Toelatingsnummer 10274 N

Het College voor de Toelating
van Bestrijdingsmiddelen,


overwegende, dat het besluit tot toelating van het middel

BRABANT Mancozeb Flowable,

nr. 10274 N d.d. 28 april 1989 dient te worden gewijzigd en het in verband daarmee wenselijk is dit besluit opnieuw vast te stellen, gelet op de artikelen 3, 3a, 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288),

BESLUIT:

§ I. Toelating

1. Het bestrijdingsmiddel BRABANT Mancozeb Flowable wordt toegelaten in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, onder nummer en datum dezes. Voor de gronden waarop dit besluit berust wordt verwezen naar bijlage II dezes.

2. De toelating geldt tot 1 december 2004.

§ II. Samenstelling, vorm en afwerking

Onverminderd hetgeen omtrent de samenstelling, vorm en afwerking bij de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen is bepaald, moeten:

a. de samenstelling, vorm en fysische toestand van het middel alsmede de chemische en fysische eigenschappen daarvan overeenkomen met de bij de aanvraag tot toelating verstrekte gegevens, alsmede met het bij de aanvraag tot toelating verstrekte monster.

b.

§ III. Gebruik

Het bestrijdingsmiddel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in Bijlage I bij dit toelatingsbesluit nr. 10274 N onder A. is voorgeschreven.

§ IV. Verpakking en etikettering

1. De aanduidingen, welke ingevolge artikel 15 van de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen op de verpakking moeten worden vermeld, worden hierbij vastgesteld als volgt:

- aard van het preparaat: vloeistof

- werkzame stof(fen): mancozeb

- gehalte(n): 500 g/l

- andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen):

- toxicologische groep(en): dithiocarbamaten

- uiterste gebruiksdatum:

2. Behalve de onder 1. bedoelde en de overige bij de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen voorgeschreven aanduidingen en vermeldingen moeten op de verpakking voorkomen:

a. letterlijk en zonder enige aanvulling:

hetgeen in bijlage I dezes onder A. is vermeld.

b. hetzij letterlijk, hetzij naar zakelijke inhoud:

de in bijlage I dezes onder B. opgenomen tekst, met dien verstande, dat niet alle daarin aangegeven toepassingen behoeven te worden vermeld en de inhoud dier tekst slechts mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede bestrijding, mits deze niet met die tekst in strijd zijn.

c. letterlijk en zonder enige aanvulling:

- Bijzondere gevaren:

Irriterend voor de ogen en de huid.

- Veiligheidsaanbevelingen:

Buiten bereik van kinderen bewaren.
Verwijderd houden van eet- en drinkwaren en van diervoeder.
Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik.
Spuitnevel niet inademen.
Draag geschikte handschoenen
Vermijd contact van het middel met de ogen.

d. Overeenkomstig artikel 15 van de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen moet op de verpakking als gevaarsymbool worden aangebracht:
met als onderschrift:

e. Bij het toelatingsnummer een cirkel met daarin de aanduiding "W.3.".

Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken kan gelet op artikel 8 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Een dergelijk bezwaarschrift dient te worden geadresseerd aan: Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, Postbus 217, 6700 AE WAGENINGEN.

Wageningen, 30 november 2001

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)

Aan:

AGRICHEM B.V.
Koopvaardijweg 9
4906 CV OOSTERHOUT NB

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN

BIJLAGE I bij het besluit van het middel BRABANT Mancozeb Flowable,

toelatingsnummer 10274 N

A.

WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT

Toegestaan is uitsluitend het gebruik:

a. als schimmelbestrijdingsmiddel in de teelt van appels, peren, met dien verstande dat voor 1 mei de toepassing uitsluitend is toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit. Na 1 mei is de toepassing uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit of indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten;

b. als schimmelbestrijdingsmiddel in de teelt van aardappelen, tarwe, uien, sjalotten, asperges, bloemisterijgewassen en op populieren, met dien verstande dat de toepassing in populieren uitsluitend is toegestaan op percelen die niet grenzen aan watergangen;

c. als zaadbehandelingsmiddel voor tarwe, rogge, haver en suikerbieten;

d. als schimmelbestrijdingsmiddel in de teelt van crocussen, hyacinten, narcissen, tulpen en in het voorjaar bloeiende bijgoedgewassen, met dien verstande dat bij teelten op zandgronden [ Onder zandgronden worden verstaan de volgende eenheden van de Bodemkaart van
Nederland 1:250.000 (G.G.L. Steur, F. de Vries en C. van Wallenburg, Stichting voor bodemkartering, Wageningen, 1985): enkelvoudige eenheden met een code waarin Z in voorkomt; associaties van twee enkelvoudige eenheden waarvan een of beide eenheden een code hebben waarin Z in voorkomt; associaties van meerdere enkelvoudige eenheden met codes waarin A3 of A4 in voorkomt.] de toepassing uitsluitend is toegestaan vanaf 1 april en met dien verstande dat de toepassing op deze zandgronden [] voorzover gelegen in de bollenstreek [ Onder de bloembollenstreek wordt verstaan het gebied zoals is aangegeven in de Bodemkartering van Nederland, nr. 58.2, deel XI (dr. K. van der Meer, 1952).] niet is toegestaan;

e. als schimmelbedtrijdingsmiddel in de teelt van gladiolen, irissen en in de zomer bloeiende bijgoedgewassen met dien verstande dat bij teelten op zandgronden [ ] de toepassing uitsluitend is toegestaan vanaf 1 mei en met dien verstande dat de toepassing op deze zandgronden [ ] voorzover gelegen in de bloembollenstreek [ ] niet is toegestaan;

f. als schimmelbestrijdingsmiddel in de teelt van lelies;

g. als ontsmettingsmiddel voor pootaardappelen.

Gebruik van dit middel in grondwaterbeschermingsmiddel als bedoeld in de Wet bodembescherming, daaronder niet begrepen de gebieden waarbinnen uitsluitend fysische bodemaantastingen zoals grondboringen zijn verboden, is niet toegestaan in de teelt van bloembollen- en knollen op zandgrond []

Het is niet toegestaan dit middel toe te passen door middel van een met de hand getrokken of geduwde spuitboom (spuitfiets).

Het is niet toegestaan dit middel door middel van een luchtvaartuig toe te passen.

Veiligheidstermijnen:

De termijn tussen de laatste bespuiting en de oogst mag niet korter zijn dan:

8 weken voor appels en peren;

4 weken voor uien, sjalotten, asperges en tarwe.

B.

GEBRUIKSAANWIJZING

Toepassingen

Appels, tegen schurft

Rondom de bloei, te beginnen kort voor de bloei, ten hoogste 4 maal toepassen.

Dosering: voor de bloei 0,32% (320 ml per 100 liter water);
tijdens en na de de bloei 0,32% (320 ml per 100 liter water) bij 10-12 dagen interval;
0,23% (230 ml per 100 liter water) bij 7 dagen interval.

Het middel heeft een gunstig neveneffect op gewassen met mangaangebrek.

Peer, tegen schurft - uitsluitend voor percelen met ernstig mangaangebrek

Toepassen 1 x vóór en max. 2 x in en ná de bloei. Niet toepassen op het ras Conference.

Dosering: 0,32% (320 ml per 100 liter water).

Aardappelen, tegen aardappelziekte (Phytophthora)

Dosering: 3,2 liter per ha voor de eerste, 5 liter per ha voor de tweede en derde en
6,3 liter per ha voor de vierde en eventueel volgende bespuitingen. Op vatbare rassen na juni (begin knolvorming) overgaan op koper- of tinmiddelen.

Tarwe, tegen afrijpingsziekten

Maximaal twee bespuitingen uitvoeren met een tussenruimte van 10-14 dagen en wel vanaf het verschijnen van de aren tot aan het begin van de bloei van tarwe. Voor een gelijktijdige bescherming van de aren tegen meeldauw verdient het aanbeveling bij elke bespuiting spuitzwavel toe te voegen en in een dosering van 5 kg per ha.

Dosering: 3,2 liter per ha.

Uien en sjalotten, tegen valse meeldauw

Vanaf begin juni regelmatig behandelingen uitvoeren.

Dosering: 5 liter per ha.

Hierbij wordt tevens een goede bestrijding verkregen van de bladvlekkenziekte (Botrytis squamosa).

Asperges, tegen grauwe schimmel (Botrytis)

Vanaf begin augustus herhaald voorbehoedend spuiten.

Dosering: 4 liter per ha.

Bloembollen, tegen vuur (Botrytis)

Vanaf opkomst regelmatig behandelingen uitvoeren.

Dosering: 4 liter per ha bij wekelijkse bespuitingen

5,9 liter per ha bij toepassen om de 10-12 dagen.

Chrysanten, tegen Chrysanten-roest

Wekelijks voorbehoedend spuiten. Zowel onderkant als de bovenkant van de bladeren moeten grondig bespoten worden. Zorg voor lage luchtvochtigheid in de kas. Het verdient aanbeveling dat eerst door middel van een proefbespuiting wordt vastgesteld of de betreffende cultivar(s) het middel verdraagt (verdragen).

Dosering: 0,5% (500 ml per 100 liter water).

"Bladvlekkenziekte" (Marssonina) in populieren

Zowel op windschermen in fruitaanplantingen als in de boomkwekerij kan deze ziekte worden tegengegaan door bespuitingen om de 10 á 12 dagen.

Dosering: 0,5% (500 ml per 100 liter water).

Zaadontsmetting van tarwe, rogge en haver voorzover niet bestemd voor vermeerderingsdoeleinden

Het middel kan worden toegepast tegen kiemschimmels (zoals Fusarium spp.) bij tarwe en rogge, benevens tegen steenbrand bij tarwe. Indien bij haver alleen bestrijding van kiemschimmels (o.a. Fusarium) wordt beoogd, is het middel ook geschikt voor toepassing op haver. Stuifbrand en strepenziekte worden echter niet bestreden.

Het middel moet worden toegepast met zaadontsmettingsmachines, geschikt voor toepassing van flowable formuleringen.

Dosering: 315 ml per 100 kg zaad.

Opmerking: Moet het zaad ook nog met een ander middel worden behandeld, dan eerst de behandeling met BRABANT Mancozeb Flowable uitvoeren en daarna de behandeling met het andere middel.

Zaadontsmetting van bieten, tegen Phoma en kiemschimmels,

13 ml per kg zaad.

Ontsmetting van aardappelpootgoed, bestemd voor de teelt van consumptie- en fabrieksaardappelen.

Het middel kan worden toegepast ter bestrijding van Rhizoctonia op pootaardappelen.

Dosering: 315 ml opgelost in 1 liter water per 100 kg pootgoed. De toepassing vindt plaats tijdens het poten, op de aardappelpootmachine met speciale spuitapparatuur.

Bereiding spuitvloeistof: voor gebruik goed roeren.

De benodigde boeveelheid BRABANT Mancozeb Flowable wordt onder roeren in de met water gevulde tank gegoten.

Wageningen, 30 november 2001

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN

BIJLAGE II bij het besluit van het middel BRABANT Mancozeb Flowable,

toelatingsnummer 10274 N

Betreft verlenging van de toelating van het middel BRABANT Mancozeb Flowable
(97-880 TV) -een middel op basis van de werkzame stof mancozeb - na
1 december 2001 (einddatum van de werkzame stof mancozeb). Het middel is toegelaten als schimmelbestrijdingsmiddel in de teelt van diverse land- en tuinbouwgewassen.

Motivering van het besluit

Eerdere besluitvorming door het College

Naar aanleiding van C-104.3.14 (d.d. 13 december 2000) heeft het College als volgt besloten.

Het College besluit -op basis van art. 5, eerste lid Bmw 1962 en art. 7, vijfde lid Rtb 1995- ten behoeve van afronding van de besluitvorming de toelatingen van middelen op basis van mancozeb met 11 maanden te verlengen tot 1 december 2001 (= nieuwe einddatum mancozeb).

In het kader van de versnelde herbeoordeling zijn de volgende vragen gesteld (n.a.v.
C-52.3.1.a, de toelatinghouders zijn hiervan in december 1996 op de hoogte gesteld).

Een studie naar de omzettingsroute van de werkzame stof mancozeb in grondsoort volgens G.1.1 van het aanvraagformulier. Er dienen in de eerste 10 dagen van de studie tenminste
5 monsternametijdstippen te worden opgenomen. Indien een omzettingsprodukt in de omzettingsstudie wordt gevormd in een gehalte van meer dan 10% van de hoeveelheid opgebrachte werkzame stof, dient met dat omzettingsprodukt een omzettingssnelheidsstudie in tenminste 3 grondsoorten volgens G.1.1 van het aanvraagformulier en een schudproef of een kolomproef met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier uitgevoerd te worden.

Een schudproef of een kolomproef met de werkzame stof mancozeb met tenminste
3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6, dan dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7-8.

Een schudproef of een kolomproef met het omzettingsprodukt ETU met tenminste
3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens G.1.2 van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van het omzettingsprodukt ETU ligt tussen 2 en 6, dan dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 3 grondsoorten met pH 7-8.

Een kolomstudie met verouderd residu in tenminste 1 grondsoort volgens G.1.2 van het aanvraagformulier.

Uitvoering van (semi)-veldonderzoek met betrekking tot de effecten van het bestrijdingsmiddel op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing, met speciale aandacht voor de effecten op algen/kreeftachtigen/vissen.

Naar aanleiding van C-110.3.8 d.d. 13 juni 2001 heeft het College als volgt besloten.

Stand van zaken met betrekking tot de aanvragen

In onderstaande tabel staan de middelen waarvoor een verlenging van de toelating is aangevraagd. De kosten met betrekking tot deze aanvragen zijn voldaan.

Middel naam

Werkzame stoffen

aanvraag nr.

BRABANT MANCOZEB FLOWABLE

mancozeb

97-880 TV

CURZATE M

mancozeb en cymoxanil

97-868 TV

CYMOXANIL-M

mancozeb en cymoxanil

97-988 TV

DITHANE DG NEWTEC

mancozeb

99-686 TV

DITHANE M-45 SPUITPOEDER

mancozeb

99-685 TV

DITHANE VLOEIBAAR

mancozeb

99-687 TV

LUXAN MANCOZEB 450 FC

mancozeb

97-956 TV

PENNCOZEB

mancozeb

99-693 TV

PENNCOZEB DG

mancozeb

99-715 TV

PENNFLUID

mancozeb

99-714 TV

TURBAT

mancozeb/cymoxanil

97-998 TV

VONDOCARB

mancozeb en carbendazim

97-902 TV

Maatschappelijke context

Mancozeb behoort met metiram, maneb en ziram tot de chemische groep van de EBDC’s (ethyleen bisdithiocarbamaten). De EBDC’s hebben een ‘multi-site’ werkingsmechanisme. De groep van verbindingen vormt een laag risico met betrekking tot de resistentie ontwikkeling. Kruisresistentie is niet van toepassing. De EBDC’s zijn mede door het brede werkingsmechanisme bijzonder belangrijk voor de Nederlandse land- en tuinbouw.

Ze worden voornamelijk ingezet tegen de zwaardere schimmelziekten zoals vuur, schurft en de aardappelziekte (Phytophtora infestans). Naast de EBDC’s zijn in deze gewassen ook andere fungiciden toegelaten met een vergelijkbaar werkingsspectrum.

Voor aardappel blijven er, met de recent wegvallen van enkele belangrijke middelen waaronder die op basis van chloorthalonil, minder geschikte middelen over. Voor de bestrijding van hardnekkige ziektes zoals de aardappelziekte is een voldoende groot pakket aan middelen nodig teneinde onder andere resistentiedoorbraak te voorkomen.

EU-beoordeling

Mancozeb is één van de werkzame stoffen die behandeld wordt in de eerste fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma (opgenomen in bijlage 1 van verordening 3600/92).

Door de lidstaten worden van deze stoffen evaluaties en beoordelingen ("monographs") opgesteld. Vervolgens vindt over deze stoffen "Europese" besluitvorming plaats: ECCO-meetings, Working Group Evaluation, Working Group Legislation en SCPH.

De monograph voor mancozeb is opgesteld door Italië. De monograph is in oktober 2000 door CTB ontvangen. NL is als assistent RMS betrokken bij het vaststellen van ontbrekende gegevens (level 4 van de monograph).

Mancozeb, maneb en metiram zullen voor de eerstvolgende ECCO-ronde geagendeerd worden. Deze ECCO-ronde zal naar verwachting gehouden worden van eind 2001 - eerste helft 2002

Algemeen

De dithiocarbamaten zijn in te delen in twee groepen m.b.t. het metabolisme en het toxicologische werkingsmechanisme: de ETU-vormers of EBDC’s (ethyleenbisdithiocarbamaten) (mancozeb, maneb, metiram en zineb) en de niet-ETU vormende dithiocarbamaten (ferbam, ziram en thiram)

EBDC’s zijn niet-systemisch werkende stoffen die op het blad toegepast worden en een beschermende werking hebben tegen schimmels. De EBDC’s die als fungicide gebruikt worden zijn metaalcomplexen van mangaan (maneb), mangaan + zink (mancozeb) en zink + ammonia (metiram). Na het "afsplitsen" van de metaal ionen blijft er een centrale structuur over, die gelijk is voor alle EBDC’s. Deze wordt verder afgebroken in verbindingen als ETU (ehtyleenthioureum), EBIS (ethyleen-bis-(isothiocynaat)sulfide), EU (ethyleenureum) en andere verbindingen.

In Nederland zijn de ethyleenbisdithiocarbamatan maneb, mancozeb en metiram toegelaten voor gebruik in de land en tuinbouw (van propineb zijn er geen middelen toegelaten en zineb is recent niet geplaatst op Annex I en verdwijnt van de markt.). Van de niet ETU-vormende dithiocarbamatenzijn thiram en ziram toegelaten.

In tabel M.0 is een overzicht van de betreffende fungiciden op basis van mancozeb weergegeven. Tabel M.1. is een overzicht van de toepassingen van de diverse middelen. Dit overzicht is gebaseerd op de door de PD opgestelde GAP-kop van 3 augustus 1999. De toepassingen betreffen de volgende teelten ingedeeld naar gewasgroepen: fruitteelt, akkerbouw, groententeelt, boomkwekerij en bloembollenteelt. De wijze van toepassing betreft gewasbehandeling, pootgoedbehandeling en zaadbehandeling.

Tabel M.0. Formuleringen

nr.

Formulering

Gehalte mancozeb

Overige werkzame stoffen met gehalte

verbod waterbesch. (zie opm.) en drift reductie

1

VONDOCARB (97-902 TV)

50%

carbendazim

1

2

CYMOXANIL M (97-988 TV)

65%

cymoxanil

4

3

TURBAT (97-998 TV)

65%

cymoxanil

n.v.t.

4

CURZATE M (97-868 TV)

68%

cymoxanil

n.v.t.

5

DITHANE DG NEWTEC (99-686 TV)

75%

-

1

6

PENNCOZEB DG (99-715 TV)

75%

-

1

7

DITHANE M-45 SPUITPOEDER (99-687 TV)

80%

-

1

8

PENNCOZEB (99-693 TV)

80%

-

1

9

PENNFLUID (99-714 TV)

420 g/L

-

1, 2, 3, 4

10

DITHANE VLOEIBAAR (99-687 TV)

450 g/L

-

1

11

LUXAN MANCOZEB 450 FC (97-956 TV)

450 g/L

-

1

12

BRABANT MANCOZEB FLOWABLE (97-880 TV)

500 g/L

-

1

Opmerking verbod grondwaterbeschermingsgebied





1 = in een grondwaterbeschermingsgebied is het gebruik niet toegestaan in de teelt van bloembollen en knollen op zandgronden.













Opmerking reductie drift in watergangen










In de buitenste bomenrij van boomgaarden is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan:





2 = indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten.




In de buitenteelt van boomkwekerijgewassen is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan:





3 = met dwars- en schuin omhoog gerichte toepassingsapparatuur indien er vanaf tenminste 5 meter uit de watergang gespoten wordt,

waarbij de eerste gewasrij op 5 meter minimaal de hoogte heeft van het te behandelen gewas en niet mag worden bespoten

4 = verbod op vliegtuigtoepassingen

De toepassingen van middelen op basis van mancozeb zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel M1. Toepassingsoverzicht

middel

toepassing

dosering kg as/ha

max. freq.

interval

tijdstip

5, 6

appel (v.g.)

1,125 - 2,25

4

7-12

april-mei

7, 8

appel (v.g.)

1,2 - 2,4

4

7-12

april-mei

9

appel, inclusief jong gewas (v.g.)

0,924 - 1,89

4

7-12

april-mei

10, 11

appel (v.g.)

1,125 - 2,363

4

7-12

april-mei

12

appel (v.g.)

1,035-2,16

4

7-12

april-mei

5, 6

appel, peer (jong gewas) (v.g.)

0,563 - 1,5

4

7-12

april-mei

7

appel, peer (jong gewas) (v.g.)

0,6 - 1,6

4

7-12

april-mei

8

appel, jong gewas (v.g.)

1,2 - 2,4

4

7-12

april-mei

10, 11

appel, jong gewas (v.g.)

0,563-1,575

4

7-12

april-mei

12

appel, jong gewas (v.g.)

0,518-1,44

4

7-12

april-mei

5, 6

peer (v.g.)

1,5 - 1,8

3

7

april-mei

7, 8

peer (v.g.)

1,6 - 1,92

3

7-10

april-mei

9

peer (v.g.)

1,26 - 1,512

3

7-12

april-mei

10, 11

peer (inclusief jong gewas) (v.g.)

1,575-1,89

3

10-12

april-mei

12

peer (inclusief jong gewas) (v.g.)

1,44-1,728

3

10-12

april-mei

8

peer, jong gewas (v.g.)

0,8 - 1,6

3

7-10

april-mei

9

peer, jong gewas (v.g.)

0,63 - 1,26

3

7-12

april-mei

8

1e jaars plantuien, 2e jaars plantuien, picklers, zaaiuien, zilveruien en sjalotten

2,4

5

7-10

juni-sept

9

1e jaars plantuien, 2e jaars plantuien, picklers, zaaiuien, zilveruien en sjalotten

1,995

5

7-10

juni-sept

5, 6, 12

uien en sjalotten (v.g.)

2,25

5

7-10

juni-sept

7

uien en sjalotten (v.g.)

2,4

5

7-10

juni-sept

10, 11

uien en sjalotten (v.g.)

2,475

5

7-10

juni-sept

5, 6

asperge (v.g.)

1,875

6

7-10

aug-sept

7, 8

asperge (v.g.)

2

6

7-10

aug-sept

9

asperge (v.g.)

1,89

6

7-10

aug-sept

10, 11

asperge (v.g.)

2,025

6

7-10

aug-sept

12

asperge (v.g.)

1,8

6

7-10

aug-sept

2, 3, 4

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,34 - 1,68

12

7-12

juni-sept

5, 6

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,5 - 3

12

7-14

juni-sept

7, 8

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,6 - 3,2

12

7-14

juni-sept

9

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,6 - 2,52

12

7-14

juni-sept

10, 11

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,575 - 3,15

12

7-14

juni-sept

12

consumptie- fabrieksaardappelen (v.g.)

1,44 - 2,835

12

7-14

juni-sept

2, 3, 4

pootaardappelen (v.g.)

1,34 - 1,675

7

7-14

juni-aug

5, 6

pootaardappelen (v.g.)

1,5 - 3

7

7-14

juni-aug

7, 8

pootaardappelen (v.g.)

1,6 - 3,2

7

7-14

juni-aug

9

pootaardappelen (v.g.)

1,6 - 2,52

7

7-14

juni-aug

10, 11

pootaardappelen (v.g.)

1,575 - 3,15

7

7-14

juni-aug

12

pootaardappelen (v.g.)

1,44 - 2,835

7

7-14

juni-aug

1

aardappelpootgoed voor teelt consumptie- en fabrieksaardappelen

3 - 3,75 e

1

-

mrt-apr

7, 8

aardappelpootgoed voor teelt consumptie- en fabrieksaardappelen

1,84 - 4,08e

1

-

april

10, 11

aardappelpootgoed voor teelt consumptie- en fabrieksaardappelen

1,811 - 4,016e

1

-

april

12

aardappelpootgoed voor teelt consumptie- en fabrieksaardappelen

1,630 - 3,615e

1

-

april

5, 6, 7, 8

haver (v.g.) (zaadbehandeling)

0,192a

1

-

mrt-apr

7, 8

haver (v.g.) (zaadbehandeling)

0,176-0,24c

1

-

mrt-apr

10, 11

haver (v.g.) (zaadbehandeling)

0,173-0,236g

1

-

mrt-apr

12

haver (v.g.) (zaadbehandeling)

0,156-0,213h

1

-

mrt-apr

1

tarwe (v.g.)

1-2

1

-

mei-juli

5, 6, 10, 11

tarwe (v.g.)

2,25

1

-

mei-juni

7

tarwe (v.g.)

1,6

1

-

mei-juni

12

tarwe (v.g.)

1,44

1

-

mei-juni

5, 6

tarwe, rogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,243a

1

-

sept-okt/mrt-apr

7

tarwe, rogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,243a

1

-

sept-okt/mrt-apr

7

tarwe, rogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,144 - 0,288d

1

-

sept-okt/mrt-apr

10, 11

tarwe, rogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,412 - 0,299g

1

-

sept-okt/mrt-apr

12

tarwe, rogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,128 - 0,269h

1

-

sept-okt/mrt-apr

8

wintertarwe, zomertarwe (v.g.)

1,6

2

10-14

mei-juni

9

wintertarwe, zomertarwe (v.g.)

2,268

1

-

mei-juni

8

wintertarwe, zomertarwe, winterrogge, zomerrogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,243a

1

-

sept-okt/mrt-apr

8

wintertarwe, zomertarwe, winterrogge, zomerrogge (v.g.) (zaadbeh.)

0,144 - 0,288d

1


sept-okt/mrt-apr

5, 6, 7, 8

bieten (v.g.) (zaadbehandeling)

0,006b

1

-

mrt-apr

7, 8

bieten (v.g.) (zaadbeh.)

0,00768 - 0,0077f

1

-

mrt-apr

10, 11

bieten (v.g.) (zaadbeh.)

0,00756 - 0,0076i

1

-

mrt-apr

12

bieten (v.g.) (zaadbeh.)

0,00702 - 0,007 i

1

-

mrt-apr

5, 6

zaadbieten (v.g.)

2,25 - 3,75

4

10-14

juli-sept

7, 8

zaadbieten (v.g.)

2,4 - 4

4

10-14

juli-sept

10, 11

zaadbieten (v.g.)

2,7

4

10-14

juli-sept

12

zaadbieten (v.g.)

2,43

4

10-14

juli-sept

5, 6

bloembollen (v.g.)

1,875 - 2,625

12

7-12

mei-sept

7, 8

bloembollen (v.g.)

2 - 2,8

12

7-12

mei-sept

9

bloembollen (v.g.)

1,89

12

7-12

mei-sept

10, 11

bloembollen (v.g.)

2,025-2,925

12

7-12

mei-sept

12

bloembollen (v.g.)

1,8-2,655

12

7-12

mei-sept

5, 6

bloemisterijgewassen (v.g.)

1,125 - 2,25

5

7

juni-sept

5, 6

bloemisterijgewassen (o.g.)

1,125 - 2,25

12

7

jan-dec

7, 8

bloemisterijgewassen (v.g.)

1,2 - 2,4

5

7

juni-sept

7, 8

bloemisterijgewassen (o.g.)

1,2 - 2,4

12

7

jan-dec

9

bloemisterijgewassen (v.g.)

1,155 - 2,31

5

7

juni-sept

9

bloemisterijgewassen (o.g.)

1,155 - 2,31

12

7

jan-dec

10, 11

bloemisterijgewassen (v.g.)

1,238-2,475

5

7

juni-sept

10, 11

bloemisterijgewassen (o.g.)

1,238-2,475

12

7

jan-dec

5, 6

chrysanten (v.g. en o.g.)

1,125 - 2,25

4

7

juni-sept/jan-dec

12

chrysanten (v.g. en o.g.)

1,125 - 2,25

4 (8 o.g.)

7

juni-sept/jan-dec

5, 6

populier (v.g.)

1,575 - 2,7

8

10-12

juni-aug

7, 8

populier (v.g.)

1,68 - 2,88

8

10-12

juni-aug

9

populier (v.g.)

1,764-3,024

8

10-12

juni-aug

10, 11

populier (v.g.)

1,733-2,97

8

10-12

juni-aug

12

populier (v.g.)

1,575-2,7

8

10-12

juni-aug

5, 6, 12

windscherm populier (bij fruitaanplant) (v.g.)

3,375

4

10-12

juni-aug

7, 8

windscherm populier (bij fruitaanplant) (v.g.)

3,6

4

10-12

juni-aug

10, 11

windscherm populier (bij fruitaanplant) (v.g.)

3,713

4

10-12

juni-aug

a zaadbehandeling, v.g., slurrymethode met ontsmettingstrommel; dosering 3,2 ml slurry per kg zaad bij 1 kg middel + 1 liter water of 5,2 ml slurry bij 1 kg middel + 2 liter water.

b zaadbehandeling vg, 12 ml slurry per kg zaad. Slurry: 1kg middel + 1 liter zaad

c zaadbehandeling, vg, droogontsmetting door omscheppen of in mengtrommel of in speciale droogontsmettingsmachine, dosering 2 g per kg zaad, 110-150 kg zaad per ha

d zaadbehandeling , vg, droogontsmetting door omscheppen of in mengtrommel of in speciale droogontsmettingsmachine, dosering 2 g per kg zaad, 90-190 kg zaad per ha

e pootgoedbehandeling, vg, tijdens poten op aardappelpootmachine, 1150-2550 kg pootgoed per ha

f zaadbehandeling, v.g., droogontsmetting, dosering 8 g per kg zaad, 1,2 kg zaad per ha

g zaadbehandeling, vg, 350 ml per 100 kg/zaad, 90-190 kg zaad per ha

h zaadbehandeling, vg, 315 ml per 100 kg/zaad, 90-190 kg zaad per ha

i zaadbehandeling vg, 13-14 ml/kg zaad, 1,2 kg zaad per ha

Werkzaamheid

Op grond van voorafgaande onderzoekingen -geleverd bij de aanvragen tot toelating-, gevoegd bij de praktijkervaringen mag worden aangenomen dat de toegelaten middelen op basis van metiram werkzaam zijn en geen onaanvaardbare neveneffecten veroorzaken op planten en plantaardige producten.

Fysisch-chemische eigenschappen

In onderstaande tabel worden de eindpunten weergegeven zoals die in de concept monograph opgesteld door Italië zijn vermeld. In de oorspronkelijke tabellen zijn enkele tekstuele aanpassingen aangebracht . In de tabel zijn de resultaten vermeld van de werkzame stof producenten Cerexagri (voorheen ELF-ATOCHEM) en Rohm & Haas.

De verschillen in eindpunten kunnen verklaard worden doordat de polymere werkzame stof zo slecht gedefinieerd is naar de molecuulgrootte, het niet te zuiveren is zoals voor gebruikelijke stoffen en het bovendien thermisch instabiel is.

Active substance (ISO Common Name)

Mancozeb

Function (e.g. fungicide)

Fungicide

Rapporteur Member State

Italy

Identity (Annex IIA, Point 1)

Chemical name (IUPAC)

manganese ethylenebis (dithiocarbamate) (polymeric) complex with zinc salt

Chemical name (CA)

[1,2-ethanediylbis[carbamodithioato](2-)] manganese mixture with [1,2-ethanediylbis [carbamodithioato](2-)]zinc (9CI)[ethylenebis(dithiocarbamato)]manganese mixture with [ethylenebis(dithiocarbamato)]zinc (8CI)

CIPAC N°

34

CAS N°

8018-01-7 (formerly 8065-67-5)

EEC N° (EINECS or ELINCS)

006-076-00-1

FAO Specification (including year of publication)

Tentative, 1980

Minimum purity of the active substance as manufactured (g/kg)

800 g/kg

Identity of relevant impurities (of toxicological, environmental and/or other significance) in the active substance as manufactured (g/kg)

Confidential information, see Annex C

Molecular formula

(C4H6MnN2S4)x(Zn)y

Molecular mass

271,3 (tentative for the moment, not defined for the polymeric complex)

Structural formula

Undisplayed Graphic

Mancozeb is a polymeric complex of the monomer illustrated

Physical-chemical properties (Annex IIA, point 2)

Melting point (state purity)

(a) Decompose at 172.5°C. (81.5%)

(b) Up to 195 °C, no melting point has been determined (88%)

Boiling point (state purity)

Not applicable, decomposes before melting.

Temperature of decomposition

see melting point

Appearance (state purity)

(a) Yellow-brown powder (81.5%)

(b) Greenish yellow colour (83.8%)

Relative density (state purity)

a) 1.9938 g/ml at 20°C (81.5%)

(b) bulk density is 0.37 g/ml at 20°C (88%)

Surface tension

Not relevant as the product is a solid

Vapour pressure (in Pa, state temperature)

(a) Too low to be determined, literature comparison with other similar ionic solids. < 10 -7torr (1.33 x 10-5 Pa or 10-6 atm.

(b) NA

Henry's law constant (Pa m3 mol-1)

(a) KD < 5.9 x 10-4 Pa x m3 x mol -1 (not volatile).

(b) Vapour pressure is unknown.

Solubility in water (g/l or mg/l, state temperature)

(a) Average solubility in water after three hours was 19.7 +/- 9.0 mg/l by LSC and 6.2+/- 2.8 mg/l by GC (equilibrium concentration). When measured with unlabelled mancozeb suspended in water by GC the solubility was determined to be 2.0+/-0.1 mg/l.

(b) The solubility of Mancozeb in water is at maximum10.1 mg/l at 0.050 absorbance unit. The solubility of Mancozeb is 2.0 mg/l at 0.007 absorbance unit at 25°C in de-aerated water.

Solubility in organic solvents

(g/l or mg/l, state temperature)

(a) < 5 mg/l in:

acetone ethanol

acetonitrile ethylacetate

chloroform methyl ethyl ketone

o-dichlorobenzene pyridine

dimethylformamide tetrahydrofuran

(b) In 2-propanol and xylene at 20 °C = 0.02 mg/l and 0.1 mg/l, respectively.

Partition co-efficient (log Pow)

(state pH and temperature)

a) Kow 1.8 (first portioning),

and 21.4 (second partitioning of octanol vs fresh water) and 0.11 for water vs fresh octanol.

ETU: Kow (1 ppm ETU in octanol): 0.15.

Kow(10 ppm ETU in octanol): 0.14.

(b) Log Pow = 1.38.

Hydrolytic stability (DT50) (state pH and temperature)

a) Two studies

Half lives of mancozeb at pH 5, 7 and 9 are 2.2, 5.5 and 14.1 hours respectively.

Half-lives of mancozeb at pH 5, 7 and 9: approx. 36, 55 and 16 hours respectively.

(b) The DT50 (22°C)observed were 21.1, 1.7 and 52.5 hours at pH 5, 7, and 9, respectively (no detailed report presented).

Dissociation constant

(a) The dissociation constant cannot be measured as such but it follows that a reasonable estimate of the upper limit of log K is - 10.

(b) At 25°C, the typical pKa value for Mancozeb is 10.3.

UV/VIS absorption (max.) (if absorption > 290 nm state e at wavelength)

(a) The EBDC ion from the soluble disodium salt absorbs at 285 nm with molar absorbance of 6 x 104 in water and at 296 nm with molar absorbance of 2.9 x 104 +/- 0.8 x 104 in DMSO.The test substance has the same spectrum in DMSO as the soluble EBDC ion.

(b) Determined and presented. No max value stated, but read from chromatogram the max absorption is about 281nm.

Photostability (DT50) (aqueous, sunlight, state pH)

(a) Mancozeb decomposes completely with 3 hours at pH 8.8.Irradiated and dark control samples showed similar decomposition behaviour indicating that the major routes were hydrolysis and oxidation not photolysis.

(b) Mancozeb is rapidly decomposed in 3 hours in water with and without irradiation (same study as from notifier (a)).

Quantum yield of direct phototransformation in water at l > 290 nm

no photolysis

Flammability

Not flammable in the sense of the method EEC A 10..

