Toelatingsnummer 13431 N

LiquiTech Koper-Zilverlegering  

 

13431 N

 

 

 

 

 

 

 

 

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN

GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN

 

1 TOELATING

 

Gelet op de aanvraag d.d. 10 augustus 2007 (20070778 TB) van

 

Hatenboer-Water B.V.

Mercuriusweg 8

3113 AR  SCHIEDAM

 

 

 

tot verkrijging van een toelating op basis van de werkzame stoffen koper en zilver,

 

LiquiTech Koper-Zilverlegering

 

gelet op artikel 121, eerste lid, jo. artikel 44, eerste lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,

 

BESLUIT HET COLLEGE als volgt:

 

1.1  Toelating

1.      Het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering is toegelaten voor de in bijlage I genoemde toepassingen onder nummer 13431 N met ingang van datum dezes. Voor de gronden van dit besluit wordt verwezen naar bijlage II bij dit besluit.

2.      De toelating geldt tot 1 april 2021.

 

1.2  Samenstelling, vorm en verpakking

De toelating geldt uitsluitend voor het middel in de samenstelling, vorm en de verpakking als waarvoor de toelating is verleend.

 

1.2b Overige voorwaarden

De LiquiTech Koper-Zilverlegering elektroden en bijbehorende apparatuur dienen te voldoen aan alle voorwaarden en eisen, zoals opgenomen in BRL K14010-2/01 (Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa-attest met productcertificaat voor legionellapreventie met alternatieve technieken, deel 2: elektrochemische technieken: koper-/ziverionisatie en anodische oxidatie).

 

 

1.3  Gebruik

Het middel mag slechts worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in bijlage I onder A bij dit besluit is voorgeschreven.

 

1.4 Classificatie en etikettering

 

Gelet op artikel 50, eerste lid, sub d, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,

 

1.    De aanduidingen, welke ingevolge artikelen 9.2.3.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer en artikelen 14, 15a, 15b, 15c en 15d van de Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten op de verpakking moeten worden vermeld, worden hierbij vastgesteld als volgt:

 

aard van het preparaat: elektrode (koper/zilverlegering)

 

werkzame stof:

gehalte:

koper

Metaal in vaste vorm 70 %w/w

zilver

Metaal in vaste vorm 30 %w/w

 

 

 

letterlijk en zonder enige aanvulling:

 

andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stof(fen):  -

 

 

gevaarsymbool:-

aanduiding:-

 

 

Waarschuwingszinnen:  - 

 

Veiligheidsaanbevelingen: -

 

Specifieke vermeldingen:

 

DPD14            -Inlichtingenblad aangaande de veiligheid is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.

 

 

 

1)    Behalve de onder 1. bedoelde en de overige bij de Wet Milieugevaarlijke Stoffen en Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten voorge­schreven aanduidingen en vermeldingen moeten op de verpakking voorkomen:

 

§         letterlijk en zonder enige aanvulling:
het wettelijk gebruiksvoorschrift
De tekst van het wettelijk gebruiksvoorschrift is opgenomen in Bijlage I, onder A.

 

§         hetzij letterlijk, hetzij naar zakelijke inhoud:
de gebruiksaanwijzing
De tekst van de gebruiksaanwijzing is opgenomen in Bijlage I, onder B.
De tekst mag worden aangevuld met technische aanwijzingen voor een goede bestrijding mits deze niet met die tekst in strijd zijn
.

 

 - 

 

2 DETAILS VAN DE AANVRAAG

 

Het betreft een aanvraag tot verkrijging van een toelating van het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering (13431 N), een middel op basis van de werkzame stof  koper en zilver. Het middel wordt aangevraagd als middel ter bestrijding van de Legionella bacterie (en overige bacteriën) en biofilm in waterleidingsystemen voor drinkwater in prioritaire instellingen (volgens artikel 17i van het Waterleidingbesluit).

 

2.2 Informatie met betrekking tot de stof

Er zijn in Nederland reeds andere middelen op basis van de werkzame stoffen  koper en zilver toegelaten.

De werkzame stof koper is genotificeerd in het kader van de biociderichtlijn 98/8/EG voor productsoort 5 en wordt door Frankrijk (FR) beoordeeld. Er is geen concept van de Europese beoordeling beschikbaar.

