter bestrijding van aardappelopslag slechts met gebruik-
making van speciaal voor dit doel ontwikkelde apparatuur;
- in de teelt van graangewassen en droog te oogsten erwten en bonen, mits toegepast
kort voor de oogst op een afgerijpt gewas;
- in de teelt van fabrieks- en consumptie-aardappelen, mits toegepast wanneer het loof
volledig is afgestorven;
- in weilanden, waarin geen vee aanwezig is, ten behoeve van doorzaai of herinzaai, dan
wel inzaai of planten van een ander gewas, alsmede voor pleksgewijze bestrijding van
bentpollen;
- in de fruitteelt onder appel- en perebomen;
- in de teelt van asperges;
- in de meerjarige teelt van narcissen;
- in de teelt van kerstsparren;
- in de bosbouw tegen Amerikaanse Vogelkers (Prunus serotina); mits niet op vrucht-
dragende bomen en struiken wordt gespoten en geen bramen en/of bosbessen worden
geraakt;
- in de teelt van land- en tuinbouwgewassen en in weg- en plantsoenbeplanting met
behulp van "onkruidbestrijkers", mits de toepassing zodanig plaatsvindt dat het gewenst gewas niet wordt geraakt met het middel, de apparatuur niet druipt en de vloeistof niet
van de behandelde onkruiden afloopt;
- voor pleksgewijze toepassing in land- en tuinbouwgewassen, grasland en in openbaar
groen;
- onder vangrails, rondom verkeersborden en wegbebakeningen, alsmede op de grens-
strook met een breedte van max. 25 cm tussen wegen of paden en de daarlangs
liggende bermen;
- op droge slootbodems, mits niet toegepast voor 15 juli.
b. bestrijdingsmiddel voor het doden van:
- gras, rogge of gerst als dekvrucht op stuifgevoelige gronden in de bloembollenteelt
en de akkerbouw;
- als groenbemester geteelde gewassen;
- gewassen uit fytosanitaire overwegingen op aanwijzing van de direkteur van de
Plantenziektenkundige Dienst.
c. middel voor behandeling van stobben van afgezette bomen en struiken
Veiligheidstermijn
In afgerijpte graangewassen en droog te oogsten erwten en bonen mag de toepassing
niet later dan 7 dagen voor de oogst plaatsvinden. In de overige consumptiegewassen, behalve asperges en aardappelen, waarvoor geen veiligheidstermijn geldt, mag de toepassing niet later dan 4 weken voor de oogst plaatsvinden.
B.
GEBRUIKSAANWIJZING
Het middel is een niet-selectief bladherbicide met systemische werking. Het middel heeft geen werking via de grond. Het werkt tegen éénjarige en overblijvende grasachtige en tweezaadlobbige onkruiden zoals: kweekgras, riet, fioringras, aardappelopslag, klein hoefblad, akkerdistel, akkermunt, veenwortel, knolcyperus, kleefkruid, muur, varkensgras e.a. Minder gevoelig zijn: paardestaart, klaver en wikkesoorten en moerasandoorn.
Mossen worden niet bestreden.
De onkruiden worden zowel in een jong als in een ouder stadium bestreden.
De werking is het beste als de onkruiden voldoende blad hebben ontwikkeld en niet zijn beschadigd door ziekten en plagen. De toepassing heeft het beste resultaat tijdens niet te warm, bewolkt weer met een hoge luchtvochtigheid.
Het middel dient niet te worden toegepast als er kans is op aanhoudende vorst of als er binnen 4 à 6 uur na de toepassing kans bestaat op regen.
Tijdens de toepassing van het middel dienen gewas en onkruid bij voorkeur droog te zijn.
Het middel kan in zeer geringe hoeveelheden al schade doen aan te sparen gewassen, de toepassing dient daarom zeer zorgvuldig te geschieden.
Gebruik in dit verband een middelmatige of grove druppelgrootte.
Dosering
Tegen éénjarige onkruiden: 2-4 l/ha
Tegen overblijvende grassen: 3-4 l/ha
Tegen overblijvende tweezaadlobbige onkruiden: 4-6 l/ha
Bij pleksgewijze toepassing: 2% spuitconcentratie (20 ml in 1 liter water)
Overige selectieve toepassingen: zie het betreffende toepassingsgebied.
Watervolume
200-400 liter per ha is aan te bevelen (code 2M-4G). Lagere watervolumes kunnen worden gebruikt, als de spuitapparatuur hiervoor geschikt is.
Bereiding spuitvloeistof
- De tank half vullen vullen met water, de roerinrichting starten, de juiste hoeveelheid
middel toevoegen, en al roerend de tank verder vullen.
- Om schuimvorming te voorkomen de vulslang beneden het vloeistofniveau houden.
Belangrijk
- Vorstvrij opslaan.
- De spuitvloeistof niet opslaan of laten overstaan in gegalvaniseerde of metalen tanks,
omdat daardoor een zeer brandbaar gas kan ontstaan (niet roken!).
- Alleen mengen met middelen vermeld in de gebruiksaanwijzing.
- De spuit voor en na gebruik onmiddellijk grondig schoonmaken.
- Voorkom drift, spuit met lage druk, houd rekening met de windrichting.
Toepassingen
Tijdelijk onbeteeld land
Stoppel, braakliggend bloembollenland en terreinen die bestemd zijn voor beplantingen, alsmede op de ploegvoor.
Grondbewerking:
- bij bestrijding van vnl. éénjarigen 1-2 dagen na toepassing;
- bij vnl. overblijvende onkruiden 1 week na toepassing.
Zaaien en planten:
- Na grondbewerking kan onmiddellijk worden gezaaid of geplant.
Opmerking:
Bij toevoeging van voor dit doel toegelaten additieven kan de GLYFALL-dosering verlaagd worden, doch een minimum is vereist;
tegen kweek: 3 l/ha
tegen overblijvende tweezaadlobbigen: 4 l/ha.
Akkerranden
Toepassing: gedurende het gehele groeiseizoen. Niet spuiten op sloottaluds en het gewas
niet raken.
Voor opkomst van uien, bieten, aardappelen en bloembollen
Tegen reeds bovenstaande onkruiden.
Opmerking: Niet later toepassen dan enkele dagen voor de opkomst van
genoemde gewassen. De grond mag nog niet breken.
Aardappelopslag bestrijding in de teelt van bieten en mais
Concentratie: 1%
Toepassing: Als de aardappelopslagplanten voldoende bladmassa hebben voor opname. De mais mag niet meer dan 6 blaadjes hebben en de bieten mogen niet meer dan 8 bladeren hebben. Uitsluitend toepassen in een droog gewas.
Toepassingsapparatuur: Alleen toepassen met een speciaal voor dit doel ontwikkelde apparatuur die het gewas volledig afschermt.
Kort voor de oogst in afgerijpte graangewassen en droog te oogsten erwten en bonen
Toepassing:
Granen: de behandeling uitvoeren wanneer het graangewas geheel is afgerijpt:
- vlagblad geheel om de stengel geplooid;
- graankorel deegrijp en minder dan 30% vocht bevat;
- het stro geheel geel is doch de knopen nog groen-geel zijn.
Erwten en bonen (veldbonen en stambonen):
De behandeling uitvoeren op een afgerijpt gewas wanneer de zaden minder dan 30% vocht bevatten.
Veiligheidstermijn: tussen bespuiting en oogst tenminste 7 dagen aanhouden.
Opmerkingen:
1. Het behandelde graanstro kan gebruikt worden voor alle doeleinden.
2. Het behandelde erwten en bonenstro kan vervoederd worden.
3. Grondbewerking, na verwijderen/hakselen van stro, kan onmiddellijk uitgevoerd worden.
4. Alle gewassen kunnen direct ingezaaid worden.
In fabrieks- en consumptie-aardappelen na volledig afsterven van het loof
Toepassing: als het loof van de aardappelen is doodgespoten of van nature volledig afgestorven is.
Opmerking: Om het middel voldoende gelegenheid te geven in te werken op de onkruiden, dient niet later dan 1 week voor de oogst te worden gespoten.
Doodspuiten van stuifdek rogge, gerst of gras
Rogge, gerst of gras in het najaar gezaaid op stuifgevoelige grond in de bloembollenteelt of akkerbouw sterft na behandeling langzaam af, waardoor de bodembeschermende functie lang behouden blijft. Overwinterende onkruiden worden tegelijkertijd bestreden.
In de bloembollenteelt dient het dekgewas te worden doodgespoten ruim voor de opkomst van de bloembolgewassen.
In de akkerbouw kan vanaf één week na de bespuiting in de onbewerkte grond worden gezaaid.
Als groenbemester geteelde grassen
Deze toepassing wordt uitgevoerd om bij ondiep onderwerken hergroei in het voorjaar te voorkomen.
Toepassing: circa 1 week voor de grondbewerking.
Diverse gewassen, indien dit uit fytosanitaire overwegingen noodzakelijk wordt geacht.
Dosering: indien volvelds moet worden gespoten: 6-8 l/ha;
bij pleksgewijze toepassing: 2% spuitconcentratie
Grasland
Ter bestrijding van kweekgras en andere ongewenste vegetaties bij graslandvernieuwing. Na maaien of beweiden wachten met spuiten tot het kweekgras weer 10-15 cm lang is, of 4-6 bladeren heeft.
a. Doorzaaien (zonder grondbewerking)
Toepassing:
Bij voorkeur half juli-half september.
1 week na de bespuiting kan zonder grondbewerking met een speciale doorzaaimachine worden gezaaid. Om een goede aanslag van het jonge gras te verkrijgen is het nodig om het bespoten gras af te maaien en te verwijderen. Dit gras mag na 5 dagen afgegraasd of afgemaaid en als kuilvoeder, of als hooi vervoederd worden. Het uitrijden van 25-40 ton runderdrijfmest kort voor het doorzaaien verbetert de opkomst van het nieuw ingezaaide gras.
b. Herinzaaien, inzaaien of planten van een ander gewas
Toepassing:
Herinzaai van grasland bij voorkeur uitvoeren half juli/september.
Na de toepassing 1 week wachten voor een grondbewerking wordt uitgevoerd.
Het afstervende plantenmateriaal moet goed door de grond worden gewerkt alvorens wordt gezaaid of geplant.
In de fruitteelt onder appel- en perebomen
Toepassingstijdstip:
Na de bloei van de bomen tot uiterlijk 1 juli, alleen pleksgewijs toepassen.
Opmerkingen:
- Bladeren, takken, onverhoute bast, alsook stoot- en snoeiwonden van de bomen niet met de spuitvloeistof raken, omdat anders ersntige schade kan optreden.
- Wortelopslag mag wel worden geraakt.