Explosive properties

The chemical structure, possible decomposition reactions and energies, and the decomposition products of the substance have been studied. No potential explosive properties are expected.

Therefore, on the basis of this theoretical evaluation, it is not necessary to perform the test for explosive properties.

Chapter 2.2: Methods of Analysis

Analytical methods for the active substance (Annex IIA, point 4.1)

Technical as (principle of method)

CIPAC 61/1/M/1.2

Impurities in technical as (principle of method)

Extraction with zinc chloride solution; reversed phase HPLC with UV detection at 233 nm and methanol/acetonitrile/water mobile phase and multilevel linear external standard calibration with a working standard.

ETU is extracted from the sample with methanol. After centrifugation and dilution the amount of ETU is determined by HPLC using UV-detection at 230 nm with N,N,N'-trimethylthioureum as internal standard

Plant protection product (principle of method)

see technical product

Beoordeling van middelgegevens

DITHANE M-45 is een spuitpoeder dat 80% mancozeb bevat. De fysisch-chemische eigenschappen voldoen. De pH van een 1 % oplossing is 6.66. De stabiliteit van de formulering is bevestigd door middel van een studie van 14 dagen bij 54 0C en een 2 jaars houdbaarheidsonderzoek. Exothermische reacties ontstaan bij 144 0C en 200 0C. Derhalve kan bij een temperatuur van 1440C zelfontbranding ontstaan.

PENNCOZEB is een spuitpoeder dat 80% mancozeb bevat. De fysisch-chemische eigenschappen voldoen. De pH van een 1 % oplossing is 6.79. De stabiliteit van de formulering is bevestigd door middel van een studie van 14 dagen bij 540C en een 2 jaars houdbaarheidsonderzoek. Bij een temperatuur van 152 0C kan zelfontbranding ontstaan.

BRABANT MANCOZEB FLOWABLE is een suspensie concentraat met een gehalte van 500 g/l mancozeb. De fysische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 6,78. De stabiliteit van het middel is aangetoond door middel van een versnelde duurtest van 14 dagen bij 54 0C en een 2 jaars houdbaarheidsstudie. Het ETU gehalte is 0,05 % na een bewaring van 2 jaar.

CURZATE M is een spuitpoeder met een gehalte van 68% mancozeb en 4,5% CYMOXANIL. De fysische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 6,25. De stabiliteit van het middel is vastgesteld door middel van een versnelde duurtest van 14 dagen bij 54 0C. Het ETU gehalte is< 0.1 %. Er is geen zelf ontbranding waargenomen onder 140 0C.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Rapporten met betrekking tot de oxiderende eigenschappen.

CYMOXANIL-M is een spuitpoeder met een gehalte van 65% maneb en 4,5% cymoxanil. Het zweefvermogen en de natte zeefanalyse voldoet aan de eisen. Het ETU gehalte is
0.1 %. Uit de test resultaten blijkt een zelfontvlambaarheid bij 160 0C.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootte verdeling, bulkdichtheid, pH van een 1 % oplossing, schuimvorming, spuitbaarheid (bevochtigingssnelheid).

• De rapporten m.b.t. de natte zeefanalyse en het zweefvermogen.

• De houdbaarheid van 2 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

DITHANE DG NEW TEC is een water dispergeerbaar granulaat met een gehalte van 75% mancozeb. De fysische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 7.1. Het ETU gehalte is 0,06%.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Het rapport met betrekking tot de zelfontbrandingstemperatuur;

• Stofgehalte volgens CIPAC MT 171, stroombaarheid volgens CIPAC MT 172 en het attritiegedrag volgens CIPAC MT 178.

DITHANE VLOEIBAAR is een suspensie concentraat met een gehalte van 450 g/l mancozeb. De fysische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 5.2. De stabiliteit is vastgesteld door middel van een versnelde duurtest en een houdbaarheidsstudie van 2 jaar bij kamertemperatuur. Het ETU gehalte is 0,16 %.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: oppervlaktespanning van het middel.

LUXAN MANCOZEB 450 FC is een suspensie concentraat met een gehalte van 450 g/l mancozeb. Het zweefvermogen en de schuimvorming voldoet aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 5.4. De houdbaarheid is volgens opgave 1 jaar. Het ETU gehalte is 0,05%.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: natte zeefanalyse, spontaniteit van de dispersievorming en de gietbaarheid incl. spoelingresidu, viscositeit en oppervlaktespanning van het middel.

• De rapporten m.b.t. de dichtheid, zweefvermogen en het opgegeven vlampunt dienen te worden overgelegd

• De houdbaarheid van 1 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

PENNCOZEB DG is een water dispergeerbaar granulaat met een gehalte van 75% mancozeb. De fysische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 7.0.

Het ETU gehalte is 0,036 %. Het middel heeft een zelfontbrandingstemperatuur van 1590C.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Rapporten met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De rapporten met betrekking tot de versnelde duurtest en de 2 jaarshoudbaarheidsstudie.

• Studie naar het attritiegedrag volgens CIPAC MT 178

PENNFLUID is een suspensie concentraat met een gehalte van 420 g/l mancozeb.

De fysisch-chemische eigenschappen voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is 7.1. Het ETU gehalte is 0,01%.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: natte zeefanalyse en oppervlaktespanning van het middel.

TURBAT is een spuitpoeder met een gehalte van 65% mancozeb en 4,5% CYMOXANIL. De fysische eigenschappen met betrekking tot het zweefvermogen, schuimvorming en natte zeefanalyse voldoen aan de eisen. De pH van een 1% oplossing is van 5-6.

Het ETU gehalte is< 0.06 %. Het middel is brandgevaarlijk. Het kan aanleiding geven tot zelfontbranding, speciaal bij vochtige omstandigheden.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Gegevens/studies met betrekking tot oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootteverdeling, bulkdichtheid

VONDOCARB is een spuitpoeder met een gehalte van 50% mancozeb en 6% carbendazim.

De fysisch-chemische eigenschappen met betrekking tot het zweefvermogen, natte zeefanalyse en de schuimvorming voldoen aan de eisen. De stabiliteit is door middel van een versnelde duurtest van 14 dagen bij 540C vastgesteld.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

• Rapporten met betrekking tot het explosiegevaar en de oxiderende eigenschappen.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootte verdeling, bulkdichtheid, zweefvermogen voor de werkzame stoffen en het ETU gehalte in het middel.

• De houdbaarheid van 2 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient

• tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

Profiel humane toxicologie

Mancozeb behoort met maneb, metiram en zineb tot de z.g. ETU-vormers. ETU is van deze vier stoffen de belangrijkste gemeenschappelijke metaboliet. De toxicologische eigenschappen van deze stoffen zijn grotendeels terug te voeren op de vorming van ETU. Dit geldt vooral voor het effect op de schildklier in zoogdieren.

De toxicologie van ETU en de ETU-vormende dithiocarmbamaten is in 1993 door de JMPR behandeld.

Onderstaand toxicologisch profiel van mancozeb is gebaseerd op JMPR’93 en de recent ontvangen 1e versie van de monografie van mancozeb, die ook een aantal onderzoeken van na 1993 bevat. Omdat uitgebreide evaluatie in het expert circuit nog niet heeft plaatsgevonden dienen de conclusies als voorlopig te worden beschouwd.

Daarnaast is een apart overzicht van de beschikbare toxicologie van ETU toegevoegd, eveneens gebaseerd op JMPR’93 en de monografieën van mancozeb, maneb en metiram.

Eindpuntenlijst humane toxicologie mancozeb

Absorption, distribution, excretion and metabolism in mammals (Annex IIA, point 5.1)

Rate and extent of absorption:

50-60% after single oral doses of 1.5-100 mg ; rat.

T1/2 absorptie at 1.5 mg 0.7-1.0 h.

Distribution:

Thyroid

Potential for accumulation:

No evidence

Rate and extent of excretion:

ca. 90% within 24 hrs after a single oral dose of 1.5 mg in rats, mainly urine and feces.

Metabolism in animals:

Extensively metabolized. Metabolites found in urine: ETU1, EBIS, ETT, N-acetyl-EDA, EDA, EU, creatin, allantoin.

Toxicologically significant compounds (animals, plants and environment)

ETU

1 ETU wordt in de grootste hoeveelheden gevormd.

Acute toxicity (Annex IIA, point 5.2)

Rat LD50 oral

> 5000 mg/kg bw

Rat LD50 dermal

> 5000 mg/kg bw

Rat LC50 inhalation

> 5.14 mg/l

Skin irritation

Non irritant

Eye irritation

Non irritant1

Skin sensitisation (test method used and result)

sensitiser

Magnusson Kligman Maximisation Test

1 RMS stelt een classificatie "irriterend voor het oog" (R36) voor o.b.v. een enkele oude studie met DITHANE M-45 (ca 80 % mancozeb) waarbij effecten marginaal classificatie rechtvaardigen. Andere studies met DITHANE M45 en andere technical mancozeb preparaten geven geen aanleiding voor classificate. Ook in het kader van de stofenrichtlijn is mancozeb niet als irriterend voor het oog geclassificeerd (21e aanpassing). In de EU is mancozeb wel geclassificeerd als "irriterend voor de ademhalingswegen". Een onderbouwing hiervoor is in de beschikbare dossiers niet aangetroffen.

Short-term toxicity (Annex IIA, point 5.3)

Target/critical effect

Thyroid

Inhibition thyroid peroxidase leading to decrease of serum T3 and T4 and to increase of TSH levels

Lowest relevant oral NOAEL/NOEL

7.4 mg/kg bw/day

(rat, oral, 90-day study)

Lowest relevant dermal NOAEL/NOAL

>1000 mg/kg bw/day

Lowest relevant inhalation NOAEL/NOEL

79 mg/m3 (total aerosol concentration)

39 mg/m3 (respirable concentration)

(90-day inhalation rat)

Genotoxicity (Annex IIA, point 5.4)

1JMPR’93 beschouwd de genotixiciteit van mancozeb als equivocal, gebaseerd op positieve resultaten in in vitro en in vivo chromosoom aberratiestudies met mancozeb preparaten van onbekende zuiverheid. Nadien geleverde in vitro en in vivo studies met preparaten van bekende zuiverheid bevestigen clastogene activiteit van mancozeb in vitro. Nieuwe en oude in vivo studies met mancozeb van bekende zuiverheid zijn zonder uitzondering negatief.

Long term toxicity and carcinogenicity (Annex IIA, point 5.5)

Target/critical effect

Thyroid hypertrophy

Lowest relevant NOAEL/NOEL

4.8 mg/kg bw/day

Carcinogenicity

Thyroid tumors at high doses in rats only. Mechanism known (inhibition of iodide incorporation, with chronic overstimulation of the thyroid by TSH as a result)1

1 Voorgestelde tekst. RMS plaatst in deze box de tekst: "Evidence only in rats and mice". De chronische muizenstudies tonen geen verhoogde tumorincidentie.

Reproductive toxicity (Annex IIA, point 5.6)

Reproduction target/critical effect

Decreased body weight, organ toxicity1

Lowest relevant reproductive NOAEL/NOEL

1.7 mg/kg bw (30 ppm)– two generation study in rat (RMS).

7.0 mg/kg bw/d - JMPR’932

Developmental target/critical effect

Reduction of ossification degree at maternal toxic doses

Lowest relevant developmental NOAEL/NOEL

Rat: 60 mg/kg bw/day

Rabbit: > 100 mg/kg bw/day

1 Histopatholische afwijkingen in schildklier, hypofyse en nier. Er werden tot in de hoogste dosering (1200 ppm/ ca 60 mg/kg lg/d) geen effecten op reproductie geconstateerd.

2 JMPR’93 plaatst o.b.v. dezelfde studies de NOAEl op 7,0 mg/kg lg /d. Effecten gezien bij deze dosering (verhoging relatief levergewicht in F2 mannetjes en neerslag van rood pigment in de nieren, beide zonder histologische afwijkingen zijn als niet toxicologisch relevant beschouwd. Dezerzijds wordt de conclusie van JMPR’93 overgenomen.

Neurotoxicity / Delayed neurotoxicity (Annex IIA, point 5.7)

No evidence of delayed neurotoxicity1

1 In een 90-dagen orale neurotoxiciteitsstudie met de rat zijn bij 750 ppm wel neurohistopathologische afwijkingen gevonden. De NOAEL in deze studie is 125 ppm (8,2 mg.kg lg/d). Een specifieke test op delayed neurotoxiciteit is niet geleverd. Gezien de effecten in de wel beschikbare studies wordt een delayed neurotoxicity test niet noodzakelijk geacht.

Other toxicological studies (Annex IIA, point 5.8)

Er zijn zeer veel studies uitgevoerd met ETU, de belangrijkste metaboliet van zowel mancozeb als maneb en metiram. Zie hiervoor de eindpuntenlijst ETU.

Medical data (Annex IIA, point 5.9)

Human studies of manufacturing workers exposed to mancozeb have detected the presence mancozeb in urine but, with the exception of sporadic reports of contact allergic hypersensitivity, no effects on health including thyroid dysfunction have been reported.

Toxicologie van ETU (ethyleenthioureum)

Voor ETU zijn in het kader van de EU-beoordelingen van dithiocarbamaten (mancozeb, maneb en metiram) drie dossiers ingeleverd. De eindpuntenlijsten voor ETU die in de concept monografieën van deze stoffen zijn ingeleverd vertonen dan ook op enkele punten onderlinge verschillen. Onderstaande eindpuntenlijst is gebaseerd op een eerste evaluatie van de gegevens in de drie dossiers en van de samenvatting voor ETU in JMPR’93.

EINDPUNTEN EN VERWANTE INFORMATIE

Toxicologie en metabolisme

Absorption, distribution, excretion and metabolism in mammals (Annex IIA, point 5.1)

Rate and extent of absorption:

Rapidly absorbed (app. 50 - 90%:several species including rat and monky) within 24h

Distribution:

Widely distributed

Potential for accumulation:

Thyroid accumulation

Rate and extent of excretion:

Rapid and extensive (> 90 % within 24 h in rodents and 90% at 72 h in monkeys) mainly via urine (app. 50%: mouse - 90%: monkey)

Metabolism in animals

Unchanged ETU app. 50% in rodents; EU app. 12% and polar compounds app. 40%

Toxicologically significant compounds
(animals, plants and environment)

ETU

Acute toxicity (Annex IIA, point 5.2)

Rat LD50 oral

545 - 2400 mg/kg bw

Rat LD50 dermal

No data

Rat LC50 inhalation

No data

Skin irritation

No data

Eye irritation

No data

Skin sensitisation

sensitizer (M & K);

Short term toxicity (Annex IIA, point 5.3)

Target / critical effect

Thyroid, liver

Lowest relevant oral NOAEL / NOEL

90d rat: 25 ppm (1.44 mg/kg bw)

Lowest relevant dermal NOAEL / NOEL

no data

Lowest relevant inhalation NOAEL / NOEL

No data

Genotoxicity

No relevant genotoxic potential1

1 Onderzocht in zeer veel in vitro en in vivo studies. In vitro enkele positieve resultaten bij zeer hoge doseringen in bacterie testen. Negatief in in vitro studies met zoogdiercellen, en in alle beschikbare in vivo studies.

JMPR’93: "The meeting concluded that ETU was not genotoxic".

Long term toxicity and carcinogenicity (Annex IIA, point 5.5)

Target/critical effect

Thyroid, liver

Lowest relevant NOAEL / NOEL

2y rat: 5 ppm (0.37 mg/kg bw/d)1

Carcinogenicity

Carcinogenic potential in rats (thyroid) and mouse (liver)

1 Een 52 weken studie met de hond kende een NOAEL van 0,18 mg/kg lg/d (5 ppm), gebaseerd op effecten op de schildklier bij 1,8 mg/kg lg/d (50 ppm). JMPR’93 neemt de NOAEL uit de chronische studie met de rat als uitgangspunt voor het afleiden van de ADI.

Reproductive toxicity (Annex IIA, point 5.6)

Reproduction target / critical effect

No effects on reproduction

Lowest relevant reproductive NOAEL / NOEL

2.5 ppm ( 0.11 – 0.43 mg/kgbw/d), 2-generation oral rat.1

Developmental target / critical effect

brain (hydrocephaly) at not maternal dose levels in rats2

Lowest relevant developmental NOAEL / NOEL

rat: 5 mg/kg bw/d

1 Deze NOAEL is gebaseerd op effecten op de schildklier. De feitelijke NOAEL voor effecten op reproductie in ratten is 125 ppm (>ca 21 mg/kg lg/d).

2 Teratogene effecten bij niet maternaal toxische doseringen lijken specifiek voor de rat. Dergelijke effecten zijn niet waargenomen in muis, hamster, cavia en konijn. Het teratogene effect bij ratten is geen gevolg van schildklier toxiciteit.

Neurotoxicity / Delayed neurotoxicity (Annex IIA, point 5.7)


No concern from other studies

Other toxicological studies (Annex IIA, point 5.8)


Mechanistic studies concerning thyroid toxicity1

1 ETU remt het enzym thyriod peroxidase dat jodium oxideerd en noodzakelijk is voor de synthese van de schildklierhormonen T3 enT4. Hierdoor dalen de circulerende T3 en T4 concentraties en stijgt de TSH concentratie hetgeen de effecten op de schildklier in diverse species verklaard.

Medical data (Annex IIA, point 5.9)


no data1

1 In de monografieën worden geen gegevens vermeld. JMPR’93 vermeldt een geval van overgevoeligheid voor ETU bij een medewerker in de rubberindustrie (waar ETU wordt gebruikt) en lagere T4 concentraties in bloed bij mederwekers in een andere rubberindustrie.

Ontbrekende gegevens werkzame stof

Op EU niveau wordt momenteel bezien welke aanvullende gegevens nodig zijn. Mogelijk zijn nadere gegevens over dermale penetratie gewenst in verband met hoge dermale blootstelling bij enkele in de monografie opgenomen toepassingen.

Formuleringstoxicologie

Brabant Mancozeb Flowable

Vloeibaar middel met 500 g/l mancozeb. Er is geen toxicologisch onderzoek met de formulering geleverd. Aanvrager heeft in het verleden voorgesteld het middel te etiketteren op basis van de toxicologische eigenschappen van de afzonderlijke componenten. Het CTB heeft hierop de middeltoxicologie volledig verklaard. Gezien de samenstelling van het middel is deze werkwijze goed uitvoerbaar. Het middel behoeft geen classificatie voor acute toxiciteit, huid- en oogirritatie , maar wel voor sensibilisatie bij contact met de huid (Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid).

CURZATE M

Het betreft een poederformulering op basis van 68% mancozeb en 4,5% cymoxanil. Formuleringstoxicologie is geleverd bij eerdere verlengingsaanvragen. Daarnaast is voor de verlenging in 1997 formuleringstoxicologie met een vergelijkbaar middel geleverd (hoger cymoxanil gehalte, 8%). Op grond hiervan behoeft CURZATE M geen classificatie voor acute toxiciteit, huid- en oogirritatatie. Een sensibilisatiestudie met het middel is niet geleverd. Op grond van de sensibiliserende eigenschappen van beide werkzame stoffen wordt CYMOXANIL M geclassificeerd als sensibiliserend (Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid).

CYMOXANIL M

Het betreft een spuitpoeder met 65% mancozeb en 4,5% cymoxanil . De formuleringstoxicologie is in het kader van de originele aanvraag geleverd (1994). Op grond hiervan behoeft het middel niet ter worden geclassificeerd voor acute toxiciteit en huid- en oogirritatie. Een sensibilisatiestudie met het middel is niet geleverd. Op grond van de sensibiliserende eigenschappen van beide werkzame stoffen wordt CYMOXANIL M geclassificeerd als sensibiliserend (Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid).

DITHANE DG NEW TEC

Het betreft een granulaat met 75% mancozeb. De geleverde formuleringstoxicologie is in 1998 volledig bevonden. Op basis van de geleverde studies behoeft DITHANE DG NEW TEC niet te worden geclassificeerd voor acute toxiciteit en huid- en oogirritatie. Een geleverde Buelhler test met de formulering is negatief. Het middel krijgt echter toch een classificatie als: kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid op grond van de uitkomst van een Magnusson-Kligman test met mancozeb.

DITHANE M-45 Spuitpoeder
Dit middel bevat > 80% mancozeb. De toxicologie van DITHANE M-45 , in Nederland reeds bij eerdere aanvragen geleverd, is daarom ook als die van de werkzame stof in de monografie samengevat. DITHANE M-45 behoeft geen classificatie voor acute toxiciteit, huid- en oogirritatie. DITHANE M-45 was in een modified Buehler test negatief voor sensibilisatie. Aangezien mancozeb positief is in een Magnusson-Kligman test wordt toch geclassificeerd als: kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.

DITHANE VLOEIBAAR

Dit middel bevat 450 g/l mancozeb. Rapporten van formuleringstoxicologie zijn in het dossier niet aangetroffen. Aanvrager verwijst naar hetgeen bij de verlengingsaanvraag in 1997 is geleverd. Dit betreft het dossier van aanvrager voor de EU-registratie. In deze registratie is DITHANE VLOEIBAAR echter niet opgenomen. De rapporten/statements waarnaar m.b.t. DITHANE vloeibaar wordt verwezen zijn niet aangetroffen. Het CTB heeft in het verleden de formuleringstoxicologie van DITHANE VLOEIBAAR volledig verklaard. Het middel is op grond van de eigenschappen van de afzonderlijke componenten goed te classificeren. Het behoeft alleen classificatie: Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.

Luxan mancozeb 450 FC

Middel op basis van 450 g/l mancozeb. Toelatinghouder mag voor de formuleringstoxicologie verwijzen naar de gegevens van het vergelijkbare middel DITHANE VLOEIBAAR.

PENNCOZEB DG

Het betreft een granulaat op basis van 75% mancozeb. Aanvrager verwijst naar formuleringstoxicologie die in 1988 is geleverd. Deze rapporten zijn niet (meer) op het CTB aanwezig. Op basis van deze rapporten is destijds een etiketteringsadvies opgesteld. In dit advies wordt het middel geclassificeerd als irriterend voor de huid en de ogen. Op basis van de sensibiliserende eigenschappen van mancozeb dient deze classificatie te worden uitgebreid met: Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.

PENNCOZEB 80 WP

Het betreft een spuitpoeder met >80% mancozeb. De in Nederland reeds eerder geleverde toxicologie is ook samengevat in de monografie. Het middel behoeft geen classificatie voor acute toxiciteit, huid- en oogirritatie, maar dient geclassificeerd te wordend als: kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.

PENNFLUID

Vloeibare formulering met 420 g/l mancozeb. Formuleringstoxicologie geleverd bij de oorspronkelijke aanvraag. Dit middel behoeft niet te worden geclassificeerd voor acute toxiciteit, huid- en oogirritatie, maar wel als: kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.

TURBAT

Het betreft een poederformulering op basis van 65% mancozeb en 4,5% cymoxanil. Bij de verlengingsaanvraag zijn geen studies betreffende de toxicologie van de formulering geleverd. Het dossier is volledig verklaard op basis van eerder geleverde gegevens; die zijn in feite geleverd voor een ander middel. Aanvrager doet twee voorstellen voor etikettering, een in het aanvraagformulier en een in het meegeleverde veiligheidsinformatieblad. De aanbeveling in het veiligheidinformatieblad komt overeen met de classificatie van vergelijkbare middelen; die in het aanvraagformulier niet. Op basis van de toxicologische eigenschappen van beide werkzame stoffen en de formuleringshulpmiddelen kan een classificatie worden opgesteld die overeenkomt met die van de vergelijkbare formuleringen. Levering van nieuw onderzoek wordt niet nodig geacht.

VONDOCARB

Het betreft een poederformulering met 50% mancozeb en 6 % carbandazim. Recent uigevoerd onderzoek met de formulering is niet beschikbaar. Het voorstel van aanvrager om de etikettering te baseren op de toxicologie van mancozeb is deels acceptabel. Indien ook de toxicologische eigenschappen van carbendazim en de overige formuleringcomponenten in schouwing wordt genomen is een goede classificatie zonder onderzoek mogelijk.

In dat geval wordt VONDOCARB geclassificeerd voor overgevoeligheid bij contact met de huid (op basis van mancozeb).

NB: De EU classificatie van mancozeb omvat naast R43 ook R37 : kan irritatie veroorzaken in de ademhalingswegen. De EU-classificatie van carbendazim omvat ook mutageniteit categorie 3 (R40). Gezien de gehaltes van de werkzame stoffen in bovengenoemde middelen krijgen alle middelen op basis van deze stoffen de desbetreffende kwalificatie.

Ontbrekend onderzoek formulering(en)

Er is geen ontbrekend onderzoek

Beoordeling van het risico voor de toepasser (beroepsmatig/particulier/

re-entry)

Mancozeb is de werkzame stof in een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen met een breed scala van toepassingen. Als tweede werkzame stof komen in Nederland voor: cymoxanil en carbendazim. Onderstaande beoordeling van het risico voor de toepasser betreft uitsluitend het risico als gevolg van blootstelling aan mancozeb.

Afleiden AOEL’s

Een EU-geharmoniseerde AOEL voor mancozeb is nog niet vastgesteld. Voor ETU, de belangrijkste metaboliet van mancozeb in zoogdieren , wordt thans geen aparte risicobeoordeling opgesteld, daar de effecten van ETU voldoende zijn verdisconteerd in de toxicologie van mancozeb. In de monografie is door RMS wel een AOEL voor ETU afgeleid.

Door RMS is voor mancozeb een AOELsystemisch berekend van 0,025 mg/kg lg/d, gebaseerd op de NOAEL van 5 mg/kg lg/d in een chronisch studie met de rat (assessmentfactor 100, opname na orale blootstelling 50%).

Omdat nog geen plaatsing van mancozeb op Bijlage 1 van de EU-gewasbeschermingsrichtlijn 91/414 heeft plaatsgevonden (waarbij altijd een EU-geharmoniseerde AOEL wordt vastgesteld) wordt voor de beoordeling van het gezondheidsrisico van beroepsmatige toepassers van middelen op basis van mancozeb vooralsnog uitgegaan van een volgens de in Nederland gebruikelijke manier afgeleide AOEL.

Voor de berekening van de AOEL is gebruik gemaakt van de gegevens in de monografie met betrekking tot toxicologie en kinetiek van mancozeb.

Aangezien de middelen meerdere malen per teeltseizoen mogen worden toegepast is sprake van minimaal semi-chronische tot chronische blootstelling, zeker bij loonwerkers. Evenals in de monografie wordt de NOAEL uit de chronische studie met de rat gebruikt voor het afleiden van de AOEL. NOAEL’s uit andere studies, waaronder twee 1 jaars studies met de hond resulteren in hogere AOEL’s.

Aangezien het gebruik van een chronische studie in dit geval leidt tot toepassing van de laagste NOAEL dient dit te worden beschouwd als een keuze voor een worst case situatie. Het blootstellingsscenario van diverse toepassingen rechtvaardigt mogelijk het gebruik van studies met kortere blootstellingsduur.

De overige gebruikte assessmentfactoren zijn:

• extrapolatie rat • mens op basis van calorische behoefte 4

• overige interspeciesverschillen 3

• intraspeciesverschillen 3

• biologische beschikbaarheid via de orale route 50%

• biologische beschikbaarheid via de dermale route 5%

(Deze waarde is gebaseerd op de waarde die in de

monografie is aangehouden. Er zijn aanwijzingen dat

de werkelijke waarde lager kan liggen.

Dit is nog een punt van discussie binnen de EU.)

• biologische beschikbaarheid via de inhalatoire route 100%

(worst case)

• gewicht werker 70 kg

Berekening van de AOEL’s

AOELsystemishc : 5 x 0,50 x 70/(4 x 3 x 3) = 4,9 mg/persoon/d (0,07 mg/kg lg/d)

AOELdermaal : 4,9/0,05= 98 mg/persoon/d

AOELinhalatoir : 4,9 mg/kg lg/d

Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices

Middelen op basis van mancozeb worden voor een groot aantal toepassingen ingezet. Tevens gaat het om middelen met een verschillend gehalte mancozeb. Daarnaast betreft het zowel spuitpoeders als granulaat formuleringen. Voor de overzichtelijkheid zijn tabellen opgesteld voor vergelijkbare groepen middelen.

Toepassingen en doseringen zijn overgenomen uit de door de PD opgestelde NL-GAP (1999).

Schattingen van de blootstelling zijn niet weergegeven per afzonderlijke gewasbehandeling, maar als voor de laagste en hoogste dosering voor een bepaalde toepassingswijze, zoals bijvoorbeeld neerwaarts machinaal spuiten.

Tabel T.1

Spuitpoeders met 80 % mancozeb (DITHANE M45 spuitpoeder, PENNCOZEB)

Activiteit

Route

blootstelling

AOEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


Machinaal neerwaartse toepassingen volle grond: aardappelen, asperges, bloembolgewassen, tarwe, uien,

Mengen en Laden1

dermaal

inhalatoir

1600

12

98

4,9

16,3

2,5

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

48 - 120

0,13 - 0,32

98

4,9

0,49 - 1,22

0,03 - 0,07

Machinaal opwaarts spuiten: appel en peer, populieren (boomkwekerij), windschermen

Mengen/laden1

dermaal

inhalatoir

1600

12

98

4,9

16,3

2,5

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

274 - 1095 (1642)6

0,11 - 0,43 (0,65)6

98

4,9

2,80 - 11,2 (16,8)6

0,02 - 0,09 (0,13)

Re-entry5

dermaal

180 - 720 (1080)6

98

1,84 - 7,34 (11,2)6

Handmatig op- en neerwaarts spuiten: populieren (boomkwekerij)

Mengen/laden3

dermaal

inhalatoir

800

6

98

4,9

8,16

1,22

Toepassen3

dermaal

inhalatoir

1176 - 2520

2,94 - 6,30

98

4,9

12,1 - 25,7

0,6 - 1,29

Spuittoepassingen onder glas: bloemisterijgewassen, (ook voor volle grond)8

Mengen,/laden en toepassen4

dermaal

inhalatoir

240 - 480

1,20 - 2,40

98

4,9

2,45 - 4,90

0,25 - 0,49

Re-entry4

dermaal

inhalatoir

108 - 216

0,79 - 1,58

98

4,9

1,10 - 2,20

0,16 - 0,32

Pootgoedbehandeling en zaadbehandeling: aardappelen, granen en bieten

Mengen/laden en toepassen7

dermaal

inhalatoir

1600

12

98

4,9

16,3

2,5

1 Op basis van het Nederlands model mengen/laden

2 EUROPOEM

3 Op basis van het Nederlands model op- en neerwaarts handmatig spuiten

4 Op basis van Nederlandse veldstudies in kassen

5 van Hemmen et al. 1995

6 De waarde tussen haakjes geld voor de hoogst voorgeschreven toepassing in populieren, de daarvoor weergegeven range is voor appels en peren

7 Voor deze toepassingen is geen specifiek model beschikbaar. Aangenomen is dat de blootstelling voornamelijk plaatsvindt bij het vullen van de apparatuur. Daarom is de blootstelling geschat op basis van het Nederlands model mengen/laden.

8 Aangenomen wordt dat de blootstelling bij een vollegronds toepassing die vergelijkbaar is met toepassing onder glas niet hoger zal zijn dan bij toepassing onder glas.

Tabel T.2

Granulaten met 75% mancozeb (DITHANE DG NEWTEC, PENNCOZEB DG)

Activiteit

Route

blootstelling

AOEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


Machinaal neerwaartse toepassingen volle grond: aardappelen, asperges, bloembolgewassen, tarwe, uien,

Mengen en Laden1

dermaal

inhalatoir

15

0,11

98

4,9

0,15

0,02

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

45 - 113

0,12 - 0,30

98

4,9

0,45 - 1,15

0,02 - 0,06

Mengen/laden en toepassen9

dermaal

54 - 135

98

0,55 - 1,38

Machinaal opwaarts spuiten: appel en peer, populieren (boomkwekerij), windschermen

Mengen/laden1

dermaal

inhalatoir

15

0,11

98

4,9

0,15

0,02

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

257 - 1026 (1539)6

0,10 - 0,41 (0,61)6

98

4,9

2,62 - 10,5 (15,7)

0,02 - 0,08 (0,12)

Re-entry5

dermaal

169 - 675 (1012)6

98

1,72 - 6,89 (10,3)

Handmatig op- en neerwaarts spuiten: populieren (boomkwekerij)

Mengen/laden3

dermaal

inhalatoir

7,5

0,06

98

4,9

0,08

0,01

Toepassen3

dermaal

inhalatoir

1103 -2363

2,76 - 5,91

98

4,9

11,3 - 24.1

0,56 - 1,21

Spuittoepassingen onder glas: bloemisterijgewassen, (ook voor volle grond)8

Mengen,/laden en toepassen4

dermaal

inhalatoir

225 - 450

1,13 - 2,25

98

4,9

2,30 - 4,59

0,23 - 0,46

Re-entry4

dermaal

inhalatoir

101 - 203

0,74 - 1,49

98

4,9

1,03 - 2,07

0,15 - 0,30

Zaadbehandeling: granen en bieten

Mengen/laden en toepassen7

dermaal

inhalatoir

15

0,11

98

4,9

0,15

0,02

1 Op basis van het Nederlands model mengen/laden

2 EUROPOEM

3 Op basis van het Nederlands model op- en neerwaarts handmatig spuiten

4 Op basis van Nederlandse veldstudies in kassen

5 van Hemmen et al. 1995

6 De waarde tussen haakjes geld voor de hoogst voorgeschreven toepassing in populieren, de daarvoor weergegeven range is voor appels en peren

7 Voor deze toepassingen is geen specifiek model beschikbaar. Aangenomen is dat de blootstelling voornamelijk plaatsvindt bij het vullen van de apparatuur. Daarom is de blootstelling geschat op basis van het Nederlands model mengen/laden.

8 Aangenomen wordt dat de blootstelling bij een vollegronds toepassing die vergelijkbaar is met toepassing onder glas niet hoger zal zijn dan bij toepassing onder glas.

9 Op basis van een Nederlandse veldstudie met een vloeibaar middel

Tabel T.3

Spuitpoeders met 65-68% mancozeb (CURZATE M, CYMOXANIL-M, TURBAT)

Activiteit

Route

blootstelling

AOEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


Machinaal neerwaartse toepassingen volle grond: aardappelen

Mengen en Laden1

dermaal

inhalatoir

1360

10,2

98

4,9

13,9

2,08

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

39 - 51

0,10 - 0,14

98

4,9

0,40 - 0.52

0,02 - 0,03

1 Op basis van het Nederlands model mengen/laden

2 EUROPOEM

Tabel T.4

Spuitpoeder met 50% mancozeb (VONDOCARB)

Activiteit

Route

blootstelling

AOEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


Machinaal neerwaartse toepassingen volle grond: aardappelen en tarwe

Mengen en Laden1

dermaal

inhalatoir

1000

7,5

98

4,9

10,2

1,53

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

60 - 113

0,16 - 0,30

98

4,9

0,61 - 1,15

0,03 - 0,06

1 Op basis van het Nederlands model mengen/laden

2 EUROPOEM

Tabel T.5

Vloeibare middelen o.b.v. 420-500 g/l mancozeb (Brabant mancozeb flowable, DITHANE vloeibaar, Luxan mancozeb 450 FC, PENNFLUID)

Activiteit

Route

blootstelling

AOEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


Machinaal neerwaartse toepassingen volle grond: aardappelen, asperges, bloembolgewassen, tarwe, uien,

Mengen en Laden1

dermaal

inhalatoir

126-150

0,01

98

4,9

1,29 - 1,53

0,02

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

37,8 - 94,5

0,10 - 0,25

98

4,9

0,39 - 0,96

0,02 - 0,05

Mengen/laden en toepassen9

dermaal

45 - 113

98

0,46 - 1,15

Machinaal opwaarts spuiten: appel en peer, populieren (boomkwekerij), windschermen

Mengen/laden1

dermaal

inhalatoir

126-150

0,10 - 0,25

98

4,9

1,29 - 1,53

0 02 - 0,05

Toepassen2

dermaal

inhalatoir

211 - 1077 (1847)6

0,08 - 0,43 (0,73)6

98

4,9

2,15 - 11,0 (18,8)

0,02 - 0,09 (0,15)

Re-entry5

dermaal

139 - 709 (1215)6

98


Handmatig op- en neerwaarts spuiten: populieren (boomkwekerij)

Mengen/laden3

dermaal

inhalatoir

63 - 75

<0,01

98

4,9

0,64 - 0,77

0,02

Toepassen3

dermaal

inhalatoir

2835

7,09

98

4,9

28,9

1,45

Spuittoepassingen onder glas: bloemisterijgewassen, (ook voor volle grond)8

Mengen,/laden en toepassen4

dermaal

inhalatoir

232 - 494

1,16 - 2,46

98

4,9

2,37 - 5,04

0,24 - 0,50

Re-entry4

dermaal

inhalatoir

104 - 222

0,77 - 1,63

98

4,9

1,06 - 2,27

0,16 - 0,33

Zaadbehandeling: granen en bieten

Mengen/laden en toepassen7

dermaal

inhalatoir

126-135

0,01

98

4,9

1,29 - 1,38

0,02

1 Op basis van het Nederlands model mengen/laden.

2 EUROPOEM

3 Op basis van het Nederlands model op- en neerwaarts handmatig spuiten

4 Op basis van Nederlandse veldstudies in kassen

5 van Hemmen et al. 1995

6 De waarde tussen haakjes geld voor de hoogst voorgeschreven toepassing in populieren, de daarvoor weergegeven range is voor appels en peren.