De werkzame stof zilver is genotificeerd in het kader van de biociderichtlijn 98/8/EG voor productsoort 5 en wordt door Zweden (SE) beoordeeld. Er is geen concept van de Europese beoordeling beschikbaar.

Er is nog geen besluit genomen tot plaatsing van de werkzame stoffen op bijlage 1, 1A of 1B van de biociderichtlijn 98/8/EG.

 

2.3 Karakterisering van het middel

Het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering bestaat uit een koper/zilverelektrode welke wordt gebruikt in koper-/zilverionisatie apparatuur van het merk LiquiTech.

De koper/zilverelektrode is de precursor. De koper- en zilverionen gevormd door ionisatie van koper en zilver in situ, zijn de werkzame stoffen.

De koper- en zilverionen hechten zich, door elektrostatische banden, aan de geladen plekken van de bacteriële celwand. De wand wordt daardoor verzwakt en de zilverionen dringen de cel binnen, waar ze het DNA, RNA, enzymen en de aanwezige eiwitketens aantasten. Door dit proces wordt de reproductie van de bacterie gestopt.

 

2.4 Voorgeschiedenis

De aanvraag is op 17 augustus 2007 ontvangen; op 10 september 2007 zijn de verschuldigde aanvraagkosten ontvangen. Bij brief d.d. 30 mei 2007 is de aanvraag in behandeling genomen.

 

2.5  Eindconclusie

Bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift/Gebruiksaanwijzing is het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering op basis van de werkzame stoffen koper en zilver voldoende werkzaam en heeft het geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van de mens en het milieu (artikel 28, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

 

 

 


Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken kan gelet op artikel 119, eerste lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt een bezwaarschrift indienen bij: het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), Postbus 217, 6700 AE WAGENINGEN. Het Ctgb heeft niet de mogelijkheid van het elektronisch indienen van een bezwaarschrift opengesteld.

 

 

Wageningen, 1 april 2011

 

 

HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN  GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN  BIOCIDEN,





dr. D. K. J. Tommel

voorzitter

 

 



HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN

 

BIJLAGE I bij het besluit d.d. 1 april 2011 tot toelating van het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering, toelatingnummer 13431 N

 

 

A.

WETTELIJK GEBRUIKSVOORSCHRIFT

 

 

Toegestaan is uitsluitend het gebruik van de elektroden (LiquiTechKoper-Zilverlegering) in apparatuur voor koper-/zilverionisatie van het merk Liquitech ter bestrijding van de Legionella bacterie (en overige bacteriën) en biofilm in waterleidingsystemen voor drinkwater in prioritaire instellingen (volgens artikel 17i van het Waterleidingbesluit).

 

Voor iedere locatie waar de LiquiTech elektroden en bijbehorende apparatuur geplaatst worden geldt:

·           Koper-zilver ionisatie mag niet preventief gebruikt worden.

·           Vóór plaatsing van het LiquiTech koper-zilver systeem dient het waterleidingsysteem grondig gereinigd te worden.

·           Iedere keer als er een voornemen bestaat om koper-zilverionisatie apparatuur op een bepaalde locatie voor het eerst in werking te stellen, dienen de leverancier en/of de gebruiker dit uiterlijk 2 weken voor de inwerkingstelling te melden aan het Ministerie van I&M, Directie Duurzaam Produceren (ipc 625), afdeling bodem en water, Postbus 30945 2500 GX Den Haag.

·           Het beheersplan (conform artikel 17l van het Waterleidingbesluit) moet gericht zijn op voortdurende borging van de effectiviteit van de apparatuur in de gehele achterliggende installatie en het voorkómen van ongewenste neveneffecten. Daarbij moet voldaan worden aan de eisen die worden genoemd in hoofdstuk 3 van BRL K 14010-2/01 (Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa-attest met productcertificaat voor Legionella-preventie met alternatieve technieken, deel 2: elektrochemische technieken: koper/ziver-ionisatie en anodische oxidatie).

·           Van de uitvoering van het beheersplan wordt verslag gedaan in het logboek, (conform artikel 17n van het Waterleidingbesluit).