In asperges
Toepassingstijdstip:
Voor, tijdens en na de periode van steken, mits het gewas nog niet is opgekomen. De grond mag ook nog niet breken.
2-jarige teelt van narcissen
Alleen toepassen als het loof volledig is afgestorven en voordat nieuwe uitloop begint. Het beste tijdstip ligt tussen half augustus en half september.
In kerstsparren
Volvelds over het gewas toe te passen in tenminste 2 jaar oude aanplantingen van Picea abies (P. excelsa).
Toepassing:
In het najaar vanaf het moment dat het jonge schot van de kerstsparren geheel is verhout.
In de bosbouw ter bestrijding van Amerikaanse Vogelkers
Toepassing:
- uitsluitend op één- à tweejarige loten die geen bessen dragen en niet hoger zijn dan
1,50 m;
- goede bevochtiging van de bladeren is nodig, zonder afdruipen;
- spuiten vanaf half augustus tot eind september.
Opmerking:
Bramen, bosbessen en houtopstand mogen niet worden geraakt, ook moet bevochtiging van de niet verhoute delen van andere gewenste soorten worden voorkomen.
Concentratie: 1% = 1 liter per 100 liter water
Stobbenbehandeling
Verse zaagvlakken van afgezette bomen insmeren met de bokkepoot of bespuiten met een 5% oplossing om uitlopen te voorkomen.
Ter markering kan een kleurstof toegevoegd worden.
Opmerking:
Bij het bespuiten van de stobben (werken met een dop) dient te worden voorkomen dat de omringende vegetatie wordt geraakt.
Stobben niet behandelen als ze voorkomen tussen niet afgezette bomen van dezelfde soort, omdat door systemische werking via met elkaar vergroeide wortels schade kan optreden.
In land- en tuinbouwgewassen, alsmede in weg- en plantsoenbeplanting met behulp van onkruidbestrijkers
Selectieve bestrijding van onkruiden met behulp van speciaal voor dit doel ontwikkelde onkruidbestrijkers.
Ter bestrijding van boven het gewas uitstekend onkruid dient er minimaal een hoogte-
verschil van 10 cm tussen onkruid en gewas te zijn.
Ter bestrijding van individuele onkruidplanten en onkruidhaarden tussen het gewas of beplanting kan handapparatuur worden gebruikt.
Ter voorkoming van schade mag het cultuurgewas of de gewenste vegetatie beslist niet in aanraking komen met de GLYFALL-oplossing.
Bestrijding van riet in cultuurgewassen wordt afgeraden in verband met kans op schade door guttatievocht.
Concentratie: 33% GLYFALL-oplossing (1 liter GLYFALL op te lossen in 2 liter water)
Opmerking:
- Grotere verdunning kan aanleiding geven tot druipen en gewasschade.
- Alleen toepassen als het gewas en de onkruiden droog zijn.
- Resterende GLYFALL-oplossing dient men in apparatuur te laten zitten of na
verdere verdunning te gebruiken voor toegelaten bespuitingsdoeleinden.
- Tijdens opslag en transport moet om de afgevende delen (touw, doek, borstel, spons) van
de apparatuur een beschermkap of plastic kap zijn aangebracht zodat contact met de
huid uitgesloten is.
Pleksgewijze bestrijding van onkruiden in land- en tuinbouwgewassen, grasland alsmede in openbaar groen
Ter bestrijding van wortelonkruiden zoals distels, klein hoefblad, bentpollen, knolcyperus, kweekgras e.d. door middel van een pleksgewijze bespuiting van de onkruiden. Om beschadiging van het gewas te voorkomen is het aanbevolen een afschermkap te gebruiken.
Gewasplanten en/of plantsoenbeplantingen die geraakt worden, sterven af. Ter markering kan een kleurstof aan de spuitoplossing toegevoegd worden.
Onder vangrails en rondom verkeersborden, bermpalen en andere wegbebakeningen, alsmede op de grensstrook met een breedte van max. 25 cm tussen wegen en paden en de daarlangs liggende bermen om de ingroei van de bermvegetatie tegen te gaan
Toepassingstijdstip:
- in het voorjaar (maart-april) in combinatie met een bodemherbicide
- in het najaar (september-oktober)
Droge slootbodems
Vanaf 15 juli, bij voorkeur in de nazomer op droge of drassige slootbodems, mits geen waterafvoer plaatsvindt.
Opmerking: behandeling van het talud is niet toegestaan.
Wageningen, 24 november 2000
HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
BIJLAGE II bij het rectificatiebesluit van het middel GLYFALL,
RECTIFICATIE
Deze rectificatie betreft een correctie van enige onvolkomenheden in bijlage II van het wijzigingsbesluit van 23 juni 2000:
A) De middelnaam Roundup Ultra, voorheen Roundup II, is vervangen door
de huidige naam Roundup Evolution.
B) In Tabel M.10 Overzicht toxiciteit voor waterplanten is de toxiciteit bij de teststof/formulering Roundup voor Lemna minor, nl. 14-d NOEC 17 µg w.s./L
vervangen door
14-d NOEC 17 mg w.s./L. , nominaal, toediening via water
C) In de Conclusie m.b.t. milieu voldoet voor de middelen Roundup Evolution en Roundup Dry alleen de toepassing in permanent onbeteelde terreinen niet aan de normen voor toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in het Bmb .
D) Onder de vervallen vragen in het wijzigingsbesluit van 23 juni 2000 vermelde vragen zijn er twee toegevoegd:
* Toxiciteitsgevevens van de in Nederland toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen (alleen voor Roundup, Roundup ECON 400 en GLYPHOGAN);
* Aanvullende informatie ter bepaling van het risico op uitspoeling van metaboliet mI (AMPA)
BIJLAGE II bij het wijzigingsbesluit van het middel GLYFALL,
toelatingsnummer 11676 N
Op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, kan een toelating worden gewijzigd als bij de beoordeling omtrent de verdere toelaatbaarheid blijkt, dat een van de in het Besluit wijziging toelatingsvoorschriften bestrijdingsmiddelen (Staatsblad 1995, 102) genoemde omstandigheden zich voordoet.
Betreft de aanpassing van het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing van de toelating van het middel GLYFALL, een middel op basis van de werkzame stof glyfosaat. Het middel is uitsluitend toegelaten als onkruidbestrijdingsmiddel in een groot aantal teelten.
Het betreft een afgeleide toelating van het middel Roundup, 6483 N.
Het betreft de reactie van de toelatinghouder op het door het College, in vergadering
C-88.3.5 d.d. 4 augustus 1999, geuite voornemen om bepaalde toepassingen van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat met ingang van 1 april 2000 te beëindigen, aangezien deze niet voldoen aan het Bmb (art. 3, eerste lid onder a, ten tiende, Bestrijdingsmiddelenwet 1962).
Eerdere besluitvorming door het College
In Collegevergadering C-88.3.5, op 4 augustus 1999, besloot het College als volgt,
op aanvragen tot verlenging van onkruidbestrijdingsmiddelen in een groot aantal teelten, gebaseerd op de werkzame stof glyfosaat, na de expiratiedatum van glyfosaat,
1 oktober 1999:
Het College heeft het voornemen om de volgende toepassingen van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat met ingang van 1 april 2000 te beëindigen, aangezien deze niet voldoen aan het Bmb (art. 3, eerste lid onder a, ten tiende, BMW):
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- droge slootbodem;
Voor het middel Roundup ECON 400:
- droge slootbodem.
Voor het middel Roundup Dry:
- droge slootbodem.
Voor het middel Roundup TX:
- droge slootbodem.
Voor alle middelen:
- de toepassingen op permanent onbeteelde terreinen.
De overige toepassingen van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat zullen worden verlengd tot 1 april 2003 op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962, jo. art. 7, vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995, ter afronding van de besluitvorming door het College.
In de verleende verlengingstermijn dient het volgende te geschieden:
* leveren van aanvullende gegevens (zie hieronder);
* opstellen van aanvullingen op de samenvattingen en op de risicobeoordelingen voor de volksgezondheid, de professionele toepasser en het milieu.
Als einddatum voor glyfosaat wordt 1 april 2003 vastgesteld.
Indien uit de beoordeling van glyfosaat door de EU, in het kader van richtlijn 91/414 andere aanvullende vragen of besluiten voortkomen zal de nationale beoordeling tussentijds worden herzien.
De volgende MRLs worden vastgesteld:
appel/peer: 0,1* mg/kg
uien: 0,1* mg/kg
witlof: 0,1* mg/kg
asperge: 0,1* mg/kg
drooggeoogste bonen: 1 mg/kg
drooggeoogste erwten: 5 mg/kg
aardappelen: 0,5 mg/kg
tarwekorrels: 5 mg/kg
triticalekorrels: 5 mg/kg
roggekorrels: 10 mg/kg
gerstekorrels: 20 mg/kg
haverkorrels: 20 mg/kg
maïs: 1 mg/kg
rund |
vlees |
0,1* mg/kg |
nier |
2 mg/kg |
|
melk |
0,1* mg/kg |
|
kip |
vlees |
0,1* mg/kg |
nier |
0,3 mg/kg |
|
eieren |
0,1* mg/kg |
|
varken |
vlees |
0,1* mg/kg |
nier |
1 mg/kg |
De volgende gegevens dienen aanvullend te worden geleverd:
Residugegevens:
* 8 residuproeven uien*
* 8 residuproeven bieten*
* 4 residuproeven witlof*
* 3 residuproeven asperges*.
*: mogelijk is een geschikte metabolismestudie voldoende, ter onderbouwing van de aanname dat na een behandeling vòòr opkomst geen aantoonbare hoeveelheden residu zullen worden aangetroffen, omdat glyfosaat wordt opgenomen via de bovengrondse delen van de plant.
Blootstellingsgegevens toepassers:
* gegevens over de blootstelling aan glyfosaat middels veldonderzoek, met name voor de handmatige toepassingen van de middelen;
* gegevens over de effectiviteit van beschermende maatregelen bij de toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen
* gegevens over de blootstellingsfrequentie bij toepassing van glyfosaat bevattende bestrijdingsmiddelen.
Milieu
1. Toxiciteitsgegevens van de in Nederland toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen;
2. Gegevens met betrekking tot de hydrolyse van glyfosaat in water, volgens D.9 van het aanvraagformulier;
3. Gegevens omtrent de mobiliteit van de metabolieten van glyfosaat: Uitvoering van een kolomstudie met verouderd residu in tenminste 1 grondsoort volgens G.1.2 van het aanvraagformulier.
4. De metaboliet mI (AMPA) voldoet vooralsnog niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Er zijn aanwijzingen dat de DT50 van deze metaboliet onder veldomstandigheden > 90 dagen is. Uitvoering van een veldstudie naar de verdwijning van mI uit de bodem wordt noodzakelijk geacht.