7 Voor deze toepassingen is geen specifiek model beschikbaar. Aangenomen is dat de blootstelling voornamelijk plaatsvindt bij het vullen van de apparatuur. Daarom is de blootstelling geschat op basis van het Nederlands model mengen/laden.

8 Aangenomen wordt dat de blootstelling bij een vollegronds toepassing die vergelijkbaar is met toepassing onder glas niet hoger zal zijn dan bij toepassing onder glas.

9 Op basis van een Nederlands veldstudie met een vloeibaar middel

Particuliere toepassingen.

Voor het middel Luxan mancozeb 450 FC zijn in de NL-GAP een drietal particuliere toepassingen opgenomen, te weten: aardappelen, asperges en uien.

Er is voor deze groep toepassingen een aparte risico beoordeling opgesteld.

Afleiden van de AEL.

Omdat het ook voor de particulire toepassingen om meerdere malen toepassen per seizoen gaat, is ook hier de NOAEL van 5 mg/kg lg/d uit de chronische studie met de rat gebruikt voor het afleiden van de AEL (Acceptable Exposure Level).

De overige gebruikte assessmentfactoren zijn:

• extrapolatie rat • mens op basis van calorische behoefte 4

• overige interspeciesverschillen 3

• intraspeciesverschillen 10

• biologische beschikbaarheid via de orale route 50%

• biologische beschikbaarheid via de dermale route 5%

(Deze waarde is gebaseerd op de waarde die in de

monografie is aangehouden. Er zijn aanwijzingen dat

de werkelijke waarde lager kan liggen

Dit is nog een punt van discussie binnen de EU.)

• biologische beschikbaarheid via de inhalatoire route 100%

(worst case)

• gewicht werker 60 kg

Berekening van de AOEL’s

AOELsystemishc : 5 x 0,50 x 70/(4 x 3 x 10) = 1,25 mg/persoon/d

AOELdermaal : 1,25/0,05= 25 mg/persoon/d

AOELinhalatoir : 1,25 mg/kg lg/d

Schatting van de blootstelling/berekening Risico indices

Voor het beoordelen van het risico voor de particuliere toepasser is uitgegaan van gebruik in volkstuinen etc. Uitgegaan is van een maximaal te behandelen oppervlak van 0,01 ha. De toepassingen kennen een concentratiereeks van 0,7 - 1,4 % middel en een dosering van 500 l spuitvloeistof/ha. Specifieke modellen voor het schatten van de blootstelling bij particulier gebruik zijn niet beschikbaar.

Overeenkomstig hetgeen bij eerdere schattingen van de blootstelling door particulieren is voor de berekening gebruik gemaakt van het model afgeleid uit veldstudies met op- en neerwaarts handmatig spuiten in kassen.

Activiteit

Route

blootstelling

AEL

Risico-index



mg/dag

mg/dag


handmatig neerwaarts toepassingen particulier: aardappelen, asperges, uien,

Mengen/laden en toepassen1

dermaal

inhalatoir

3,15 - 6,30

0,02 - 0,03

25

1,25

0,13 - 0,25

0,02 - 0,02

1 Op basis van Nederlandse veldstudies in kassen

Conclusie risico voor de toepasser

Bij het opstellen van de risicobeoordeling is er vanuit gegaan dat de handmatige toepassing in aardapplen tegen Rhizoctonia niet meer plaatsvindt. Dit is in de praktijk ook het geval. Om alle risico’s uit te sluiten dient in het WG/GA te worden opgenomen dat deze toepassing verboden is.

Spuitpoeders met 80 % mancozeb (DITHANE M45 spuitpoeder, PENNCOZEB)

Voor deze middelen kan bij onbeschermd mengen/laden een risico voor de toepasser niet worden uitgesloten als gevolg van dermale en inhalatoire blootstelling aan mancozeb. Hetzelfde geldt voor de dermale blootstelling bij alle toepassingen en voor de inhalatoire blootstelling bij enkele toepassingen. Bij verantwoord gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt de blootstelling een factor 10 lager ingeschat. Via de dermale route blijven er dan nog enkele geringe overschrijdingen van de AOEL bestaan (risico-index 1-2,5). Hierbij dient te worden bedacht dat de risico beoordeling nog een aantal onzekerheden omvat. Zo is voor dermale penetratie uitgegaan van een waarde van 5%, terwijl er aanwijzingen zijn dat de werkelijke waarde lager kan liggen (tot < 1%). Verder worden de hoogste overschrijdingen ingeschat bij het behandelen van populieren (boomteelt in windsingels). De gebruikte modellen zijn hiervoor niet direct geschikt. Zo zijn de aannames voor het op een werkdag te behandelen areaal (6 ha bij mechanisch spuiten en
1 ha bij handmatig spuiten) te hoog. Hierdoor zal de feitelijke blootstelling lager zijn dan is ingeschat.

Al met al worden bij alle toepassingen van bovenstaand middel met goed gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen uiteindelijk geen risico’s voor de gezondheid van de toepasser en de werker (re-entry) verwacht.

Granulaten met 75% mancozeb (DITHANE DG NEWTEC, PENNCOZEB DG)

De toepassingen van deze middelen komen vrijwel geheel overeen met de bovengenoemde spuitpoeders. De granulaire vorm is de reden dat hier geen gezondheidsproblemen worden ingeschat bij mengen/laden. Wel kan als gevolg van de dermale blootstelling bij alle toepassingen en voor de inhalatoire blootstelling bij enkele toepassingen een risico voor de gezondheid niet worden uitgesloten bij onbeschermd toepassen. Bij verantwoord gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt de blootstelling een factor 10 lager ingeschat. Via de dermale route blijven er dan nog enkele geringe overschrijdingen van de AOEL bestaan (risico-index 1-2,5). Hierbij dient te worden bedacht dat de risico beoordeling nog een aantal onzekerheden omvat. Zo is voor dermale penetratie uitgegaan van een waarde van 5%, terwijl er aanwijzingen zijn dat de werkelijke waarde lager kan liggen (tot < 1%). Verder worden de hoogste overschrijdingen ingeschat bij het behandelen van populieren (boomteelt in windsingels). De gebruikte modellen zijn hiervoor niet direct geschikt.

Zo zijn de aannames voor het op een werkdag te behandelen areaal (6 ha bij mechanisch spuiten en 1 ha bij handmatig spuiten) te hoog. Hierdoor zal de feitelijke blootstelling lager zijn dan is ingeschat.

Al met al worden bij alle toepassingen van bovenstaand middel met goed gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen uiteindelijk geen risico’s voor de gezondheid van de toepasser en de werker (re-entry) verwacht.

Spuitpoeders met 65-68% mancozeb (CURZATE M, CYMOXANIL-M, TURBAT)

Voor deze middelen kan een risico voor de gezondheid niet worden uitgesloten bij onbeschermd mengen/laden vooral als gevolg van dermale blootstelling. Voor onbeschermd toepassen wordt geen risico voor de gezondheid ingeschat. Bij verantwoord gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt de blootstelling een factor 10 lager ingeschat. In dat geval blijft er bij mengen/laden nog een kleine overschrijding van de AOEL ingeschat (risico-index 1,3).

Al met al worden bij alle toepassingen van bovenstaand middel met goed gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen uiteindelijk geen risico’s voor de gezondheid van de toepasser en de werker (re-entry) verwacht.

Spuitpoeder met 50% mancozeb (VONDOCARB)

Voor dit middel kan een risico voor de gezondheid niet worden uitgesloten bij onbeschermd mengen/laden vooral als gevolg van dermale blootstelling. Voor onbeschermd toepassen wordt geen risico voor de gezondheid ingeschat. Bij verantwoord gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt de blootstelling een factor 10 lager ingeschat. In dat geval zijn alle risico indices < 1.

Vloeibare middelen o.b.v. 420-500 g/l mancozeb (Brabant mancozeb flowable, DITHANE vloeibaar, Luxan mancozeb 450 FC, PENNFLUID).

Voor deze middelen kan bij onbeschermd mengen/laden een risico voor de gezondheid van de toepasser als gevolg van dermale blootstelling aan mancozeb niet worden uitgesloten. Dit is ook het geval bij enkele toepassingen. Daarnaast wordt bij onbeschermd handmatig spuiten in de teelt van populieren een gering risico via de inhalatoire route ingeschat. Bij verantwoord gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt de blootstelling een factor 10 lager ingeschat. In dat geval wordt er alleen nog een risico voor de toepasser bij de toepassingen op populieren ingeschat via de dermale route. Hierbij dient te worden bedacht dat de risico beoordeling nog een aantal onzekerheden omvat. Zo is voor dermale penetratie uitgegaan van een waarde van 5%, terwijl er aanwijzingen zijn dat de werkelijke waarde lager kan liggen (tot < 1%). Verder worden de hoogste overschrijdingen ingeschat bij het behandelen van populieren (boomteelt in windsingels). De gebruikte modellen zijn hiervoor niet direct geschikt. Zo zijn de aannames voor het op een werkdag te behandelen areaal (6 ha bij mechanisch spuiten en 1 ha bij handmatig spuiten) te hoog. Hierdoor zal de feitelijke blootstelling lager zijn dan is ingeschat.

Al met al worden bij alle toepassingen van bovenstaand middel met goed gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen uiteindelijk geen risico’s voor de gezondheid van de toepasser en de werker (re-entry) verwacht.

Particuliere toepassingen

Voor particuliere toepassingen van Luxan mancozeb 450 FC wordt geen risico voor de gezondheid van de toepasser ingeschat als gevolg van blootstelling aan mancozeb via de dermale of inhalatoire route bij onbeschermd werken.

Onzekerheden

• De geringe stabiliteit van mancozeb in waterig milieu maakt het genereren van goede dermale penetratie gegevens moeilijk. Er zijn aanwijzingen dat de feitelijke dermale penetratie lager kan zijn dan de in deze risico beoordeling gebruikte 5%, mogelijk zelfs minder dan 1%.

• Bij re-entry is als uitgangspunt genomen dat er geen verval heeft plaatsgevonden. In werkelijkheid zal er verval plaatsvinden, zodat voor de risicobeoordeling voor dit aspect een overschatting van de blootstelling heeft plaatsgevonden. Hoe groot deze overschatting is valt echter niet aan te geven.

Ontbrekende gegevens

Mancozeb

• Geen

ETU

In het kader van de EU-beoordeling wordt gevraagd om de volgende studies:

• Een acuut dermale toxiciteitstest volgens EU-richtlijn 402.

• Een acuut inhalatoire toxiciteitstest volgens OECD-richtlijn 403.

• Een huidirritatietest volgens OECD-richtlijn 404.

• Een oogirritatiestudie volgens OECD-richtlijn 405.

Door NL en DE is de noodzaak voor het leveren van deze studies in twijfel getrokken gezien het lage gehalte ETU in huidige mancozeb preparaten. Vanuit de EU-Commissie is te kennen gegeven dat deze studies toch geleverd moeten worden.

Middelen

• Geen

Beoordeling van het risico voor de volksgezondheid

De EBDC’s zijn behandeld in het kader van de Europese residu harmonisatie. In de Richtlijnen 93/57/EEG, 93/58/EEG, 98/82/EG en 2000/57/EG zijn MRLs voor de EBDC’s opgenomen.

Algemeen

Ten behoeve van de risicobeoordeling voor de volksgezondheid wordt gebruik gemaakt van de monografiën van metiram, mancozeb en maneb, aangevuld met informatie van de EU-residuharmonisatie en van de JMPR. Voor de methode die toegepast is bij de dieetberekening is gebruik gemaakt van het CCPR document CX/PR 97/8. Gelet op het feit dat bij de Europese residuharmonisatie de werkzame stoffen metiram, mancozeb en maneb tezamen worden beoordeeld (vanwege de gemeenschappelijke metaboliet ETU), worden deze stoffen ook voor de Nederlandse beoordeling samen behandeld.

Overzicht toepassingen

Metiram is toegelaten in de volgende teelten: appels en peren, aardappelen

Mancozeb is toegelaten in de volgende teelten: appel en peer, uien en sjalotten, asperge, aardappelen, zomer- en wintertarwe, haver en rogge en in suiker- en voederbieten

Maneb is toegelaten in de volgende teelten: appels, rode, witte en zwarte bessen, uien en sjalotten, tomaat, asperges, bruine, gele, witte en zwarte bonen, aardappelen, zomer- en wintertarwe

Metabolisme en residugedrag, planten

EBDC’s zijn niet-systemisch werkende stoffen die op het blad toegepast worden en een beschermende werking hebben tegen schimmels. De EBDC’s die als fungicide gebruikt worden zijn metaalcomplexen van mangaan (maneb), zink, mangaan + zink (mancozeb) en zink + ammonia (metiram). Na het "afvallen" van de metaal ionen blijft er een centrale struktuur over, die gelijk is voor alle EBDC’s. Deze wordt verder afgebroken in verbindingen als ETU (ehtyleenthioureum), EBIS (ethyleen-bis-(isothiocynaat)sulfide), EU (ethyleenureum) en andere verbindingen.

In een overzichtsartikel zijn plantmetabolisme studies van 5 EBDC’s getest in
4 gewasgroepen samengevat. Er werd geen verschil geconstateerd tussen gewas en grondbehandeling in de aard van de residuen op of in de plant. Bij gewastoepassingen vond er een minimale opname en verspreiding van de residuen plaats. De afbraak van de EBDC’s volgde een éénzelfde route (zie onderstaande figuur). De ontbinding van het metaalion en oxidatie lijdt tot de vorming van ETD (ethyleenthiuram disulfide) DIDT (5,6 dihydro-3H-imidazo [2,1-c]dithiazool-3-thione) en ethyleendiisothioyanaat in de eerste stap. Een verdere afbraak veroorzaakte ETU (ethylenethioureum, EU (ethyleenureum), 2-imidazoline, hydantoin (2,4-imidazolidinedione), EDA (ethyleendiamine) en inbouw in natuurlijke producten.

Figuur: Metabolische routes van [14C]-EBDC fungiciden in planten

Undisplayed Graphic

Plantmetabolismestudies zijn er geleverd voor metiram in appel en aardappel, voor mancozeb in soja bonen, suikerbieten, tomaten, tarwe, aardappels en aubergines en voor maneb in aardappel, tomaat, sla, bonen en slabonen.

Aan de vereisten van metabolisme studies in drie gewasgroepen is niet bij alle stoffen voldaan. Voor metiram wordt in de monograph een extra studie gevraagd. Voor het Nederlandse gebruik van metiram zijn geen verdere studies nodig ook omdat metiram, mancozeb en maneb een vergelijkbaar plantenmetabolisme vertonen.

Metabolisme en residugedrag, landbouwhuisdieren

Met metiram, mancozeb en maneb zijn diermetabolismestudies uitgevoerd in geit en kip. Het patroon van metabolisme van landbouwhuisdieren is gelijk aan het patroon in rat en planten.

Het radioactieve koolstof afkomstig van metiram verspreid zich over alle weefsels van de geit en kip. De hoogste residuen van ETU, EU, Jaffe’s base, DIDT/EBIS en EDA werden in de lever en nier gevonden.

Lagere residuen werden gevonden in de spier, melk en eieren. Deze metabolieten zijn tijdelijke tussenprodukten die omgezet worden in andere metabolieten. De 14C-atomen van het ethyleendiamine deel van metiram werd verder omgevormd tot het natuurlijke aminozuur glycine via EDA of hydantion. Eenmaal aanwezig als glycine, komt het 14C-atoom in de algemene koolstof pool en wordt ingebouwd in diverse natuurlijke produkten (eiwitten en lipiden) in zowel kip als geit.

Het grootste deel van het totale radioactive residu van mancozeb in geit en kip bestaat uit natuurlijke produkten, inclusief vetten, eiwitten en koolhydraten. Residuen gerelateerd aan de moederstof zijn alleen op lage niveaus aanwezig. Mancozeb wordt vlug uitgescheiden in de geit.

In legkip bleken de belangrijkste metabolieten van maneb Jaffe’s base, EU, EDA en glycine. In geit was daarnaast ETU een belangrijke metaboliet. Lactose lipiden en eiwitten bevatten radioactief koolstof, waaruit bleek dat in legkip en in geit een deel van de 14C-maneb was omgezet in natuurlijke producten. In geiten werd 25 % van de radioactiviteit in de urine teruggevonden. De lever en nier bevatten relatief de hoogst niveaus van radioactiviteit. Melk en weefsel bevatten geringe residuen. In legkip werden lage niveaus van ETU gevonden in eieren en weefsels.

Residuanalyse

In de monografiën staan analysemethoden vermeld voor de bepaling van CS2 en ETU in plantaardige en dierlijke producten.

In de bundel "Analytical Methods for Pesticides Residues in Foodstuffs", sixth edition van de Keuringsdienst van Waren zijn methoden opgenomen voor de bepaling van EBDC’s en ETU in plantaardige produkten.

Residudefinitie

Voor de dithiocarbamaten is in de EU-richtlijnen de volgende residu definitie voor zowel plantaardige als dierlijke produkten opgenomen:

Maneb, Mancozeb, Metiram, Propineb en Zineb, som uitgedrukt in CS2.

In de monografiën worden op dit moment andere residudefinites voorgesteld. Op dit moment moet er vastgehouden worden aan de huidige in de EU vastgestelde residudefinitie.

Metiram

Studies zijn samengevat m.b.t. de monsterstabiliteit van metiram in appels, aardappels, tomaten en witte druiven. In alle produkten en verwerkte fracties waren de residuen van metiram gedurende minstens 1 jaar stabiel.

De stabiliteit van residuen van ETU wordt sterk beïnvloed door de aard van de matrix. In appelsaus, appelsap en babyvoeding van appel was ETU stabiel gedurende 1 jaar. In tomaten de droge appelperskoek werd een lichte afname waargenomen. In aardappels was er een significante afname na de eerste maand van bewaring.

De stabiliteit in appels is onzeker. Twee studies gaven een significante afname na 1 maand en één studie een lichte afname na 1 en 3 maanden.

In dierlijke produkten bleken de residuen van metiram en ETU voldoende stabiel gedurende een half jaar alhoewel in enkele matrices er een lichte afname gevonden werd van ETU na
3 maanden.

mancozeb

Mancozeb residuen waren stabiel in tomaten, maïs, droge bonen en sla gedurende minstens 4 maanden en matig stabiel in aardappel gedurende 3 maanden. De ETU residuen waren stabiel in tomaat, maïs en droge bonen gedurende minstens 4 maanden, terwijl er in aardappel en sla een afname van 50 % was na 3 maanden bewaring.

Residuen van mancozeb in druiven waren stabiel gedurende 2 jaar en de residuen van ETU matig stabiel. Deze namen af tot 60% na 2 jaar. Mancozeb residuen zijn erg stabiel in bevroren appels gedurende 30 weken en de ETU residuen waren matig stabiel. In een periode van 2 jaar nam mancozeb in appels en tarwekorrels af tot 76% en ETU tot 50% in appels en tot 60% in tarwekorrels.

Er zijn geen gegevens over de stabiliteit van residuen in dierlijke produkten aanwezig.

maneb

De residuen van maneb in maïs, sla, droge bonen, tomaten waren stabiel gedurende
4 maanden en matig stabiel in aardappel na 3 maanden. De ETU residuen in maïs, droge bonen en tomaten waren stabiel gedurende 4 maanden, terwijl in aardappels en sla er een afname was van ongeveer 50%.

In een andere studie bleken ETU residuen in appels, tarwe en tomaat stabiel gedurende
3 jaar.

Er zijn geen gegevens over de stabiliteit van residuen in dierlijke produkten aanwezig

Conclusie over de monsterstabiliteit

De residuen van metiram, mancozeb en maneb zijn in het algemeen stabiel. De residuen van ETU zijn matig stabiel. De stabiliteit van ETU is afhankelijk van de matrix.

Residuen

Residuproeven metiram

appel en peer

GAP: 1.44 kg ai/ha (peer) of 1.8 kg ai/ha (appel), max. 5 toepassingen met 0.12 kg ai/hl, phi=28 dagen.

appels

In de monograph zijn 8 proeven in appels gerapporteerd uitgevoerd in 1988 in Duitsland. Ze zijn echter niet goed samengevat volgens de vereiste "residue summary sheets". De proeven zijn uitgevoerd volgens het beoogde gebruik voor Noord Europa (1.8 kg ai/ha,
phi =35 dagen). In vergelijking met de Nederlandse GAP is in deze proeven de dosering 25% hoger en de phi 25% langer. De proeven zijn hierdoor min of meer bruikbaar voor de Nederlandse GAP. De gevonden residuen zijn: 0.14, 0.16, 0.21, 0.23, 0.38, 0.54, 0.78, 1.58 mg/kg.

De gevonden ETU gehaltes in de proeven zijn onder de LOD van 0.02 mg/kg. Echter deze gegevens zijn niet acceptabel vanwege de mogelijke onstabiliteit van ETU tijdens bewaring. Het tijdstip tussen oogst en analyse was langer dan een maand.

In de JMPR Evaluations 1995 staan een groot aantal residuproeven samengevat van proeven uitgevoerd in Duitsland in verschillende jaren. In deze 45 proeven die volgens NL-GAP zijn uitgevoerd, maar echter met een groter aantal toepassingen (8-15x) variëren de residuniveaus van <0.02 tot 1.9 mg/kg. De ETU gehaltes varieerden van <0.01 tot 0.05 mg/kg.

Codex heeft een MRL van 5 mg/kg voor dithiocarbamaten vastgesteld.

Peren

In de monograph van metiram staan geen proeven in peren gerapporteerd.

In de JMPR Evaluations 1995 staan 5 proeven in peren vermeld uitgevoerd in Duitsland in 1982 en 1983. De proeven zijn uitgevoerd volgens GAP met echter te veel toepassingen (8-10x). De gevonden residuen waren: 0.24, 0.36, 0.37, 0.49, 0.53 mg/kg.

De ETU gehaltes varieerden van 0.01 tot 0.03 mg/kg.

Aardappels

GAP: 1.71 kg ai/ha max 12x, phi=-

In de monograph van metiram worden 9 proeven vermeld uitgevoerd volgens GAP. Echter zijn deze proeven met slechts 6 toepassingen uitgevoerd. Deze proeven zijn verder niet afzonderlijk samengevat.

21 dagen na de laatste toepassing waren de residuen onder de LOD van 0.05 mg/kg en/of onder de 0.1 mg/kg, 7 dagen na de laatste toepassing werd een hoogste residu gevonden van 0.23 mg/kg, 14 dagen na de laatste toepassing 0.13 mg/klg en bij 21 dagen 0.09 mg/kg.

De residuen van ETU waren allen onder de LOD van 0.02 mg/kg, maar niet betrouwbaar omdat er een te lange periode van bewaring voor de analyseplaats heeft gevonden.

In de JMPR Evaluations van 1995 van metiram worden de bovengenoemde proeven ook gerapporteerd.

Uit de 8 proeven uitgevoerd in Duitsland in 1986 blijkt dat de residuen onder de 0.05* mg/kg blijven bij een veiligheidstermijn van 21 dagen. Bij een phi van 14 dagen werden er nog residuen gevonden boven de LOD.

Residuproeven Mancozeb

Appel

GAP: max 2.4 kg ai/ha 4x, phi = 56 dagen

In de monograph van mancozeb worden 23 residuproeven vermeld. Deze proeven zijn uitgevoerd volgens beoogde gebruik voor Noord Europa met een kritischer GAP dan de Nederlandse GAP (2.4 kg ai/ha, 9-15x, phi =28 dagen).

De proeven zijn uitgevoerd in Duitsland in 1983, 1986, 1987 en 1988 en in Nederland in 1987.

De gevonden residuen zijn: 0.59, 0.34, 2.40, 2.95, 0.92, 1.54, 0.63, 2.57,1.14, 4.10, 2.92, 2.44, 0.23, 0.26, 0.30, 0.75, 1.29, 0.50, 1.15, 0.11, 0.61, 0.25, 0.37 mg/kg.

ETU is in de proeven op niveaus gevonden van 0.002-0.004 en onder LOD van 0.002, 0.02 en 0.035 mg/kg.

In de monograph wordt een MRL van 3 mg/kg voorgesteld met een STMR van 0.865.

Bij de EU-residuharmonisatie is voor het vaststellen van de EU-MRL gebruik gemaakt van vrijwel dezelfde gegevens.

Peer

GAP: 1.92 kg ai/ha, 4x, phi=56 dagen

Er zijn geen residuproeven aanwezig.

Uien en sjalotten

GAP:2.475 kg ai/ha, 5x , phi =28 dagen

Niet genoemd in de monograph als intended use.

De bij de EU-residuharmonisatie vastgestelde EU-MRL is gebaseerd op 5 proeven volgens GAP uitgevoerd in Nederland met mancozeb in 1984, 1985 en 1986. In een proef is echter een te lange veiligheidstermijn gebruikt (42 dagen).

De hoogste gevonden residuen in de proeven zijn: 0.23, 0.01, 0.10, 0.01 (0.03) mg/kg. Op basis hiervan is destijds de EU-MRL van 0.5 mg/kg vastgesteld.

Asperge

GAP: 2.0 kg ai/ha, 6x, phi = 28 dagen

Niet genoemd in de monograph als intended use.

Er zijn geen residu proeven aanwezig.

Aardappelen (consumptie-, fabrieks- en pootaardappelen)

GAP: 3.2 kg ai/ha, 12x, phi =- (pootaardappelen tot max. 8 toepassingen)

Pootgoedbehandeling minder kritisch dan de gewasbehandeling tijdens de groei.

In de monograph wordt uitgegaan van een beoogd gebruik met een dosering van
1.6 kg ai/ha. Deze is veel lager dan de dosering in de Nederlandse GAP.

In de samengevatte proeven in de monograph staan 12 proeven uitgevoerd in Nederland tussen 1984 en 1995 volgens de Nederlnadse GAP. Hierbij varieert het aantal toepassingen tussen de 7 en 10x en de gebruikte veiligheidstermijn tussen de 6 en 17 dagen. De volgende maximale residuen van mancozeb en ETU (tussen haakjes) in de proeven zijn gevonden: <0.01 (0.009), <0.01 (0.015), <0.01 (0.017), <0.02 (0.009), 0.14 (0.018), 0.14 (0.011), 0.13 (0.031), 0.04 (0.032), < 0.05 (0.008), <0.05 (0.007), 0.035 (0.016), 0.033 (<0.015) mg/kg

Zaaizaadbehandeling in haver, zomer- en wintertarwe, zomer- en winterrogge, suiker- en voederbieten,

Dit gebruik wordt niet genoemd in de monograph als intended use.

Er zijn geen proefgegevens beschikbaar.

Gewasbehandeling in zomer- en wintertarwe

GAP: 2.25 kg ai/ha, 1x, phi =28 dagen

Het gebruik is niet genoemd in de monograph als beoogd gebruik.

Bij de EU-residuharmonisatie zijn er residuproeven samengevat. Er zijn geen proeven geleverd die voldoen aan de NL-GAP. Het voorstel voor de MRL is gebaseerd op 9 proeven uitgevoerd met een GAP van: 1.6 ka ai/ha, vt = 30-40 dagen. Hieruit is een STMR voor de residuen van mancozeb van 0.12 mg/kg en voor ETU van 0.025 mg/kg afgeleid.

Residuproeven Maneb

Appel

GAP: 2,4 kg ai/ha, max 2x kort voor de bloei en 1,8 kg ai/ha max 2x tijdens en na de bloei, phi = 56 dagen

Het gebruik is niet genoemd in de monograph als beoogd gebruik.

Bij de EU-residuharmonisatie is in 1998 een MRL afgeleid voor de EBDC’s in pitvruchten. Voor toepassingen van maneb zijn er 9 proeven op appel uitgevoerd in Nederland van 1984 tot 1988 gebruikt. Deze proeven voldoen min of meer aan de GAP. Echter het aantal toepassingen (7-10x) en de veiligheidstermijn (49 tot 88 dagen) voldoet niet in alle proeven aan de GAP. In de door de rapporteur Italië uitgevoerde evaluatie van deze gegevens werd een STMR afgeleid van 0.25 mg/kg voor het residu van maneb en van 0.0038 mg/kg voor het residu van ETU.

Rode, witte en zwarte bessen en kruisbessen

GAP: 3.36 kg ai/ha, max 4x voor de bloei en na de pluk in de volle grond en onder glas.

Het gebruik is niet genoemd in de monograph als intended use. Er zijn geen proeven aanwezig. De EU-MRL is gebaseerd op residuproeven uitgevoerd met mancozeb en metiram.

Uien en sjalotten

GAP: 2,4 kg ai/ha, 6-8x, phi =28 dagen.

In de monograph van maneb staan 5 proeven in uien uitgevoerd in Nederland in 1979 en 1985 vermeld. De proeven zijn volgens GAP uitgevoerd, uitgezonderd 1 proef waarbij het aantal toepassingen slechts 3 is.

De volgende residuen voor maneb en ETU (tussen haakjes) zijn gevonden: <0.01 (<0.0015-0.0020), <0.01-0.10 (<0.0015-0.0056), < 0.01, <0.02 mg/kg

Tomaat

GAP: aangieten bij de stengelvoet, max 3.84 kg ai/ha 1-2x, voor het poten en tijdens het groeiseizoen. phi=-

Het gebruik is niet genoemd in de monograph als beoogd gebruik.

Bij de EU-residuharmonisatie in 1998 is de MRL vastgesteld op basis van proeven in mancozeb, metiram en propineb Voor maneb waren er voor de kritische Noord Europese GAP (gewasbehandeling met 2.4 kg ai/ha, phi =14 dagen, 4-10x) 4 proeven beschikbaar uitgevoerd in Nederland in 1994 in 3 herhalingen met verschillende formuleringen. Een STMR is afgeleid van 0.03 mg/kg voor het residu van maneb en van 0.0018 mg/kg voor het ETU residu.

Voor het Nederlandse gebruik zijn geen residuproeven aanwezig.

Asperges

GAP: 2.8 kg ai/ha, 3-4x, phi=-

Niet genoemd in de monograph als beoogd gebruik.

Er zijn geen residuproeven beschikbaar.

Bruine, gele, witte en zwarte bonen

GAP: 3.2 kg ai/ha, 2-3x, phi=-

Niet genoemd in de monograph als beoogd gebruik.

Er zijn geen residuproeven aanwezig.

aardappelen (consumptie-, fabrieks- en pootaardappelen)

GAP: 3.2 kg ai/ha, 12x, phi=- (pootaardappelen tot max. 7 toepassingen)

In de monograph wordt een beoogd gebruik gegeven van 1.6 kg ai/kg met max. 10 toepassingen en een phi van 7 dagen.

Voor het Nederlandse gebruik zijn er 9 proeven in de monograph vermeld die voldoen. Het aantal toepassingen varieert van 8-10x en de veiligheidstermijn van 9-18 dagen. De proeven zijn uitgevoerd in Nederland tussen 1984 en 1995.

De volgende residuen van maneb en ETU (tussen haakjes) zijn gevonden: < 0.01 (<0.002), < 0.01 (0.004), <0.01 (0.007-0.008), <0.01 (0.008-0.017), < 0.01 (0.004-0.009), <0.05-0.10 (0.004-0.005), <0.05 (0.006-0.009), <0.05 (0.004-0.005), 0.024-0.026 (<0.0015) mg/kg

zomer- en wintertarwe

1.6 kg ai/ha, 2x, phi=28 dagen

Volgens de NL kritische GAP is er één proef die aan de GAP-NL voldoet uitgevoerd in het VK in 1991 met residu gevonden van maneb in het graan van 0,11 en ETU van <0.01 en in het stro van maneb van 0.32 mg/kg en van ETU van 0.01 mg/kg.

Daarnaast zijn er 17 residuproeven geleverd (deze zijn ook gebruikt bij de EU-residuharmonisatie) uitgevoerd in 1984 1985, 1988 in Nederland en in 1991 en 1992 in het VK met een minder kritische GAP van 1.6 kg ai/ha vt 51-68 dagen.

De residuen zijn gevonden van maneb van < 0.01 - 0.65 mg/kg en van ETU van < 0.0015- <0.01 mg/kg

In stro zijn in enkele proeven ook residuen gemeten. De hoogste gevonden waarde is voor maneb 2.1 mg/kg en voor ETU van 0.3 mg/kg.

Volg-/rotatiegewassen

Metiram

Een studie is samengevat in de monograph. Metiram was toegevoegd aan grond waarop na 29 dagen verschillende planten werden geplant.

De residuen (als totaal radioactiviteit) in de eetbare delen waren in kool kleiner dan
0.2 mg/kg, in biet (wortel) kleiner dan 0.5 mg/kg en in tarwe (korrels) kleiner dan 1.5 mg/kg over de verschillende monstertijdstippen. ETU en EBIS zijn niet gevonden. De metabolieten van metiram werden uitgebreid opgenomen in de koolstof pool en ingebouwd in natuurlijke produkten van de planten.

Mancozeb

Een studie is uitgevoerd, waarbij gerst, aardappel, radijs en snijbiet in grond gepoot werd die 30 en 60 dagen daarvoor behandeld was met mancozeb. Mancozeb residuen waren aanwezig bij de oogst in de gewassen op niveaus onder de 0.1 mg/kg. ETU werd niet gevonden in de gewassen. De residuen van mancozeb in de grond nemen snel af in de bovenste 7.5 cm.

Maneb

Een studie met 14C-maneb is uitgevoerd, waarbij planten van tarwe, biet en sla geplant werden in grond die 30 dagen daarvoor behandeld was met 14C-maneb.

De fractie van radioactiviteit die door de plant is ingebouwd was relatief laag en was maximaal 0.042, 0.07 en 0.042% in resp. sla, biet en tarwe. De radioactiviteit nam in planten erg snel af. Na 489 dagen waren de niveaus gereduceerd tot 0.02, 0.03 en 0.28% van de radioactiviteit in de grond in sla, biet en tarwe.

Er kan geconcludeerd worden dat de blootstelling door de consument aan residuen voortkomend uit rotatiegewassen verwaarloosbaar is.

Vervoedering

Uit de theoretische innameberekeningen blijkt dat de theoretische maximale inname voor kippen 0,11 mg/kg lg/dag is (overeenkomend met 0,21 mg/dier/dag), voor melkkoeien
0,27 mg/kg lg/dag (overeenkomend met 146,8 mg/dier/dag), voor vleeskoeien 0,73 mg/kg lg/dag (overeenkomend met 256,1 mg/dier/dag)en voor varkens 0,12 mg/kg lg/dag (overeenkomend met 8,94 mg/dier/dag).

Metiram

In de monograph worden twee studies met kip en twee studies met melkkoeien gerapporteerd.