·           De LiquiTech electroden en de bijbehorende apparatuur mogen uitsluitend geplaatst en onderhouden worden door professionele installateurs die bekend zijn met deze apparatuur (leverancier of installateurs die door de leverancier zijn aangewezen)..

 

B.

GEBRUIKSAANWIJZING

 

Toepassingen

De LiquiTech elektroden en bijbehorende apparatuur dient na de watermeter geïnstalleerd te worden in een technische ruimte. De LiquiTech elektroden en bijbehorende apparatuur behandelt de totaal inkomende waterhoeveelheid zoals aangeleverd door de waterleidingbedrijven. Het instrument wordt in het leidingsysteem geïntegreerd en kan in-line of in een bypass in de waterleiding geïnstalleerd worden. Van hier uit kan het middel zijn werk doen en bacteriën, inclusief Legionella, in het leidingwerk bestrijden. Het instrument kan in alle soorten leidingwerk toegepast worden.

 


Dosering

De dosering is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid Legionella en kiemgetal

Na reinigen van de installatie wordt door de leverancier een dosering ingesteld die, gemeten direct achter de installatie,

- voor koper minimaal 200 µg/l en maximaal 1000 µg/l en

- voor zilver minimaal 10 µg/l en maximaal 50 µg/l bedraagt,

waarbij voor koper op elk tappunt de wettelijke eis van 2000 µg/l niet wordt overschreden.

Vervolgens dient de dosering geleidelijk en stapsgewijs te worden afgebouwd tot een minimaal onderhoudsniveau dat nodig is om deze locatie Legionellavrij (<100kve/L) te houden.

 

Beheer

De eigenaar stelt in samenwerking met de leverancier een protocol (beheersplan) op, waarin is aangegeven op welke wijze gereageerd moet worden op uitval, storingen en overschrijdingen van normwaarden etc.. Door continu monitoren op afstand (dmv een remote control systeem) kan direct worden ingegrepen bij onder- of overdosering.

De eigenaar van de installatie dient met dit protocol bekend te zijn en er in voorkomende gevallen naar te handelen.

Tevens dient een servicecontract met of via de leverancier te zijn afgesloten om de werking van het systeem te waarborgen.

 

Bij gebruik van de apparatuur dient het koper- en zilvergehalte, kolonie- en Legionella-getal gecontroleerd te worden volgens het meetprogramma zoals voorgeschreven in BRL K14010-2/01 paragraaf 3.3, punt j.

 



HET COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN

 

BIJLAGE II bij het besluit d.d. 1 april 2011 tot toelating van het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering, toelatingnummer 13431 N

 

 

 

I           Profiel fysische en chemische eigenschappen

 

Werkzame stoffen koper- en zilverionen

 

Identiteit en fysische en chemische eigenschappen

De werkzame stoffen koper- en zilverionen worden in situ geproduceerd vanuit de precursors koper en zilver middels elektrolyse. Van zowel de metalen koper als zilver is voldoende informatie beschikbaar in het dossier en in de openbare literatuur.

 

De geleverde specificatie van de koper/zilver legering toont in voldoende mate aan dat er geen risico bestaat op het vrijkomen van zware metalen, zoals lood, in onaanvaardbare concentraties. De specificatie is onderbouwd met een analysecertificaat.

 

 

Middel Liquitech Koper-Zilverlegering

 

Identiteit en fysische en chemische eigenschappen

Het middel is gebaseerd op een beheerste elektrolyse van koper en zilver. Voor de beoordeling van de identiteit en de fysische en chemische eigenschappen wordt uitgegaan van de elektroden gebruikt voor de in situ productie van koper- en zilverionen. Het apparaat waarin de elektroden worden geplaatst wordt buiten beschouwing gelaten. De metalen koper (70%w/w) en zilver (30%w/w) zijn in dit geval gelegeerd tot één elektrode van ca. 18 cm lang.

 

De fysische en chemische eigenschappen van de legering zijn niet van invloed op de risicobeoordeling. De houdbaarheid van de elektrode wordt ook buiten beschouwing gelaten. De elektrode is niet onderhevig aan afbraak of bederf dat de veiligheid van de gebruiker in het gevaar zou kunnen brengen of zou kunnen leiden tot een afname van de werkzaamheid.