5. Aanvullende informatie ter bepaling van het risico op uitspoeling van metaboliet mI (AMPA).
6. Voor alle overblijvende toepassingen, waarvoor in deze risicobeoordeling niet expliciet is vastgesteld dat zij voldoen aan de norm voor waterorganismen, dient een adequate risicobeoordeling te worden uitgevoerd die aantoont dat er geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten zijn voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen:
7. de volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB):
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor het middel Roundup ECON 400:
- grasland: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds)
- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate risico- evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op vogels na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
8. de volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen niet aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB:
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor het middel Roundup ECON 400:
- grasland: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg- en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Voor de overschrijdende toepassingen dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op zoogdieren na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
9. Geen van de onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat, met uitzondering van de toepassing in openbaar groen (pleksgewijs (10% van het areaal) spuiten), voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de UB. Verder onderzoek is daarom voor alle middelen noodzakelijk.
10. Geen van de onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat
voldoen aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er
dienen voor alle middelen aanvullende (semi-)veldexperimenten te worden uitgevoerd
met die niet-doelwit arthropoden waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden.
11. Teneinde het risico voor terrestrische hogere niet-doelwit planten te kunnen beoordelen is onderzoek nodig aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Naar aanleiding van de reacties van de toelatinghouders, in het kader van de hoorprocedure, is de milieubeoordeling aangepast. Het betreft de reactie van Monsanto, neergelegd in hun bezwaarschrift van 17 november 1999, waarbij de overige toelatinghouders zich hebben aangesloten. Met betrekking tot de risicobeoordeling voor het Milieu op het onderdeel toxiciteit voor waterorganismen is door de toelatinghouders gesteld dat het CTB met verkeerde waarden heeft gerekend en bepaalde gegevens over het hoofd heeft gezien. De gemaakte fouten zijn door het CTB hersteld. De aangepaste milieubeoordeling is hieronder weergegeven. De gewijzigde passages zijn hierin cursief weergegeven. Wijzigingen zijn aangebracht in de hoofdstukken over hydrolyse, mobiliteit in grond, toxiciteit resp. risicobeoordeling voor waterorganismen en risicobeoordeling voor bijen en hommels en conclusies m.b.t. milieu.
Profiel milieuchemie en -toxicologie
Achtergrond
De risicobeoordeling is gebaseerd op een RIVM-beoordeling van 19 januari 1999, op door Agrichem per brief van 28-10-1999 geleverde gegevens die niet in de RIVM beoordeling zijn opgenomen en op rapport no. KOA 99.227 van december 1999 van VEWIN.
Toepassingen
Glyfosaat is een herbicide met een groot aantal toepassingen, samen te vatten onder de volgende groepen:
Landbouwgewassen
Openbaar groen en grasland
Bestratingen
Akkerranden
Droge slootbodems
Rond verkeersborden, vangrails etc.
Omdat het aantal toepassingen van glyfosaat de 300 overstijgt, is het toepassingsoverzicht gepresenteerd in agenda bijlage C-88.3.3.a. Het toepassingsoverzicht is gebaseerd op de Wettelijke Gebruiksvoorschriften en Gebruiksaanwijzingen.
Formuleringen
De formuleringen op basis van glyfosaat die zijn toegelaten zijn vermeld in tabel M.1. Alle formuleringen hebben oppervlakteactieve stoffen als hulpcomponenten.
Tabel M.1 Formuleringen van glyfosaat
Naam |
Type |
Hoeveelheid glyfosaatequivalent |
Roundup |
SL |
360 g/L |
LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR |
SL |
360 g/L |
Agrichem Glyfosaat B |
SL |
360 g/L |
AGRICHEM GLYFOSAAT 2 |
SL |
360 g/L |
GLYPHOGAN |
SL |
360 g/L |
GLYFOS |
SL |
360 g/L |
Roundup Evolution |
SL |
360 g/L |
Roundup Dry |
SG |
42% |
Roundup ECON 400 |
SL |
400 g/L |
Roundup TX |
SL |
400 g/L |
Roundup Ready to Use |
waterige oplossing |
7,2 g/L |
Gedrag in grond
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in grond
Glyfosaat is goed afbreekbaar in de bodem.
Onder aërobe omstandigheden werden in laboratoriumstudies voor de afbraak van glyfosaat DT50-waarden gevonden van 4,2 tot 49 dagen. Zie voor een overzicht van de omzettingssnelheid tabel M.2.
Tabel M.2 Overzicht omzettingssnelheid glyfosaat
Grond |
Dosering (mg/kg) |
pH |
T (°C) |
pF |
DT50 (d) |
DT50 20 °C (d) |
sandy loam |
4 |
7,3 |
25 |
2,2 |
3 |
4,5 |
silty loam |
4 |
7,5 |
25 |
3,5 |
2,8 |
4,2 |
loamy sand |
4,8 |
6,9 |
20 |
2,5 |
7 |
7 |
sand |
4,8 |
6,1 |
20 |
1,5 |
18 |
18 |
sand |
4,8 |
6,0 |
20 |
1,5 |
49 |
49 |
silty loam |
2,4 |
6,1 |
20 |
3,5 |
26 |
26 |
In een 553-dagen veldstudie met een applicatie van Roundup (8,9 kg w.s./ha) in verschillende grondsoorten werden DT50-waarden van 2, 7, 8, 13, 17, 25, 114 en 142 dagen gevonden.
Metabolieten
Bij de aërobe omzetting van glyfosaat werd de volgende relevante metaboliet gevormd: mI: aminomethylfosfon zuur (AMPA) met een maximum van 26,3% na 14 dagen in de sandy loam soil en een maximum van 28,7% na 14 dagen in de silty loam soil.
De metaboliet mI is slecht tot zeer slecht afbreekbaar in de bodem.
Uit de resultaten van een laboratorium bodemdegradatiestudie met glyfosaat, kan voor
mI een DT50 van 74,6 dagen (20 °C) in sandy loam worden afgeleid. In silty loam is de
DT50 76,1 dagen (20 °C).
In een aantal veldstudies werden DT50-waarden van > 90 dagen gevonden.
Mineralisatie en gebonden residu
Het grondgebonden residu bereikte onder aërobe omstandigheden een maximum van 8,8% van de begindosis. De hoeveelheid 14CO2 (mineralisatie) bereikte in deze studie een maximum van 68,1% van de begindosis na 92 dagen. In een andere studie werden vergelijkbare percentages grondgebonden residu gevormd en lagere percentages 14CO2.
Zie voor een overzicht van de uitkomsten uit de studies tabel M.3.
Tabel M.3 Gebonden residu en mineralisatie (CO2)
Grond |
pH |
Max. grondgeb. Residu |
Max. 14CO2 (dagen) |
14CO2 na 100 dagen |
sandy loam |
7,3 |
8,8 |
70,8 (364) |
68,1 (dag 92) |
silty loam |
7,5 |
7,3 |
78,3 (364) |
71,9 (dag 92) |
loamy sand |
6,9 |
8,6 |
61,4 (105) |
61,4 (dag 100) |
sand |
6,1 |
2,5 |
26,1 (105) |
26,1 (dag 105) |
sand |
6,0 |
8,6 |
23,5 (105) |
23,5 (dag 105) |
Voor de berekening van uitspoeling en accumulatie is uitgegaan van de volgende
DT50-waarden:
glyfosaat: 4,5; 4,2; 7; 18; 49 en 26 dagen (gemiddelde: 18,1 dagen,
range 4,2 - 49 dagen).
mI: 74,1 en 76,1 dagen (gemiddelde: 75,1 dagen).
Mobiliteit
Glyfosaat
De sorptie van glyfosaat blijkt niet gecorreleerd te zijn met het gehalte organische stof in de bodem. Het PESTLA model gebruikt de op organisch stof genormaliseerde sorptieconstante om per bodemlaag de bijbehorende verdeling over vaste stof-bodemvocht te berekenen. Voor glyfosaat is het wenselijk voor de 0 - 100 cm laag een Ks/l te gebruiken. Daarom wordt de Ks/l omgerekend naar een pseudo-Kom zodat in PESTLA de gewenste verdeling berekend wordt. Voor de berekening van een pseudo-Kom wordt uitgegaan van het %om in het hele profiel : 1,65%.
Glyfosaat is op basis van schudproeven zeer weinig mobiel in de bodem.
Ks/l waarden zijn 50, 510, 811, 48, 5.3, 263, 90, 62, 70 en 22. Bijbehorende pseudo-Kom waarden zijn 3030, 30909, 49151, 2909, 321, 15939, 5455, 3758, 4242,en 1333 L/kg. (alle toegediend als isopropylammonium zout) en Ks/l van 68, 30, 80 en 115 met bijhorende pseudo-Kom waarden van 4121, 1818, 4848 en 6970 L/kg (alle toegediend als sesquinatriumzout).
Glyfosaat is op basis van kolomproeven in twee grondsoorten zeer weinig mobiel in de bodem.
Er zijn Kom waarden van 527 en 747 L/kg gevonden. In een andere studie bedroeg het percentage uitgespoeld glyfosaat 0,12, 0,63 en 1,45% in respectievelijk loamy sand, sandy loam en sand.
Veldstudies
In een 553-dagen veldstudie met een applicatie van Roundup (8,9 kg w.s./ha) in verschillende grondsoorten werden glyfosaat gevonden tot een diepte van 45 cm in concentraties van 0,01 tot 0,21 mg/kg.
mI
De metaboliet mI is op basis van schudproeven in verschillende grondsoorten zeer weinig mobiel: Kom waarden zijn 2142, 4876, 683, 3325, 4074 en 14600 L/kg (gemiddeld 4950, range 683 - 14600 L/kg).
Er zijn geen aged leachingstudies met verouderd residu beschikbaar. Deze worden niet nodig geacht.
Voor de berekening van accumulatie en uitspoeling zijn de bovenstaande (pseudo-)Kom-waarden gebruikt.
Gedrag in water
Omzettingssnelheid en omzettingsroute in water
Water/sediment systemen
Glyfosaat is goed afbreekbaar in water/sediment systemen. De volgende gegevens zijn beschikbaar (zie tabel M.4).