In de studies met kip werden bij doseringen tot maximaal 3.0 mg/dag gedurende 28 dagen geen residuen aangetroffen. Bij de hoogste dosering van 150 mg/dag werden wél residuen van metiram en ETU aangetroffen, welke 14 dagen na stoppen van toediening bijna niet meer aantoonbaar waren.

In de studies met melkkoeien werden bij doseringen tot maximaal 4000 mg/dier/dag gedurende 32 dagen geen residuen van metiram en ETU in melk aangetroffen maar wel lage residuniveau’s van metiram (het merendeel van de resultaten < LOD van 0,05 mg/kg) in lever, nier, buikvet en onderhuids vet, maar niet in de spier. De hoogste concentratie werd aangetroffen in het onderhuidse vet (tot 0.12 mg/kg). Bij een hoge dosering van 20.000 mg/dag werden wél residuen van metiram en ETU in de melk aangetroffen, welke resp. 3 en 8 dagen na stoppen van toediening niet meer aantoonbaar waren. Ook werden bij deze dosering residuen in weefsels aangetroffen.

Mancozeb

In de monograph worden twee studies met kip en één studie met melkkoeien gerapporteerd.

In de studies met kip is mancozeb oraal toegediend aan legkippen in doseringen van 5, 15 en 50 mg/kip/dag gedurende 28 dagen. Mancozeb en ETU residuen werden geanalyseerd in de eieren en in de verschillende weefsels. Op dag 29 werden de hoogste residuen bij de hoogste toegediende concentratie van mancozeb aangetroffen in het vet (2.8 mg/kg), de krop (0.87 mg/kg) en de dijbeenspier (0.16 mg/kg). In de eieren werden geen residuen aangetroffen (< 0.082 mg/kg). ETU residuen werden bij de hoogste toegediende dosering niet gevonden boven de LOD.

In de studie met melkkoeien is mancozeb oraal toegediend aan koeien in doseringen van
0, 5, 15 en 45 mg/kg lg/dag gedurende 28 dagen. Er werden geen meetbare mancozeb en ETU residuen gevonden in de melk en slechts lage residuen werden gevonden in de weefsels. Bij de hoogste dosering werden residuen van mancozeb gevonden in de lever (0.045-0.22 mg/kg), de schildklier (0.37-0.42 mg/kg), de nieren (0.063 -0.072 mg/kg), het vet (max 0.08 mg/kg) en het hart (0.13-0.22 mg/kg) Bij de midden dosering werden alleen aantoonbare residuen gevonden in de lever en de schildklier. ETU residuen werden bij de hoogste toegediende dosering gevonden in spieren (tot 0.034 mg/kg), lever (0.031-
0.039 mg/kg), de schildklier (1.0-2.7 mg/kg), de nieren (0.018 -0.038 mg/kg), het vet
(<0.011 mg/kg) en het hart (tot 0.028 mg/kg).

Maneb

In een vervoederingsstudie in de legkip werden doseringen toegediend van 10, 30 en
100 ppm in het voer gedurende 28 dagen (overeenkomend met ongeveer 1.5, 4.5 en
15 mg/dag uitgaande van een hoeveelheid per dag van 150g droogvoer per kip). Maneb (0.020 mg/kg) en ETU (17 ppb) waren alleen bij de hoogste dosering aanwezig in eieren. Maneb was in de meeste weefsels aanwezig. Het laagste niveau werd gevonden in het hart. In de spieren, de nieren en de lever werden ETU residuen gevonden die dosis afhankelijk waren.

In een vervoederingsstudie met melkkoeien werden doseringen van 10, 30 en 100 ppm maneb in het voer gedurende 28 dagen toegediend (overeenkomend met 200, 600 en
2000 mg/kg uitgaande van 20 kg droogvoer per dag per koe). In melk werd alleen bij de hoogste dosering residuen van maneb en ETU aangetroffen. Maneb residuen waren bij de hoogste toegediende dosering aanwezig in de meeste weefsels. Het gemiddelde niveau was echter ongeveer gelijk aan het niveau dat gevonden werd in de controle. In het niervet en in de nieren was de hoogte van de residuen gerelateerd aan de toegediende dosering en nam langzaam af na het stoppen van de toediening. Eetbare weefsels behalve vet bevatten ETU op niveaus afhankelijk van de dosering.

Een studie met varken is niet uitgevoerd. Omdat uit de vervoederings- en metabolisme studies in de verschillende dieren (rat, kip geit en koe) blijkt dat het metabolisme vergelijkbaar is wordt dit niet nodig gevonden.

Conclusie m.b.t. de hoogte van de residuen voor dierlijke produkten

Uit de resultaten van de vervoederingsstudies met kip en melkkoe blijkt dat er geen residuen in de eieren, melk en het vlees te verwachten zijn. De EU-MRL’s voor dierlijke produkten van 0.05* mg/kg voldoen.

Processinggegevens

Metiram

Twee studies zijn geleverd in appel.

Gedurende de verwerking werden reductiefactoren gemeten van metiram van 0.04-0.33 in sap en 0.23-0.28 in saus.

De concentratie factoren van ETU waren moeilijk te meten, omdat de niveaus dicht in de buurt van de LOD lagen. Er werden factoren gemeten van 0.80-1.5 voor sap en 3-6.23 voor saus.

In druiven werden 4 studies samengevat in de monograph. De residuen namen af van druiven naar must naar wijn met een gemiddelde concentratiefactor van lager dan 1 in must en lager dan 0.1 in wijn. In tegenstelling tot metiram nam ETU toe van druiven naar must naar wijn met variabele factoren die per studie verschilden tot maximaal 19.3 in must en 19.6 in wijn.

Er zijn drie studies uitgevoerd in tomaat. De residuen van metiram concentreerden zich in tomatensap (tot 2.8x), pulp (5.5x) en puree (1.2x). Bij het inblikken (0.3-0.5x) en in ketchup (0.6x) vond geen concentratie plaats. De residuen van ETU concentreerden zich in sap (1.5-2.5x), pulp (>1x), ketchup (4-12x), puree (23.8x) en bij inblikken (1.5x).

Er is een studie in aardappel uitgevoerd. Residuen van metiram werden niet gevonden in de aardappel en de verwerkte produkten (gewassen, geschild, frites, gekookt, gepureerd). ETU residuen waren alleen aantoonbaar in de hele aardappel en in natte schillen. Er vond geen concentratie van ETU en metiram plaats.

Mancozeb

In appel werden 25 studies uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat de verwerking van appels de residuen van mancozeb belangrijk verminderden. In veel gevallen waren de residuen van ETU en mancozeb onder de LOD in de verwerkte produkten. Verwerkingsfactoren zijn niet af te leiden vanwege het ontbreken van duidelijke gegevens in de monograph.

Uit 24 proeven in druiven blijkt dat gedurende de wijnproductie de residuen van mancozeb significant af nemen. In meerdere gevallen veroorzaakte de verwerking een hoger gehalte van ETU in de verhitte en niet verhitte wijnen.

Uit een studie in tomaat bleek dat mancozeb zich in geen van de verwerkingsfracties concentreert. ETU concentreert in alle fracties behalve natte perskoek.

In aardappel zijn verschillende studies in de monograph opgenomen. Er worden in deze studies naar de effecten van verwerking erg lage concentraties van mancozeb en ETU gevonden, zodat er geen factoren berekend konden worden.

Maneb

Er is een studie geleverd in appel. De residuen van maneb en ETU namen in natte appelpulp en droge appelpulp toe en namen af in appelsap. Er zijn geen verwerkingsfactoren berekend.

In een studie in slabonen gaven de resultaten een indicatie dat de residuen van maneb zich concentreren in restanten van het inblikproces en dat residuen van ETU zich concentreren in de verwerking van bonen tot ingeblikte, ingevroren en als babyvoedsel verwerkte bonen. Er zijn geen verwerkingsfactoren berekend.

In een studie in druiven bleek dat residuen van maneb zich niet concentreerden gedurende de verwerking van druiven (droge en natte perskoek, dik sap, rozijnen) De residuen van ETU worden of geconcentreerd of worden gevormd vanuit maneb gedurende de verwerking.

Uit een studie in suikerbieten bleek dat residuen van maneb zich concentreerden in de droge bieten pulp. In melasse werden wel hogere residuen van ETU aangetroffen.

In een studie in tomaat bleek dat de residuen van maneb niet geconcentreerd werden gedurende de verwerking tot droge en natte perskoek, ingeblikt heel fruit, puree, ketchup, pasta en sap. ETU residuen boven de LOD werden gevonden in droge pulp, pasta en sap.

Er zijn geen factoren berekend in de monograph.

Afleiden MRL’s/STMR’s

EU-residu harmonisatie

Voor de dithiocarbamaten is in de richtlijn 98/82/EG de volgende residudefinitie voor zowel plantaardige als dierlijke produkten opgenomen.

Maneb, Mancozeb, Metiram, Propineb en Zineb, som uitgedrukt in CS2.

De volgende EU-MRLs zijn vastgesteld voor deze groep van verbindingen:

Produkt

MRL (mg/kg)

CITRUSVRUCHTEN

5

NOTEN

0.1*

PITVRUCHTEN

3

abrikozen

2

kersen

1

perziken

2

pruimen

1

andere steenvruchten

0.05*

tafel- en wijndruiven

2

aardbeien

2

Rubussoorten

0.05*

aalbessen (rood, zwart en wit)

5

kruisbessen

5

andere ander kleine fruit en besvruchten (voor zover niet wild)

0.05*

wilde besvruchten en wilde vruchten

0.05*

DIVERSE VRUCHTEN

0.05*

olijven

5

wortelen

0.2

knolselderij

0.2

radijs

0.2

schorseneren

0.2

andere wortel- en knolgewassen

0.05*

knoflook

0.5

uien

0.5

sjalotten

0.5

andere bolgewassen

0.05*

tomaten

3

andere Solanaceae

2

komkommers

0.5

augurken

2

courgettes

2

andere Cucurbitaceae met eetbare schil

0.05*

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

0.5

suikermaïs

0.05*

bloemkoolachtigen

1

sluitkoolachtigen

1

bladkoolachtigen

0.5

koolrabi

0.1*

sla en dergelijke

5

spinazie en dergelijke

0.05*

waterkers

0.3

witlof

0.2

kruiden

5

bonen (met peul)

1

bonen (zonder peul)

0.1

erwten (met peul)

1

erwten (zonder peul

0.1

andere peulgroenten (vers)

0.05*

bleekselderij

0.5

prei

3

andere stengelgroeten

0.05*

fungi

0.05*

peulvruchten

0.05*

kool- en raapzaad

0.5

andere oliehoudende zaden

0.1*

aardappelen

0.05*

thee

0.1*

hop

25

gerst

2

haver

2

rogge

1

tarwe

1

andere granen

0.05*

vlees

0.05*

melk

0.05*

eieren

0.05*

Afleiden MRL’s/STMR’s

appel en peer

De EU-MRL voor pitvruchten is vastgesteld op 3 mg/kg.

Metiram

De gevonden waarden in de proeven in appel uitgevoerd in 1988 in Duitsland voldoen voor het vaststellen van een MRL voor het beoogde gebruikt in Noord Europa. Deze waarden zijn: 0.14, 0.16, 0.21, 0.23, 0.38, 0.54, 0.78, 1.58 mg/kg. (Rmax = 2.06, R(ber)= 1.44). Op basis van deze gegevens kan een MRL van 2 mg/kg afgeleid worden.

Mancozeb

Er zijn 23 proeven in appel volgens de intended use uitgevoerd, die kritischer is dan de Nederlandse GAP. De gevonden residu niveaus zijn:

0.59, 0.34, 2.40, 2.95, 0.92, 1.54, 0.63, 2.57,1.14, 4.10, 2.92, 2.44, 0.23, 0.26, 0.30, 0.75, 1.29, 0.50, 1.15, 0.11, 0.61, 0.25, 0.37 mg/kg (Rmax = 3.83, R(ber)= 4.80, STMR= 0.75)

Op basis van deze gegevens zou een MRL van 5 mg/kg vastgesteld dienen te worden.

In de monograph wordt een MRL voorgesteld van 3 mg/kg op basis van deze gegevens.

Maneb

In de monograph is het gebruik niet genoemd als intended use en er zijn geen proeven samengevat.

Op basis van de geleverde gegevens bij de EU-residuharmonisatie in 1998 volgens min of meer de Nederlandse GAP zou een MRL van 0.5 mg/kg voorgesteld kunnen worden.

De huidige EU-MRL van 3 mg/kg is gebaseerd op het gebruik van mancozeb. Dit gebruik geeft de hoogste residuen. Doordat het Nederlandse gebruik van mancozeb minder kritisch is dan het gebruik waarop de huidige EU-MRL is vastgesteld zal bij het gebruik volgens de Nederlandse GAP de MRL van 3 mg/kg waarschijnlijk niet overschreden worden.

Voor het gebruik in peer kan er vanuit appel geëxtrapoleerd worden.

Rode, witte en zwarte bessen en kruisbessen

De EU MRL is vastgesteld op 5 mg/kg.

Maneb

Er zijn geen residugegevens aanwezig. Er zijn 8 proeven nodig voor het vaststellen van een MRL voor deze groep van producten. Hiervan dienen minimaal 4 proeven in zwarte bes uitgevoerd te worden.

Uien en sjalotten

De EU MRL is vastgesteld op 0.5 mg/kg.

Mancozeb

Er zijn 4 residuproeven volgens NL-GAP geleverd bij de residuharmonisatie.

In principe nog 4 proeven nodig volgens GAP-NL (major crop)

Maneb

Er zijn 4 proeven aanwezig met de volgende residuen voor maneb en ETU (tussen haakjes) zijn gevonden: <0.01 (<0.0015-0.0020), <0.01-0.10 (<0.0015-0.0056), < 0.01, <0.02 mg/kg

Daar er een waarde boven de LOD wordt gevonden zijn er in principe nog 4 proeven nodig (major crop) om aan de vereisten te kunnen voldoen.

Omdat de GAP’s van mancozeb en maneb in uien en sjalotten vergelijkbaar zijn en ook de resultaten van de aanwezige proeven, zijn er totaal 8 proeven van EBDC’s in uien en sjalotten aanwezig. Er zijn geen verdere proeven nodig.

Tomaat

De EU MRL is vastgesteld op 3 mg/kg.

Maneb

Er zijn geen proeven volgens GAP uitgevoerd.

Er zijn 8 proeven nodig volgens GAP (major crop)

Asperges

De EU MRL is vastgesteld op 0.05* mg/kg.

Mancozeb

Er zijn geen residugegevens.

Er zijn in principe 4 proeven nodig volgens GAP (minor crop)

Maneb

Er zijn geen residugegevens.

Er zijn in principe 4 proeven nodig volgens GAP (minor crop)

Omdat de hoogte van de MRL vastgesteld wordt op basis van de kritische GAP, waarbij de hoogste residuen gevonden worden, zijn er voor asperge 4 proeven nodig voor de meest kritische GAP.

Bruine, gele, witte en zwarte bonen

De EU MRL is vastgesteld op 0.05* mg/kg.

Maneb

Er zijn geen residugegevens.

Er zijn 8 proeven nodig (major crop)

Aardappels

De EU-MRL is vastgesteld op 0,05* mg/kg.

Metiram

Uit de resultaten blijkt dat bij een veiligheidstermijn van 21 dagen (intended uses ) de residuen in aardappel kunnen voldoen aan deze gestelde waarde. Er dient een veiligheidstermijn van 21 dagen vastgesteld te worden.

Mancozeb

In de monograph staan 12 proeven volgens GAP-NL samengevat. De volgende maximale residuen van mancozeb en ETU (tussen haakjes) in de proeven zijn gevonden: < 0.01 (0.009), <0.01 (0.015), <0.01 (0.017), <0.02 (0.009), 0.14 (0.018), 0.14 (0.011), 0.13 (0.031), 0.04 (0.032), < 0.05 (0.008), <0.05 (0.007), 0.035 (0.016), 0.033 (<0.015) mg/kg

(Rmax = 0,195, R(ber)= 0.11, STMR= 0.034)

Maneb

In 9 proeven die voldoen aan de GAP-NL zijn de volgende residuen van maneb en ETU (tussen haakjes) gevonden: < 0.01 (<0.002), < 0.01 (0.004), <0.01 (0.007-0.008), <0.01 (0.008-0.017), < 0.01 (0.004-0.009), <0.05-0.10 (0.004-0.005), <0.05 (0.006-0.009), <0.05 (0.004-0.005), 0.024-0.026 (<0.0015) mg/kg . Alle gevonden residuen zijn onder de LOD van 0.05* mg/kg.

Op basis van de gegevens van Mancozeb zou een hogere MRL vastgesteld dienen te worden van 0.2 mg/kg. In de monograph van mancozeb wordt een MRL voorgesteld van
0.1 mg/kg.

Zomer- en wintertarwe

De EU MRL is vastgesteld op 1 mg/kg.

Mancozeb

Er zijn geen proeven geleverd die voldoen aan de GAP-NL. Er zijn nog 8 proeven nodig (major crop).

Maneb

Slechts één proef voldeed aan de NL-GAP.

Er zijn voldoende proeven aanwezig volgens een minder kritische GAP. Voor de NL-GAP zijn in principe nog 7 proeven nodig (major crop).

Voor het gebruik in zomer- en wintertarwe dienen er totaal 8 proeven aanwezig te zijn volgens de meest kritische GAP in dit gewas.

Zaaizaadbehandeling in haver, zomer- en wintertarwe, zomer- en winterrogge, suiker- en voederbieten

De EU-MRL is vastgesteld op 1 mg/kg voor tarwe en rogge, 2 mg/kg voor haver. Voor suiker- en voederbieten worden geen EU-MRLs vastgesteld.

Mancozeb

Er zijn geen residuproeven aanwezig.

Door het niet-systemische karakter van de werkzame stof is het niet te verwachten dat de residuen boven de LOD in de produkten gevonden zullen worden en dus ook niet boven de vastgestelde EU-MRLs. Er zijn geen residuproeven benodigd.

Afleiden ADI (ARfD)

In de monografiën worden de volgende ADI’s voorgesteld:

Metiram: 0.03 mg/kg lg/dag, op basis van een 1-jaar studie met hond met een NOAEL van 2.6 mg/kg lg/dag, met gebruikmaking van een veiligheidsfactor van 100.

Maneb: 0.05 mg/kg lg/dag, op basis van een 2-generatie studie in de rat met een NOAEL van 5.6 mg/kg lg/dag, met gebruikmaking van een veiligheidsfactor van 100.

Mancozeb: 0.05 mg/kg lg/dag, op basis van een 2-jaar carcinogeniteitsstudie in de rat met een NOAEL van 4.8 mg/kg lg/dag, met gebruikmaking van een veiligheidsfactor van 100.

ETU 0.002 mg/kg lg/dag, op basis van een 2-jaar studie in de rat met een NOAEL van
0.37 mg/kg lg/dag. Gezien de teratogene effecten van ETU is er een veiligheidsfactor van 200 toegepast.

Het afleiden van de ARfD wordt niet nodig gevonden vanwege de lage acute toxiciteit van de EBDC’s en ETU.

Dieetberekening

De EBDC’s hebben een vergelijkbaar toxicologisch werkings mechanisme. Bovendien is er residutechnisch gezien geen onderscheid te maken tussen de verschillende stoffen, vanwege de gemeenschappelijke residudefinitie. Hierdoor dient er een gezamenlijke schatting van de blootstelling voor de consument gemaakt te worden. Bij de schatting van de inname van EBDC’s door de consument moet als uitgangspunt de in de EU vastgestelde MRL’s genomen worden. De consument kan worden blootgesteld aan residuen op Nederlandse produkten, maar daarnaast ook aan residuen op importprodukten, waarvoor beide EU-MRL’s gelden.

In de CCPR van 1998 is er besloten bij de blootstellingsschatting te corrigeren voor de verschillende ADI’s van de dithiocarbamaten. Ook werd besloten om bij de risicoschatting de dithiocarbamaat bestrijdingsmiddelen in twee groepen te verdelen op basis van twee verschillende toxicologische mechanismen: de middelen die toxisch zijn voor de schildklier (op basis van mancozeb, maneb, metiram, propineb en zineb) en degene die dat niet zijn (op basis van ferbam, thiram en ziram).

De hier uitgevoerde risicoberekening volgt de benadering die gebruikt is in de JMPR (1996) en die aan de CCPR is gerapporteerd in het document CX/PR 97/8. De benadering gebruikt een toxische equivalentie correctie factor die gebaseerd is op de laagste ADI van de groep. Een andere correctiefactor moet ook gebruikt worden om de MRL, die is uitgedrukt in CS2, naar de moederstof te converteren (molekuulgewicht/CS2 gewicht), waarin de ADI is uitgedrukt. Er ontstaat een gecombineerde correctiefactor door vermenigvuldiging van de toxische equivalentie correctie factor met de correctie factor voor het converteren naar de moederstof. Deze factor wordt gebruikt om de MRL of STMR van de betreffende dithiocarbamaat te corrigeren die vastgesteld is voor het product en die de hoogste gecombineerde correctie factor heeft. Bij de inname berekening wordt de laagste ADI gebruikt. Op deze wijze kan een gewogen dieetberekening gemaakt worden van de EBDC’s met verschillende ADI’s.

De risicoschatting wordt gemaakt op basis van de dithiocarbamaten maneb, mancozeb, metiram en propineb. In Nederland zijn geen middelen op basis van propineb toegelaten, maar propineb heeft wel toepassingen in andere lidstaten. Zineb is niet meer toegelaten in de EU en wordt bij de berekening niet meegenomen.

In de onderstaande tabel staan de correctiefactoren voor de dithiocarbamaten weergegeven. De toxische equivalentie correctiefactor wordt gebaseerd op propineb, omdat deze de laagste ADI van de vier heeft.

Dithiocarbamaat

ADI (mg/kg lg/dag)

toxische equivalentiecorrectiefactor

molekuul gewicht/CS2 correctie factor

gecombineerde correctiefactor

Propineb

0.005* (0.007, JMPR)

1

1.86

1.86

Metiram

0.03

0.1667

2.09

0.348

Maneb

0.05

0.1

1.75

0.175

Mancozeb

0.05

0.1

1.78

0.178

* Voorgestelde ADI in de monograph van propineb gebaseerd op een chronische studie met rat een een veiligheidsfactor van 100.

De EU-MRL voor de hele groep is gebaseerd op de dithiocarbamaat met het meest kritische gebruik, resulterend in de hoogste MRL. Indien dit gebruik wordt aangepast of ingetrokken heeft dit direct gevolgen voor de hele risicobeoordeling.

Om deze correctiefactoren op de EU-MRL’s toe te kunnen passen wordt hieronder een overzicht gegeven van de bestaande toelatingen van dithiocarbamaten in gewassen in de EU.

De gegevens zijn afkomstig uit de monografiën van de verschillende dithiocarbamaten. De gegevens zijn mogelijk niet meer up to date, omdat de gegevens geleverd voor het opstellen van de monograph al enige jaren geleden geleverd zijn aan de rapporteur.

Product

Aangegeven gebruik in de EU van de dithiocarbamaten

EU-MRL

(mg/kg)


Maneb

Mancozeb

Metiram

Propineb


citrus


X

X

X

5

pitvruchten

X

X

X*

X*

3

abrikozen


X

X

X

2

kersen

X

X

X*

X*

1

perziken

X

X

X

X

2

pruimen

X

X

X*

X

1

tafel en wijndruiven

X

X*

X*

X*

2

aardbeien

X



X

2

framboos




X

0.05*

aalbessen en kruisbessen

X



X

5

olijven


X


*

5

wortelen


X



0.2

knolselderij




X

0.2

radijs




X

0.2

schorseneren





0.2

knoflook

X


X

X

0.5

uien

X*

*

X

X

0.5

sjalotten

X



X

0.5

tomaten

X

X*

X*

X*

3

andere Solanaceae

X

X


X

2

komkommers

X

X

X

X*

0.5

augurken

X

X



2

courgettes


X



2

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil


X

X

X*

0.5

bloemkoolachtigen


X

X

X

1

sluitkoolachtigen


X

X

X

1

bladkoolachtigen


X

X

X

0.5

sla en dergelijke

X


X*


5

waterkers





0.3

witlof





0.2

kruiden





5

bonen (met peul)

X


X

X

1

bonen (zonder peul)

X


X

X

0.1

erwten (met peul)


X

X


1

erwten (zonder peul)


X

X


0.1

asperge

X


X

X

0.05*

bleekselderij

X


X*


0.5

prei




X

3

peulvruchten (droog)

X

X

X

X

0.05*

kool- en raapzaad



X


0.5

aardappels

X*

X*

X*

X*

0.05*

hop

X

X

X

X

25

gerst

X*

X

X

X

2

haver

X

X

X

X

2

rogge

X

X

X

X

1

tarwe

X*

X

X

X

1

X = toelating in een lidstaat.

* = gebruik ook als intended use in de monograph aangegeven

Wanneer niet bekend is welke dithiocarbamaat op een gewas wordt gebruikt, wordt bij de dieetberekeningen uitgegaan van het gebruik van mancozeb.

TMDI-berekening op basis van het Nederlandse dieet voor volwassenen:

ADI propineb:

0,005 mg/kg lg/dag






product

bestrijdings-middel

EU-MRL

gecombineerde correctiefactor

dieet

TMDI

%ADI

citrus

propineb

5

1,86

116,01

1,07889

327,931

pitvruchten

propineb

3

1,86

85,31

0,47603

144,6899

abrikozen

propineb

2

1,86

2,41

0,00897

2,724985

kersen

propineb

1

1,86

2,09

0,00389

1,181581

perziken

propineb

2

1,86

3,5

0,01302

3,957447

pruimen

propineb

1

1,86

2,18

0,00405

1,232462

tafel- en wijndruiven

propineb

2

1,86

54,09

0,20121

61,15951

aardbeien

metiram

2

0,348

4,76

0,00331

1,006979

aalbessen

propineb

5

1,86

1,49

0,01386

4,211854

kruisbessen

propineb

5

1,86

0,04

0,00037

0,11307

olijven

mancozeb

5

0,178

0,3

0,00027

0,081155

wortelen

mancozeb

0,2

0,178

13,6

0,00048

0,147161

knolselderij

propineb

0,2

1,86

0,89

0,00033

0,100632

radijs

propineb

0,2

1,86

0,38

0,00014

0,042967

schorseneren

mancozeb

0,2

0,178

0,08

2,8E-06

0,000866

knoflook

propineb

0,5

1,86

0,01

9,3E-06

0,002827

uien

propineb

0,5

1,86

14,53

0,01351

4,107264

sjalot

propineb

0,5

1,86

0,1

9,3E-05

0,028267

tomaten

propineb

3

1,86

26,91

0,15016

45,64067

andere Solanaceae

propineb

2

1,86

4,72

0,01756

5,3369

komkommers

propineb

0,5

1,86

7,85

0,0073

2,218997

augurken

mancozeb

2

0,178

1,29

0,00046

0,139587

courgettes

mancozeb

2

0,178

0,94

0,00033

0,101714

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

propineb

0,5

1,86

3,81

0,00354

1,076991

bloemkoolachtigen

propineb

1

1,86

19,78

0,03679

11,18261

sluitkoolachtigen

propineb

1

1,86

18,26

0,03396

10,32328

bladkoolachtigen

propineb

0,5

1,86

7,13

0,00663

2,015471

sla en dergelijke

propineb

5

1,86

15,09

0,14034

42,65562

waterkers

mancozeb

0,3

0,178

0,1

5,3E-06

0,001623

witlof

mancozeb

0,2

0,178

9,29

0,00033

0,100524

kruiden

propineb

5

1,86

0,58

0,00539

1,639514

bonen (vers) met peul

propineb

1

1,86

16,32

0,03036

9,226505

bonen (vers) zonder peul

propineb

0,1

1,86

2,34

0,00044

0,132292

erwten (vers)

mancozeb

0,1

0,178

12,27

0,00022

0,066385

asperge

propineb

0,05

1,86

1,18

0,00011

0,033356

bleekselderij

metiram

0,5

0,348

0,9

0,00016

0,047599

prei

propineb

3

1,86

12,31

0,06869

20,87836

peulvruchten (droog)boon

propineb

0,05

1,86

2,27

0,00021

0,064167

peulvruchten (droog)erwt

mancozeb

0,05

0,178

0,97

8,6E-06

0,002624

kool-en raapzaad

metiram

0,5

0,348

0,1

1,7E-05

0,005289

aardappels

propineb

0,05

1,86

172,56

0,01605

4,877836

hop

propineb

25

1,86

0

0

0

gerst

propineb

2

1,86

23,61

0,08783

26,69581

haver

propineb

2

1,86

1,99

0,0074

2,250091

rogge

propineb

1

1,86

4,41

0,0082

2,493191

tarwe

propineb

1

1,86

130,62

0,24295

73,84596








TOTAAL





2,68389

815,7729

TMDI-berekening op basis van het Nederlandse dieet voor kinderen van 1 tot 6 jaar.

ADI propineb:

0,005 mg/kg lg/dag






product

bestrijdings-middel

EU-MRL

gecom-bineerde correc-tie factor

dieet

TMDI

%ADI

citrus

propineb

5

1,86

69,53

0,646629

756,2912281

pitvruchten

propineb

3

1,86

115,59

0,6449922

754,3768421

abrikozen

propineb

2

1,86

2,4

0,008928

10,44210526

kersen

propineb

1

1,86

1,59

0,0029574

3,458947368

perziken

propineb

2

1,86

2,47

0,0091884

10,74666667

pruimen

propineb

1

1,86

2,07

0,0038502

4,503157895

tafel- en wijndruiven

propineb

2

1,86

13

0,04836

56,56140351

aardbeien

metiram

2

0,348

3,87

0,00269352

3,150315789

aalbessen

propineb

5

1,86

2,25

0,020925

24,47368421

kruisbessen

propineb

5

1,86

0,03

0,000279

0,326315789

olijven

mancozeb

5

0,178

0,04

0,0000356

0,041637427

wortelen

mancozeb

0,2

0,178

8,6

0,00030616

0,358081871

knolselderij

propineb

0,2

1,86

0,28

0,00010416

0,121824561

radijs

propineb

0,2

1,86

0,08

0,00002976

0,034807018

schorseneren

mancozeb

0,2

0,178

0,04

1,424E-06

0,001665497

knoflook

propineb

0,5

1,86

0

0

0

uien

propineb

0,5

1,86

5,15

0,0047895

5,601754386

sjalot

propineb

0,5

1,86

0,1

0,000093

0,10877193

tomaten

propineb

3

1,86

10,67

0,0595386

69,63578947

andere Solanaceae

propineb

2

1,86

1,27

0,0047244

5,525614035

komkommers

propineb

0,5

1,86

4,38

0,0040734

4,764210526

augurken

mancozeb

2

0,178

0,6

0,0002136

0,249824561

courgettes

mancozeb

2

0,178

0,13

0,00004628

0,054128655

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

propineb

0,5

1,86

1,87

0,0017391

2,034035088

bloemkoolachtigen

propineb

1

1,86

11,83

0,0220038

25,7354386

sluitkoolachtigen

propineb

1

1,86

6,62

0,0123132

14,40140351

bladkoolachtigen

propineb

0,5

1,86

3,11

0,0028923

3,382807018

sla en dergelijke

propineb

5

1,86

5,28

0,049104

57,43157895

waterkers

mancozeb

0,3

0,178

0,1

0,00000534

0,006245614

witlof

mancozeb

0,2

0,178

3,15

0,00011214

0,131157895

kruiden

propineb

5

1,86

0,35

0,003255

3,807017544

bonen (vers)met peul

propineb

1

1,86

8,67

0,0161262

18,86105263

bonen (vers) zonder peul

propineb

0,1

1,86

0,35

0,0000651

0,076140351

erwten (vers)

mancozeb

0,1

0,178

7,29

0,00012976

0,151768421

asperge

propineb

0,05

1,86

0,22

0,00002046

0,023929825

bleekselderij

metiram

0,5

0,348

0,4

0,0000696

0,081403509

prei

propineb

3

1,86

3,7

0,020646

24,14736842

peulvruchten (droog)boon

propineb

0,05

1,86

1,04

0,00009672

0,113122807

peulvruchten (droog)erwt

mancozeb

0,05

0,178

0,27

2,403E-06

0,002810526

kool- en raapzaad

metiram

0,5

0,348

0,1

0,0000174

0,020350877

aardappels

propineb

0,05

1,86

100,81

0,00937533

10,96529825

hop

propineb

25

1,86

0,1

0,00465

5,438596491

gerst

propineb

2

1,86

0,44

0,0016368

1,914385965

haver

propineb

2

1,86

1,83

0,0068076

7,962105263

rogge

propineb

1

1,86

3,06

0,0056916

6,656842105

tarwe

propineb

1

1,86

81,08

0,1508088

176,3845614








TOTAAL





1,77032726

2070,558198

Uit de TMDI berekeningen met het Nederlandse dieet blijkt de ADI bij het dieet voor volwassenen met 816% overschreden te worden en bij het dieet voor kinderen van 1 tot
6 jaar met 2071%. Deze hoge overschrijdingen zijn vooral te wijten aan het gebruik van propineb in andere lidstaten van de EU en de lage ADI van propineb. Bij de berekening is aangenomen dat dit gebruik van propineb de hoogte van de EU-MRL’s heeft bepaald.

In deze berekening wordt een grove overschatting gemaakt omdat gebruik wordt gemaakt van de lage ADI van propineb. Bovendien kan er geen verdere verfijning van de risicoberekening worden uitgevoerd (gebruik van STMR’s en processingfactoren). Hiervoor ontbreken gegevens. Het gebruik van MRLs in de inname berekening geeft in het algemeen een overschatting van de inname.

Een verdere verfijning van de berekening door het gebruik van STMR’s en processingfactoren is slechts voor een aantal producten door te voeren. Bij de EU-harmonisatie zijn er alleen bij het sluiten van de open posities van de richtlijnen 93/57/EEG en 93/58/EEG STMR’s berekend. Van de oudere EU-MRLs zijn geen gedetailleerde evaluaties aanwezig.

De volgende produkten hebben het grootste aandeel in de inname: citrusfruit (volwassen 328%, kinderen 756%), pitvruchten (volwassenen 145%, kinderen 754%), tafel- en wijndruiven (volwassenen 61%, kinderen 57%), tomaten (volwassenen 46%, kinderen 70%), sla en dergelijke (volwassenen 43%, kinderen 57%) en tarwe (volwassenen 74%, kinderen 176%).

De EU-MRL van citrusfruit is gebaseerd op verdedigd gebruik van mancozeb. In de proeven geleverd ten behoeve van de residuharmonisatie bleek dat het wassen van het fruit de residuen beneden de 1 mg/kg bracht. De residuen zijn hoofdzakelijk op de schil aanwezig. Er zijn geen gegevens over het residugedrag tijdens de verwerking van citrusfruit tot sap bekend. Citrusfruit wordt meestal verwerkt voordat het gegeten wordt (geschild of geperst). Hierdoor vindt er waarschijnlijk een sterke afname van de geschatte blootstelling plaats.

De EU-MRL van pitvruchten van 3 mg/kg is gebaseerd op het hoogst gevonden residuniveau bij gebruik van mancozeb. Proeven met propineb gaven aan dat een MRL van 0,2 mg/kg voldoende voor het gebruik van propineb zou zijn. Bij gebruikmaking van de STMR voor mancozeb van 0,865 mg/kg wordt de geschatte inname gereduceerd 754% tot 20.8% van de ADI voor kinderen.

De monograph van propineb stelt een MRL voor tafel- en wijndruiven voor van 2 mg/kg, op basis van residuproeven. In 5 studies naar de verwerking tot wijn bleken de residuen afgenomen te zijn tot <0,05-0,10 mg/kg.

De monograph van propineb stelt geen MRL voor voor tomaat. Er zijn onvoldoende proeven voor de kritische GAP onder glas. Een MRL van 2 of 3 mg/kg wordt nodig geacht voor de toepassing van propineb. In studies naar de verwerking van tomaten in sap en ketchup bleek er een sterke reductie te zijn in residuen van propineb (<0,05 mg/kg).

De EU-MRL tarwe is gebaseerd op residuproeven in maneb, mancozeb en metiram. Voor metiram zou een MRL op basis van de proeven van 0,3 mg/kg voldoende kunnen zijn.