 

Conclusie fysische en chemische eigenschappen

De geleverde gegevens geven in voldoende mate de mogelijkheid weer om de identiteit van de stof en het middel te kunnen vaststellen, specificeren en karakteriseren. Er is vastgesteld dat de standaardgegevens voor milieu, toxicologische aspecten en risico’s met betrekking tot de fysische en chemische eigenschappen beschikbaar zijn.

 

 

Etikettering

 

Voorstel voor classificatie van koper- en zilverionen met betrekking tot fysische en chemische eigenschappen

 

De werkzame stoffen worden in situ gevormd. Daarom wordt er geen etiketvoorstel voor de werkzame stoffen opgesteld.

 

Voorstel voor classificatie en etikettering formulering(en) met betrekking tot fysische en chemische eigenschappen

 

Op grond van de fysische en chemische eigenschappen (metaal in vaste vorm) worden geen R/S zinnen en/of gevaarsymbolen aan het middel toegekend.

 

 

Analysemethoden in technisch materiaal en product

Voor koper en zilver en koper- en zilverionen zijn in de openbare literatuur analysemethoden beschreven, waaronder methoden op basis van AAS, ICP-AES en ICP-MS. Deze methoden zijn acceptabel.

 

Residuanalysemethoden

Het middel wordt niet toegepast op of nabij consumptiegewassen (landbouw). Gezien toepassing niet voor overschrijding van de drinkwaternormen zal zorgen is het risico voor de mens door consumptie van vis of andere dierlijke producten te verwaarlozen. Residuanalysemethoden voor plantaardige en dierlijke producten zijn niet noodzakelijk.

 

Voor de milieucompartimenten grond en lucht worden residuanalysemethoden niet noodzakelijk geacht gezien er geen blootstelling plaatsvindt.

 

Voor koper en zilver en koper- en zilverionen zijn in de openbare literatuur analysemethoden beschreven, waaronder methoden op basis van AAS, ICP-AES en ICP-MS. Deze methoden zijn acceptabel.

 

Conclusie analysemethoden

De analysemethoden voldoen aan de vereisten.

 

 

II          Profiel werkzaamheid

 

Het betreft een aanvraag tot toelating van LiquiTech Koper-Zilverlegering (de koper/zilverelektroden worden gebruikt in apparatuur voor koper-/zilverionisatie van het merk LiquiTech). De koper/zilverelektroden zijn precursors, de koper- en zilverionen gevormd door ionisatie van koper en zilver zijn de werkzame stoffen.

 

Het middel is bedoeld als middel ter bestrijding van de Legionella bacterie en overige bacteriën in collectieve watervoorzieningen en/of collectief leidingnetten voor drinkwater. Het middel wordt aangevraagd met een dosering van 200-1000 µg/l koper en 10-50 µg/l zilver.

De toepassing van het middel valt onder de product groep PT5 (ontsmettingsmiddelen voor drinkwater).

 

Werkingsmechanisme

De koper- en zilverionen hechten zich, door elektrostatische banden, aan de geladen plekken van de bacteriële celwand. De wand wordt daardoor verzwakt en de zilverionen dringen de cel binnen, waar ze het DNA, RNA, enzymen en de aanwezige eiwitketens aantasten. Door dit proces wordt de reproductie van de bacterie gestopt.

 

Beoordelingsmethodiek

Voor de beoordeling van de werkzaamheid tegen Legionella en andere bacteriën in drinkwatersystemen dienen praktijkstudies te worden uitgevoerd, waarbij de bestrijding van zowel biofilm als Legionella is aangetoond. De eisen voor deze toetsen worden verwoord in bijlage 1. Als beoordelingscriterium geldt dat per test locatie in 90% van meetpunten niet meer dan de normwaarde van 100 kve/l Legionella wordt gemeten en bovendien de maximumwaarden van 1000 kve/l Legionella niet mag worden overschreden. Voor alle testlocaties samen geldt dat 90% van de locaties moet voldoen aan deze eisen.