Tabel M.4 Overzicht omzetting in water
Stu-die |
Sedi-ment |
T (°C) |
DT50 sys-teem (d) |
DT50 sys-teem (d), 20 °C |
DT50 wa-ter (d) |
Gebonden residu max. % |
w.s. over na x dagen (%) |
mI water max. % |
mI over na x dagen (%) |
1 |
sand |
20 |
15,2 |
15,2 |
3,7 |
22,0 |
29,5 (100 d) |
15,7 (14 d) |
0,4 (100 d) |
1 |
loam |
20 |
23,4 |
23,4 |
3,8 |
13,6 (100 d) |
51,0 (100d) |
5,8 (14 d) |
0,4 (100 d) |
mI: aminomethylfosfonzuur (AMPA)
Bij een water/sediment studie werd onder anaërobe omstandigheden een DT50 van
56 dagen gevonden. In een andere water/sediment systeem werd in 13 weken 47% afbraak waargenomen.
Zeer recent is een studie geleverd inzake de omzetting van metaboliet mI in twee water/sediment systemen. Deze studie is uitgevoerd volgens GLP en is als volledig beoordeeld. Uit deze studie bleek dat de DT50(water) varieert tussen 2 en 5 dagen en de DT50(systeem) tussen 19 en 45 dagen.
Veldstudies
In een veldstudie, waar glyfosaat werd toegediend als Roundup, werden voor de afbraak van glyfosaat in water/sediment systemen DT50s gevonden van 1,5 tot 3,5 dagen (meertje) en >30 dagen bij toediening aan in het veld geplaatste mesokosmos systemen zonder sediment (hele systeem). Maximale concentratie van mI gevonden in het meertje, was 2,2 µg/l en in de mesokosmos systemen maximaal 20 µg/l.
Hydrolyse
Glyfosaat is slecht hydrolyserend. Er werd bij pH 4, 7 en 9 minder dan 10% omgezet in
5 dagen (50 °C). Bij pH 4, 7 en 9 bedraagt de DT50-waarde > 1 jaar.
Fotodegradatie
Glyfosaat is weinig afbreekbaar onder invloed van licht. Voor de fotodegradatie van glyfosaat in een acetaatbuffer bij pH 7.3 werd een DT50 van 69 dagen gevonden.
Overige studies
Het CZV (Chemisch Zuurstof Verbruik) van glyfosaat is < 53 mg/g, het BZV (Biologisch Zuurstof verbruik) van glyfosaat is < 2 mg/g.
Glyfosaat is not inherently biodegradable.
Adsorptie aan slibdeeltjes
Gegevens omtrent de adsorptie van glyfosaat en de metaboliet mI aan slibdeeltjes zijn niet beschikbaar. Voor de berekeningen met USES 1.0 kunnen de gegevens voor bodem worden gebruikt.
Bioconcentratie
Glyfosaat is weinig accumulerend in vissen.
In een bioconcentratie studie met Lepomis macrochirus in een water sediment systeem werd een BCForganisme van 1,1 L/kg gevonden.
In een water/sediment studie werd voor de rivierkreeft Procambarus spec. een BCForganisme van 10 L/kg gevonden.
In een studie met de mariene slak Rangia cuneata werd in een water/sediment systeem een BCForganisme van 1,3 L/kg gevonden.
Gedrag in lucht
Gegevens met betrekking tot de omzetting van glyfosaat en mI in lucht zijn niet beschikbaar.
Toxicologie
Toxiciteit voor aquatische organismen
algen:
De werkzame stof glyfosaat is weinig tot matig giftig voor algen. De metaboliet mI is zeer weinig giftig voor algen. De giftigheid van formuleringen is afhankelijk van de formulering en wordt o.a. bepaald door het gebruikte type surfactant. Zie voor een overzicht van de algentoxiciteit tabel M.5. Bij het ontbreken van gegevens is de toxiciteit ingeschat op basis van het type surfactant.
-zie Tabel M.5 op volgende pagina-
Tabel M.5 Overzicht algentoxiciteit
Teststof/Form |
Organisme |
Toxiciteit (mg/L) |
glyfosaat |
Selenastrum capricornutum |
96-uurs EbC50 26,3 mg/L (nominaal) |
Selenastrum capricornutum |
96-uurs EbC50 7,8 mg/lL(nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOEbC 10 mg/L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOErC 32 mg/L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs EbC50 48 mg/L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs ErC50 54 mg/L (nominaal) |
|
Skeletonema costatum |
96-uurs EbC50 1,3 mg/L (nominaal) |
|
Roundup Dry |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs EbC50 149 mg w.s./L (nominaal) |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs ErC50 >420 mg w.s. /L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOEC 134 mg w.s./L (nominaal) |
|
Roundup, |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs EbC50 0,77 mg w.s./L (nominaal) |
Roundup Ready to Use, |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs ErC50 2,88 mg w.s./L (nominaal) |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOEC 0,26 mg w.s./L (nominaal) |
|
Roundup ECON 400 |
Chlorella pyrenoidosa |
72-uurs EbC50 >87,3 mg w.s./L (nominaal) |
Chlorella pyrenoidosa |
72-uurs NOEbC <17,0 mg w.s./L (nominaal) |
|
Roundup Evolution |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs EbC50 54,0 mg w.s./L (nominaal) |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs ErC50 86,1 mg w.s./L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOEC 27,3 mg w.s./L (nominaal) |
|
Roundup TX |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs EbC50 0,014 mg w.s./L (nominaal) |
Selenastrum capricornutum |
72-uurs ErC50 0,040 mg w.s./L (nominaal) |
|
Selenastrum capricornutum |
72-uurs NOEC 4,8 µg w.s./L (nominaal) |
|
Metaboliet mI |
Scenedesmus subspicatus |
96-uurs NOEC 79,7 mg/L (nominaal) |
kreeftachtigen:
De werkzame stof glyfosaat is acuut zeer weinig giftig voor kreeftachtigen. De metaboliet mI is acuut zeer weinig giftig voor kreeftachtigen. Formuleringen zijn acuut matig tot zeer weinig giftig voor kreeftachtigen. Zie voor een overzicht van de acute toxiciteit voor kreeftachtigen tabel M.6.
-zie Tabel M.6 op volgende pagina-
Tabel M.6 Overzicht acute toxiciteit voor kreeftachtigen
Teststof/Form |
Organisme |
48-uurs EC50 [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Daphnia magna |
780 |
nominaal |
Daphnia magna |
748 |
acuteel |
|
Daphnia magna |
>100 |
actueel |
|
Roundup Dry |
Daphnia magna |
>405 |
actueel |
Glyfosaat 360 |
Daphnia magna |
6,9 |
actueel |
Roundup Evolution |
Daphnia magna |
208 |
actueel |
Roundup |
Daphnia magna |
1,9 |
nominaal |
Roundup |
Daphnia pulex |
59,4 |
nominaal |
Roundup TX |
Daphnia magna |
1,60 |
nominaal |
Metaboliet mI |
Daphnia magna |
>100 |
actueel |
Glyfosaat is chronisch zeer weinig giftig voor kreeftachtigen. Enkele formuleringen zijn chronisch matig giftig voor kreeftachtigen. Zie voor een overzicht van de chronische toxiciteit voor kreeftachtigen tabel M.7.
Tabel M.7 Overzicht chronische toxiciteit voor kreeftachtigen
Teststof/Form |
Organisme |
21-dagen NOEC [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Daphnia magna |
9,4 |
nominaal |
Daphnia magna |
56 |
nominaal |
|
Daphnia magna |
100 |
actueel |
|
Daphnia magna |
50 |
actueel |
|
Roundup TX |
Daphnia magna |
0,16 |
actueel |
Roundup |
Daphnia magna |
0,96 |
actueel |
In een toets met Dapnia pulex werd bij aanwezigheid van sediment een toename in de acute en chronische toxiciteit waargenomen.
vissen:
De werkzame stof glyfosaat is acuut weinig tot zeer weinig giftig voor vissen. De metaboliet mI is acuut zeer weinig giftig voor vissen. Formuleringen zijn acuut zeer giftig tot zeer weinig giftig voor vissen. Zie voor een overzicht van de acute toxiciteit voor vissen tabel M.8.
Tabel M.8 Overzicht acute toxiciteit voor vissen
Teststof/Form |
Organisme |
96-uur LC50 [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Rasbora heteromorpha |
168 |
nominaal |
Oncorhynchus mykiss |
86 |
nominaal |
|
Lepomis macrochirus |
119 |
nominaal |
|
Cyprinus carpio |
115 |
nominaal |
|
Cyprinodon variegatus |
>1000 |
nominaal |
|
Sting 306 |
Oncorhynchus mykiss |
1,35 |
nominaal |
Sting 306 |
Lepomis macrochirus |
0,81 |
nominaal |
Glyfosaat 360 |
Oncorhynchus mykiss |
5,67 |
actueel |
Glyfosaat 360 |
Lepomis macrochirus |
3,71 |
actueel |
Roundup Evolution |
Oncorhynchus mykiss |
>306 |
nominaal |
Roundup Dry |
Cyprinus carpio |
>393 |
actueel |
Roundup |
Oncorhynchus mykiss |
4,0 |
nominaal |
Roundup |
Lepomis macrochirus |
5,0 |
nominaal |
Roundup TX |
Oncorhynchus mykiss |
0,70 |
nominaal |
metaboliet mI |
Oncorhynchus mykiss |
520 |
nominaal |
De werkzame stof glyfosaat is chronisch zeer weinig giftig voor vissen. Formuleringen zijn chronisch matig giftig voor vissen. Zie voor een overzicht van de chronische toxiciteit voor vissen tabel M.9.
Tabel M.9 Overzicht chronische toxiciteit voor vissen
Teststof/Form |
Organisme |
21-dagen NOEC [mg w.s./L] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Oncorhynchus mykiss |
52 |
actueel |
Pimephales promelas |
>25,7 |
actueel |
|
Glyfosaat 360 |
Oncorhynchus mykiss |
0,15 |
nominaal |
Glyfosaat 360 |
Oncorhynchus mykiss |
0,29 |
nominaal |
Roundup |
Oncorhynchus mykiss |
0,86 |
nominaal |
Roundup TX |
Oncorhynchus mykiss |
0,13 |
nominaal |
sedimentorganismen:
De werkzame stof glyfosaat is acuut zeer weinig giftig voor sedimentorganismen: 48-uurs EC50 = 2996 mg w.s./L ( formulering Rodeo; nominaal).
waterplanten:
De werkzame stof glyfosaat is matig tot zeer giftig voor waterplanten (formulering Roundup). Zie voor een overzicht van de toxiciteit voor waterplanten tabel M.10.