Bij gebruik van reductiefactoren in de dieetberekening wordt de geschatte blootstelling sterk gereduceerd, maar door een gebrek aan adequate gegevens kan er niet met zekerheid een inschatting gemaakt worden. Waarschijnlijk blijft er een overschrijding van de ADI bestaan.

Ter illustratie van de overschatting van het risico wordt in het onderstaande alleen het gebruik van de dithiocarbamaten in Nederland meegenomen.

Indien bij de risicoberekening alleen het gebruik van de dithiocarbamaten in Nederland wordt meegenomen is de inname van volwassenen gereduceerd tot 40,6 en voor kinderen tot 171% van de ADI.

TMDI berekening met het Nederlandse dieet voor volwassenen voor alleen het Nederlandse toegelaten gebruik van dithiocarbamaten.

ADI propineb:

0,005 mg/kg lg/dag






product

bestrijdings-middel

EU-MRL

gecombi-neerde correctie-factor

dieet

TMDI

%ADI

pitvruchten

metiram

3

0,348

85,31

0,08906

27,07102

aalbessen

maneb

5

0,175

1,49

0,0013

0,396277

uien

mancozeb

0,5

0,178

14,53

0,00129

0,393061

sjalot

mancozeb

0,5

0,178

0,1

8,9E-06

0,002705

tomaten

maneb

3

0,175

26,91

0,01413

4,294149

asperge

mancozeb

0,05

0,178

1,18

1,1E-05

0,003192

peulvruchten (droog)boon

maneb

0,05

0,175

2,27

2E-05

0,006037

peulvruchten (droog)erwt

maneb

0,05

0,175

0,97

8,5E-06

0,00258

aardappels

metiram

0,05

0,348

172,56

0,003

0,912627

haver

mancozeb

2

0,178

1,99

0,00071

0,215331

rogge

mancozeb

1

0,178

4,41

0,00078

0,238596

tarwe

mancozeb

1

0,178

130,62

0,02325

7,066979








TOTAAL





0,13358

40,60255

TMDI berekening met het Nederlandse dieet voor kinderen van 1 tot 6 jaar voor alleen het Nederlandse toegelaten gebruik van dithiocarbamaten.

ADI propineb:

0,005 mg/kg lg/dag






product

bestrijdingsmiddel

EU-MRL

gecombi-neerde correctie-

factor

dieet

TMDI

%ADI

pitvruchten

metiram

3

0,348

115,59

0,12067596

141,1414737

aalbessen

maneb

5

0,175

2,25

0,00196875

2,302631579

uien

mancozeb

0,5

0,175

5,15

0,00045063

0,527046784

sjalot

mancozeb

0,5

0,175

0,1

0,00000875

0,010233918

tomaten

maneb

3

0,178

10,67

0,00569778

6,664070175

asperge

mancozeb

0,05

0,178

0,22

1,958E-06

0,002290058

peulvruchten (droog)boon

maneb

0,05

0,175

1,04

0,0000091

0,010643275

peulvruchten (droog)erwt

maneb

0,05

0,175

0,27

2,3625E-06

0,002763158

aardappels

metiram

0,05

0,348

100,81

0,00175409

2,05157193

haver

mancozeb

2

0,178

1,83

0,00065148

0,761964912

rogge

mancozeb

1

0,178

3,06

0,00054468

0,637052632

tarwe

mancozeb

1

0,178

81,08

0,01443224

16,87981287








TOTAAL





0,14619778

170,991555

Bij het dieet voor kinderen kan een verdere verfijning van de innameberekening gemaakt worden door gebruik te maken van de STMR’s. Het gebruik van MRLs in de inname berekening geeft in het algemeen een overschatting van de inname.

De inname van pitvruchten neemt bij de berekening voor kinderen 141% van de ADI in. Uit residuproeven uitgevoerd met metiram kan een STMR van 0,305 mg/kg afgeleid worden. Het gebruik van deze STMR bij de inname berekening geeft voor pitvruchten een inname van 14,35% van de ADI voor kinderen. Uit de residuproeven met mancozeb wordt een hogere STMR gevonden (0,75 mg/kg). Dit geeft bij kinderen een inname van pitvruchten van18.0 % van de ADI. De totale inname als percentage van de ADI wordt door gebruik van deze STMR 141 - 18.0 = 123% lager. Dit brengt de inname voor kinderen voor alleen het Nederlandse gebruik van dithiocarbamaten tot onder de 100% van de ADI (namelijk 48%).

ETU

ETU is een relevante metaboliet vanuit toxicologisch oogpunt. In de monografiën is een ADI voor ETU voorgesteld van 0.002 mg/kg lg/dag. ETU wordt met name gevormd uit de moederstof bij verhitting. In de Regeling Residuen van Bestrijdingsmiddelen is een MRL opgenomen van 0.1 mg/kg voor verhitte eet- en drinkwaar.

In de EU en in de Codex zijn geen MRL’s voor ETU vastgesteld. In de Codex zijn er in het verleden wel MRL’s voor ETU geweest, maar deze zijn ingetrokken in 1995. Dit vanwege het feit dat de residuen van ETU geen goede aanwijzing geven over het gebruik van EBDC’s en vanwege het feit dat er geen relatie is tussen de residuen van ETU in niet-verwerkte en verwerkte produkten.

De TMDI berekening met ETU (Nederlands dieet) is uitgevoerd met de MRLs voor Nederlandse producten.

TMDI berekening voor ETU met het Nederlandse dieet voor volwassenen voor alleen het Nederlandse toegelaten gebruik van dithiocarbamaten.

ADI ETU:

0,002 mg/kg lg/dag





product

bestrijdings-middel

NL-MRL

dieet

TMDI

%ADI

pitvruchten

metiram

0,1

85,31

0,00853

6,482523

aalbessen

maneb

0,1

1,49

0,00015

0,113222

uien

mancozeb

0,1

14,53

0,00145

1,104103

sjalot

mancozeb

0,1

0,1

0,00001

0,007599

tomaten

maneb

0,1

26,91

0,00269

2,044833

asperge

mancozeb

0,05

1,18

5,9E-05

0,044833

peulvruchten (droog)boon

maneb

0,05

2,27

0,00011

0,086246

peulvruchten (droog)erwt

maneb

0,05

0,97

4,9E-05

0,036854

aardappels

metiram

0,05

172,56

0,00863

6,556231

haver

mancozeb

0,1

1,99

0,0002

0,151216

rogge

mancozeb

0,1

4,41

0,00044

0,335106

tarwe

mancozeb

0,1

130,62

0,01306

9,925532







TOTAAL




0,03539

26,8883

TMDI berekening voor ETU met het Nederlandse dieet voor kinderen van 1 tot 6 jaar voor alleen het Nederlandse toegelaten gebruik van dithiocarbamaten.

ADI ETU:

0,002 mg/kg lg/dag





product

bestrijdings-middel

NL-MRL

dieet

TMDI

%ADI

pitvruchten

metiram

0,1

115,59

0,011559

13,51929825

aalbessen

maneb

0,1

2,25

0,000225

0,263157895

uien

mancozeb

0,1

5,15

0,000515

0,602339181

sjalot

mancozeb

0,1

0,1

0,00001

0,011695906

tomaten

maneb

0,1

10,67

0,001067

1,247953216

asperge

mancozeb

0,05

0,22

0,000011

0,012865497

peulvruchten (droog)boon

maneb

0,05

1,04

0,000052

0,060818713

peulvruchten (droog)erwt

maneb

0,05

0,27

0,0000135

0,015789474

aardappels

metiram

0,05

100,81

0,0050405

5,895321637

haver

mancozeb

0,1

1,83

0,000183

0,214035088

rogge

mancozeb

0,1

3,06

0,000306

0,357894737

tarwe

mancozeb

0,1

81,08

0,008108

9,483040936







TOTAAL




0,02709

31,68421053

Bij de berekeningen is er vanuit gegaan dat wanneer de MRL van de dithiocarbamaten beneden de 0,1 is vastgesteld, de hoeveelheid ETU residuen niet groter kan zijn dan de waarde van de MRL voor de betreffende dithiocarbamaat (op asperge, peulvruchten en aardappels).

De inname van ETU afkomstig van Nederlandse produkten is voor volwassenen maximaal 26,9% en voor kinderen maximaal 31,7% van de ADI.

Van importprodukten kan ook een blootstelling aan ETU verwacht worden.

PTU

PTU (propyleenthioureum) is een metaboliet van propineb. In de monograph van propineb wordt een voorlopige ADI voorgesteld van 0.0005 mg/kg bw/dag. In de Regeling Residuen van Bestrijdingsmiddelen is een MRL opgenomen van 0.1 mg/kg voor verhitte eet- en drinkwaar.

In Nederland is er geen gebruik van propineb en kunnen propineb residuen alleen op geïmporteerde produkten voorkomen. Een verdere inname berekening wordt niet uitgevoerd, vanwege het ontbreken van relevante gegevens.

Bij het sluiten van de open posities in het kader van EU residurichtlijn 93/57 en 93/58 heeft de rapporteur Italië een dieetberekening gemaakt op basis van de aan de EU geleverde gegevens van verdedigd landbouwkundig gebruik.

Uit de TMDI berekening met de MRLs en het WHO-EUR dieet bleek dat, indien ervan wordt uitgegaan dat alle residuen afkomstig zijn van mancozeb (behalve bij pitvruchten en tomaat), de ADI voor 112,7% opgevuld werd. Hierbij werd gebruikt gemaakt van de door de JMPR vastgestelde ADI’s. In een aparte inname berekening van propineb, bij gewassen waar er geregistreerd gebruik van propineb was, werd de ADI voor 63,8% opgevuld. Bij deze berekening werd de ADI van de JMPR gebruikt van 0,007 mg/kg lg/dag. Deze berekeningen werden destijds acceptabel gevonden.

Conclusie risico voor de volksgezondheid

De verwachting is dat de in Nederland toegelaten toepassingen van EBDC’s geen gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Een adequate inschatting van de risico’s voor de volksgezondheid van residuen op geïmporteerde produkten is vanwege het ontbreken van gegevens (o.a residugegevens van propineb, evaluaties van EU-MRLs en STMR’s) momenteel niet uitvoerbaar. Ter verificatie dient deze verfijning van de risicoevaluatie nog wel te worden uitgevoerd.

In EU verband zal dit na plaatsing van de stoffen op Annex I verder bekeken moeten worden.

Onzekerheden

De EU-MRL voor aardappel voldoet niet voor de Nederlandse GAP van EBDC’s . In EU verband zal er actie ondernomen moeten worden om deze te verhogen.

Te beantwoorden vragen ten behoeve van de afronding van de voorliggende aanvraag

Residuproeven volgens GAP:

• 8 proeven met maneb in appel

• 8 proeven met maneb in rode, witte en zwarte bessen

• 4 proeven met maneb of mancozeb in uien

• 8 proeven met maneb in tomaat

• 4 proeven met maneb of mancozeb in asperge

• 8 proeven met maneb in bonen (bruine, witte en zwarte)

• 7 of 8 proeven met maneb of mancozeb in tarwe

Volgens de Nederlandse vereisten is monsterstabiliteit in dierlijke produkten van mancozeb, maneb en ETU vereist.

Ontbrekende gegevens in de monografiën. Deze zullen na het bespreken van de monografiën in een toekomstige ECCO ronde geïdentificeerd worden.

Etikettering

Voorstel voor classificatie werkzame stof (symbolen en R- en S-zinnen)
(EU classificatie)

Deze etikettering is gebaseerd op de stoftoxicologiestudies zoals deze zijn samengevat in de voorlopige monografie.

Symbool:

Xi

met als onderschrift: Irriterend

R-zinnen

R37

irriterend voor de ademhalingswegen


R43

Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid

Voorstel voor classificatie formuleringen (symbolen en R- en S-zinnen)

Op basis van de formuleringstoxicologie en de eigenschappen van de stof mancozeb, de eigenschappen van de hulpcomponenten en de risicoschatting voor de toepasser wordt voorgesteld de middelen als volgt te etiketteren:

BRABANT MANCOZEB FLOWABLE, CURZATE M, CYMOXANIL M,
DITHANE DG NEW TEC, DITHANE M-45 SPUITPOEDER, DITHANE VLOEIBAAR, PENNCOZEB 80 WP, PENNFLUID EN TURBAT

Symbool:

Xi

met als onderschrift: Irriterend

R-zinnen

R37

irriterend voor de ademhalingswegen


R43

Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid

S-zinnen

S24

aanraking met de huid vermijden


S37

draag geschikte handschoenen


S46

in geval van inslikken, onmiddellijk een arts raadplegen en verpakking of etiket tonen

LUXAN MANCOZEB 450 FC (particulieren)

Symbool:

Xi

met als onderschrift: Irriterend

R-zinnen

R37

irriterend voor de ademhalingswegen


R43

Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid

S-zinnen

S2

buiten bereik van kinderen bewaren


S13

verwijderd houden van eet- en drinkwaren en van diervoeder


S24

aanraking met de huid vermijden


S37

draag geschikte handschoenen

PENNCOZEB DB

Symbool:

Xi

met als onderschrift: Irriterend


R36/37/

38

irriterend voor ogen, ademhalingswegen en huid

R-zinnen

R43

Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid

S-zinnen

S24/25

aanraking met de huid/ogen vermijden


S26

bij aanraking met de ogen onmiddellijk met overvloedig water afspoelen en deskundig medisch advies inwinnen


S37

draag geschikte handschoenen

VONDOCARB

Symbool:

Xn

met als onderschrift: schadelijk

R-zinnen

R37

irriterend voor de ademhalingswegen


R40

onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten


R43

Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid

S-zinnen

S24

aanraking met de huid vermijden


S36

draag geschikte beschermende kleding


S37

draag geschikte handschoenen


S45

bij een ongeval, of indien men zich onwel voelt, onmiddellijk een arts raadplegen (indien mogelijk hem dit etiket tonen)

Profiel milieuchemie en -toxicologie

De risicobeoordeling is voornamelijk gebaseerd op gegevens, die in EU-verband zijn samengevat en geëvalueerd door Italië en het commentaar van het CTB op de concept monograph.

Overzichten van de formuleringen en de toepassingen zijn weergegeven in de tabellen M0 en M1 (op pagina 4).

Voor de berekening van de belasting van het oppervlaktewater wordt uitgegaan van de laatste driftpercentage cijfers, die zijn opgenomen in het Overzicht te hanteren driftpercentages (standaardsituaties) n.a.v. C-91.6.a (22 oktober 1999).

Fate and Behaviour in the Environment

Route of degradation (aerobic) in soil (Annex IIA, point 7.1.1.1.1)

Mineralization after 100 days

After 93 days: 31.5% for Mancozeb

32.2% for ETU.

After 28 days: 47.2% for EU

Non-extractable residues after 100 days

After 93 days: 46.1% for Mancozeb

46.0% for ETU.

Relevant metabolites - name and/or code, % of applied (range and maximum)

ethylene-thioureum (ETU), ethyleneureum (EU), ethylenebisisothiocyanide sulfide (EBIS),

Route of degradation in soil - Supplemental studies (Annex IIA, point 7.1.1.1.2)

Anaerobic degradation

Same metabolic pathway as the aerobic degradation: Mancozeb - EBIS - ETU - EU - CO2

Major metabolite: EU (up to 30%) and ETU (12%). CO2: 5% in 31 days.

Bound residues: ca. 40-50%

Soil photolysis

Mancozeb does not photodegrade in dry soil. In wet soils, oxidative processes induces a degradation of Mancozeb that is much more rapid than the photo-degradation process.

Rate of degradation in soil (Annex IIA, point 7.1.1.2, Annex IIIA, point 9.1.1)

Method of calculation

Best estimation from data, linear regression.

Laboratory studies (range or median, with n value, with r2 value)

DT50lab (20°C; aerobic):

Mancozeb: estimated in 1 to 3 hours (5 soils)

EBIS: 0.87 to 3.36 days (best fit modelling)

ETU: estimated in 2 hours

EU: 4.8 to 7.6 days. Average: 6.2. n=3, r2>0.94. (linear regression)


DT90lab (20°C; aerobic):

Mancozeb: 2 days to 7 week.

ETU: estimated in less than 2 days

EU: 16.0 to 25.2 days. Average: 20.6 days.


DT50lab (10°C; aerobic): evaluated for mancozeb with a Q10 of 2.2: 2.3 to 8.4 hours.


DT50lab (20°C; anaerobic) :

7.6 days (linear regression, n=4, r2=0.972)


degradation in the saturated zone: no data submitted and no data required

Field studies (state location, range or median with n value)

DT50f: not required as DT50 is far less than 60 days (1 to 3 hours)


DT90f:

Soil accumulation and plateau concentration

not required as DT50 is well below 1 day (1-3 hours) which is far below 1 third of the time between application and harvest

It remains unclear whether DT50 values derived from the study by Randazzo are corrected (determined at 23°C and not at 20°C. Rate of degradation for ETU is not consistent with list of end points in maneb monograph.

In het kader van monitoringsonderzoek in 1993 zijn laboratoriumstudies uitgevoerd naar de DT50 van ETU (RIVM-rapport 715801002). Voor de DT50 werden waarden bepaald van 1,5 en 4 uur voor bodems van locaties in St. Maartensbrug (duinzand op klei, pH 7,1; perc. o.m. 1,6 %; lutum 2,5 %) en Schijndel (humeuze zandgrond; pH 4,9 - 5,0; perc. o.m. 0,6-3,0 %; lutum 2,4-2,6 %). De gronden voldoen niet aan het criterium dat in het recente verleden geen EBDC’s zijn toegepast, zodat de DT50 waarden minder betrouwbaar zijn. Op basis van de monograph voor metiram zijn er voor de DT50 van ETU aanvullende waarden beschikbaar van 0,3; 0,5; 0,9 en 1,9 dagen. Op basis van de monograph van maneb is er voor de DT50 van ETU een aanvullende waarde beschikbaar van 31,5 dagen. De gemiddelde waarde op basis van alle beschikbare gegevens is 4,4 dagen (range 0,1 - 31,5 dagen).

In de maneb monograph opgenomen studie naar de afbraaksnelheid van EU onder aërobe omstandigheden in
1 bodem zijn is een DT50-waarde gevonden van 32 dagen. De gemiddelde waarde op basis van alle beschikbare gegevens is 11,4 dagen (range 3,3 - 32 dagen).

Op basis van een studie in de maneb monograph is voor EBIS een DT50 waarde beschikbaar van 6 dagen. Daarnaast zijn er uit studies in de metiram monograph DT50 waarden afgeleid van <1 dag en < 1 dag. De mediane waarde op basis van alle beschikbare gegevens is 0,86 dagen (range <1 - 3,6 dagen).

Soil adsorption/desorption (Annex IIA, point 7.1.2) :

Kf/Koc

Kd

pH dependence (yes/no) (if yes type of dependence)

parent: Koc: 323 –2334; 4 soils; average: 997.5 L/kg

Koc(des): 892-20726;

average (2 hr): 2355; (4 hr): 6925.5

ETU: Koc: 34 –146; 4 soils; average 70 L/kg

Koc(des): 154-570; average 278 L/kg

Kd: 7.26 – 11.67. Average: 9.74

no

Ks/l values mentioned for ETU are from a study with Freundlich coefficients of 0,519; 0,637; 0,449 and 0,452. These Ks/l values are considered as not acceptable, since Freundlich coefficients are not in the range of 0,7 - 1,1. For ETU adsorption values of Dutch soils are available as additional supportive data (Kom 1-2,6 L/kg). These data are reliable and were used for registration in the Netherlands. They can be included in list of end points.

Voor de registratie van mancozeb in Nederland zijn berekeningen geleverd van Koc-waarden voor de metabolieten EU en EBIS op basis van gegevens uit een adsorptie/desorptie studie met gelabeld mancozeb (Yeh, 1986). Voor vier grondsoorten zijn Koc-waarden bepaald van 5860, 982, 561 en 1657 L/kg voor EU. Dit correspondeert met een gemiddelde Kom van 1332 L/kg (range: 330 - 3447 L/kg). Voor EBIS zijn Koc-waarden bepaald van 17837; 6325; 1278 en 2930 L/kg corresponderend met een gemiddelde Kom van 4172 L/kg (range: 752 - 10492 L/kg). Deze waarden waren niet eerder geëvalueerd. In de evaluatie door het RIVM worden deze waarden onbetrouwbaar geacht en niet bruikbaar voor de risicoevaluatie. Adsorptieconstanten zijn berekend op basis van de hoeveelheden EBIS en EU in de evenwichtsoplossing aan het einde van de adsorptiestap en de hoeveelheden die na de desorptiestap uit de bodem zijn geëxtraheerd. Deze procedure is niet correct. De hoeveelheid in het bodemextract na de desorptiestap is niet representatief voor de geadsorbeerde hoeveelheid na de adsorptiestap.

Mobility in soil (Annex IIA, point 7.1.3, Annex IIIA, point 9.1.2)

Column leaching

No guidelines.

2.5 cm H2O/week (375 ml) for 9 weeks

Mancozeb and degradates exhibited only slight leaching potential in clay loam, silt loam, and silty clay loam (92.2%, 90.4% and 96.9% respectively in top 2.5 cm). Significant leaching, was however seen in sandy loam and in clay (79.0% and 58.4% in top layer respectively). The leaching potential decreases with increasing percent organic matter in the soil

Aged residues leaching

Guideline: US-EPA 163.

Aged for 24 hours

2320 ml deionised water applied continuously

Elution time varying from 1 day (sandy loam and Washington silt loam) to 8 days (Lawrenceville silt loam) to 34 days (uncomplete elution for clay loam)

Mancozeb and its residues demonstrate slightly to very low mobility in soil depending on soil type (an average of 89% applied dose was found in soil with 74.7% in the top 2.5 cm; the leachate varies from 4.2 to 19% of the applied activity). The leaching potential of Mancozeb decreased with the increasing organic matter content of the soil. No volatile residues are observed.

Lysimeter/field leaching studies

See monitoring data

Route and rate of degradation in water (Annex IIA, point 7.2.1)

Hydrolysis of active substance and relevant metabolites (DT50 ) (State pH and temperature)

pH 5 :

Mancozeb: two studies at 25 °C. DT50 (linear regression) 2.2 and 36 hours.

ETU: hydrolytically stable


pH 7:

Mancozeb: two studies at 25 °C. DT50 (linear regression) 5.5 and 55 hours

ETU: hydrolytically stable


pH 9 :

Mancozeb: two studies at 25 °C. DT50 (linear regression) 14.1 and 16 hours

ETU: hydrolytically stable

Photolytic degradation of active substance and relevant metabolites

Mancozeb: the major decomposition routes for the a.i. are hydrolysis and oxidation, not photolysis.

ETU: pH 7. Non sensitised: DT50 = 76.2 days; sensitised: DT50 = 2.23 days.

Readily biodegradable (yes/no)

No

Degradation in - DT50 water

water sediment - DT90 water

- DT50 whole system

- DT90 whole system

DT50 aquatic:

mancozeb major fraction: average DT50=2.3 hours (DT90 =25.7 hours); mancozeb sum of complexed fraction: average DT50=12 hours (DT90 =4.5 days). 1st order; r2>0.98

DT50 whole system:

Mancozeb: see aquatic as no a.i. was detected in sediment.

ETU: average 7.5 days

Mineralization

From 17.6 to 57.8% AR in 106 days

Non-extractable residues

33.6% AR at day 60 and 35.2% AR at day 106 for river; 40.2% AR at day 60 and 34.6% AR at day 106 for pond

Distribution in water/sediment systems (active substance)

Mancozeb. No mancozeb was detected in sediment

Distribution in water / sediment systems (metabolites)

Water

ETU: max 48.5% at day 1. DT50 6.9 days (average). 1st order; r2>0.92

EU: max 37.5 at day 14, nd at day 106

Sediments

ETU: max 8% AR at 7 days. DT50 3.2 days (average). 1st order; r2>0.96

EU less than 10%

Whole system

ETU: average DT50: 7.5 days

EBIS is to be mentioned as relevant metabolite in water-sediment systems (max. 30% in water).

Fate and behaviour in air (Annex IIA, point 7.2.2, Annex III, point 9.3)

Direct photolysis in air


Quantum yield of direct phototransformation


Photochemical oxidative degradation in air

Latitude : Season : DT50

Volatilization

Neither mancozeb inor ETU are volatile



Monitoring data, if available (Annex IIA, point 7.4)

Soil (indicate location and type of study)


Surface water (indicate location and type of study)


Ground water (indicate location and type of study)

Gärds-Köpinge, Sweden. Occurrence of ETU in Swedish groundwaters and drinking waters.

The results of this study (season 1992) suggest that there is little risk for contamination of groundwater by ETU with normal usage of EBDC pesticides.

US EPA. Data base on Occurrence of ETU in Ground water in USA. California, Florida, Maine, New York (Long Island), Nationwide (EPA survey)

Both EBDCs and ETU degrade very rapidly in soil and water by both aerobic and anaerobic microbial action. Consequently, the combined pathways for the rapid degradation of ETU account for the fact that it has not been confirmed in ground water in areas of heavy agricultural use of EBDC fungicides, even in those areas where the wells have been subject to contamination with other agricultural chemicals or fertilisers. The results of the US survey indicate a low risk of contamination in practice.

The Netherlands. Monitoring of ETU in the uppermost groundwater.

This study was conducted in order to determine ETU concentrations (season 1993) in the uppermost groundwater under flower bulb (exclusive lilies) and potato fields and to try to identify factors influencing the potential leaching of this EBDC degradation product. The presence of ETU in the uppermost ground water has been observed in 4 out of 16 fields that presented extremely wet conditions. In the other 37 fields, no differences were observed in the ETU ground water concentrations before and during and after the applications

Air (indicate location and type of study)


Effects on Non-target Species

Effects on terrestrial vertebrates1 (Annex IIA, point 8.1, Annex IIIA, points 10.1 and 10.3)

Acute toxicity to mammals

LD50 rat >5000 mg a.i./kg bw

Reproductive toxicity to mammals

NOEL 7 mg a.i./kg feed (two generation study rat)

Acute toxicity to birds

LD50 >2000 mg a.i./kg bw (japanese quail)

Dietary toxicity to birds

LC50 > 5200 mg a.i./kg feed (bobwhite quail)

Reproductive toxicity to birds

NOEC = 125 mg a.i./kg feed (mallard duck)

1 target/critical effect: thyroid (mancozeb and ETU are endocrine disruptors)

Toxicity data for aquatic species (most sensitive species of each group)2 (Annex IIA, point 8.2, Annex IIIA, point 10.2)

Group

Test substance

Time-scale

Endpoint

Toxicity

(mg as/L)

Laboratory tests

Algae

Selenastrum capricornutum

mancozeb

72 h

EC50 (NOEC)

1.249 (0.25)

Algae

Selenastrum capricornutum

DITHANE M45


EC50

0.063

Invertebrates

Daphnia magna

mancozeb

48 h

EC50

0.01a

Invertebrates

Daphnia magna

ETU

48 h

EC50

49

Invertebrates

Daphnia magna

mancozeb

21 d

NOEC

0.0073

Invertebrates

Daphnia magna

ETU

21 d

NOEC

2.0

Fish

Rainbow trout

formulation

80% WP

96 h

LC50

0.088a

Fish

Rainbow trout

ETU

96 h

LC50

>490

Fish

Fathead minnow ELS

mancozeb

34 d

NOEC

0.00219

Microcosm or mesocosm tests

Microcosm study (Giddings, 1999)

This microcosm study is also evaluated by an institute in the Netherlands, Alterra. No NOECcommunity could be derived because there were still long term effects seen at the lowest tested concentration. It should be mentioned that the study is performed at pH 5.5 - 7 which is not relevant for a ditch in a agricultural surrounding. In this study more macro-invertebrates were included, it should be mentioned that the long-term effects are seen with macro-invertebrates (clams).

Mesocosm study (Memmert, 1999)

Outdoor mesocosm study on mancozeb (8 treatments with 7 days intervals, 3 controls, no replicates) (Memmert, 1999); This mesocosm study is also evaluated by an institute in the Netherlands, Alterra. The Ecotoxicological Acceptable Concentration (EAC) is determined to be 32 µg a.i./L (initial nominal concentration). Additional studies on invertebrates are considered necessary (according to HARAP)b.

a From the results of the physical/chemical aspects and the fate and behaviour part of the Monograph it is clear that mancozeb is not stable in water. The main reason of this is hydrolysis. In the acute static toxicity tests the loss of test substance is higher than 20% (caused by hydrolysis). Because this and metabolites are neither qualified nor quantified, the test results should be considered as less reliable. Because it remains unclear which component causes the observed effects and at what concentration, the toxicity has to be expressed in terms of the nominal (initial) concentration.

b The submitted mesocosm study with PENNCOZEB 80 WP focused on the phyto- and zooplankton communities. A provisonal EAC for mancozeb is set on 32 µg a.i./L. However very few data on the toxicity of mancozeb on non-standard test species are available, and little is known of fungicides in freshwater ecosystems in general. In the Netherlands it was therefore recommended to incorporate macrocrustaceans and non-arthropods in the study. Only two macroinvertebrate taxa (Chironomus and Oligochaeta) were present in high and/or stable enough numbers for evaluation. Therefore additional toxicity tests with some macrocrustacae (e.g. Gammarus and Asellus) and non-arthropods macro-invertebrates (e.g. Gastropoda and Annelida) are desired. A screening of additional species according to HARAP is considered necessary [ HARAP (1999). Guidance Document on Higher-tier Aquatic Risk Assessment for Pesticides (Campbell, P.J. et al., eds). SETAC-Europe Publication, Brussels. 179 pp.] . The same screening is considered necessary for mancozeb.

2 mancozeb and ETU are endocrine disruptors (disruption of thyroid hormone). Most probably these effects are not covered with the initial standard tests with aquatic organisms. Therefore additional tests, for example a fish life cycle test, are considered necessary. A test with Xenopus laevis is considered as a reasonable additional test, because thyroid hormone is of great influence on the development of amphibian species. However this should be a prolonged test because effects might be retarded.

Literature (source: Crommentuijn et al., 1997)

ETU

* algae (Chlorella pyrenoidosa): 96-h EC50 = 6600 mg/L (growth) (Van Leeuwen et al., 1985a)

* invertebrates (Daphnia magna): 48-h LC50 = 26 mg/L (Van Leeuwen et al., 1985a)

* fish (Oncorhynchus mykiss): 60-d LOEC = 3200 mg/L (length-growth) (Van Leeuwen et al., 1986)

* fish (Poecilia reticulata): 96-h LC50 = 7500 mg/L (Van Leeuwen et al., 1985)

* amphibia (Microhyla ornata, embryos): 96-h LC50 = 43 mg/L (teratogenic effects were observed at 5 mg/L being 22% of the control) (Ghate, 1986)

Bioconcentration

Bioconcentration factor (BCF)

6.8 L/kg wwt (calculated; log Pow 1.8)

Annex VI Trigger for the bioconcentration factor

100 for not readily biodegradable compounds

Clearance time

not available; not required

Level of residues (%) in organisms after the 14 day depuration phase

not available; not required

Effects on honeybees (Annex IIA, point 8.3.1, Annex IIIA, point 10.4)

Acute oral toxicity bees

LD50 > 140.6 µg a.i./bee (72 h)

Acute contact toxicity bees

LD50 > 161.7 µg a.i./bee (72 h)

Hazard quotients for honey bees (Annex IIIA, point 10.4)

Formulation, crop

Application rate

(kg as/ha)

Route

Hazard quotient

Annex VI Trigger

Laboratory tests






Field or semi-field tests

Not available







Effects on other arthropod species (Annex IIA, point 8.3.2, Annex IIIA, point 10.5)

Species

Test type and exposure duration

Test Substance

Dose

(kg as/ha)

Endpointa

Effect

(%)

Annex VI Trigger
(%)

Laboratory tests

Predatory mites

Typhlodromus pyri

not available





30

Cydnodromus californicus

lab, residu on leaves, 5 days

DITHANE M-45

2

mortality

0

30

Amblyseius andersonib

field and lab (?)

mancozeb

200 g/hL

fertility

E

70

37.9

25?

Amblyseius andersonib

lab, direct spray?, 7 days

?

?

effect

73.5 (S strain)

25.4 (R strain)

30

Foliage dwelling predators

Chrysoperla carnea

extended lab, direct spray on leaves, 15 days

DITHANE Ultra WG (75,3% a.i.)

1.8

mortality

9.4

30

Chrysoperla carnea

lab, residue on glass, ? days

Manex II SC

2.4

mortality

fertility

E

-0.3

12.2

11.9

30

Episyrphus balteatus

extended lab, direct spray on leaves, ? days

DITHANE Ultra WG (75,3% a.i.)

1.8

mortality

12.5

30

Coccinella septempunctata

lab, residue on glass, 7 weeks (fertility)

PENNCOZEB 80 WP (83.8% a.i.)

2 - 3

mortality

E

33.8

-101.2

30

Parasitoids

Trichogramma cacoeciae

persistence test, residue on plants, 35 days

DITHANE Ultra WG (75,3% a.i.)

1.8

E (15 days)

56

30

Aphidius rhopalosiphi

lab, residue on glass, 12 days

Manex II SC

2.6

mortality

E

-0.4

36

30

Aphidius rhopalosiphi

lab, residue on glass, 24 hours

Sancozeb 800 WP (84.8%)

0.35 (1) /

3.5 (2)

mortality

E

65 (2)

52.8 (1)

30

Ground dwelling predators

Poecilus cupreus

lab, residue on sand, ? days

Manex II SC

2.4

mortality

E

0

8.6

30

Field or semi-field tests

Typhlodromus pyrib

field, apple trees

maneb

3.6 (multiple applications)

long term

harmful


Typhlodromus pyri

field, viticulture

DITHANE Ultra WG (76.6%)

2 - 3 (4N)

abundance

minor effects

RW 1 ( 1 week) and 15 (4 weeks after last treatment)

25

Cydnodromus californicus

field, apple trees, 38 days

DITHANE M-45

1.28 (1N)

abundance

only minor effects related to reduction of prey

25

a E = beneficial capacity

b = results can only be used as indicative because summaries are too short to evaluate the quality of the study

RW = relation value (?)

Effects on earthworms (Annex IIA, point 8.4, Annex IIIA, point 10.6)

Acute toxicity

14-d LC50 > 299 mg a.i./kg

Reproductive toxicity

28-d NOEC = 161 mg a.i./kg (mortality)

28-d NOEC = 20 mg a.i./kg (reproduction)

Effects on soil micro-organisms (Annex IIA, point 8.5, Annex IIIA, point 10.7)

Nitrogen mineralisation

no effects on soil microflora at dosages up to the recommended application rates

Carbon mineralisation

no effects on soil microflora at dosages up to the recommended application rates

Beoordeling van het risico voor het milieu

Persistentie en uitspoeling

Persistentie in de bodem

Voor de werkzame stof mancozeb is de DT50lab-waarde geschat op 1 tot 3 dagen. De metabolieten EBIS, ETU en EU worden in laboratoriumtesten gevormd in > 10% van de toegevoegde radioactiviteit.

Voor de metaboliet ETU zijn verschillende DT50lab -waarden (lab) beschikbaar (gemiddelde: 4,4 dagen, range 0,1 - 31,5 dagen). Voor de metaboliet EBIS bedraagt de DT50lab-waarde 0,87 - 3,36 dagen (gemiddeld: 2,12 dag). Voor de metaboliet EU bedraagt de DT50lab-waarde 3,3 - 32 dagen (gemiddeld: 11,4 dagen).