 

Geleverd

Uit de geleverde openbare literatuur blijkt dat koper/zilver-ionisatie als een bruikbare methode voor preventie van Legionella beschouwd kan worden. De werkzaamheid is echter alleen aangetoond in enkele laboratoriumproeven en in een aantal heetwatersystemen in ziekenhuizen in de Verenigde Staten. In Nederland is veelal sprake van een andere samenstelling van het drinkwater dan in de Verenigde Staten (o.a. toevoeging van chloor) en, veel belangrijker, wordt toepassing beoogd in koudwatersystemen. De resultaten van het door Kiwa WR uitgevoerde onderzoek in praktijkinstallaties in Nederland laat de potentiële mogelijkheden zien voor toepassing van koper/zilver-ionisatie in de Nederlandse situatie. Slechts bij twee van de onderzochte locaties is het koper/zilver-ionisatie-systeem van LiquiTech toegepast. De resultaten hiervan worden hieronder besproken, samen met 13 ander locaties.

 

Er zijn praktijkstudies geleverd waar de LiquiTech apparatuur is gebruikt op 15 locaties in Nederland. Zes studies zijn gedaan op grote complexen (vier met meer dan 1600 tappunten, twee met meer dan 800 tappunten). Op de 15 verschillende locaties wordt water van zes verschillende waterleiding bedrijven gebruikt, 11 in het westen van het land (N- en Z. Holland), vier in het oosten (Gelderland, Overijssel). De studies voldoen niet aan alle vereisten voor het uitvoeren van de praktijktesten:

·       niet altijd is het vereiste aantal monsterpunten bemonsterd;

·       niet altijd is de vereiste meetfrequentie gevolgd;

·       in één geval is geen nulmeting uitgevoerd.

Op 14 van 15 locaties (93%) wordt voldaan aan de eis dat 90% van de meetwaarden voor Legionella ≤ 100 kve/l moet zijn. Op de meeste locaties is langer dan een jaar gemeten. Op  drie locaties werd in het eerste jaar niet aan de eisen voor Legionella voldaan. Hier duurde het een half jaar tot een jaar tot er geen overschrijdingen meer werden gevonden.

Op drie locaties (waarvan twee ook niet aan 90% ≤ 100 kve/l eis voldoen) worden verschillende overschrijdingen van het maximum van 1000 kve/l gevonden. Deze overschrijdingen worden vooral in de opstartperiode gevonden maar ook nog een enkele keer in het tweede en derde jaar na de start van de LiquiTech apparatuur. Het gaat hier om complexe watersystemen en vaak om één of enkele tappunten die regelmatig een overschrijding geven.

Als reden voor een aantal van de overschrijdingen wordt genoemd dat door vervuilde elektroden de koper en zilver waarden te laag waren of dat door minder frequent gebruik de doorstroming van het tappunt niet voldoende was. Dit zijn beide problemen met het beheer en onderhoud van de apparatuur.

Op vier locaties wordt regelmatig een overschrijding van de maximale waarde voor zilver in drinkwater (100 µg/l) waargenomen. Op drie locaties lijken dit opstart problemen die na het eerste half jaar tot jaar verdwenen zijn. Op de andere locatie worden, ook in de drie laatste maanden van de testperiode van 2,5 jaar, nog enkele metingen boven de 100μg/l gevonden. Dit is te wijten aan slecht beheer op deze locatie en niet aan het falen van de apparatuur.

Naast de test resultaten heeft de aanvrager informatie geleverd over het Remote Control systeem. Dit is een monitoring systeem dat op afstand continu afwijkingen in het LiquiTech systeem kan waarnemen. Met dit systeem kan onder- en overdosering worden voorkomen doordat het snel wordt opgemerkt en direct actie kan worden ondernomen. Op alle nieuwe LiquiTech systemen zal dit remote control systeem worden toegepast waardoor het beheer verbeterd wordt. Op de twee locaties waar dit systeem al wordt toegepast zijn geen overschrijdingen gevonden.

 


Beoordeling

De geleverde gegevens tonen aan dat de koper- zilver elektroden in LiquiTech apparatuur voldoende werkzaam zijn tegen Legionella.