Tabel M.10 Overzicht toxiciteit voor waterplanten
Teststof/Form |
Organisme |
Toxiciteit |
Opmerkingen |
Roundup |
Lemna minor |
14-d NOEC 17 mg w.s./L |
nominaal, toediening via water |
Roundup |
Lemna minor |
14 d NOEC 0,6 kg w.s./ha |
nominaal, contact via spray |
Roundup |
Lemna minor |
14 d EbC50 2,0 mg w.s./L |
nominaal, zonder sediment |
Roundup |
Lemna minor |
14 d EbC50 10,0 mg w.s./L |
nominaal, met sediment |
Overige aquatische studies
In veldexperimenten met Oncorhynchus mykiss werd een acute nominale 96-uurs LC50 van 18,7 mg w.s./L gevonden (toediening van Roundup aan water). Er werd geen effect gevonden van een toediening van 220 kg w.s./ha op forellen die leefden in riviertjes die het bespoten gebied verlieten, geen effect van een toediening van Roundup (2,2 kg w.s./ha) direct op het wateroppervlak van in riviertjes levende forellen en er werd een "avoidance" concentratie van 14,4 mg w.s./L gevonden.
In een veldexperiment werd een toename van populaties diatomeeën gevonden na bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 2,2 kg w.s./ha met behulp van een helicopter. Handmatige bespuiting van riviertjes met 2,2 of 22 kg w.s./ha had geen effect op de populatiegrootte van diatomeeën.
Bespuiting van een bosgebied met Roundup in een dosering van 2 kg w.s./ha met behulp van een helicopter had geen invloed op de drift van aquatische evertebraten (Paraleptophlebia spp. en Gammarus spp.).
Bespuiting van een vijver met Roundup in een dosering van 222 kg w.s./ha had geen invloed op Daphnia magna.
Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR)
Voor glyfosaat is geen MTR-waarde beschikbaar.
Toxiciteit voor terrestrische organismen
vogels:
Glyfosaat is acuut weinig giftig voor vogels. MI is acuut oraal weinig giftig voor vogels.
Zie voor een overzicht van de acuut orale toxiciteit voor vogels tabel M.11.
Tabel M.11 Overzicht acuut orale toxiciteit voor vogels
Teststof |
Organisme |
LD50 [mg/kg lich. gew.] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Colinus virginianus |
> 3200 |
Geen |
Colinus virginianus |
> 2000 |
Geen |
|
metaboliet mI |
Colinus virginianus |
> 2250 |
Geen |
In dieetstudies bleek glyfosaat subacuut oraal weinig giftig (zowel w.s. als formuleringen). Ook mI is acuut oraal weinig giftig voor vogels. Zie voor een overzicht van de subacuut orale toxiciteit voor vogels tabel M.12.
Tabel M.12 Overzicht subacuut orale toxiciteit voor vogels
Teststof/Form |
Organisme |
LC50 [mg w.s./kg voer] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Anas platyrhynchos |
> 4640 |
Geen |
Colinus virginianus |
> 4640 |
Geen |
|
Roundup Evolution |
Colinus virginianus |
> 2023 |
Geen |
Roundup Evolution |
Anas platyrhynchos |
> 2023 |
Geen |
Roundup Dry |
Anas platyrhynchos |
> 2814 |
Geen |
Roundup Dry |
Colinus virginianus |
> 2814 |
Geen |
metaboliet mI |
Anas platyrhynchos |
> 5092 |
Geen |
Colinus virginianus |
> 5092 |
Geen |
In reproductiestudies bleek glyfosaat semichronisch oraal weinig giftig. Zie voor een overzicht van de semichronische orale toxiciteit voor vogels tabel M.13.
Tabel M.13 Overzicht semichronische orale toxiciteit voor vogels
Teststof |
Organisme |
NOEC [mg/kg voer] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Gallus Gallus |
> 100 |
mengsel 75% w.s., 25% mI |
Colinus virginianus |
> 1000 |
Geen |
|
Anas platyrhynchos |
> 1000 |
Geen |
In een studie naar effect van Roundup op de reproductie van Anas platyrhynchos kon een effect op de overleving van juvenielen in eieren niet worden uitgesloten bij onderdompeling van de eieren in een oplossing.
Overige studies met vogels
Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
1,7 kg w.s./ha veroorzaakte tot 3 jaar na toediening een afname van 36% in de dichtheid van vogels.
Bespuiting van percelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
0,8 kg w.s./ha had een mogelijk effect op de dichtheid en soortsdiversiteit van vogels.
zoogdieren:
Uit toxiciteitstesten met de rat kwam een acuut orale LD50-waarde > 2000 mg/kg lg. Daarmee is glyfosaat acuut oraal weinig giftig voor zoogdieren.
Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
2,2 kg w.s./ha had mogelijk geen effect op de populatiedynamiek van muizen. Op basis van een vergelijkbare studie met dezelfde dosering kon niet worden uitgesloten dat in het tweede jaar na toediening effecten op muizen optreden.
Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant Roundup in een dosering van
1,7 kg w.s./ha veroorzaakte een afname van insectivore zoogdieren tot 3 jaar na toediening. Effecten op herbivore zoogdieren waren waarneembaar tot 2 jaar na toediening.
Bespuiting van bospercelen met jonge aanplant met Roundup in een dosering van
0,8 kg w.s./ha had een significant effect op woelmuizen. Andere muizensoorten werden niet beïnvloed. In een vergelijkbare studie met dezelfde dosering werd binnen 2 jaar na toediening herstel van de populaties kleine zoogdieren waargenomen.
Uit deze studies kan worden opgemaakt dat de effecten op kleine zoogdieren voornamelijk optreden als gevolg van een verstoring van de natuurlijke habitat en het wegvallen van belangrijke voedselbronnen (secundaire effecten).
bijen en hommels:
Glyfosaat is acuut zeer weinig giftig voor bijen en hommels. Dit geldt zowel voor de werkzame stof als formuleringen. Zie voor een overzicht van de acute contact en orale toxiciteit voor bijen tabel M.14.
Tabel M.14 Overzicht acuut orale en acuut contact toxiciteit voor bijen en hommels
Teststof/Form |
Organisme |
Blootstelling |
LD50 [µg w.s./bij] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Apis mellifera |
oraal |
>100 |
Geen |
Apis mellifera |
contact |
>100 |
Geen |
|
Apis mellifera |
oraal |
>100 |
Geen |
|
Apis mellifera |
contact |
>100 |
Geen |
|
Roundup Dry |
Apis mellifera |
contact |
>10,5 |
Geen |
Sting 306 |
Apis mellifera |
oraal |
>18 |
Geen |
GLYFOS |
Apis mellifera |
contact |
>7,1 |
Geen |
Roundup |
Apis mellifera |
contact |
>35,7 |
Geen |
Roundup |
Apis mellifera |
oraal |
>35,7 |
Geen |
Round Evolution |
Apis mellifera |
contact |
>7,6 |
Geen |
Roundup Dry |
Apis mellifera |
oraal |
>420 |
mg w.s./L in honing |
Roundup Evolution |
Apis mellifera |
oraal |
>303 |
mg w.s./L in honing |
In een tunnelexperiment werd bij toepassing van Roundup in een dosering van
3,2 kg w.s./ha een viervoudige toename van de sterfte ten opzicht van de controle gevonden in slechts één van de replicas.
niet-doelwit arthropoden:
Effecten op loopkevers
- Het product Roundup Evolution had in een dosering van 3,1 kg w.s./ha geen invloed op de overleving en voedselconsumptie van de loopkever Poecilus cupreus bij directe bespuiting van de dieren in een laboratoriumtoets.
- Een onbekende formulering van 360 g w.s./L had in doseringen van 3,6 respectievelijk
2,88 kg w.s./ha geen effect op de overleving van de loopkevers Trechus quadristriatus en
P. cupreus bij directe bespuiting in laboratoriumexperimenten.
- In een veldexperiment had een directe bespuiting met Roundup in een dosering van
3,6 kg w.s./ha geen invloed op de overleving van de loopkever Bembidion lampros.
Effecten op roofmijten
- Het product Roundup Evolution is schadelijk voor de roofmijt Typhlodromus pyri (IOBC classificatie): in een 4-daagse toets was er 100% sterfte na blootstelling aan residuen van 3,1 kg w.s./ha.
- Een onbekende formulering van 360 g w.s./L is schadelijk voor T. pyri: in een 14-daagse toets was er 100% sterfte na blootstelling aan residuen van 2,88 kg w.s./ha.
Effecten op spinnen
- Het product Roundup Evolution en een onbekende formulering van 360 g w.s./L hadden bij een dosering van 3,6 kg w.s./ha in een 14-daagse laboratoriumtoets geen effect op wolfspinnen (Pardosa spec., waaronder P. amentata en P. palustris).
- Een onbekende formulering van 360 g w.s./L veroorzaakte in een laboratoriumtoets bij een dosering van 3,6 kg w.s./ha binnen 48 uur 86% sterfte bij de lynifide spin Meioneta rurestris.
Effecten op parasitaire wespen
- Het product Roundup Evolution is schadelijk voor de sluipwesp Aphidius rhodalosiphi volgens de IOBC classificatie: er was 100% sterfte na blootstelling aan droge residuen van 3,1 kg w.s./ha gedurende 24 uur.
- Een onbekende formulering van 360 g w.s./L is volgens IOBC criteria matig schadelijk voor A. rhodalosiphi: in een 12-daagse laboratorium conctacttoets was bij een dosering van 2,88 kg w.s./ha het gecombineerde effect op overleving en parasitatiecapaciteit 85,7%.
- Deze formulering van 360 g w.s./L is matig schadelijk voor de parasitaire wesp Trichogramma cacoeciae (IOBC classificatie): na blootstelling aan droge residuen van
2,88 kg w.s./ha was de parasitatie capaciteit 4.2% ten opzichte van de controle (95,2% effect).
- Hetzelfde onbekende product is weinig schadelijk wanneer T. cacoeciae individuen worden blootgesteld terwijl ze zich in de gastheer eieren bevinden: onderdompeling in een oplossing van 14,4 g w.s./L had een vermindering van de parasitatiecapaciteit met 36,2% ten opichte van de controle tot gevolg.
Effecten op de gaasvlieg
- Het product Roundup is volgens IOBC criteria weinig schadelijk voor larven van de gaasvlieg Chrysoperla carnea: na blootstelling aan droge residuen van 0,72 kg w.s./ha was het gecombineerde effect op overleving en reproductie 41,1%.
Effecten op insecten en andere bodembewonende evertebraten
Bespuiting van bospercelen met Roundup in een dosering van 1,7 kg w.s./ha veroorzaakte een afname in abundantie van herbivore insecten met 98% tot 1 jaar na toediening. Na 3 jaar werd nog een afname van 25% waargenomen. Voor bodembewonende evertebraten bedroeg de afname in abundantie na 1 en 3 jaar 29%.
regenwormen:
Glyfosaat is acuut weinig giftig voor regenwormen. Dit geldt zowel voor de werkzame stof als formuleringen. Zie voor een overzicht van de acute toxiciteit voor regenwormen tabel M.15.