Op basis van deze gegevens blijkt dat mancozeb en de metabolieten EBIS, ETU en EU een gemiddelde DT50lab-waarde hebben van < 90 dagen. Tevens kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat na 100 dagen er meer dan 70% grondgebonden residu van de begindosis in combinatie met minder dan 5% CO2 van de begindosis zal zijn gevormd. Daarmee wordt voor wat betreft mancozeb voldaan aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

Mancozeb bevat mangaan en zink. Omdat dit anorganische stoffen zijn, en hiermee per definitie persistent voldoen mangaan en zink niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Derhalve dient voor de stoffen mangaan en zink aangetoond te worden:

i. dat de toepassing van het bestrijdingsmiddel niet leidt tot een onaanvaardbare accumulatie van mangaan en zink, dan wel op de lange termijn geen gevolgen heeft voor de diversiteit en rijkdom van andere soorten dan de doelsoorten én

ii. de som van de concentratie van mangaan en zink, niet zodanig is dat 2 jaar na het tijdstip waarop het bestrijdingsmiddel voor het laatst is gebruikt in de bovenste
20 cm van de bodem op de plaats waar het bestrijdingsmiddel is gebruikt het MTR voor bodemorganismen en organismen die afhankelijk zijn van deze bodemorganismen wordt overschreden.

Hiertoe dient het gehalte mangaan en zink in de bouwvoor twee jaar na de tiende toepassing berekend te worden. Voor zink is een MTR beschikbaar afgeleid volgens statistische extrapolatie (Crommentuijn et al., 1999). Voor mangaan is geen MTR voor bodemorganismen beschikbaar. Voor het afleiden van een MTR van mangaan voor bodemorganismen dient het volgende geleverd te worden:

a) een groeitoets met planten volgens OECD 208, waarbij tenminste één voor de aangevraagde toepassingen relevante plantensoort in beschouwing worden genomen; en

b) een reproductietoets met insecten, waarbij tenminste het organisme Folsomia candida (volgens ISO draft ISO/DIS 11267), beschouwing wordt genomen; en

c) een toets met (bodem)schimmels, waarbij tenminste één genus in beschouwing wordt genomen.

Omdat het een fungicide betreft is een test met een genus uit een andere orde vereist.

Ondanks dat er geen standaard protocol voor schimmels bestaat, is het wel mogelijk toxiciteitstoetsen uit te voeren met schimmels. In Bijlage A staan enkele voorbeelden van toetsen die uitgevoerd kunnen worden. Daar de stoffen metalen betreffen met een "natuurlijke" achtergrondconcentratie dient de Toegevoegd Risico Benadering zoals opgesteld door Crommentuijn et al. (1999) gehanteerd te worden.

Uitspoeling naar het ondiepe grondwater

Voor de berekening van uitspoeling en accumulatie is voor de werkzame stof (en metabolieten) uitgegaan van de volgende invoergegevens:

PEARL:

Gemiddelde DT50lab voor afbraaksnelheid in grond (bij 20°C):

• mancozeb: 0,08 dag (range 1 - 3 uur)

• EBIS: gemiddeld 2,12 dagen (range 0,87 - 3,36 dagen)

• ETU: gemiddeld 4,4 dagen (range 0,1-31,5 dagen)

• EU: gemiddeld 11,4 dagen (range 3,3-32 dagen)

Kom (pH-onafhankelijk):

mancozeb: 587 L/kg (range 190 - 1373 L/kg)

• EBIS: geen betrouwbare waarden beschikbaar

• ETU: gemiddeld 1,8 L/kg (1,0 en 2,6 L/kg)

• EU: geen betrouwbare waarden beschikbaar

Verzadigde dampspanning: 1,33x10-5 Pa (temperatuur afhankelijk)

Oplosbaarheid in water: 19,5 mg/L; 25°C; pH 6,6 (gezien de aard van de stof is de oplosbaarheid moeilijk te bepalen)

Molecuulmassa: 271,3 g/mol

Overige parameters: standaard instelling PEARL

In een kolomstudie met 5 gronden werd in 3 gronden (clay loam, silt loam, silty clay loam) > 90% van de totaal opgebrachte radioactiviteit in de bovenste 2,5 cm van de kolom aangetroffen. In twee andere gronden (sandy loam en clay) bedroeg dit percentage < 80%.

In een kolomstudie met verouderd residu met vier bodems (silt loam, silt loam, sandy loam, clay loam) werd 4,2 - 19% van de totaal opgebrachte hoeveelheid radioactiviteit in het eluaat aangetroffen. Het eluaat is niet geanalyseerd op afzonderlijke stoffen.

mancozeb

Op basis van de standaardberekening met het PEARL-model gelden voor mancozeb de volgende verwachtingen voor voorjaars- en najaarstoepassingen:

• een concentratie in het ondiepe grondwater van < 0,001 µg/L (minimum < 0,001 µg/L en maximum < 0,001 µg/L);

(minimum < 0,001 µg/L en maximum <0,001 µg/L);

• een uitspoeling uit de bovenste meter van de bodem van 0,01% van de dosering (minimum < 0,001% en maximum 1%);

De verwachte uitspoeling op grond van PEARL-modelberekeningen gecorrigeerd voor de dosering is voor mancozeb voor alle onderhavige toepassingen kleiner dan 0,001 µg/L. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

EU

Voor de metaboliet EU ontbreken betrouwbare Kom waarden. Derhalve wordt op basis van de huidig beschikbare gegevens niet voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen. Er dient schudproef of een kolomproef met de metaboliet EU met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l te worden geleverd.

EBIS

Voor de metaboliet EBIS ontbreken betrouwbare Kom waarden. Derhalve wordt op basis van de huidige beschikbare gegevens niet voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb. Er dient een schudproef of een kolomproef met de metaboliet EBIS met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l te worden geleverd. Deze is reeds in 1996 gevraagd.

ETU

Voor de metaboliet ETU gelden volgens de standaardberekening met het PEARL-model de volgende verwachtingen voor voorjaarstoepassing:

• een concentratie in het ondiepe grondwater van 0,001 µg/L (minimum < 0,001 µg/L en maximum 10 µg/L);

• een uitspoeling uit de bovenste meter van de bodem van < 0,001% van de dosering (minimum < 0,001% en maximum 4%).

Voor de metaboliet ETU gelden volgens de standaardberekening met het PEARL-model de volgende verwachtingen voor najaarstoepassing:

• een concentratie in het ondiepe grondwater van 1,7 µg/L (minimum < 0,001 µg/L en maximum 95 µg/L);

• een uitspoeling uit de bovenste meter van de bodem van 0,73% van de dosering (minimum < 0,001% en maximum 40%).

De uitkomsten van de berekening voor accumulatie en uitspoeling worden gecorrigeerd voor de verschillende doseringen voor de werkzame stof bij de diverse toepassingen, zonder rekening te houden met afbraak tijdens de intervallen. Er wordt tevens gecorrigeerd voor het maximale vormingspercentage (12%) en de relatieve molecuulmassa (0,385). Gebaseerd op deze correctie worden risico’s voor uitspoeling van ETU naar het ondiepe grondwater verwacht (zie bijlage 1).

Wanneer bijlage 1 in ogenschouw wordt genomen blijkt dat de norm voor uitspoeling voor alle voorjaarstoepassingen niet wordt overschreden, met uitzondering van de toepassingen in de teelt van bloembollen (dosering > 2 kg/ha) en bloemisterijgewassen onder glas (dosering > 2,3 kg/ha). Bij deze teelten liggen de geschatte concentraties in de range van 0,001 - 10 µg/L. Deze toepassingen voldoen op basis van de huidige beschikbare gegevens niet aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb. Derhalve dient lysimeter- of veldonderzoek naar de uitspoeling van de metaboliet ETU te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

Voor alle najaarstoepassingen geldt dat de norm voor uitspoeling wordt overschreden. Dit betreft toepassingen in de teelt van uien en sjalotten (v.g.), asperges (v.g.), consumptie- en fabrieksaardappelen (v.g.), tarwe/rogge (v.g.; zaadbehandeling), zaadbieten (v.g.), bloembollen (v.g.), bloemisterijgewassen (o.g. en v.g.) en chrysanten (o.g. en v.g.). . De geschatte concentraties liggen in de range van 0,001 - 10 µg/L. Derhalve dient voor de normoverschrijdende toepassingen lysimeter- of veldonderzoek te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

Voor aardappelen en bloembollen is reeds monitoringsonderzoek beschikbaar (zie onder meetgegevens).

Meetgegevens

ETU is volgens een inventarisatie van monitoringsgegevens door het RIVM (Notenboom et al., 1999) regelmatig aangetoond in grondwater. Een overzicht van de monitoringsgegevens is opgenomen in tabel M.2.

Tabel M.2: Meetgegevens ETU in ondiep (0 - 10 m) en diep (> 10 m grondwater)

Type grondwater

Aantal monsters onderzocht

Aantal monsters aangetoond

Mediaan

conc.

[µg/L] 888

95 perc.

conc.

[µg/L] 888

maximum

conc.

[µg/L]

Ondiep (0-10 m)8

174

14

0,15

13

30

Ondiep (0-10 m) 88

26

26

5,2

34

42

Diep (> 10 m) 888

69

30

0,05

0,29

0,8

8 Locaties met als landgebruik aardappelen/bieten

88 Locaties met als landgebruik bloembollen

888 Berekend op basis van positieve waarnemingen; geen 90 percentiel berekend

Door het RIVM zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in het grondwater. Vooral in bloembollenteeltgebieden blijken hoge gehalten ETU in grondwater voor te komen. Recent is in een TNO studie op twee locaties ETU aangetoond in grondwater onder kleibodems in de Flevopolders in concentraties > 0,1 µg/L (Minnema et al., 2000).

Bij een RIVM monitoring studie in 1993 (Boland et al., 1995) en een vervolgonderzoek in 1995 (Cornelese et al., 1996) werd ETU regelmatig in het grondwater aangetroffen onder percelen met bloembollen en percelen met aardappelen. Ook hieruit bleek dat vooral onder bloembollen hoge concentraties aangetroffen worden.

Het gemiddelde onder alle bollenpercelen is bepaald op 0,21 µg/L en het 90 percentiel op
0,49 µg/L. De maximaal gemeten concentratie onder bloembollen was 1,67 µg/L. Hierbij zijn de meetcijfers voor bollengebied "De Zuid" uit 1995 buiten beschouwing gelaten, omdat hier in beide onderzoeken is bemonsterd. Deze waarden zijn gebaseerd op gemiddelden per veld over de bemonsteringsronden 2 en 3, d.w.z. tijdens en na de toepassingsperiode en voor de Noord op de enkelvoudige cijfers. Uit de nulmonsters van bemonsteringsronde 1 (voor de toepassingsperiode) valt af te leiden dat op sommige percelen ETU in het grondwater aanwezig was voor het groeiseizoen.

Onder aardappelen was de maximale gemeten concentratie 0,49 µg/L. In het rapport wordt niet aangegeven welke middelen gebruikt zijn op de aardappelvelden. Het gemiddelde onder alle 32 percelen met aardappelteelt was 0,11 µg/L en het 90 percentiel 0,27 µg/L. Deze waarden zijn gebaseerd op gemiddelden per veld over de bemonsteringsronden 2 en 3, d.w.z. tijdens en na de toepassingsperiode. Uit bemonsteringsronde 1 (voor de toepassingsperiode) valt af te leiden dat op sommige percelen ETU in het grondwater aanwezig was voor het groeiseizoen.

In tabel M.3 zijn gemiddelden, 90 percentiel waarden en maxima gegeven voor heel Nederland en onderscheiden naar vier bodemtypen.

Tabel M.3: Monitoring van ETU in het ondiepe grondwater onder aardappelpercelen

Bodem (aantal percelen)

gemiddelde concentratie

[µg/L]

90 percentiel

[µg/L]

maximale concentratie [µg/L]

heel Nederland (32)

0,11

0,27

0,49

zand (8)

0,13

0,25

0,28

klei (8)

0,05

0,11

0,16

leem (8)

0,03

0,06

0,07

veen (8)

0,22

0,40

0,49

Op basis van deze cijfers zijn er aanwijzingen dat er een relatie is tussen bodemtype en gevonden concentraties, waarbij leemgronden en kleigronden minder gevoelig lijken voor uitspoeling dan zandgronden en veengronden. Het aantal percelen per bodemtype is echter te klein om een betrouwbare 90-percentiel per bodemtype af te leiden. Op basis van een grotere database kan blijken dat voor leemgronden en kleigronden de norm van 0,1 µg/L voor het 90-percentiel niet wordt overschreden. Onduidelijk is echter of de maximale waarden bereikt zijn.

Aangezien de 90-percentiel waarde van de meetgegevens de norm van 0,1 µg/L overschrijdt voldoet de toepassing op basis van de metaboliet ETU niet aan de norm voor uitspoeling naar het ondiepe grondwater volgens de criteria vastgelegd in het Bmb. Derhalve dient te worden aangetoond dat bij een transporttijd van 4 jaar in de verzadigde fase van het grondwater op een diepte van 10 meter onder het maaiveld aan de normen voor uitspoeling naar het grondwater wordt voldaan als gevolg van

i. hydrolyse van het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, of,

ii. een ander dan het onder i. bedoelde afbraakproces, dat plaatsvindt in de verzadigde fase beneden de grondwaterspiegel.

Risicobeoordeling voor aquatische organismen

Risicobeoordeling voor waterorganismen

Het risico voor waterorganismen voor de verschillende toepassingen van mancozeb wordt ingeschat met behulp van berekeningen van de concentraties in het oppervlaktewater (sloot van 30 cm diepte) die ontstaan door overwaaien van mancozeb. Het overwaaipercentage is afhankelijk van de toepassing. Voor pootgoedbehandeling en zaadbehandeling wordt de blootstelling van het oppervlaktewater als gevolg van drift gering geacht. Bij de risicobeoordeling wordt derhalve alleen gewasbehandeling meegenomen.

De normen voor acute blootstelling zijn 0,01 maal de L(E)C50-waarde (kreeftachtigen en vissen) en 0,1 de laagste NOEC-waarde voor algen. De normen voor chronische blootstelling zijn 0,1 maal de laagste NOEC-waarde voor zowel kreeftachtigen als vissen. Per organisme wordt de laagste waarde als norm genomen. In de onderstaande tabel M.4 is een overzicht van de normen voor mancozeb opgenomen.

Tabel M.4 Overzicht normen mancozeb a

Organisme

Laagstea

Veiligheidsfactor

Norm


L(E)C50 [mg/L]

NOEC [mg/L]


[mg/L]

[µg/L]

Acuut






Alg


0,25

10

0,025

25

Alg


0,033b

10

0,0033

3,3

Kreeftachtigen

0,01


100

0,0001

0,1

Vissen

0,088


100

0,00088

0,88

Chronisch






Kreeftachtigen


0,0073

10

0,00073

0,72

Vissen


0,00219

10

0,000219

0,219

a toxiciteitswaarden zijn uitgedrukt op basis van de nominale concentraties

b studie uitgevoerd met het middel DITHANE M-45

In de tabel M.5 is voor mancozeb per toepassingsgebied het overwaaipercentage en de berekende concentraties in het oppervlaktewater vereenvoudigd aangegeven. Een gedetailleerd overzicht is weergeven in bijlage 2. De concentraties in het oppervlaktewater zijn berekend m.b.v. het model TOXSWA. Aangezien er nog geen standaard methode is om de afzonderlijke afbraaksnelheden in water en sediment uit de water/sedimentstudie te bepalen, wordt voorlopig de DT50 systeem in de waterfase ingevuld. Deze methode komt overeen met de methode zoals gebruikt in SLOOTBOX, er is als zodanig geen aanpassing van het toetsingskader.

Voor de werkzame stof mancozeb zijn de volgende invoergegevens gebruikt:

TOXSWA:

DT50 voor afbraaksnelheid in water bij 20°C: 0,5 dagen

DT50 voor afbraaksnelheid in sediment bij 20°C: 10000 dagen.

Kom voor zwevend organische stof: 587 L/kg

Kom voor sediment: 587 L/kg

Verzadigde dampspanning: 1,33x10-5 Pa (temperatuur afhankelijk)

Oplosbaarheid in water: 19,5 mg/L; 25°C; pH 6,6

Molecuulmassa: 271,3 g/mol

Overige parameters: standaard instelling TOXSWA

Tabel M.5 Overzicht concentraties mancozeb in oppervlaktewater (voor- en najaar)

Toepassing

Emis-sie

PIEC [µg/L]8

PEC218

PEC288


[%]

vj

nj

voor

jaar

najaar

voorjaar

najaar

appels/peren

17

104-198

n.v.t.

22,8-41,3

n.v.t.

17,2-43,5

n.v.t.


7

42,6-81,2

n.v.t.

18,1-9,4

n.v.t.

7,1-17,9

n.v.t.

uien

1

10,9-12

9,5-11,8

2,2-2,7

1,8-2,3

2,2-2,7

1,8-2,3

zaaiuien88

100

1090-1200

950-1180

220-270

180-230

220-270

180-230

zaaiuien88

5

55-60

48-59

11-14

9-12

11-14

9-12

asperges

1

8,7-9,8

8,5-9,6

2,0-2,2

1,7-1,9

2,0-2,2

1,7-1,9

aardappelen

1

8,1-15,5

8,0-15,2

1,8-3,5

1,6-3,0

1,8-3,5

1,6-3,0

aardappelen88

100

810-1550

800-1520

180-350

160-300

180-350

160-300

aardappelen88

5

41-78

40-76

9-18

8-15

9-18

8-15

tarwe

1

6,8-10,7

n.v.t.

0,5-1,1

n.v.t.

0,4-0,9

n.v.t.

tarwe88

100

680-1070

-

500-1100

-

400-900

-

tarwe88

5

34-54

-

25-55

-

20-45

-

bieten

1

11,6-19,1

5,1-8,3

2,1-3,5

1,9-3,1

2,0-3,2

1,7-2,7

bieten88

100

1160-1910

510-830

210-350

190-310

200-320

170-270

bieten88

5

58-96

2642

11-18

9,5-16

10-16

8,5-14

bloembollen

1

9,1-14,2

9,0-13,9

2,1-3,2

1,8-2,7

2,1-3,2

1,7-2,7

bloemisterijgewassen (v.g.)

1

10,9-12,0

10,6-11,8

2,4-2,7

2,1-2,3

2,4-2,7

2,1-2,3

bloemisterijgewassen (o.g.)

0,1

1,09-1,2

1,06-1,18

0,24-0,27

0,21-0,23

0,24-0,27

0,21-0,23

chrysanten (v.g.)

chrysanten (o.g.)

1

0,1

10,9

1,09

10,7

1,1

2,4

0,24

2,1

0,21

2,4

0,24

2,1

0,21

populier

2,8

36,1-40,4

n.v.t.

6,7-7,5

n.v.t.

6,1-6,8

n.v.t.

windscherm populier888

13

209-230

n.v.t.

38,7-42,5

n.v.t.

35,3-38,8

n.v.t.

8 Berekend volgens TOXSWA

88 vliegtuigtoepassingen (100% drift); vliegtuigtoepassingen 5% drift met 14 m bufferzone conform het

lozingenbesluit;dit laatste percentage wordt thans door het CTB gehanteerd.

888 Uit Staatscourant 153: Wijziging Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen;

driftpercentage van 13% Bomenrij op de slootkant (van één kant naar sloot toe bespoten).

In tabel M.6 is aangegeven of er en zo ja, in welke mate, overschrijding plaatsvindt van de normen voor waterorganismen. In bijlage 2 is een gedetailleerd overzicht opgenomen.

Tabel M.6 Normoverschrijdingsfactoren aquatische organismen

Toepassing

PIEC/

(0,1*NOEC)

PIEC/

(0,01*LC50)

PIEC/

(0,01*LC50)

PEC21/

(0,1*NOEC)

PEC28/

(0,1*NOEC)


alg

kreeft

vis

kreeft

vis





voorjaar

najaar

voorjaar

najaar

appels/perena

4,1-7,9

1035-1972

118-224

31-60

n.v.t.

79-199

n.v.t.

appels/perenb

1,7-3,3

426-812

48-92

13-25

n.v.t.

32-82

n.v.t.

uien

0,4-0,5

96-120

11-14

3,0-3,7

2,5-3,1

9,8-12

8,3-10

zaaiuien88

40-50

9600-12000

1100-1400

300-370

250-310

980-1200

830-1000

zaaiuien88

2-2,5

480-600

55-70

15-18,5

13-16

49-60

42-50

asperges

0,33-0,39

87-98

10-11

2,7-3,0

2,3-2,6

8,9-10

7,5-8,5

aardappelen

0,32-0,62

81-155

9-18

2,5-4,8

2,1-4,1

8,3-16

7,1-13,4

aardappelen88

32-62

8100-15500

900-1800

250-480

210-410

830-1600

710-1340

aardappelen88

1,6-3,1

405-775

45-90

13-24

11-21

42-80

36-67

tarwe

0,3-0,43

68-108

8,6-12

0,7-1,6

n.v.t.

1,8-3,9

n.v.t.

tarwe88

30-43

6800-10800

860-1200

70-160

n.v.t.

180-390

n.v.t.

tarwe88

1,5-2,15

340-540

43-60

3,5-8

n.v.t.

9-20

n.v.t.

bieten

0,5-0,8

116-191

13-22

2,9-4,8

2,6-4,2

8,9-15

7,6-12

bieten88

50-80

11600-19100

1300-2200

290-480

260-420

890-1500

760-1200

bieten88

2,5-4

580-955

65-110

3,3-24

13-21

45-75

38-60

bloembollen

0,4-0,6

91-142

10-16

21-32

17-27

2,4-3,6

1,9-3,1

bloemisterijgew (v.g.)

0,43-0,48

109-120

12-14

3,3-3,7

2,8-3,1

11-12

9,4-10

bloemisterijgew (o.g.)

0,04

11-12

1,2-1,4

0,33-0,37

0,28-0,31

0,11-0,12

0,94-1,0

chrysanten v.g.

chrysanten o.g.

0,43

0,04

109

11

12

1,2

3,3

0,33

2,8

0,28

11

0,11

9,4

0,94

populier

1,4-1,6

361-404

41-46

9,3-10,4

n.v.t.

28-31

n.v.t.

windscherm populierc

8,4-9,2

2094-2304

238-262

53-58

n.v.t.

161-177

n.v.t.

8 Berekend volgens TOXSWA

88 vliegtuigtoepassingen (100% drift); vliegtuigtoepassingen 5% drift met 14 m bufferzone conform het

lozingenbesluit

a 17% drift; b 7%drift; c 13%drift

Metabolieten

ETU en EU zijn relevante metabolieten in de waterfase van geteste water/sediment-systemen. Op basis van de beschikbare toxiciteitsgegevens kan geconcludeerd worden dat de metabolieten minder toxisch zijn dan de moederstof. Hiermee wordt aangenomen dat de beoordeling van het risico voor aquatische organismen als gevolg van blootstelling aan mancozeb het risico met betrekking tot de metabolieten voldoende afdekt.

Hormoonverstorende effecten

Mancozeb en ETU zijn hormoonverstorende stoffen (verstoring van het schildklierhormoon). Waarschijnlijk worden deze effecten niet meegenomen bij initiële standaardtesten met aquatische organismen. Daarom worden additionele testen, b.v. een fish life cycle test, noodzakelijk geacht. Een test met het amfibie Xenopus laevis wordt een geschikte aanvullende test geacht, ondat schildklierhormoon van grote invloed is op de ontwikkeling van amfibieën is. Dit dient echter wel een verlengde test te zijn daar effecten vertraagd tot uiting kunnen komen.

Middelen op basis van meerdere werkzame stoffen

De middelen 1, 2, 3 en 4 bestaan uit verschillende werkzame stoffen.

In de middelen 2, 3 en 4 is cymoxanil de tweede werkzame stof. De toxiciteitsgegevens van cymoxanil zijn ontleend aan RIVM adviesrapport 08089a00. Uit de beschikbare acute toxiciteitsgegevens van cymoxanil voor algen (NOEC = 5,8 mg/L), kreeftachtigen (EC50
> 30 mg/L) en vissen (LC50 = 13,5 mg/L) blijkt dat cymoxanil minder toxisch is dan mancozeb. Derhalve wordt aangenomen dat de beoordeling van het risico voor aquatische organismen als gevolg van blootstelling aan mancozeb het risico met betrekking tot cymoxanil voldoende afdekt.

In het middel 1 is carbendazim de tweede werkzame stof. De toxiciteitsgegevens van carbendazim zijn ontleend aan RIVM adviesrapport 08082a00. Uit de beschikbare acute toxiciteitsgegevens van carbendazim (NOEC algen = 5,4 mg/L, LC50 vis = 0,007 - 2,3 mg/L, LC50 Daphnia = 0,07 - 0,69 mg/L, NOEC Daphnia = 0,015 mg/L, NOEC vis = 0,011 mg/L) blijkt dat de acute toxiciteit vergelijkbaar is met de acute toxiciteit van mancozeb. De chronische toxiciteit van carbendazim is lager dan de toxiciteit van mancozeb. Derhalve wordt aangenomen dat de beoordeling van het risico voor aquatische organismen als gevolg van blootstelling aan mancozeb het risico met betrekking tot carbendazim voldoende afdekt.

Higher tier studies

Er zijn higher tier studies m.b.t. mancozeb beschikbaar, te weten één microcosm studie (Giddings, 1999) en één mesocosm studie (Memmert, 1999). Deze studies zouden gehanteerd kunnen worden ter invulling van een adequate risicobeoordeling.

* De microcosm studie (Giddings, 1999) is geëvalueerd door Alterra. Er kon geen NOECcommunity worden afgeleid omdat bij de laagst geteste concentratie nog steeds effecten werden waargenomen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat deze studie is uitgevoerd bij een pH van 5,5-7. Deze pH is niet relevant voor een sloot in een agrarische omgeving. In deze studie zijn een aantal macro-invertebraten meegenomen. Langdurende effecten zijn waargenomen bij macro-invertebraten (twee-kleppigen). Gezien voorgaande argumenten voldoet deze studie niet aan een invulling van een adequate risicobeoordeling.

* Ook de mesocosm studie (Memmert, 1999) is geëvalueerd door Alterra. De Ecologische Acceptabele Concentratie (EAC) is voorlopig gesteld op 32 µg/L. Omdat er weinig gegevens zijn van niet-standaard organismen en er weinig bekend is van fungiciden in zoetwatersystemen is aangeraden om macrocrustaceae en niet-arthropoden in de studie mee te nemen. Dit is in te geringe mate gedaan. Daarom zijn aanvullende toxiciteitstesten met macrocrustaceae en niet-arthropode macro-invertebraten gewenst. Bij de onderstaande beoordeling van het risico voor aquatische organismen wordt voorlopig uitgegaan van een EAC van 32µg/L. Deze EAC is uitgedrukt op basis van de nominale initiële concentratie. Derhalve dient getoetst te worden aan de PIEC. Voor alle toepassingen geldt dat een screening van additionele species (macrocrustaceae en niet-arthropoden) volgens HARAP noodzakelijk wordt geacht.

* Per telefax van mei 2001 reageert een aanvrager in het kader van de monograph op de gestelde EAC van 32 µg/L. Volgens de aanvrager dient de EAC gesteld te worden op
100 µg/L. De studie van Memmert (1999) is opnieuw geëvalueerd op basis van de argumenten van de aanvrager door Alterra. In het advies (CTB opdrachtnr 00/2579) geeft Alterra aan dat de EAC op 32 µg/L dient te worden gesteld. Zowel de 32 als 100 µg/L-dosering niveau’s zijn kandidaten voor de EAC (ongeveer dezelfde respons). Echter, de volgende overwegingen wijzen op een EAC van 32 µg/L:

1) de meeste van de bestudeerde species rotiferen toonden (tekenen van) herstel binnen de studieperiode (< 4 weken, short-term effecten),

2) bij het 100 µg/L-doseringsniveau, waren duidelijk effecten opgetreden, evaluatie van herstel was niet mogelijk (duur van de studie was te kort om herstel vast te stellen),

1) bij het 10 µg/L-doseringsniveau traden zelfs tijdelijke effecten op en de in de mesocosmstudie EC50 voor gevoeligste rotiferen (7,4 µg/L) ligt ook dit concentratieniveau,

2) de gelimiteerde hoeveelheid informatie m.b.t. species groepen en ecologische effecten van fungiciden leidt tot een conservatieve benadering en,

3) andere studies (Giddings, 1999) wijzen op een complete sterfte van tweekleppigen bij een concentratie van 70 µg/L.

In tabel M.7 zijn normoverschrijdingsfactoren weergegeven wanneer bij de risicobeoordeling wordt uitgegaan van een EAC van 32µg/L.

Tabel M.7 Normoverschrijdingsfactoren

Toepassing

PIEC/

EAC32µg/L

PIEC/

(0,01*LC50)

PEC28/

(0,1*NOEC)


(alg/kreeft)

vis

vis




voorjaar

najaar

appels/perena

3,25-6,2

118-224

79-199

n.v.t.

appels/perenb

1,33-2,5

48-92

32-82

n.v.t.

uien

0,34-0,38

11-14

9,8-12

8,3-10

zaaiuien88

34-38

1100-1400

980-1200

830-1000

zaaiuien88

1,7-1,9

55-70

49-60

42-50

asperges

0,27-0,31

10-11

8,9-10

7,5-8,5

aardappelen

0,25-0,48

9-18

8,3-16

7,1-13,4

aardappelen88

25-48

900-1800

830-1600

710-1340

aardappelen88

1,3-2,4

45-90

42-80

36-67

tarwe

0,21-0,33

8,6-12

1,8-3,9

n.v.t.

tarwe88

21-33

860-1200

180-390

n.v.t.

tarwe88

1,1-1,7

43-60

9-20

n.v.t.

bieten

0,36-0,60

13-22

8,9-15

7,6-12

bieten88

36-60

130-220

890-1500

760-1200

bieten88

1,8-3

6,5-11

45-75

38-60

bloembollen

0,3-0,4

10-16

2,4-3,6

1,9-3,1

bloemisterijgew (v.g.)

0,34-0,38

12-14

11-12

9,4-10

bloemisterijgew (o.g.)

0,03-0,04

1,2-1,4

0,11-0,12

0,94-1,0

chrysanten (v.g.)

chrysanten (o.g.)

0,34

0,3

12

1,2

11

0,11

9,4

0,94

populier

1,1-1,3

41-46

28-31

n.v.t.

windscherm populierc

6,5-7,2

238-262

161-177

n.v.t.

8 Berekend volgens TOXSWA

88 vliegtuigtoepassingen (100% drift); vliegtuigtoepassingen 5% drift met 14 m bufferzone conform het

lozingenbesluit

a 17% drift; b 7%drift; c 13%drift

Driftreducerende maatregelen PENNFLUID

Volgens de GAP d.d. 3 augustus 1999 zijn voor PENNFLUID de volgende driftreducerende maatregelen opgenomen:

In de buitenste bomenrij van boomgaarden is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan:

• indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windsingel is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten.

Volgens deze driftreducerende maatregel bedraagt het driftpercentage 5,1% voor 1 mei (kaal) en 0,7% na 1 mei (in blad).

In de buitenteelt van boomkwekerijgewassen is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan:

• met dwars- en schuin omhooggerichte toepassingsapparatuur indien er vanaf tenminste
5 m uit de watergang gespoten wordt, waarbij de eerste gewasrij op 5 m minimaal de hoogte heeft van het te behandelen gewas en niet mag worden bespoten.

Deze driftreducerende maatregelen gaan verder dan de pakketten zoals opgenomen in het Lozingenbesluit. Het is echter niet duidelijk hoeveel het percentage drift bij deze driftreducerende maatregelen bedraagt.

In tabel M.8 zijn normoverschrijdingsfactoren weergegeven wanneer bij de risicobeoordeling wordt uitgegaan driftreducerende maatregelen bij toepassing van PENNFLUID in de teelt van appels en peren.

Tabel M.8 Normoverschrijdingsfactoren

Toepassing

PIEC/

EAC32µg/L

PIEC/

(0,01*LC50)

PEC28/

(0,1*NOEC)


(alg/kreeft)

vis

vis




voorjaar

najaar

appels/perena

0,975-1,86

35,4-67,2

23,7-60

n.v.t.

appels/perenb

0,13-0,25

4,8-9,2

3,2-8,2

n.v.t.

a 5,1% voor 1 mei (kaal) en b 0,7% na 1 mei (in blad); Uit Staatscourant 153: Wijziging Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen; driftpercentage van 13% Bomenrij op de slootkant (van één kant naar sloot toe bespoten).

Wanneer bovenstaande tabellen 6, 7 en 8 in ogenschouw wordt genomen blijkt dat de norm voor aquatische organismen in alle teelten (gewasbehandeling) wordt overschreden. Alle vliegtuigtoepassingen voldoen niet aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek en dienen beëindigd te worden. Voor de teelten appels en peren (alleen PENNFLUID, toepassing na 1 mei), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.) geldt dat wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. Dit higher tier onderzoek dient nog wel ondersteund te worden door aanvullende gegevens (screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP). Voor de overige teelten geldt dat niet wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. Derhalve dienen de toepassingen in deze teelten beëindigd te worden.

In het geleverde higher tier onderzoek zijn geen vissen meegenomen. Derhalve zou voor vissen nog een adequate risicobeoordeling geleverd dienen te worden. Echter in 1996 is voor mancozeb de vraag naar uitvoering van (semi)-veldonderzoek met betrekking tot de effecten van het bestrijdingsmiddel op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing, met speciale aandacht voor de effecten op algen/kreeftachtigen/vissen reeds gesteld. Derhalve dienen alle toepassingen als gewasbehandeling van mancozeb beëindigd te worden.

Meetgegevens

Er zijn meetgegevens m.b.t. mancozeb in het oppervlaktewater beschikbaar [Watersysteemverkenningen dithiocarbamaten, 1993]. Dithiocarbamaten kunnen niet rechtstreeks bepaald worden. Verschillende omzettingsproducten worden geanalyseerd waarbij één van meerdere dithiocarbamaten afkomstig kan zijn:

-ETU: omzettingsproduct van ethyleenbisdithiocarbamaten

-CS2: omzettingsproduct dat tijdens de analyse bij alle dithiocarbamaten gevormd kan worden.

Uit vergelijking van gebruiksgegevens en toepassingsgebieden blijkt dat in verschillende toepassingsgebieden geen metingen naar dithiocarbamaten zijn verricht [Watersysteemverkenningen dithiocarbamaten, 1993]. In tabel M.8 staan de relevant geachte concentraties.

Tabel M.8 Meetgegevens in oppervlaktewater

Locatie en jaar

Detectielimiet [µg/L]

a/n8

Gem. conc. [µg/L]

Max. conc. [µg/L]

ETU





Flevoland

Flevoland (drainwater)

Flevoland (Lage en Hoge vaart)

0,1

0,1

0,1

35/76

1/8

8/24

0,27

0,1

0,13

0,9

0,1

0,2






CS2





Haarlemmermeer

‘t Langeveld

1

0,1

3/99

1/45

4,0

6,0

7,5

1,5

8 Aantal waarnemingen boven detectiegrens (a)/totaal aantal waarnemingen (n).

In de Bestrijdingsmiddelenrapportage 1999 staat een overzicht waarin is aangegeven dat dithiocarbamaten herhaaldelijk zijn aangetoond in het oppervlaktewater. In tabel M.9 staat voor de dithiocarbamaten het totaal aantal onderzochte locaties, het aantal locaties waar de stof is aangetoond en het aantal overschrijdende locaties voor de jaren 1992 t/m 1996. De rapportages hanteren een MTR van 0,02 µg/L voor dithiocarbamaten (als CS2) zoals opgenomen in de Vierde Nota Waterhuishouding. In tabel M.9 staan de meetgegevens zoals opgenomen in de Bestrijdingsmiddelenrapportage weergegeven.

Tabel M.9: Meetgegevens dithiocarbamaten (bepaald als CS2) in oppervlaktewater

Locatie en jaar

Aantal locaties onderzocht

Aantal locaties aangetoond

Aantal locaties overschrijdend

Regionale wateren, 1992

26

1

1

Regionale wateren, 1993

14

4

4

Regionale wateren, 1994

19

1

1

Regionale wateren, 1995

47

1

1

Regionale wateren, 1996

37

5

5

De meetresultaten geven aan dat de metaboliet ETU en CS2 meermalen zijn aangetoond. Echter omdat de metabolieten afkomstig kunnen zijn van meerdere dithiocarbamaten en er geen direct verband gelegd kan worden met de toepassing van onderhavige middelen kunnen de gegevens niet gehanteerd worden ter onderbouwing van de risicobeoordeling.

Risicobeoordeling voor bioconcentratie

Voor mancozeb is een BCF-waarde van 6.8 L/kg berekend. Aangezien de

BCF < 100 L/kg is er een gering risico voor bioconcentratie.
Hiermee voldoet mancozeb aan de norm voor bioconcentratie zoals opgenomen in het Bmb. Voor ETU en EU zijn in de openbare literatuur op basis van QSAR berekeningen log Kow waarden geschat van resp. -0,67 en -0,96. Derhalve wordt het risico voor doorvergiftiging gering geacht.

Risicobeoordeling voor terrestrische organismen

Risicobeoordeling voor vogels

Vogels kunnen worden blootgesteld aan de werkzame stof via voedsel (bespoten insecten, zaden, bladeren), drinkwater, via zaden en ten gevolge van doorvergiftiging.

Voedsel en drinkwater

Voor de gewasbehandelingen is de concentratie in het voer voor vogels (10 gram lichaamsgewicht) berekend door middel van de relatie van Hoerger & Kenaga voor zaden en kleine insecten. Voor zaadbehandeling wordt het risico voor vogels berekend als gevolg van het eten van behandeld zaad. Voor pootgoedbehandeling en toepassingen onder glas wordt blootstelling van vogels via het eten van gecontamineerd voedsel gering geacht.

Voor gewasbehandelingen is het risico voor vogels bepaald als gevolg van drinken van gecontamineerd oppervlaktewater. Hiervoor zijn de concentraties mancozeb in het oppervlaktewater berekend met TOXSWA gehanteerd. Voor zaadbehandeling en pootgoedbehandeling wordt blootstelling van het oppervlaktewater nihil geacht.

De norm voor vogels wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de acute norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 x de LD50-waarde. Uitgegaan wordt van een LD50-waarde voor mancozeb van 2000 mg/kg lichaamsgewicht. De norm bedraagt dan 200 mg/kg lichaamsgewicht. Bij de risicoschatting is uitgegaan van een kleine vogelsoort met een lichaamsgewicht van 10 gram, een dagelijkse voedselconsumptie (DFI) van 2,9 g/d en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 3 g. De acute normdoelsoort voor mancozeb bedraagt dan 2 mg/vogel. De chronische norm wordt gesteld op 0,2 maal de NOEC-waarde. Uitgaande van een NOEC van 125 mg a.i./kg voedsel bedraagt de chronische norm voor mancozeb 25 mg/kg voedsel.

In bijlage 3 is per toepassing een overzicht weergegeven van de berekende concentraties in het voer en het water en de PEC/PNEC verhoudingen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor een worst-case situatie (3N en een PEC time weighted average (TWA)), ervan uitgaande dat een vogel gedurende langere tijd op een veld fourageert. De TWA is als volgt vastgesteld:

als N* Tinterval £ 28 dagen of N £ 3 dan TWA -28 dagen na laatste toediening;

anders dan TWA-Tinterval na laatste toediening.

Wanneer bijlage 3 in ogenschouw wordt genomen blijkt het volgende:

Voor alle gewasbehandelingen (v.g.) geldt dat de acute norm voor vogels niet wordt overschreden. Het acute risico voor vogels bij toepassing van de onderhavige middelen wordt derhalve gering geacht bij het fourageren en drinken van oppervlaktewater.

Voor alle gewasbehandelingen (v.g.) geldt dat de chronische norm wordt overschreden. Hiermee wordt niet voldaan aan de norm zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

Zaadbehandeling

één-korrel

Het risico voor vogels als gevolg van het eten van behandeld zaad wordt beoordeeld met behulp van de formule A/LD50doelsoort. Er wordt voor de vogel uitgegaan van een lichaamsgewicht van 10 gram conform de bovenstaande beoordeling. Wanneer de ratio A/LD50 > 1 dan geldt voor de doelsoort dat de concentratie van de werkzame stof in 1 "korrel" groter is dan de LD50-waarde. Dat wil zeggen dat voor deze groep vogels geldt dat 50% of meer van de dieren zal sterven na consumptie van 1 "korrel".

In bijlage 3 zijn de ratio’s A/LD50doelsoort voor de aangevraagd zaadbehandelingen weergegeven. Uit dit overzicht volgt dat voor alle toepassingen geldt dat A/LD50doelsoort < 1.

Natuurlijk voedsel

De zaden lijken op natuurlijk voedsel. Derhalve wordt verondersteld dat het gevaar voor vogels is gerelateerd aan het beschikbare aantal zaden per oppervlakte eenheid. Bij de beoordeling van het risico voor vogels is ervan uitgegaan dat 100% beschikbaar is.

Er geldt dat er sprake van een gering risico indien de verhouding K/[LD50 (doelgroep)/A] £ 0,1. Is de verhouding K/[LD50 (doelgroep)/A] > 0,1 dan is er sprake van een (groot) risico.

Wanneer de gegevens in bijlage 3 in ogenschouw worden genomen blijkt dat voor alle toepassingen een groot risico voor vogels verwacht kan worden bij het fourageren (oppikken van zaden op de behandelde akker). Hiermee voldoen deze toepassingen niet aan de norm voor vogels zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

Doorvergiftiging

Gezien de lage BCF waarde en de snelle omzetting van mancozeb worden effecten als gevolg van doorvergiftiging gering geacht.

Risicobeoordeling voor zoogdieren

Zoogdieren kunnen worden blootgesteld aan de werkzame stof via voedsel (bespoten insecten, zaden, bladeren), drinkwater, via granulaat en ten gevolge van doorvergiftiging.

Voedsel en drinkwater

De concentratie in het voer voor zoogdieren (6 gram lichaamsgewicht) is berekend door middel van de relatie van Hoerger & Kenaga voor zaden en kleine insecten. De norm voor zoogdieren wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen. Dat betekent dat de acute norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LD50-waarde. Uitgegaan wordt van een LD50-waarde van >5000 mg/kg lichaamsgewicht. De acute norm bedraagt dan 500 mg/kg lichaamsgewicht. Bij de risicoschatting is uitgegaan van zoogdieren met een lichaamsgewicht van 6 gram, een dagelijkse voedselconsumptie (DFI) van 1,025 g/d en een dagelijkse waterconsumptie (DWI) van 1,8 g. De acute normdoelsoort voor mancozeb bedraagt dan 3 mg/zoogdier. De chronische norm wordt gesteld op 0,2 maal de NOEC-waarde. Uitgaande van een NOEC van 7 mg a.i./kg voedsel bedraagt de chronische norm voor zoogdieren 1,4 mg/kg voedsel.

In bijlage 4 is een per toepassing een overzicht weergegeven van de berekende concentraties in het voer en het water en de PEC/PNEC verhoudingen.

De berekeningen zijn uitgevoerd voor een worst-case situatie (3N en een PEC time weighted average (TWA)), ervan uitgaande dat een zoogdier gedurende langere tijd op een veld fourageert. De TWA is als volgt vastgesteld:

als N* Tinterval £ 28 dagen of N £ 3 dan TWA -28 dagen na laatste toediening;

anders dan TWA-Tinterval na laatste toediening.

Wanneer bijlage 4 in ogenschouw wordt genomen blijkt het volgende:

Voor alle gewasbehandelingen (v.g.) geldt dat de acute norm voor zoogdieren niet wordt overschreden. Het acute risico voor zoogdieren bij toepassing van de onderhavige middelen wordt derhalve gering geacht bij het fourageren en drinken van oppervlaktewater.

Voor alle gewasbehandelingen (v.g.) geldt dat de chronische norm wordt overschreden. Hiermee wordt niet voldaan aan de norm zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe en indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

Zaadbehandeling

één-korrel

Het risico voor zoogdieren als gevolg van het eten van behandeld zaad wordt beoordeeld met behulp van de formule A/LD50doelsoort. Er wordt voor de vogel uitgegaan van een lichaamsgewicht van 10 gram conform de bovenstaande beoordeling. Wanneer de ratio A/LD50 > 1 dan geldt voor de doelsoort dat de concentratie van de werkzame stof in 1 "korrel" groter is dan de LD50-waarde. Dat wil zeggen dat voor deze groep zoogdieren geldt dat 50% of meer van de dieren zal sterven na consumptie van 1 "korrel".

In bijlage 4 zijn de ratio’s A/LD50doelsoort voor de aangevraagd zaadbehandelingen weergegeven. Uit dit overzicht volgt dat voor alle toepassingen geldt dat A/LD50doelsoort < 1.

Natuurlijk voedsel

De zaden lijken op natuurlijk voedsel. Derhalve wordt verondersteld dat het gevaar voor zoogdieren is gerelateerd aan het beschikbare aantal zaden per oppervlakte eenheid. Bij de beoordeling van het risico voor zoogdieren is ervan uitgegaan dat 100% beschikbaar is.

Er geldt dat er sprake van een gering risico indien de verhouding K/[LD50 (doelgroep)/A] £ 0,1. Is de verhouding K/[LD50 (doelgroep)/A] > 0,1 dan is er sprake van een (groot) risico.

Wanneer de gegevens in bijlage 4 in ogenschouw worden genomen blijkt dat voor alle toepassingen een groot risico voor zoogdieren verwacht kan worden bij het fourageren (oppikken van zaden op de behandelde akker). Hiermee voldoen deze toepassingen niet aan de norm voor zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient voor de overschrijdende toepassingen door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

Risicobeoordeling voor bijen en hommels

Op grond van de verhouding tussen de hoogste dosering (4000 g w.s./ha) en toxiciteit (>141 µg w.s./bij), welke 28 bedraagt, is er sprake van een gering risico voor bijen. Hiermee voldoen deze toepassingen aan de norm voor bijen en hommels zoals opgenomen in de UB.

Risicobeoordeling voor niet-doelwit arthropoden

Voor gewasbehandelingen (v.g. en o.g.) geldt dat zowel bodem- als bladkruipers worden blootgesteld. Voor de zaad- en pootgoedbehandelingen zijn alleen bodemkruipers relevant.

Volgens SETAC richtlijnen [ Barret, K.L. et al. (eds.), 1994. Guidance document on regulatory testing procedures for pesticides and non-target arthropods. From the ESCORT workshop (European Standard Characteristics of beneficials regulatory testing), March 28 – 30, 1994, Wageningen, The Netherlands. SETAC Europe.] , dienen middelen getest te worden op parasitoiden, roofmijten, grondkruipers en bladkruipers. Als de frequentie van toepassen > 3 dan dienen laboratoriumstudies uitgevoerd te worden met de maximale dosering en dienen additionele studies uitgevoerd te worden om te onderzoeken of er sprake is van accumulatie van effecten.

Parasitoiden

Uit first tier laboratorium testen met Aphidius rhopalosiphi met Manex II SC en Sancozeb 800 WP volgen effecten > 30%. Een extended lab test met Trichogramma cacoeciae (DITHANE Ultra WG) toont dat de effecten van mancozeb persistent zijn. Op basis van deze resultaten dienen higher tier testen geleverd te worden, te weten (semi-)veld testen met Aphidius rhopalosiphi of Trichogramma cacoeciae. Voor alle toepassingen als gewasbeschermingsmiddel dienen deze gegevens geleverd te worden, waarbij rekening wordt gehouden met de maximum praktijkdosering en de frequentie.

Roofmijten

Er zijn geen betrouwbare first tier studies met het standaard organisme Typhlodromus pyri beschikbaar. Er is wel een first tier studie met Cydnodromus californicus beschikbaar. In deze studie is DITHANE Ultra WG harmless voor C. californicus. . In de veldstudie met T.pyri is de dosering in the range van voorgestelde doseringen in appels, maar de frequentie is te laag. Er zijn veldstudies beschikbaar met Cydnodromus californicus and T.pyri. Voor T.pyri zijn alleen indirecte effecten gevonden in een wijngaard. Het is niet duidelijk wat de effecten zijn onder relevante veldomstandigheden bij de maximale dosering en frequentie. Voor alle toepassingen als gewasbeschermingsmiddelen wordt een semi-veldstudie met T.pyri noodzakelijk geacht.

Bladkruipers

Een extended lab study met Chrysoperla carnea toont 9.4% mortaliteit en een dosering van 1.8 kg ai/ha (DITHANE M45). Echter volgens SETAC is de dosering voor veel toepassingen te laag. Dezelfde conclusie kan getrokken worden bij de semi-veld studie met Episyrphus balteatus, waar een mortaliteit van 12.5% is gevonden bij een dosering van 1.8 kg a.i kg/ha.

Een first tier studie met C. carnea toonde 11.9% effect bij een dosering van 2.4 kg a.i./ha (Manex II SC). PENNCOZEB 800WP is harmless voor Coccinella septempunctata bij een dosering van 2-3 kg a.i./ha. T.pyri and Trichogramma cacoeciae zijn gevoeliger soorten. Daarom worden verdere studies met bladkruipers niet noodzakelijk geacht. De risico’s voor deze organismen worden afgedekt door informatie m.b.t. T.pyri en T. cacoeciae.

Grondkruipers

Manex IISC is harmless voor Poecilus cupreus bij een dosering van 2.4 kg a.i./ha. Echter, mogelijke accumulatie van effecten bij frequente toediening wordt niet meegenomen. Omdat, T.pyri en Trichogramma cacoeciae gevoeliger zijn, zijn aanvullende studies niet noodzakelijk voor gewasbehandelingen. De risico’s voor grondkruipers worden afgedekt door informatie m.b.t. T.pyri and T. cacoeciae.

Voor alle toepassingen is aanvullende informatie vereist m.b.t. de toxiciteit van mancozeb voor T.pyri en T. cacoeciae. Voor T.pyri en T. cacoeciae zijn (semi-)field studies noodzakelijk uit te voeren met de maximaal voorgeschreven velddosering en frequentie.

Risicobeoordeling voor regenwormen

De norm voor regenwormen wordt gebaseerd op de norm uit de Uniforme Beginselen (UB). Dat betekent dat de norm voor de PEC gesteld wordt op 0,1 maal de LC50. De norm bedraagt op basis van de 14-dagen LC50 (> 299 mg a.i./kg) van de werkzame stof voor regenwormen van 29,9 mg/kg. Er is een 28-dagen NOEC beschikbaar van 20 mg a.i./kg).

Wanneer bijlage 5 in ogenschouw genomen wordt blijkt dat voor alle toepassingen wordt voldaan aan de acute en chronische norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

Risicobeoordeling voor bodemmicro-organismen

In de geteste gronden zijn bij de relevante doseringen geen effecten op de nitrificatie- en bodemademhalingsprocessen waargenomen. Aangezien het reductiepercentage < 25% na 100 dagen wordt voldaan aan de norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de Uniforme Beginselen (UB).

Conclusie met betrekking tot milieu-aspecten

Toelaatbaar met betrekking tot de volgende vereisten

1. de werkzame stof mancozeb en de metabolieten ETU, EBIS en EU voldoen aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

2. voor de werkzame stof mancozeb geldt dat wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.

3. voor de metaboliet ETU geldt dat wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb voor zover het de toepassing in appels, peren, haver, tarwe (m.u.v. zaadbehandeling), rogge (m.u.v. zaadbehandeling), bieten, populier (incl. windschermen).

4. Blootstelling van het oppervlaktewater bij pootgoedbehandelingen en zaadbehandelingen wordt gering geacht. Derhalve wordt voor deze toepassingen voldaan aan de norm voor aquatische organismen zoals vastgesteld in het Bmb.

5. De werkzame stof mancozeb en de metabolieten ETU en EU voldoen aan de norm voor bioconcentratie zoals opgenomen in het Bmb.

6. Voor pootgoedbehandelingen en toepassingen onder glas wordt het risico voor vogels door het eten van gecontamineerd voedsel en het drinken van gecontamineerd oppervlaktewater gering geacht. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Voor alle gewasbehandelingen geldt dat wordt voldaan aan de acute norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.

7. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.

8. Alle toepassingen voldoen aan de acute en chronische norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

9. Alle toepassingen voldoen aan de acute en chronische norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

Redenen voor het voornemen tot beëindiging

1. Voor alle toepassingen als gewasbehandelingen geldt dat de norm voor aquatische organismen zoals opgenomen in het Bmb wordt overschreden. Alle vliegtuigtoepassingen voldoen niet aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek en dienen beëindigd te worden.

Voor de teelten appels en peren (alleen PENNFLUID, toepassing na 1 mei), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.) geldt dat wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. Dit higher tier onderzoek dient nog wel ondersteund te worden door aanvullende gegevens (screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP). Voor de overige teelten geldt dat niet wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. In het geleverde higher tier onderzoek zijn echter geen vissen meegenomen. Derhalve zou voor vissen nog een adequate risicobeoordeling geleverd dienen te worden. Echter in 1996 is voor mancozeb de vraag naar uitvoering van (semi)-veldonderzoek met betrekking tot de effecten van het bestrijdingsmiddel op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing, met speciale aandacht voor de effecten op algen/kreeftachtigen/vissen reeds gesteld.

5. Voor de metabolieten EBIS en EU kan het risico voor uitspoeling niet ingeschat worden omdat betrouwbare adsorptiegegevens ontbreken. Derhalve wordt voorlopig niet voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb. Er ontbreken gegevens m.b.t. de adsorptie van EBIS en EU aan de bodem. Deze zijn reeds in 1996 gevraagd.

Te beantwoorden vragen ten behoeve van de afronding van de besluitvorming op de voorliggende aanvraag

1. Mancozeb bevat mangaan en zink. Omdat dit anorganische stoffen zijn, en hiermee per definitie persistent voldoen mangaan en zink niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Derhalve dient voor de stoffen mangaan en zink aangetoond te worden:

i. dat de toepassing van het bestrijdingsmiddel niet leidt tot een onaanvaardbare accumulatie van mangaan en zink, dan wel op de lange termijn geen gevolgen heeft voor de diversiteit en rijkdom van andere soorten dan de doelsoorten én

ii. de som van de concentratie van mangaan en zink, niet zodanig is dat 2 jaar na het tijdstip waarop het bestrijdingsmiddel voor het laatst is gebruikt in de bovenste
20 cm van de bodem op de plaats waar het bestrijdingsmiddel is gebruikt het MTR voor bodemorganismen en organismen die afhankelijk zijn van deze bodemorganismen wordt overschreden.

Voor zink is reeds een MTR beschikbaar. Voor het afleiden van een MTR van mangaan voor bodemorganismen dient het volgende geleverd te worden:

a) een groeitoets met planten volgens OECD 208, waarbij tenminste één voor de aangevraagde toepassingen relevante plantensoort in beschouwing worden genomen; en

b) een reproductietoets met insecten, waarbij tenminste het organisme Folsomia candida (volgens ISO draft ISO/DIS 11267), beschouwing wordt genomen; en

c) een toets met (bodem)schimmels, waarbij tenminste één genus in beschouwing wordt genomen.

Omdat het een fungicide betreft is een test met een genus uit een andere orde vereist.

Ondanks dat er geen standaard protocol voor schimmels bestaat, is het wel mogelijk toxiciteitstoetsen uit te voeren met schimmels. In Bijlage A staan enkele voorbeelden van toetsen die uitgevoerd kunnen worden.

2. Voor de voorjaarstoepassingen geldt voor ETU dat de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb in de teelt van bloembollen (dosering > 2 kg/ha) en bloemisterijgewassen (o.g.) (dosering > 2,3 kg/ha wordt overschreden. Derhalve dient lysimeter- of veldonderzoek naar de uitspoeling van de metaboliet ETU te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

3. Voor alle najaarstoepassingen geldt voor ETU dat dat de norm voor uitspoeling wordt overschreden. Dit betreft toepassingen in de teelt van uien en sjalotten (v.g.), asperges (v.g.), consumptie- en fabrieksaardappelen (v.g.), tarwe/rogge (v.g.; zaadbehandeling), zaadbieten (v.g.), bloembollen (v.g.), bloemisterijgewassen (o.g. en v.g.) en chrysanten (o.g. en v.g.). . De geschatte concentraties liggen in de range van 0,001 - 10 µg/L. Derhalve dient voor de normoverschrijdende toepassingen lysimeter- of veldonderzoek te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

4. Voor de toepassing in de teelt van aardappelen en bloembollen is reeds monitoringsonderzoek beschikbaar. Op basis van monitoringsonderzoek is voor ETU geconcludeerd dat de norm voor uitspoeling in de teelt van aardappelen en bloembollen wordt overschreden. Derhalve zijn alle toepassingen in aardappelen en bloembollen vanwege uitspoeling van de metaboliet ETU niet toelaatbaar, tenzij de aanvrager aantoont dat bij een transporttijd van 4 jaar in de verzadigde fase van het grondwater op een diepte van 10 meter onder het maaiveld aan de normen voor uitspoeling naar het grondwater wordt voldaan als gevolg van

i. hydrolyse van het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, of,

ii. een ander dan het onder i. bedoelde afbraakproces, dat plaatsvindt in de verzadigde fase beneden de grondwaterspiegel.

5. Voor alle toepassingen als gewasbehandelingen geldt dat niet wordt voldaan aan de chronische norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

6. Voor alle toepassingen als zaadbehandelingen geldt dat niet wordt voldaan aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

7. Voor alle toepassingen geldt dat vooralsnog niet wordt voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er is aanvullende informatie vereist m.b.t. de toxiciteit van mancozeb voor T.pyri en T. cacoeciae. Voor T.pyri en T. cacoeciae zijn (semi-)field studies noodzakelijk uit te voeren met de maximaal voorgeschreven velddosering en frequentie.

Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

1. Er dient een schudproef of een kolomproef met de metaboliet EBIS en EU met tenminste
3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l te worden geleverd.

2. Screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP.

3. Er dient een fish full life cycle test en een verlengde test met het amfibie Xenopus laevis uitgevoerd met mancozeb te worden geleverd om de hormoonverstorende effecten van mancozeb te onderzoeken.

Referenties

1. Italy rapporteur. Manozeb, volume 3, Annex B to the report and proposed decision of the Italy made to the European Commission (Rapporteur assistant: the Netherlands).

2. Barret, K.L. et al. (eds.), 1994. Guidance document on regulatory testing procedures for pesticides and non-target arthropods. From the ESCORT workshop (European Standard Characteristics of beneficials regulatory testing), March 28 – 30, 1994, Wageningen, The Netherlands. SETAC Europe.

3. Bestrijdingsmiddelenrapportage (1999). Het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in het Nederlandse oppervlaktewater in de periode 1992 t/m 1996. CUWVO-rapport.

4. Boland et al. (1995). Monitoring of ETU in the uppermost groundwater below flower bulb and potato fields in the Netherlands in 1993. RIVM rapport nr. 715801003. Cornelese et al. (1996). Comparison of ETU concentrations in the uppermost groundwater in the flowerbulb areas " de Noord" en "de Zuid". RIVM report no. 715801007.

5. Comments of the NL on the draft Monograph of Mancozeb, March 2001.

6. Crommentuijn et al. (1997). Maximum Permissible Concentrations and Negligible Concentrations for pesticides. Annexes to report no. 601501002.

7. Crommentuijn et al. (1999). Maximum permissible concentrations and negligible concentrations for metals, taking background concentrations into account. RIVM report no. 601501001.

8. HARAP (1999). Guidance Document on Higher-tier Aquatic Risk Assessment for Pesticides (Campbell, P.J. et al., eds). SETAC-Europe Publication, Brussels. 179 pp.

9. Notenboom et al. (1999). Pesticides in ground water: occurence and ecological impacts. RIVM rapport nr. 601506002

10. Minnema et al. (2000). Bestrijdingsmiddelenonderzoek grondwater Provincie Flevoland. TNO-rapport nr. NITG 00-181-B.

11. Watersysteemverkenningen dithiocarbamaten (1993). Een analyse van de problematiek in aquatisch milieu. Ordelman et al. RIZA nota 93.025.

Eindconclusie

De risicobeoordelingen voor de toepasser en de volksgezondheid laten geen onaanvaardbare risico’s zien. Bij het opstellen van de risicobeoordeling voor de toepasser is er vanuit gegaan dat de handmatige toepassing in aardappelen tegen Rhizoctonia niet meer plaatsvindt. Dit is in de praktijk ook het geval. Om alle risico’s uit te sluiten dient in het WG/GA te worden opgenomen dat deze toepassing verboden is.

In de risicobeoordeling voor milieu wordt geconstateerd dat er een voornemen tot beëindiging dient te worden geuit op basis van het volgende.

1. Voor alle toepassingen als gewasbehandelingen geldt dat de norm voor aquatische organismen zoals opgenomen in het Bmb wordt overschreden. Alle vliegtuigtoepassingen voldoen niet aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek en dienen beëindigd te worden. Voor de teelten appels en peren (alleen PENNFLUID, toepassing na 1 mei), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.) geldt dat wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. Dit higher tier onderzoek dient nog wel ondersteund te worden door aanvullende gegevens (screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP). Voor de overige teelten geldt dat niet wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. In het geleverde higher tier onderzoek zijn echter geen vissen meegenomen. Derhalve zou voor vissen nog een adequate risicobeoordeling geleverd dienen te worden. Echter in 1996 is voor mancozeb de vraag naar uitvoering van (semi)-veldonderzoek met betrekking tot de effecten van het bestrijdingsmiddel op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing, met speciale aandacht voor de effecten op algen/kreeftachtigen/vissen reeds gesteld.

5. Voor de metabolieten EBIS en EU kan het risico voor uitspoeling niet ingeschat worden omdat betrouwbare adsorptiegegevens ontbreken. Derhalve wordt voorlopig niet voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb. Er ontbreken gegevens m.b.t. de adsorptie van EBIS en EU aan de bodem. Deze zijn reeds in 1996 gevraagd.

Lijst met te leveren gegevens

A. Te beantwoorden vragen ten behoeve van de afronding van de besluitvorming op de voorliggende aanvraag

Milieuchemie- en toxicologie

zie onder conclusie milieu

B. Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

Fysisch/chemische eigenschappen

CURZATE M

• Rapporten met betrekking tot de oxiderende eigenschappen.

CYMOXANIL-M

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootte verdeling, bulkdichtheid, pH van een 1 % oplossing, schuimvorming, spuitbaarheid (bevochtigingssnelheid).

• De rapporten m.b.t. de natte zeefanalyse en het zweefvermogen.

• De houdbaarheid van 2 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

DITHANE DG NEW TEC

• Het rapport met betrekking tot de zelfontbrandingstemperatuur;

• Stofgehalte volgens CIPAC MT 171, stroombaarheid volgens CIPAC MT 172 en het attritiegedrag volgens CIPAC MT 178.

DITHANE VLOEIBAAR

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: oppervlaktespanning van het middel.

LUXAN MANCOZEB 450 FC

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: natte zeefanalyse, spontaniteit van de dispersievorming en de gietbaarheid incl. spoelingresidu, viscositeit en oppervlaktespanning van het middel.

• De rapporten m.b.t. de dichtheid, zweefvermogen en het opgegeven vlampunt dienen te worden overgelegd

• De houdbaarheid van 1 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

PENNCOZEB DG

• Rapporten met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De rapporten met betrekking tot de versnelde duurtest en de 2 jaarshoudbaarheidsstudie.

• Studie naar het attritiegedrag volgens CIPAC MT 178

PENNFLUID

• Gegevens/studies met betrekking tot het explosiegevaar, oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: natte zeefanalyse en oppervlaktespanning van het middel.

TURBAT

• Gegevens/studies met betrekking tot oxiderende eigenschappen, brandbaarheid en zelfontvlambaarheid.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootteverdeling, bulkdichtheid

VONDOCARB

• Rapporten met betrekking tot het explosiegevaar en de oxiderende eigenschappen.

• De volgende fysisch-chemische eigenschappen: deeltjesgrootte verdeling, bulkdichtheid, zweefvermogen voor de werkzame stoffen en het ETU gehalte in het middel.

• De houdbaarheid van 2 jaar dient te worden bevestigd door middel van een studie: de stabiliteit/houdbaarheid voor de chemische en de fysische eigenschappen dient

• tenminste vastgesteld volgens CIPAC en bij voorkeur tevens volgens GIFAP 17.

Humane toxicologie

ETU

In het kader van de EU-beoordeling wordt gevraagd om de volgende studies:

• Een acuut dermale toxiciteitstest volgens EU-richtlijn 402.

• Een acuut inhalatoire toxiciteitstest volgens OECD-richtlijn 403.

• Een huidirritatietest volgens OECD-richtlijn 404.

• Een oogirritatiestudie volgens OECD-richtlijn 405.

Residuen

Residuproeven volgens GAP:

• 8 proeven met maneb in appel

• 8 proeven met maneb in rode, witte en zwarte bessen

• 4 proeven met maneb of mancozeb in uien

• 8 proeven met maneb in tomaat

• 4 proeven met maneb of mancozeb in asperge

• 8 proeven met maneb in bonen (bruine, witte en zwarte)

• 7 of 8 proeven met maneb of mancozeb in tarwe

Volgens de Nederlandse vereisten is monsterstabiliteit in dierlijke produkten van mancozeb, maneb en ETU vereist.

Milieuchemie- en toxicologie

1. Er dient een schudproef of een kolomproef met de metaboliet EBIS en EU met tenminste 3 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l te worden geleverd.

2. Screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP.

3. Er dient een fish full life cycle test en een verlengde test met het amfibie Xenopus laevis uitgevoerd met mancozeb te worden geleverd om de hormoonverstorende effecten van mancozeb te onderzoeken.

Besluit genomen in Collegevergadering 110 d.d. 13 juni 2001:

Het College heeft het voornemen de toelatingen van de middelen op basis van mancozeb te beëindigen per 1 december 2001 (=huidige einddatum mancozeb), gelet op het feit dat

1. voor alle toepassingen als gewasbehandelingen geldt dat de norm voor aquatische organismen zoals opgenomen in het Bmb wordt overschreden. Alle vliegtuigtoepassingen voldoen niet aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek (waarin alleen alg en Daphnia zijn meegenomen). Voor de teelten appels en peren (alleen PENNFLUID, toepassing na 1 mei), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.) geldt dat wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. Dit higher tier onderzoek dient nog wel ondersteund te worden door aanvullende gegevens (screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP). Voor de overige teelten geldt dat niet wordt voldaan aan de norm zoals vastgesteld in higher tier onderzoek. In het geleverde higher tier onderzoek zijn echter geen vissen meegenomen. In 1996 is voor mancozeb de vraag naar uitvoering van (semi)-veldonderzoek met betrekking tot de effecten van het bestrijdingsmiddel op aquatische ecosystemen voor de meest kritische toepassing, met speciale aandacht voor de effecten op algen/kreeftachtigen/vissen reeds gesteld.

5. Voor de metabolieten EBIS en EU het risico voor uitspoeling niet ingeschat kan worden omdat betrouwbare adsorptiegegevens ontbreken. Derhalve wordt vooralsnog niet voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb. Er ontbreken gegevens m.b.t. de adsorptie van EBIS en EU aan de bodem. Deze zijn reeds in 1996 gevraagd.

N.a.v. C114 d.d. 10 oktober 2001 is het volgende besproken:

In onderhavig Collegestuk worden achtereenvolgens de volgende reacties van aanvragers behandeld:

1. Cerexagri BV, brief 29 augustus 2001 van AKD Prinsen Van Wijmen;

2. Aanvullende gegevens Cerexagri, brief 21 september 2001;

3. DOW AgroSciences DAS, brief 29 augustus 2001 van AKD Prinsen Van Wijmen;

4. Aanvullende gegevens DOW AgroSciences; brief 17 september 2001;

5. Aanvullende gegevens Dupont, brief 17 september 2001.

Verder hebben de overige firma’s een ‘Letter of Access’ gestuurd.

Beoordeling van de reactie van de toelatinghouders

1. Per brief van 29 augustus 2001 reageert AKD Prinsen Van Wijmen in naam van Cerexagri BV op het voornemen van 5 juli tot beëindiging van de toelating per
1 december 2001.

De toelatinghouder brengt tegen het voornemen de volgende bezwaren in.

Redenen voor voornemen tot beëindiging

Ad 1 Toxiciteit waterorganismen

Ad a. Vliegtuigtoepassingen

Standpunt appellant:

p. 4. De toelatinghouder heeft begrepen dat voor vliegtuigtoepassingen nieuwe gunstigere meetgegevens beschikbaar zijn gekomen. Dit betekent dat het CTB haar oordeel m.b.t. deze vorm van toepassing met inachtneming van deze gegevens zal moeten heroverwegen.

Reactie CTB:

Vliegtuigtoepassingen gelden voor de toepassing in de teelt van zaaiuien, aardappelen, tarwe en bieten. Het is niet zo dat er betrouwbare gunstigere meetgegevens voor vliegtuigtoepassingen beschikbaar zijn. De studie waar de toelatinghouder wellicht op doelt wijkt op cruciale punten af van de gangbare praktijk. Conform het Lozingenbesluit geldt voor vleigtuigtoepassingen een spuitvrije zone van 14 meter. Bij de beoordeling is zowel gerekend met 100% drift als het driftpercentage van 5% bij in acht neming van een bufferzone van 14 m. conform het Lozingenbesluit. Waneer met een percentage van 5% wordt gerekend wordt overschrijding van de norm van 32 µg/L (EAC volgend uit de mesocosmstudie) vastgesteld. Ook op basis van deze nieuwe driftgegevens is geconstateerd dat onderhavige vliegtuigtoepassingen niet voldoen aan de norm zoals gesteld in higher tier onderzoek en beëindigd dienen te worden. Er dient opgemerkt te worden dat gelet op de gedoogsituatie ten aanzien van 14 m spuitvrije zone het driftpercentage in de praktijk hoger zal zijn dan waar het CTB thans in haar beoordeling van uit gaat.

Ad b. Veldonderzoek aquatische ecosystemen

Standpunt appellant:

p.5/6. Het onderzoek met betrekking tot de effecten op plankton heeft de toelatinghouder uitgevoerd en ingediend. De toelatinghouder heeft er in een overleg met het CTB en op goede gronden voor gekozen om niet rechtstreeks de effecten op algen/kreeftachtigen en vissen mee te nemen. Het CTB heeft zich daarmee uitdrukkelijk akkoord verklaard en de toelatinghouder is dan ook van mening dat zij binnen het kader van een vigerende toelating in de gelegenheid moet worden gesteld om zo nodig aanvullend onderzoek met betrekking tot de effecten op vissen uit te voeren.

Reactie CTB:

De aanvrager merkt terecht op dat het CTB eerder zelf toestemming heeft gegeven om de mesocosmstudie te beperken tot fyto- en zoöplankton. Het feit dat er nog geen adequate risicobeoordeling is uitgevoerd voor vissen komt derhalve te vervallen als grond voor beëindiging van toepassing (niet zijnde vliegtuigtoepassingen) in de teelten van appels en peren (alleen Pennfluid, toepassing na 1 mei), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.). Voor deze toepassingen dient de tijd gegeven te worden voor het leveren van aanvullende gegevens m.b.t. effecten op invertebraten en vissen.

Voor de toepassingen in overige teelten te weten appels en peren (anders dan Pennfluid), zaaiuien (vliegtuigtoepassing), aardappelen (vliegtuigtoepassing), tarwe (vliegtuigtoepassing), bieten (vliegtuigtoepassing), populier en windscherm populier geldt dat niet wordt voldaan aan de norm zoals gesteld in de higher tier. Voor deze toepassingen blijft het voornemen tot beëindiging gehandhaafd.

Standpunt appellant:

Inmiddels is gebleken dat bij de beoordeling van Acrobat naar aanleiding van dezelfde studie is opgemerkt dat het feit dat de studie zich heeft beperkt tot phyto- en zoöplankton en diptera, geen probleem hoeft te zijn. Vissen, zo wordt opgemerkt zijn niet meegenomen maar blijken in toxiciteitsstudies ook ongevoeliger dan kreeftachtigen en algen.

Reactie CTB:

De beoordeling van Acrobat inzake mancozeb was gebaseerd op RIVM adviesrapport uit 1990 en de Versnelde Herbeoordeling van mancozeb uit 1996. Uit gegevens zoals vermeld in deze rapportages blijkt dat voor de acute toxiciteit geldt dat kreeftachtigen en algen gevoeliger zijn dan vissen. Chronische toxiciteitsgegevens waren niet beschikbaar.