Tabel M.15 Overzicht acute toxiciteit voor regenwormen
Teststof/Form |
Organisme |
14-dagen LC50 [mg w.s./kg bodem] |
Opmerkingen |
glyfosaat |
Eisenia fetida |
>1000 |
nominaal |
Eisenia fetida |
>3115 |
nominaal |
|
Roundup Dry |
Eisenia andrei |
>512 |
nominaal |
Roundup Evolution |
Eisenia andrei |
>389 |
nominaal |
Glyfosaat 360 |
Eisenia fetida |
>360 |
nominaal |
Roundup |
Eisenia fetida |
>1809 |
nominaal |
Er zijn geen subletale studies met regenwormen uitgevoerd.
bodemmicro-organismen:
- Glyfosaat had in doseringen van 12,7 tot 635 mg/kg geen invloed op de bodemademhaling in sandy loam.
- Bij een dosering van 76,7 mg/kg werd geen effect waargenomen op de nitrificatie in sandy loam, bij doseringen van 460 en 767 mg/kg trad na 6 dagen een significante remming van de nitrificatie op. Doseringen van 76.7 tot 767 mg/kg hadden geen invloed op de stikstof-fixatie.
- Glyfosaat had bij doseringen van 2,88 en 14,4 mg/kg geen invloed op de respiratie en nitrificatie in sandy loam en silty loam.
- Na toediening van 5 en 25 mg/kg aan sandy loam en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: bij 5 mg/kg was de gevormde hoeveelheid NO3--N in sandy loam tot ruim 16 maal zo hoog als in de controle. Het stimulerende effect was vergelijkbaar voor de twee doseringen.
- Bij een dosering van 5 mg/kg had glyfosaat geen effect op de microbiële afbraak van cellulose, zetmeel, eiwit en bladstrooisel in sandy loam en silty loam. Een dosering van
25 mg/kg had in silty loam een remming van de microbiële afbraak tot gevolg.
- Roundup had in doseringen van 5,6 en 28 mg w.s./kg geen invloed op de bodemademhaling en nitrificatie in sandy loam.
- Roundup had in doseringen van 12,7 tot 635 mg w.s./kg geen invloed op de bodemademhaling in sandy loam.
- Na toediening van Roundup in een dosering van 76,7 mg w.s./kg werd geen effect waargenomen op de nitrificatie in sandy loam, bij doseringen van 460 en 767 mg w.s./kg trad na 6 dagen een significante remming van de nitrificatie op. Doseringen van 76,7 tot
767 mg w.s./kg hadden geen invloed op de stikstof-fixatie.
- Een onbekende formulering van 360 g w.s./L had bij doseringen van 4,8 en 24 mg w.s./kg geen effect op de respiratie en nitrificatie in sandy loam.
Beoordeling van het risico voor het milieu
Persistentie en uitspoeling
Persistentie in de bodem
Voor glyfosaat zijn de volgende DT50-waarden beschikbaar glyfosaat: 4,5; 4,2; 7; 18; 49 en 26 dagen (gemiddelde: 18,1 dagen, range 4,2 - 49 dagen).Op basis van deze gegevens blijkt dat glyfosaat een gemiddelde DT50-waarde heeft van < 90 dagen. Tevens kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat na 100 dagen er meer dan 70% grondgebonden residu van de begindosis in combinatie met minder dan 5% CO2 van de begindosis zal zijn gevormd. Daarmee wordt voldaan aan de normen voor persistentie zoals opgenomen in Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
Voor de metaboliet mI zijn er onvoldoende betrouwbare gegevens omtrent de DT50. Er kan dus geen schatting worden gemaakt van het risico voor accumulatie van mI, terwijl mI in percentages > 10% in de bodem gevormd wordt en enkele gegevens erop wijzen dat de DT50 onder veldomstandigheden >90 dagen. Aanvullende gegevens met betrekking tot de afbraaksnelheid in bodem worden noodzakelijk geacht.
Uitspoeling naar het ondiepe grondwater
Voor de berekening van uitspoeling en accumulatie is voor glyfosaat uitgegaan van de volgende DT50-waarden:
4,5; 4,2; 7; 18; 49 en 26 dagen (gemiddelde: 18,1 dagen, range 4,2 - 49 dagen).
Daarnaast zijn voor de berekening van accumulatie en uitspoeling de volgende Kom-waarden voor glyfosaat beschikbaar:
3030, 30909, 49151, 2909, 321, 15939, 5455, 3758, 4242,en 1333 L/kg (gemiddeld 11704, range 321 - 26990 L/kg).
Op basis van de standaardberekening met het PESTLA-model gelden voor glyfosaat de volgende verwachtingen voor voor- en najaarstoepassing:
een concentratie in het ondiepe grondwater van <0,001 µg/L (minimum en maximum
< 0,001 µg/L);
een uitspoeling uit de bovenste meter van de bodem van <0,001% van de dosering (minimum en maximum < 0,001%);
een restant van 14% (minimum 0.1% en maximum 25%) van de dosering in de bouwvoor, hetgeen overeenkomt met een gehalte van 64 µg/kg (minimum 0,4 µg/kg en maximum
100 µg/kg).
De berekende concentratie in het ondiepe grondwater is zowel bij de voorjaars- als najaarstoepassing <0.001 µg/l. Voor de dosering met de hoogste initiële PEC (54,3 mg/kg, toepassing 4 (appel/peer, toepassen op zwartstroken (50% van het areaal)) wordt de concentratie in het ondiepe grondwater berekend op <0,001 µg/l. De risicos voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater worden derhalve gering geacht.
mI
De risicos van mI voor het ondiepe grondwater in voorjaar en najaar worden berekend volgens de standaardscenarios van het PESTLA -model bij een concentratie van 1 kg/ha. Voor de Kom wordt gebruik gemaakt van de waarden van 2142, 4876, 683, 3325, 4074 en 14600 L/kg (gemiddeld 4950, range 683 - 14600 L/kg) die bepaald zijn in bodem adsorptie studies. Voor mI zijn in één laboratoriumstudie DT50s gevonden van 74,6 en 76,1 dagen. In een veldstudie werden echter voor mI DT50s van >90 dagen berekend. Gezien de hoge Kom waarden die worden gevonden voor mI, wordt uitspoeling naar het ondiepe grondwater in eerste instantie niet waarschijnlijk geacht.
Meetgegevens
Bij onderzoek verricht door KIWA en Waterleidingbedrijf Oost-Brabant (gerapporteerd in 1999) is gebleken dat in grondwater tot op heden geen glyfosaat of mI (AMPA) is aangetroffen.
Risicobeoordeling voor aquatische organismen
Risicobeoordeling voor waterorganismen
Het risico voor waterorganismen voor de verschillende toepassingen van glyfosaat wordt ingeschat met behulp van berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 30 cm diepte) die ontstaan door overwaaien van glyfosaat. Het overwaaipercentage is afhankelijk van de toepassing. Ten aanzien van de aanstrijktoepassingen is uitgegaan van 0% drift. De concentraties van glyfosaat zijn berekend in het oppervlaktewater als gevolg van de toepassing van Roundup, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN, GLYFOS, Roundup Evolution, Roundup Dry, Roundup TX en Roundup Ready to Use. Voor de berekening is uitgegaan van de meest kritische toepassingen en de hoogste doseringen. In de Tabellen M.16 t/m M.18 zijn de driftpercentages en de initiële PEC (PIEC) aangegeven per formulering. Tevens is aangegeven in hoeverre de norm voor het gevoeligste organisme (algen) wordt overschreden. Voor Roundup TX is een aparte norm gehanteerd aangezien deze formulering een toxische hulpstof bevat. Voor de overige formuleringen wordt de laagste NOEC waarde (0,26 mg/L) als uitgangspunt genomen. De norm voor algen is dan 0,1 x 0,26 = 0,026 mg/L = 26 µg/L). Voor Roundup TX is de norm 0,48 µg/L. Bij de berekening van het risico van toepassingen op permanent onbeteelde terreinen is de afspoeling van verharde oppervlakken met kans op afspoeling naar het riool als kritische toepassing beschouwd. Daarbij is de lozing via de overstortvoorziening van een RWZI met gemengd rioolstelsel berekend met behulp van USES 2.0.
Voor de formuleringen Roundup Evolution en Roundup Dry zijn toxiciteitsgegevens beschikbaar die uitwijzen dat deze formulering minder acuut giftig is voor waterorganismen dan de bovengenoemde formuleringen. De norm voor Roundup Evolution komt thans op 2,08 mg/L (= 0,01 x EC50-waarde voor Daphnia). De norm voor Roundup Dry komt thans op > 3,93 mg/L (= 0,01 x LC50-waarde voor vissen).
Tabel M.16 Initiële PEC/norm voor algen bij toepassing van Roundup, Roundup Ready to Use#, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR,
Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN, GLYFOS.
Norm algen: 0,026 mg/L = 26 µg/L
Nr. |
Teelt |
Max. dosering (kg w..s./ha) |
% Drift |
Initiële PEC (µg/L) |
PEC/norm |
311 |
land- en tuinbouwgewassen (aanstrijktoepassing) |
47,52 |
0 |
0 |
0 |
land- en tuinbouwgewassen |
0,8-2,16 |
1 |
3,78-10,22 |
0,15-0,39 |
|
100 |
grasland |
1,44 |
1 |
6,81* |
0,26 |
144 |
openbaar groen |
2,16 |
1 |
10,22* |
0,39 |
152 |
weg en plantsoen beplanting (aanstrijktoepassing) |
47,52 |
0 |
0 |
0 |
182 |
akkerranden |
2,16 |
5 |
51,1* |
1,96 |
210 |
droge slootbodems |
2,16 |
100 |
1022* |
39 |
268 |
permanent onbeteelde terreinen |
2,16 |
** |
5950*** |
229 |
186 |
#Roundup Ready to Use: bestratingen, terrassen, paden |
1,63 |
1 |
7,71 |
0,30 |
* berekend met TOXSWA; **lozing overstort RWZI; *** berekend met USES 2.0
#: Dit middel is bedoeld voor particulier gebruik.
Tabel M.16a Initiële PEC/norm bij toepassing van Roundup Evolution.