De recente beoordeling van middelen op basis van mancozeb is gebaseerd op de Europese Draft Monograph. Uit de nu beschikbare gegevens volgt dat de gevoeligheid voor acute toxiciteit toeneemt in de volgende volgorde: kreeftachtigen - vissen - algen. De gevoeligheid voor chronische toxiciteit neemt toe in de volgende volgorde: kreeftachtigen - vissen.

Derhalve moest op grond van de nu beschikbare gegevens een andere conclusie getrokken worden dan bij de beoordeling van Acrobat.

ad C. Norm toxiciteit waterorganismen

Standpunt appellant:

De conclusie bij de boordeling van Acrobat luidt (op grond van het voorgaande) dat wordt voldaan aan de norm voor toxiciteit voor waterorganismen.

Reactie CTB

Ja, echter de nu beschikbare gegevens leiden tot een andere conclusie (zie hierboven). Bovendien is reeds bij de beoordeling van Acrobat aangegeven dat een aanvullende screening van additionele soorten volgens HARAP noodzakelijk is.

ad D. Screening

Standpunt appellant:

De toelatinghouder gaat ervan uit dat het bevestigen van de constatering van het CTB door een screening van additionele species macrocrustacaea en niet-arthropoden in elk geval geen voorwaarde zijn voor het verlengen van een toelating. Zo nodig zou ook met betrekking tot dit aspect een procedurele verlenging moeten worden verleend. Door de letter of acces tot het dossier Rohm en Haas is deze vraag inmiddels afdoende beantwoord.

Reactie CTB:

De screening van additionele species macrocrustacaea en niet-arthropoden dient ter ondersteuning van de gevonden EAC-waarde uit semi-veldonderzoek. Daar de toelatinghouder terecht heeft opgemerkt dat het CTB zelf heeft opgemerkt dat het onderzoek zich kon beperken tot fyto- en zoöplankton, kan deze eis niet gesteld worden als voorwaarde voor onderhavige verlengingsaanvragen maar voor een volgende beoordeling. Overigens dient opgemerkt te worden dat deze gegevens tevens in EU-kader worden gevraagd.

Aanvullende vragen:

Standpunt appellant

De appellant geeft aan dat er tijd gegeven zou moeten worden om de ontbrekende gegevens te leveren.

Reactie CTB:

Voor de toepassingen onder ad B waarbij het voornemen tot beëindiging wordt herzien dient tijd gegeven te worden de ontbrekende gegevens te leveren.

2. Aanvullende gegevens geleverd door Cerexagri per brief van 21 september 2001.

1) Betrouwbare adsorptiegegevens EBIS en EU ontbreken.

Voor de registratie van mancozeb in Nederland zijn berekeningen geleverd van Koc-waarden voor de metabolieten EU en EBIS op basis van gegevens uit een adsorptie/desorptie studie met gelabeld mancozeb (Yeh, 1986).In de beoordeling van de toelating van Acrobat zijn deze Koc-waarden geaccepteerd als voorlopige waarden. Het betrof echter berekeningen die op dat moment nog niet waren geëvalueerd. In de evaluatie door het RIVM die nadien heeft plaatsgevonden worden deze waarden onbetrouwbaar geacht en niet bruikbaar voor de risicoevaluatie. Adsorptieconstanten zijn berekend op basis van de hoeveelheden EBIS en EU in de evenwichtsoplossing aan het einde van de adsorptiestap en de hoeveelheden die na de desorptiestap uit de bodem zijn geëxtraheerd. Deze procedure is niet correct. De hoeveelheid in het bodemextract na de desorptiestap is niet representatief voor de geadsorbeerde hoeveelheid na de adsorptiestap. Echter dit is niet eerder dan in C-110.3.8 aan de aanvrager doorgegeven. De aanvrager heeft geen mogelijkheid gehad om nieuwe studies te leveren. Het feit dat er nu geen betrouwbare adsorptiegegevens blijken te zijn kan derhalve geen reden voor beëindiging zijn.

De aanvrager dient de tijd te krijgen om betrouwbare adsoptiegegevens te leveren. De aanvrager geeft aan om zowel voor EBIS als voor EU studies uit te voeren teneinde experimentele Koc waarden te bepalen. De door de aanvrager bijgevoegde protocollen beschrijven een standaard adsorptie-desorptie schudproef volgens OECD 106 en zijn daarmee acceptabel.

2) Overschrijding van de norm voor waterorganismen

De firma geeft een overzicht van de correspondentie tussen Cerexagri en CTB in afgelopen jaren. Per brief is in het verleden aangegeven dat de higher tier studie zich voornamelijk moet richten op phyto- en zooplankton. Hierboven is reeds aangegeven dat op basis van de destijds beschikbare gegevens geconcludeerd kon worden dat mancozeb minder toxisch is voor vissen dan voor algen en kreeftachtigen. Op basis van de nu beschikbare gegevens blijkt dat de gevoeligheid van vissen in dezelfde orde grootte ligt. De firma geeft terecht aan dat de door het CTB is ingestemd met het protocol (zonder vissen) en dat de vraag naar een higher tier studie met vissen dus geen reden kan zijn voor beëindiging. De firma dient de tijd te krijgen om deze aanvullende gegevens te leveren.

Verder geeft de firma aan dat zij de toepassing in de teelt van zaadbieten (die de norm zoals gesteld in higher tier onderzoek overschrijdt) niet langer ondersteunen. Indien het CTB zich niet kan verenigen met het standpunt wenst de firma driftreducerende maatregelen te nemen. Zoals uit tabel M.7 C-110.3.8 wordt voor appels/peer, populier en de vliegtuigtoepassingen de norm uit adequaat vervolgonderzoek (32 µg/L overschreden). Voor deze toepassingen wenst de aanvrager driftreducerende maatregelen op te nemen (zie onder DOW AgroSciences (4)). Dan is na 1 mei toepassing in appels/peer mogelijk. Voor deze toepassing geldt nog steeds dat aanvullend onderzoek (higher tier) voor vissen geleverd dient te worden. Hier dient de aanvrager tijd voor te krijgen.

Voor de toepassing in populier stelt de aanvrager voor de toepassing te beperken tot toepassing op percelen die niet grenzen aan watergangen.

Als gevolg van deze restrictie is blootstelling van waterorganismen bij toepassingen in populieren uitgesloten en is een risicobeoordeling thans niet meer relevant. Hierbij moet worden opgemerkt dat de restrictie ‘uitsluitend toegestaan op percelen die niet grenzen aan watergangen’ alleen kan worden gehonoreerd omdat de overschrijding gering is.

De generieke criteria voor restrictie 'percelen die niet grenzen aan watergangen' zijn als volgt:

- overschrijdingsfactor > 100: restrictiezin kan niet gehonoreerd worden

- uit overleg met IMAG is gebleken dat betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden tot een driftpercentage van 0,05%. Dit houdt concreet in dat toepassingen met een driftpercentage van 1% en een overschrijdingsfactor > 20 niet in aanmerking kunnen komen voor de restrictie zin.

Dit betekent het volgende:

- voor algen/kreeftachtigen kan deze zin nu gehonoreerd worden omdat de overschrijdingsfactor higher tier norm gering is.

- voor vissen is de overschrijdingsfactor voor de eerste trap te groot. Er moet derhalve voor boomkwekerijgewassen ook higher-tier onderzoek geleverd worden. Bij een volgende beoordeling zal dus op basis van het geleverde higher tier onderzoek gekeken moeten worden of deze zin nog langer aanvaardbaar is.

3. Per brief van 29 augustus 2001 reageert AKD Prinsen Van Wijmen in naam van DOW Agrosciences SAS (rechtsopvolger van Rohm and Haas France S.A) op het voornemen van 5 juli tot beëindiging van de toelating per 1 december 2001.

De toelatinghouder brengt tegen het voornemen de volgende bezwaren in.

Redenen voor voornemen tot beëindiging

Ad 2 Metabolieten EU en EBIS

Zie onder Cerexagri.

Ad 1 Higher tier onderzoek

Ad. A Vliegtuigtoepassingen

Ad. B Veldonderzoek aquatische ecosystemen

Ad. C Norm toxiciteit waterorganismen

Ad D. Screening

Zie onder Cerexagri.

Aanvullende vragen

Zie onder Cerexagri.

4. Aanvullende gegevens geleverd door Dow AgroSciences per brief van
17 september 2001

1. Aquatoxicity

1.1 Fish not present in the higher tier study

• Rohm and Haas/Dow AgroSciences microcosm

Reaction CTB:

It is correct that the CTB has agreed with the protocol for the microcosm study in the past (1997).

The indoor microcosm study was conducted to evaluate the effects of mancozeb in shallow freshwater lentic ecosystems. The study covered rooted mycrophytes and also macrocrustaceans (isopods and amphipods) and microcrustaceans but not fish. The notifier says correctly that the operating conditions has been discussed and agreed on with CTB experts (see above). So this fact is no reason anymore to conclude that not all the questions are fulfilled.

Cerexagri (mesocosm)

Reaction CTB:

It is correct that the CTB has agreed with the protocol for the microcosm study in the past (1997).

The mesocosm study was conducted to evaluate the effects of mancozeb in outdoor mesocosm study. The study covered no fish. The notifier says correctly that the operating conditions has been discussed and agreed on with CTB experts (see above). So this fact is no reason anymore to conclude not all the questions are fulfilled.

The study is recently evaluated by a Dutch institute (Alterra). From this evaluation it is concluded that the EAC (Ecotoxicological Environmental Concentration) is 32 µg/L. Because there is to little information on macro invertebrates additional studies are considered necessary. This information is used for the risk assessment.

Rohm and Haas/Dow AgroSciences Microcosm study not reliable

Reaction CTB:

The study is recently evaluated by a Dutch institute (Alterra). From this evaluation it is concluded that the study is performed at pH 5.5 - 7 which is not relevant for a ditch in a agricultural surrounding. Furthermore no NOECcommunity could be derived because there were still long term effects seen at the lowest test concentration (see attachment).

Additional information

Reaction CTB:

The notifier has performed new studies conducted in 2000 according to the commitment made at European level. The notifier can submit these studies when data protection is guaranteed.

1.2 TOXSWA - Dutch risk assessment

TOXSWA Parameters - DT50 of mancozeb

Reaction CTB

As stated in the letter of July 5th there is no standard method to determinate the DT50 values in water and sediment of a water/sediment system. Therefore the DT50 system is used as input parameter for DT50water. DT50 sediment is set on 10000. This method is the same as the method used in an older model SLOOTBOX. This is the standard way to calculate the PEC surface water.

The notifier thinks that the DT50 water and sediment has to be set on 0.15 days. This is supported by a Simusolv calculation. However Simusolv is not adequate to derive these data for sediment.

To calculate the DT50 water and DT50 sediment separately inverse modeling with TOXSWA might be used. However this can only be done when the water/sediment study meets additional requirements. When the notifier is interested in such a higher tier assessment it might be an option to perform inverse modelling with TOXSWA.

Aquatoxicity risk assessment in regards to higher tier study

Reaction CTB:

Strategic crops DowAgro: potato, flower bulbs, onions/shallots, asparagus and apple/pear. The information on fish is no longer an argument to finish the use of mancozeb. The notifier should have time to submit additional information on fish and additional invertebrates according to HARAP. However for application by plane, poplars and apple/pear the EAC of 32 µg/L (crustacea/algae) is exceeded. Therefor these applications has to be ended when no emission reductions are been taken to lower the PIEC below the EAC.

The risk assessment below is based on proposals of the notifier DOW AgroSciences. Dow proposes a few drift reduction measurements and lowering of the dose. Dow stresses that before final decision making on these label amendments are made they would like to have an answer regarding their arguments on the higher tier testing on fish and the parameter to take into account for TOXSWA modelling.

Conclusion CTB (see above)

* higher tier testing on fish: time should be given to perform tests on fish.

* TOXSWA: not possible to change the input parameter on DT50 water and sediment according to the available information.

Strategic crops

POTATO

Proposed GAP: 1.7 kg a.i./ha, 12 sprays, 7 days interval.

Drift: appendix 5 (IMAG rapport)

Without emission reduction the PIEC is below the EAC of 32 µg/L (crustacea/algae).

The PNEC for fish is exceeded with a factor 7 - 18 with a drift of 1% (table M.7 C-110.3.8). Therefore an adapted risk evaluation is made with the proposal for the highest emission reduction is made: 0.05% and 0.18%

1. Drift: 0.05%; spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004, air assistance: full, crop-free bufferzone [m]: 1.0. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

2. Drift: 0.18%. spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004 air risistance: no, crop-free bufferzone [m]: 1.5. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

The table below shows that with use of conservative first tier norms there is a safe use possible with drift reduction measures according to option 1.

Crop

PIEC/EAC

PIEC/(0,01*LC50fish)

PIEC28 (0,1*NOECvis)

voorjaar

potatoes (0.05%)

0.01

0.5

0.42


potatoes (0.18%)

0.036

1.8

1.5


ONIONS/SHALLOTS

Proposed GAP: 2.4 kg a.i./ha, 4 sprays.

Drift: appendix 5 (IMAG rapport)

Without emission reduction the PIEC is below the EAC of 32 µg/L (crustacae/algae). The PNEC for fish is exceeded with a factor 8 - 14 with a drift of 1%(table M.7 C-110.3.8). Therefore an adapted risk evaluation is made with the proposal for the highest emission reduction is made: 0.05% and 0.18%.

1. Drift: 0.05%; spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004, air assistance: full, crop-free bufferzone [m]: 1.0. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

2. Drift: 0.18%. spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004 air assistance: no, crop-free bufferzone [m]: 1.5. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

The table below shows that with use of conservative first tier norms there is a safe use possible with drift reduction measures according to option 1.

Crop

PIEC/EAC

PIEC/(0,01*LC50fish)

PIEC28 (0,1*NOECvis)

voorjaar

potatoes (0.05%)

0.02

0.66

0.58


potatoes (0.18%)

0.07

2.4

2.1


FLOWER BULBS

Proposed GAP: 2 kg a.i./ha, 8 sprays, int. 7 days

Drift: tunnel sprayer?

Without emission reduction the PIEC is below the EAC of 32 µg/L (crustacae/algae). The PNEC for fish is exceeded with a factor 1.9 - 16 with a drift of 1% (table M.7 C-110.3.8). Therefore an adapted risk evaluation is made with the proposal for the highest emission reduction is made: 0.05% and 0.18% according to the IMAG report (appendix 5).

1. Drift: 0.05%; spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004, air assistance: full, crop-free bufferzone [m]: 1.0. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

2. Drift: 0.18%. spray quality: very coarse, nozzle type: XLTD04-110/ID12004 air assistance: no, crop-free bufferzone [m]: 1.5. (according to IMAG report, appendix 5, Emission reduction is based on Water pollution act).

The table below shows that with use of conservative first tier norms there is a safe use possible with drift reduction measures according to option 1.

Crop

PIEC/EAC

PIEC/(0,01*LC50fish)

PIEC28 (0,1*NOECvis)

voorjaar

potatoes (0.05%)

0.017

0.55

0.48


potatoes (0.18%)

0.058

2

1.75







APPLE/PEAR

Proposed GAP: 2 sprays after May 1st, 1.6 kg ai/ha, buffer zone of 20 meters.

Without emission reduction for apples and pears the trigger (EAC 32 µg/L) is exceeded. Furthermore the PNEC for fish is exceeded with a factor 32 - 224 with a drift of 7 - 17% (table M.7 C-110.3.8).

A buffer zone of 20 m is not realistic in the Netherlands. An adapted risk evaluation is made without taking into account the proposal for a bufferzone of 20 m.

In C-110.3.8 a risk assessment for Pennfluid was made with realistic drift reduction measures.

Citaat C-110.3.8: ….volgende driftreducerende maatregelen opgenomen:

In de buitenste bomenrij van boomgaarden is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan:

indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten, of

of de toepassing is uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit en een teeltvrije zone van 1,5 meter wordt aangehouden (cf. Lozingenbesluit).

Volgens deze driftreducerende maatregel bedraagt het driftpercentage 5,1% voor 1 mei (kaal) en 0,7% na 1 mei (in blad).

In onderstaande tabel is de beoordeling voor waterorganismen uitgevoerd rekening houdend met driftreducerende maatregelen.

Toepassing

PIEC/

EAC32µg/L

PIEC/

(0,01*LC50)

PEC28/

(0,1*NOEC)


(alg/kreeft)

vis

vis




voorjaar

najaar

appels/perena

0,975-1,86

35,4-67,2

23,7-60

n.v.t.

appels/perenb

0,13-0,25

4,8-9,2

3,2-8,2

n.v.t.

a 5,1% voor 1 mei (kaal) en b 0,7% na 1 mei (in blad); Uit Staatscourant 153: Wijziging Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen

Toepassing

PIEC/

EAC32µg/L

PIEC/

(0,01*LC50)

PEC28/

(0,1*NOEC)


(alg/kreeft)

vis

vis




voorjaar

najaar

appels/perena

0,48-0,91

17,4-23,9

11,6-29,4

n.v.t.

appels/perenb

0,19-0,36

6,9-13,1

4,6-11,7

n.v.t.

a toepassing d.m.v. een tunnelspuit voor 1 mei 2,5% en b toepassing d.m.v. een tunnelspuit na
1 mei 1% (incl. 1,5 meter bufferzone)

Geconcludeerd kan worden dat met opname van de volgende driftreducerende maatregelen toepassing van middelen op basis van mancozeb in de teelt van appels en peren voldoet.

In de buitenste bomenrij van boomgaarden is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten. Voor 1 mei is de toepassing uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit.

Voor deze toepassing geldt nog steeds dat aanvullend onderzoek (higher tier) voor vissen geleverd dient te worden. Hier dient de aanvrager tijd voor te krijgen.

OTHER ASPECTS

DOW Agro Sciences writes that label amendments with drop of other crops or restrictions might be proposed. Additional dossier will be send to CTB in the coming weeks.

Macrocrustacean testing: tests with 4 species will be submitted

Full fish life cycle and test on Xenopus: Intention to conduct studies with ETU instead of mancozeb. These issues will be discussed during ECCO rounds.

2 Environmental fate

Ad 1 Metabolieten EU en EBIS

Standpunt appellant:

De toelatinghouder is van oordeel dat alle vragen m.b.t. de metabolieten EU en EBIS zijn beantwoord en door het CTB geaccepteerd. Er wordt verwezen naar het rapport van Hanauer dat bij de verlengingsaanvraag is geleverd.

Op grond van de snelle afbraak van EBIS en EU (DT50 resp. 0,87-3,36 dagen en
2-15 dagen) en het niet aantreffen van beide metabolieten in de aged leaching studie wordt verondersteld dat het risico van uitspoeling gering is. Daarnaast wordt verwezen naar de beschikking van het besluit tot de toelating van Acrobat, waarin aangegeven zou worden dat de Koc-waarde voor mancozeb wordt geaccepteerd. Hier zal bedoeld worden dat de Koc-waarden voor EU en EBIS worden geaccepteerd. ATH geeft aan zowel voor EBIS als voor EU studies uit te voeren teneinde experimentele Koc waarden te bepalen.

Reactie CTB:

Allereerst wordt ingegaan op het rapport van Hanauer. In het rapport van Hanauer worden geen Koc waarden gegeven voor EU en EBIS. De argumentatie dat op grond van de snelle afbraak en het niet aantreffen van beide metabolieten in het eluaat bij de aged leaching studie het risico van uitspoeling gering verondersteld kan worden is niet valide. ETU is in Nederland veelvuldig in het grondwater aangetroffen, terwijl ook deze metaboliet een korte halfwaardetijd (DT50 <2d) heeft en niet is aangetroffen in 2 aged leaching studies.

Zie verder onder 2. Aanvullende gegevens geleverd door Cerexagri per brief van
21 september 2001, onder 1).

5. Aanvullende gegevens geleverd door Dupont per brief van 17 september 2001.

Middel: Curzate M

Per brief van 17 september 2001 geeft Dupont aan driftreducerende maatregelen op het etiket te willen opnemen. Dupont levert 2 IMAG rapporten en een eigen risicobeoordeling.

Hierboven is voor aardappelen al een berekening uitgevoerd voor waterorganismen rekening houdend met driftreducerende maatregelen op basis van de IMAG-rapporten.

Hieruit blijkt dat er ook op basis van conservatieve normen (eerste trap) voor vissen en de EAC voor kreeftachtigen/algen uit semi-veldonderzoek, een gebruik in de teelt van aardappelen mogelijk is waarbij wordt voldaan aan de norm voor waterorganismen.

Uit de rapporten blijkt ook dat een teeltvrije bufferzone van 1.5 m zonder luchtondersteuning niet voldoende is om 90% reductie te bewerkstelligen maar dat een teeltvrije bufferzone van 4.3 m nodig is.

Dupont geeft aan nog de mogelijkheid te willen krijgen om een adequate beoordeling te leveren. Zoals hierboven aangegeven dient de firma tijd te krijgen om gegevens m.b.t. vissen en aanvullende gegevens m.b.t. macro-invertebraten te overleggen.

• IMAG report V2000-57 Spray drift from standard an air-assisted field sprayers in potatoes in the Netherlands for use in refined ecotoxicological risk assessment of potatoe blight fungicide DPX-KP481 50 WG

• IMAG report V2001-87 Spray drift and crop-free bufferzones when applying plant protection products in potatoes in the Netherlands.

Conclusie

De conclusie van C-110.3.8 dient op basis van bovenstaande als volgt te worden aangepast.

De wijzigingen ten opzichte van de conclusie in C-110.3.8 zijn cursief weergegeven.

Toelaatbaar met betrekking tot de volgende vereisten

1. de werkzame stof mancozeb en de metabolieten ETU, EBIS en EU voldoen aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb).

2. voor de toepassing van mancozeb in de teelt van appels en peren (met opname van de volgende restrictie: In de buitenste bomenrij van boomgaarden is toepassing van het middel langs watergangen uitsluitend toegestaan indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten. Voor 1 mei is de toepassing uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit.), uien, asperges, aardappelen, tarwe, bieten, bloembollen, bloemisterijgewassen (v.g. en o.g.), chrysanten (v.g. en o.g.) en populieren (met opname van de restrictie: toepassing is uitsluitend toegestaan op percelen die niet grenzen aan watergangen) geldt dat wordt voldaan aan de norm voor algen en kreeftachtigen zoals vastgesteld in higher tier onderzoek.

Dit higher tier onderzoek dient nog wel ondersteund te worden door aanvullende gegevens (screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP).

3. voor de werkzame stof mancozeb geldt dat wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb.

4. voor de metaboliet ETU geldt dat wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb voor zover het de toepassing in appels, peren, haver, tarwe (m.u.v. zaadbehandeling), rogge (m.u.v. zaadbehandeling), bieten, populier (incl. windschermen).

5. Blootstelling van het oppervlaktewater bij pootgoedbehandelingen en zaadbehandelingen wordt gering geacht. Derhalve wordt voor deze toepassingen voldaan aan de norm voor aquatische organismen zoals vastgesteld in het Bmb.

6. De werkzame stof mancozeb en de metabolieten ETU en EU voldoen aan de norm voor bioconcentratie zoals opgenomen in het Bmb.

7. Voor pootgoedbehandelingen en toepassingen onder glas wordt het risico voor vogels door het eten van gecontamineerd voedsel en het drinken van gecontamineerd oppervlaktewater gering geacht. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Voor alle gewasbehandelingen geldt dat wordt voldaan aan de acute norm voor vogels zoals opgenomen in de UB.

8. Alle toepassingen voldoen aan de norm voor bijen zoals opgenomen in de UB.

9. Alle toepassingen voldoen aan de acute en chronische norm voor regenwormen zoals opgenomen in de UB.

10. Alle toepassingen voldoen aan de acute en chronische norm voor bodemmicro-organismen zoals opgenomen in de UB.

Redenen voor het voornemen tot beëindiging

Alle vliegtuigtoepassingen voldoen niet aan de norm voor algen en kreeftachtigen zoals vastgesteld in higher tier onderzoek en dienen beëindigd te worden.

Te beantwoorden vragen ten behoeve van de afronding van de besluitvorming op de voorliggende aanvraag

1. Mancozeb bevat mangaan en zink. Omdat dit anorganische stoffen zijn, en hiermee per definitie persistent voldoen mangaan en zink niet aan de norm voor persistentie zoals opgenomen in het Bmb. Derhalve dient voor de stoffen mangaan en zink aangetoond te worden:

i. dat de toepassing van het bestrijdingsmiddel niet leidt tot een onaanvaardbare accumulatie van mangaan en zink, dan wel op de lange termijn geen gevolgen heeft voor de diversiteit en rijkdom van andere soorten dan de doelsoorten én

ii. de som van de concentratie van mangaan en zink, niet zodanig is dat 2 jaar na het tijdstip waarop het bestrijdingsmiddel voor het laatst is gebruikt in de bovenste
20 cm van de bodem op de plaats waar het bestrijdingsmiddel is gebruikt het MTR voor bodemorganismen en organismen die afhankelijk zijn van deze bodemorganismen wordt overschreden.

Voor zink is reeds een MTR beschikbaar. Voor het afleiden van een MTR van mangaan voor bodemorganismen dient het volgende geleverd te worden:

a) een groeitoets met planten volgens OECD 208, waarbij tenminste één voor de aangevraagde toepassingen relevante plantensoort in beschouwing worden genomen; en

b) een reproductietoets met insecten, waarbij tenminste het organisme Folsomia candida (volgens ISO draft ISO/DIS 11267), beschouwing wordt genomen; en

c) een toets met (bodem)schimmels, waarbij tenminste één genus in beschouwing wordt genomen.

Omdat het een fungicide betreft is eveneens een test met een genus uit een andere orde vereist. Ondanks dat er geen standaard protocol voor schimmels bestaat, is het wel mogelijk toxiciteitstoetsen uit te voeren met schimmels.

2. Voor alle toepassingen als gewasbehandeling geldt dat de norm voor vissen, zoals gesteld in de eerste trap van de beoordeling, zoals opgenomen in het Bmb wordt overschreden. Derhalve dient door middel van een adequate risicobeoordeling aangetoond te worden dat onder veldomstandigheden geen sprake is van onaanvaardbare effecten. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld nader onderzoek volgens richtlijnen zoals opgenomen in het HARAP-document en/of het opnemen van driftreducerende maatregelen op het WG/GA.

3. Voor de voorjaarstoepassingen geldt voor ETU dat de norm voor uitspoeling zoals opgenomen in het Bmb in de teelt van bloemisterijgewassen (o.g.) (dosering > 2,3 kg/ha wordt overschreden. Derhalve dient lysimeteronderzoek naar de uitspoeling van de metaboliet ETU te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

4. Voor alle najaarstoepassingen geldt voor ETU dat de norm voor uitspoeling wordt overschreden. Dit betreft toepassingen in de teelt van uien en sjalotten (v.g.), asperges (v.g.), tarwe/rogge (v.g.; zaadbehandeling), zaadbieten (v.g.), bloemisterijgewassen (o.g. en v.g.) en chrysanten (o.g. en v.g.). . De geschatte concentraties liggen in de range van 0,001 - 10 µg/L. Derhalve dient voor de normoverschrijdende toepassingen lysimeteronderzoek te worden geleverd volgens 7.1.3.3a van het aanvraagformulier.

5. Voor de toepassing in de teelt van aardappelen en bloembollen is reeds monitoringsonderzoek beschikbaar. Op basis van monitoringsonderzoek is voor ETU geconcludeerd dat de norm voor uitspoeling in de teelt van aardappelen en bloembollen wordt overschreden. Derhalve zijn alle toepassingen in aardappelen en bloembollen vanwege uitspoeling van de metaboliet ETU niet toelaatbaar, tenzij de aanvrager aantoont dat bij een transporttijd van 4 jaar in de verzadigde fase van het grondwater op een diepte van
10 meter onder het maaiveld aan de normen voor uitspoeling naar het grondwater wordt voldaan als gevolg van

i. hydrolyse van het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, of,

ii. een ander dan het onder i. bedoelde afbraakproces, dat plaatsvindt in de verzadigde fase beneden de grondwaterspiegel.

6. voor de metabolieten EU en EBIS geldt dat er geen schatting gemaakt kan worden voor uitspoeling omdat na evaluatie blijkt dat betrouwbare adsorptiegegevens ontbreken. Er dient een schudproef of een kolomproef met de metabolieten EBIS en EU met tenminste
4 grondsoorten ter bepaling van de Ks/l volgens A.7.1.2a resp. A.7.1.3.1a van het aanvraagformulier. Indien de pKa-waarde van de werkzame stof ligt tussen 2 en 6 dienen sorptiegegevens geleverd te worden in tenminste 4 grondsoorten met pH 7 - 8 (OECD-richtlijn 106).

5. Voor alle toepassingen als gewasbehandelingen geldt dat niet wordt voldaan aan de chronische norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB. Derhalve dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

6. Voor alle toepassingen als zaadbehandelingen geldt dat niet wordt voldaan aan de norm voor vogels en zoogdieren zoals opgenomen in de UB.

Derhalve dient door middel van een adequate risico-evaluatie duidelijk te worden aangetoond dat zich onder veldomstandigheden geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voordoen na toepassing van het gewasbeschermingsmiddel volgens de voorgestelde gebruiksaanwijzing.

7. Voor alle toepassingen geldt dat vooralsnog niet wordt voldaan aan de norm voor niet-doelwit arthropoden zoals opgenomen in de UB. Er is aanvullende informatie vereist m.b.t. de toxiciteit van mancozeb voor T.pyri en T. cacoeciae. Voor T.pyri en T. cacoeciae zijn (semi-)field studies noodzakelijk uit te voeren met de maximaal voorgeschreven velddosering en frequentie.

B. Te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag

Humane toxicologie

ETU

In het kader van de EU-beoordeling wordt gevraagd om de volgende studies:

• Een acuut dermale toxiciteitstest volgens EU-richtlijn 402.

• Een acuut inhalatoire toxiciteitstest volgens OECD-richtlijn 403.

• Een huidirritatietest volgens OECD-richtlijn 404.

• Een oogirritatiestudie volgens OECD-richtlijn 405.

Residuen

Residuproeven volgens GAP:

• 4 proeven met maneb of mancozeb in uien, uitgevoerd volgens de meest kritische GAP

• 4 proeven met maneb of mancozeb in asperge, uitgevoerd volgens de meest kritische GAP

• 8 proeven met mancozeb in tarwe

• monsterstabiliteit in dierlijke produkten van mancozeb en maneb

Milieuchemie- en toxicologie

1. Screening van additionele species macrocrustaceae en niet-arthropoden volgens HARAP.

2. Er dient een fish full life cycle test en een verlengde test met het amfibie Xenopus laevis uitgevoerd met mancozeb te worden geleverd om de hormoonverstorende effecten van mancozeb te onderzoeken.

Onderbouwing verlengingstermijn

Gelet op het feit dat het voornemen tot beëindiging voor alle toepassingen op basis van mancozeb is komen te vervallen (en beperkt is tot de beëindiging van de vliegtuigtoepassingen) dienen de toelatingen van de middelen op basis van mancozeb te worden verlengd teneinde de aanvrager de gelegenheid te geven de gegevens benodigd voor de afronding van de besluitvorming te genereren. De verlengingstermijn is de termijn benodigd voor het langstdurend onderzoek. In dit geval is dit 30 maanden voor het lysimeteronderzoek.

Leveren gegevens

30 maanden

uitvoeren volledigheidstoets

1 maanden

Opstellen samenvatting en risicobeoordeling

3 maanden

Opstellen Collegebesluit

1 maand

Administratief afhandelen collegebesluit

1 maand



totaal

36 maanden

De toelating van de middelen op basis van mancozeb wordt derhalve verlengd tot
1 december 2004. Gelet op de duur van de verlenging dienen eveneens de gegevens zoals vermeld onder het kopje ‘te beantwoorden vragen bij het indienen van een nieuwe aanvraag’ te worden beantwoord. De gegevens dienen uiterlijk 1 juni 2004 aan het CTB te worden overgelegd.

Voor de toepassing in aardappels en bloembollen is op basis van monotoringsonderzoek een overschrijding geconstateerd. Gelet op het feit dat er op basis van meetgegevens (en niet zoals in normale tenzij-bepalingen op basis van modelberekeningen) een overschrijding is geconstateerd wordt voor deze toepassingen een tussentijdse beoordeling uitgevoerd. De toelatinghouders dienen voor 1 december 2002 de volgende gegevens te overleggen:

Op basis van monitoringsonderzoek is voor ETU geconcludeerd dat de norm voor uitspoeling in de teelt van aardappelen en bloembollen wordt overschreden. Derhalve zijn alle toepassingen in aardappelen en bloembollen vanwege uitspoeling van de metaboliet ETU niet toelaatbaar, tenzij de aanvrager aantoont dat bij een transporttijd van 4 jaar in de verzadigde fase van het grondwater op een diepte van 10 meter onder het maaiveld aan de normen voor uitspoeling naar het grondwater wordt voldaan als gevolg van

i. hydrolyse van het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, of,

ii. een ander dan het onder i. bedoelde afbraakproces, dat plaatsvindt in de verzadigde fase beneden de grondwaterspiegel.

Het College zal voor 1 juni 2003 deze gegevens beoordelen.

Besluit:

Het College besluit

• het voornemen de toelating van BRABANT Mancozeb Flowable te beëindigen met ingang van 1 december 2001 om te zetten in een beëindiging van de vliegtuigtoepassingen per
1 december 2001. Deze toepassingen voldoen niet aan de norm voor waterorganismen. De grond voor de beëindiging voor de overige toepassingen is komen te vervallen;

• voor de te beëindigen vliegtuigtoepassingen een afleveringstermijn tot 1 december 2002 vast te stellen, alsmede een opgebruiktermijn tot 1 juni 2003. Dit is conform de ‘Vaststellingsregeling beleid overgangs-, afleverings- en opgebruiktermijn CTB 2001’.

• de toelating van BRABANT Mancozeb Flowable te verlengen tot 1 december 2004 op grond van art. 5, eerste lid Bestrijdingsmiddelenwet 1962, en artikel 7, vijfde lid Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 ter afronding van de besluitvorming; de gegevens te leveren ten behoeve van de afronding van de besluitvorming alsmede de gegevens te leveren bij het indienen van een nieuwe aanvraag dienen uiterlijk 1 juni 2004 te worden overgelegd.

• de toepassing in aardappels en bloembollen tussentijds te beoordelen omdat op basis van monitoringsonderzoek een overschrijding is geconstateerd. De toelatinghouder dient voor
1 december 2002 de volgende gegevens te overleggen:

Op basis van monitoringsonderzoek is voor ETU geconcludeerd dat de norm voor uitspoeling in de teelt van aardappelen en bloembollen wordt overschreden. Derhalve zijn alle toepassingen in aardappelen en bloembollen vanwege uitspoeling van de metaboliet ETU niet toelaatbaar, tenzij de aanvrager aantoont dat bij een transporttijd van 4 jaar in de verzadigde fase van het grondwater op een diepte van 10 meter onder het maaiveld aan de normen voor uitspoeling naar het grondwater wordt voldaan als gevolg van

i. hydrolyse van het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, of,

ii. een ander dan het onder i. bedoelde afbraakproces, dat plaatsvindt in de verzadigde fase beneden de grondwaterspiegel.

• indien uit het onderzoek in de verzadigde fase blijkt dat de toepassing in de teelt van aardappelen en bloembollen niet voldoen aan de norm voor uitspoeling dienen de toepassingen uiterlijk 1 juni 2003 te worden beëindigd.

op verzoek van de toelatinghouder de toepassing in zaadbieten te beëindigen.

voor de toepassing in appels en peren de volgende restricties in het wettelijk gebruiksvoorschrift op te nemen:

Voor 1 mei is de toepassing uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit.

Na 1 mei is de toepassing uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit of indien tussen de watergang en de boomgaard een aaneengesloten windscherm is geplaatst en het windscherm niet wordt bespoten

• voor de toepassing in populieren de volgende restrictie op te nemen: de toepassing is uitsluitend toegestaan op percelen die niet grenzen aan watergangen.

Wageningen, 30 november 2001

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN,





(voorzitter)