Norm: 2080 µg/L
Nr. |
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
% Drift |
Initiële PEC (µg/L) |
PEC/norm |
311 |
land- en tuinbouwgewassen (aanstrijktoepassing) |
47,52 |
0 |
0 |
0 |
land- en tuinbouwgewassen |
0,8-2,16 |
1 |
3,78-10,22 |
<0,01 |
|
100 |
grasland |
1,44 |
1 |
6,81* |
<0,01 |
144 |
openbaar groen |
2,16 |
1 |
10,22* |
<0,01 |
152 |
weg en plantsoen beplanting (aanstrijktoepassing) |
47,52 |
0 |
0 |
0 |
182 |
akkerranden |
2,16 |
5 |
51,1* |
0,024 |
210 |
droge slootbodems |
2,16 |
100 |
1022* |
0,49 |
268 |
permanent onbeteelde terreinen |
2,16 |
** |
5950*** |
2,86 |
* berekend met TOXSWA; **lozing overstort RWZI; *** berekend met USES 2.0
Tabel M.17 Initiële PEC/norm bij toepassing van Roundup Dry. Norm: > 3930 µg/L
Nr. |
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
% Drift |
Initiële PEC (µg/L) |
PEC/norm |
301 |
diverse gewassen |
2,94 |
1 |
13,9* |
< 0,01 |
102 |
grasland |
1,47 |
1 |
6,95* |
< 0,01 |
146 |
openbaar groen |
0,336 |
1 |
1,59* |
< 0,01 |
184 |
akkerrand |
2,1 |
5 |
49,7* |
< 0,01 |
212 |
droge slootbodems |
2,1 |
100 |
993* |
< 0,25 |
270 |
permanent onbeteelde terreinen |
2,1 |
** |
5784*** |
< 1,47 |
* berekend met TOXSWA; **lozing overstort RWZI; *** berekend met USES 2.0
Tabel M.18 Initiële PEC/norm voor algen bij toepassing van Roundup TX. Norm algen: 0,48 µg/L
Nr. |
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
% Drift |
Initiële PEC (µg/L) |
PEC/norm |
Alle toepassingen , behalve: |
0,8-1,2 |
1 |
3,78-5,68* |
7,9-11,8 |
|
185 |
akkerrand |
1,2 |
5 |
28,4* |
59 |
213 |
droge slootbodems |
1,2 |
100 |
568* |
1182 |
271 |
permanent onbeteelde terreinen |
1,2 |
** |
3310*** |
6900 |
* berekend met TOXSWA; **lozing overstort RWZI; *** berekend met USES 2.0
Indien de bovenstaande tabellen in ogenschouw worden genomen blijkt dat alle toepassingen van Roundup, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR , Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN, GLYFOS , voldoen aan de normen voor waterorganismen, behalve de toepassingen in akkerranden, droge slootbodems en op permanent onbeteelde terreinen.
De toepassingen van Roundup Evolution en Roundup Dry voldoen aan de norm voor waterorganismen, met uitzondering van de toepassing op permanent onbeteelde terreinen. De toepassingen van Roundup Ready to Use voldoen aan de normen voor waterorganismen. Geen van de toepassingen van Roundup TX voldoen aan de normen voor waterorganismen.
De toepassingen op permanent onbeteelde terreinen overschrijden in een aantal gevallen de norm met een factor >100 en dienen beëindigd te worden voor de volgende middelen: Roundup, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR , Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN, GLYFOS , en Roundup TX. Tevens dient de toepassing van Roundup TX in droge slootbodems te worden beëindigd.
Voor de overige normoverschrijdende toepassingen geldt dat een adequate risicobeoordeling dient te worden uitgevoerd die aantoont dat er geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten zijn voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen.
Voor de relevante metaboliet geldt dat deze voor zowel algen, kreeftachtigen als vissen zeer weinig giftig is (zie tabel M.5, M.6 en M.8). In alle gevallen wordt aan de norm voor waterorganismen zoals opgenomen in het Bmb voldaan.
Meetgegevens
Het KIWA heeft een inventarisatie uitgevoerd van metingen uitgevoerd in opervlaktewateren,
met name drinkwaterbronnen, naar het voorkomen van glyfosaat en de metaboliet AMPA.
Uit de resultaten blijkt dat in het oppervlaktewater incidenteel glyfosaat wordt aangetroffen in concentraties boven 0,1 µg/L. Gemeten AMPA concentraties liggen hoger, tot meer dan
1 µg/L. Hierbij moet worden opgemerkt dat AMPA ook gevormd kan worden uit andere, op grote schaal toegepaste stoffen (fosfonaten).
Ten aanzien van de herkomst van het glyfosaat in oppervlaktewater kan gesteld worden dat met name de bijdrage van ongezuiverd, van verharding afstromend hemelwater een hoge belasting van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt. Vooral op plaatsen waar binnen een week na toepassen van glyfosaat op verharding sprake was van regenval zijn hoge concentraties glyfosaat, tot 10 µg/L, gemeten in afstromend regenwater.
Referentie: KIWA-rapport 1999: Glyfosaat en AMPA, eigenschappen en aanwezigheid in drinkwaterbronnen.
Risicobeoordeling voor bioconcentratie
Voor glyfosaat is een BCF-waarde van 1,1 en 10 L/kg beschikbaar. Aangezien de BCF
< 100 L/kg is er een gering risico voor bioconcentratie. Hiermee voldoet glyfosaat aan de normen voor bioconcentratie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
Risicobeoordeling voor terrestrische organismen
Risicobeoordeling voor vogels
Vogels kunnen worden blootgesteld aan glyfosaat via voedsel en drinkwater.
Voedsel en drinkwater
De concentratie in het voer voor vogels (10 gram lichaamsgewicht) is berekend door middel van de relatie van Hoerger & Kenaga voor zaden en kleine insecten. De norm voor vogels wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LD50-waarde. Uitgegaan wordt van een LD50-waarde van >3200 mg/kg lichaamsgewicht.
Gekozen is voor de hoogste LD50, omdat in alle toetsen geen effect werd waargenomen bij de hoogst geteste concentratie en de gevonden LD50 voornamelijk wordt bepaald door de gebruikte concentratiereeks.
De norm bedraagt in dit geval >320 mg/kg lichaamsgewicht. Bij de risico-schatting is uitgegaan van een kleine vogelsoort met een lichaamsgewicht van 10 gram, een dagelijkse voedselconsumptie (DFI) van 2,9 g/d en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 3 g.
Voor de volgende toepassingen wordt niet voldaan aan norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB):
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Derhalve dient voor deze normoverschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op vogels na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
De blootstelling van vogels via voedsel en drinkwater leidt niet tot overschrijdingen van de norm voor vogels zoals opgenomen in de Unforme Beginselen.
Risicobeoordeling voor zoogdieren
Opgemerkt wordt dat dit criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. Zoogdieren kunnen worden blootgesteld aan de glyfosaat via voedsel en drinkwater.
De concentratie in het voer voor zoogdieren (6 gram lichaamsgewicht) is berekend door middel van de relatie van Hoerger & Kenaga voor zaden en kleine insecten. De norm voor zoogdieren wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LD50-waarde. Uitgegaan wordt van een LD50-waarde van >2000 mg/kg lichaamsgewicht. De norm bedraagt in dat geval > 200 mg/kg lg. Bij de risico-schatting is uitgegaan van een kleine zoogdiersoort met een lichaamsgewicht van 6 gram, een dagelijkse voedselconsumptie (DFI) van 1,025 g/d en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 1,8 g.
Op grond van deze gegevens is er voor dezelfde toepassingen als vermeld bij de risicobeoordeling voor vogels een overschrijding van de norm voor zoogdieren.
Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op zoogdieren na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
De blootstelling van zoogdieren via voedsel en drinkwater leidt niet tot overschrijdingen van de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de Unforme Beginselen.
In diverse veldexperimenten werden effecten op muizen waargenomen na bespuiting met doseringen van 0,8 kg w.s./ha en hoger. Deze effecten zijn waarschijnlijk indirect en worden voornamelijk veroorzaakt door een verstoring van de natuurlijke habitat en het wegvallen van belangrijke voedselbronnen. Hoewel er aanwijzingen zijn dat na 2 jaar herstel kan optreden, kan een risico voor kleine zoogdieren niet worden uitgesloten. Gezien het feit dat indirecte effecten op dit moment niet in de beoordeling worden betrokken bij de risicobeoordeling van vogels en zoogdieren blijft dit vooralsnog buiten beschouwing.
Risicobeoordeling voor bijen en hommels
De LD50 voor bijen is >100 µg w.s./bij. Aangezien de D/LD50 <50 is, is er sprake van een gering risico.
In een tunnelexperiment werd in eerste instantie geen sterfte van bijen waargenomen na bespuiting in een dosering van 3,3 kg w.s./ha. Bij herhaling van het experiment met dezelfde dosering werd echter een viervoudige toename van bijensterfte waargenomen. Het is niet duidelijk of deze sterfte veroorzaakt kan zijn door andere factoren dan de behandeling met glyfosaat. Hiermee voldoen deze toepassingen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Risicobeoordeling voor niet-doelwit arthropoden
Glyfosaatformuleringen zijn in doseringen van 2,88 en 3,6 kg w.s./ha niet schadelijk voor de loopkevers Poecilus cupreus, Trechus quadristriatus en Bembidion lampros. Toepassing van 3,6 kg w.s./ha is evenmin schadelijk voor wolfspinnen.
Glyfosaat is weinig schadelijk voor de gaasvlieg Chrysoperla carnea bij toepassing in een dosering van 0,72 kg w.s./ha (41,1% effect op overleving en reproductie). Formuleringen zijn in een dosering van 2,88 kg w.s./ha in laboratoriumproeven schadelijk voor de roofmijt Typhlodromus pyri (100% sterfte), en matig schadelijk voor de sluipwesp Aphidius rhodalosiphi (85,7% effect op overleving en parasitatiecapaciteit). In een dosering van
3,6 kg w.s./ha zijn formuleringen schadelijk voor de sluipwesp A. rhodalosiphi (100% sterfte), matig schadelijk voor de lynifide spin Meioneta rurestris (86% sterfte), en eveneens matig schadelijk voor de parasitaire wesp Trichogramma cacoeciae (95,8% effect op parasitatiecapaciteit).
Op grond van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat veel organismen een effect > 30% vertonen bij relevante praktijkdoseringen. Derhalve wordt niet voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dient (semi)-veldonderzoek te worden uitgevoerd met die organismen waarbij de norm wordt overschreden.
Risicobeoordeling voor regenwormen
De 14-dagen LC50 voor regenwormen is >360 mg w.s./kg grond bij 10% o.s. (toets met Glyfosaat 360). Er wordt geen normalisatie naar o.s. toegepast omdat glyfosaat in de bodem als ion zal voorkomen en de binding aan bodemdeeltjes niet zondermeer gecorreleerd is met het organisch stofgehalte. De norm voor regenwormen wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LC50. In de tabellen M.19 t/m M.23 zijn de ratio's van initiële PEC en de norm weergegeven voor de verschillende toepassingen.
-zie Tabel M.19 op volgende pagina-
Tabel M.19 Initiële PEC/norm voor regenwormen bij toepassing van Roundup, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN, GLYFOS, Roundup Evolution
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
initiële PEC (mg/kg) |
PEC/norm |
land- en tuinbouwgewassen |
47,52 |
54,3 |
<1,5 |
grasland |
1,44 |
1,028 |
<0,03 |
openbaar groen |
2,16 |
2,468 |
<0,07 |
weg en plantsoen beplanting |
47,52 |
54,3 |
<1,5 |
akkerranden |
2,16 |
2,468 |
<0,07 |
drogeslootbodems |
2,16 |
3,085 |
<0,09 |
onder vangrails, rondom verkeersborden etc. |
2,16 |
2,468 |
<0,07 |
Tabel M.20 Initiële PEC/norm voor regenwormen bij toepassing van Roundup Dry
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
initiële PEC (mg/kg) |
PEC/norm |
diverse gewassen |
2,94 |
3,359 |
<0,09 |
grasland |
1,47 |
1,05 |
<0,03 |
openbaar groen |
0,336 |
0,3839 |
<0,01 |
akkerrand |
2,1 |
2,4 |
<0,07 |
droge slootbodems |
2,1 |
2,999 |
<0,08 |
onder vangrails, rondom verkeersborden etc. |
2,1 |
2,4 |
<0,07 |
Tabel M.21 Initiële PEC/norm voor regenwormen bij toepassing van Roundup TX
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
initiële PEC (mg/kg) |
PEC/norm |
tijdelijk onbeteeld land, stoppel, |
1,2 |
1,371 |
<0,04 |
grasland |
0,8 |
0,5713 |
<0,02 |
akkerrand |
1,2 |
1,371 |
<0,04 |
droge slootbodems |
1,2 |
1,714 |
<0,05 |
onder vangrails, rondom verkeersborden etc. |
1,2 |
1,371 |
<0,04 |
Tabel M.22 Initiële PEC/norm voor regenwormen bij toepassing van Roundup Ready to Use
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
initiële PEC (mg/kg) |
PEC/norm |
beplantingen |
1,63 |
1,371 |
<0,04 |
bestratingen, terrassen, ..... |
1,63 |
1,068 |
<0,03 |
-zie Tabel M.23 op volgende pagina-
Tabel M.23 Initiële PEC/norm voor regenwormen bij toepassing van Roundup
ECON 400
Teelt |
Max. dosering (kg w.s./ha) |
initiële PEC (mg/kg) |
PEC/norm |
land- en tuinbouwgewassen |
52,8 |
60,3 |
<1,7 |
grasland |
52,8 |
37,7 |
<1,0 |
weg- en plantsoenbeplanting |
52,8 |
60,3 |
<1,7 |
akkerrand |
2,2 |
2,51 |
<0,06 |
droge slootbodems |
2,2 |
3,14 |
<0,09 |
onder vangrails, rondom verkeersborden etc. |
2,2 |
2,51 |
<0,06 |
In vijf gevallen (vet weergegeven) wordt de norm voor regenwormen licht overschreden (tot 1,7x). Gezien het feit dat de LC50 >360 mg/kg en alleen de bovengrens van het risicoquotient kan worden berekend, de DT50 lager is dan 60 dagen en de middelen éénmalig worden toegepast wordt het risico voor regenwormen gering geacht en wordt voldaan aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen
Glyfosaat heeft in doseringen tot 635 mg/kg geen invloed op de bodemademhaling. Een dosering van 767 mg/kg heeft geen invloed op de stikstof-fixatie. Significante remming van de nitrificatie treedt op bij doseringen van 460 en 767 mg/kg.
De stimulering van de nitrificatie, die werd gevonden bij doseringen van 5 en 25 mg/kg, kan niet alleen worden verklaard door het feit dat glyfosaat een extra N-bron vormt. Na toediening van 5 en 25 mg/kg aan sandy loam en silty loam werd een stimulering van de nitrificatie gevonden: de gevormde hoeveelheid NO3-N was in sandy loam ruim 9 tot 16 maal zo hoog als in de controle. Gezien het feit dat in andere studies bij relevante praktijkdoseringen (tot 76,6 mg/kg glyfosaat) geen effect werd waargenomen op de nitrificatie, de stof goed afbreekbaar is in de bodem en de toepassingsfrequentie slechts één maal per jaar is wordt een gering risico voor bodemmicroörganismen verwacht. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor bodemmicroörganismen zoals opgenomen in de UB.
Risicobeoordeling voor hogere planten
Opgemerkt wordt dat dit criterium nog niet is opgenomen in het Handboek Toelating Bestrijdingsmiddelen. Het is wel opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).
Herbiciden kunnen een groot risico opleveren voor terrestrische niet-doelwit planten, wanneer deze aan het middel worden blootgesteld. Volgens het gestelde in Collegevergadering C-83.11 dienen de volgende aanvullende gegevens geleverd te worden:
* onderzoek aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienne te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Conclusie m.b.t. milieu
Geconcludeerd kan worden dat:
1. de werkzame stof glyfosaat voldoet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).
2. de metaboliet mI vooralsnog niet voldoet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Er zijn aanwijzingen dat de DT50 van deze metaboliet onder veldomstandigheden > 90 dagen is. Uitvoering van een veldstudie naar de verdwijning van mI uit de bodem wordt noodzakelijk geacht.
3. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen aan de normen voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater zoals opgenomen in het Bmb.
4. alle onderhavige toepassingen op basis van de metaboliet mI voldoen aan de normen voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater zoals opgenomen in het Bmb.
5. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat, met uitzondering van de hierna genoemde toepassingen, voldoen aan de normen voor toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in het Bmb. De volgende toepassingen voldoen niet aan deze norm:
Voor de middelen Roundup, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- akkerranden
- droge slootbodems
- permanent onbeteelde terreinen.
Voor het middel Roundup TX: alle toepassingen;
Voor de middelen Roundup Evolution en Roundup Dry:
- permanent onbeteelde terreinen.
Wanneer wordt aangehouden dat bij een overschrijdingsfactor groter dan 100 een toepassing niet langer toelaatbaar is dienen de volgende toepassingen te worden beëindigd:
Voor de middelen Roundup, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- permanent onbeteelde terreinen.
Voor het middel Roundup TX:
- droge slootbodems
- permanent onbeteelde terreinen.
Voor de overige overschrijdende toepassingen geldt dat een adequate risicobeoordeling dient te worden uitgevoerd die aantoont dat er geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten zijn voor waterorganismen en organismen die afhankelijk zijn van waterecosystemen.
6. alle onderhavige toepassingen op basis van de metaboliet mI voldoen aan de normen voor toxiciteit waterorganismen zoals opgenomen in het Bmb
3. de werkzame stof glyfosaat voldoet aan de normen voor bioconcentratie zoals opgenomen in het Bmb.
4. de volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat niet voldoen aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB):
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op vogels na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
De overige toepassingen voldoen wel aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.
9. de volgende toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat niet voldoen aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB:
Voor de middelen Roundup, Roundup Evolution, Roundup ECON 400, LUXAN GLYFOSAAT VLOEIBAAR, Agrichem Glyfosaat B, AGRICHEM GLYFOSAAT 2, GLYPHOGAN en GLYFOS:
- land- en tuinbouwgewassen: onkruid dat 10 cm boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds);
- weg en plantsoenbeplanting: onkruid dat 10 cm% boven het gewas uitsteekt (onkruidstrijkers, volvelds).
Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen op zoogdieren na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde Gebruiksaanwijzing.
10. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat, voldoen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de UB.
11. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat niet voldoen aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er dienen aanvullende (semi-)veldexperimenten te worden uitgevoerd met die niet-doelwit arthropoden waarvoor in laboratoriumtoetsen > 30% effect werd gevonden.
12. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.
13. alle onderhavige toepassingen op basis van de werkzame stof glyfosaat voldoen aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.
Gegevens ten behoeve van een toekomstige beoordeling
Teneinde het risico voor terrestrische hogere niet-doelwit planten te kunnen beoordelen is onderzoek nodig aan tenminste drie monocotylen en drie dicotylen van verschillende genera, waarbij dosis-effect relaties dienen te worden vastgesteld. De effectparameters waarop in de testen gelet dient te worden zijn o.a. biomassa, geelverkleuring, wortelgewicht. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens OECD concept-richtlijn 208.
Conclusie
1. Van een aantal toepassingen van middelen op basis van glyfosaat is vastgesteld dat zij voor het milieu onaanvaardbaar effecten hebben (art. 3, eerste lid onder a ten tiende Bestrijdingsmiddelenwet 1962). Deze toepassingen dienen te worden beëindigd.
De aanvragers zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken (hoorprocedure). Dit heeft geleid tot een bijstelling van de risicobeoordeling voor de individuele toepassingen per formulering.
2. De conclusie met betrekking tot milieuvragen die aanvullend gesteld zijn is gewijzigd. De volgende vragen komen te vervallen:
* Toxiciteitsgevevens van de in Nederland toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen (alleen voor Roundup, Roundup ECON 400 en GLYPHOGAN);
* Gegevens omtrent de mobilitieit van de metabolieten van glyfosaat: Uitvoering van een kolomstudie met verouderd residu in tenminste 1 grondsoort volgens G.1.2 van het aanvraagformulier;
* Gegevens met betrekking tot de hydrolyse van glyfosaat in water, volgens D.9 van het aanvraagformulier;
* Aanvullende informatie ter bepaling van het risico op uitspoeling van metaboliet mI (AMPA)
* Onderzoek naar de invloed op bijen en hommels.
Besluit
Het College besluit om de volgende toepassingen van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat met ingang van 1 januari 2001 te beëindigen, aangezien deze niet voldoen aan het Bmb (art. 3, eerste lid onder a, ten tiende, Bestrijdingsmiddelenwet 1962:
- permanent onbeteelde terreinen. De volgende vragen die bij besluit van 8 oktober 1999 zijn gesteld, komen te vervallen: * Toxiciteitsgevevens van de in Nederland toegelaten formuleringen voor vis, Daphnia en algen (alleen voor Roundup, Roundup ECON 400 en GLYPHOGAN); * Gegevens omtrent de mobilitieit van de metabolieten van glyfosaat: Uitvoering van een kolomstudie met verouderd residu in tenminste 1 grondsoort volgens G.1.2 van het aanvraagformulier; * Gegevens met betrekking tot de hydrolyse van glyfosaat in water, volgens D.9 van het aanvraagformulier; * Aanvullende informatie ter bepaling van het risico op uitspoeling van metaboliet mI (AMPA); * Onderzoek naar de invloed op bijen en hommels. Ten aanzien van de overige punten blijft het Besluit van 8 oktober 1999 gehandhaafd. |
Wageningen, 24 november 2000