Op meer dan 90% (14/15) van de locaties wordt voldaan aan het beoordelingscriterium dat per test locatie in 90% van meetpunten niet meer dan de normwaarde van 100 kve/l Legionella mag worden gemeten.

Op drie locaties worden wel overschrijdingen van de maximum grens van 1000kve/l Legionella gevonden. Echter, het aantal overschrijdingen is beperkt en bovendien worden deze overschrijdingen meestal gevonden gedurende het eerste half jaar tot jaar na plaatsing van het LiquiTech koper-zilver systeem. De enkel overschrijdingen die later plaatsvinden kunnen worden verklaard door problemen met het beheer van de apparatuur.

In verschillende gevallen wordt de normwaarde voor zilver overschreden en in ander gevallen worden te lage zilverwaarden gevonden. Ook dit kan worden verklaard door onvoldoende beheer (onjuiste afstelling apparatuur, kalkaanslag op de elektroden).

Om beheersproblemen in de toekomst te voorkomen wordt een remote control systeem toegevoegd aan de apparatuur. Door continu monitoren op afstand kan direct worden ingegrepen bij onder- of overdosering.

 

Bekend is dat het bij niet vooraf gereinigde drinkwaterinstallaties geruime tijd duurt voordat een stabiele situatie wordt verkregen. Van de meeste locaties zijn meetresultaten geleverd over een langere periode dan een jaar. Daaruit blijkt dat, ondanks overschrijdingen in de eerste maanden na de opstart, het LiquiTech koper-zilver systeem in staat is om een stabiele situatie te creëren en Legionella onder controle te houden voor een periode van minimaal 12 maanden.

Om eerder een stabiele situatie te verkrijgen en sneller te kunnen voldoen aan de eisen in het Waterleidingbesluit ten aanzien van waarden voor Legionella is het gewenst dat de te behandelen drinkwaterinstallatie vóór het in werking stellen van het LiquiTech koper-zilver systeem (eenmalig) wordt gereinigd.

 

Om de werkzaamheid van de apparatuur te garanderen dienen de LiquiTech koper-zilver elektroden en bijbehorende apparatuur te voldoen aan alle voorwaarden en eisen, zoals opgenomen in BRL K14010-2/01 (Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa-attest met productcertificaat voor legionellapreventie met alternatieve technieken, deel 2: elektrochemische technieken: koper/ziver-ionisatie en anodische oxidatie).

 

Beoordeling van het Wettelijk Gebruiksvoorschrift/Gebruiksaanwijzing (WG/GA).

Het WG/GA zoals geleverd door de aanvrager voldoet niet.

In het kader van het beheersplan voor bestrijding en preventie van Legionella-besmettingen mogen elektrochemische technieken alleen worden toegepast ter bestrijding van Legionella, niet ter preventie.

De geleverde studies geven een aanwijzing dat het LiquiTech koper-zilver systeem pas voldoende werkzaam is als wordt uitgegaan van een weinig vervuild systeem. Er moet in het WG/GA worden opgenomen dat het waterleidingsysteem vooraf moet worden gereinigd.

Uit de praktijktesten blijkt dat de waarden van koper en zilver in het drinkwater kunnen fluctueren en niet binnen de doseringswaarden blijven die de aanvrager heeft voorgesteld (200–400 µg/l koper en 10–50 µg/l zilver). Daarom wordt voorgesteld dat de maximumwaarden, zoals vastgesteld in de VGB (Voorwaarden voor Geen Bezwaar) worden opgenomen in het WG/GA. Voor koper is de maximum te doseren waarde 1000µg/l. Deze waarde is afgeleid van de waarde in tabel II van het Waterleidingbesluit (max 2000µg/l op te tappunten), waarbij de techniek niet de volledige normwaarde voor koper mag opvullen i.v.m. de bijdrage van koper vanuit andere bronnen. Voor zilver is de maximum waarde 50 µg/l. Deze waarde is gebaseerd op een advies van het RIVM, aangevuld met een advies van de CvD (Commissie van Deskundigen van VROM).

Na het plaatsen van de apparatuur moet door de leverancier een dosering worden ingesteld, zodanig dat het binnen de hierboven aangegeven waarden blijft (200–1000 µg/l koper en 10–50 µg/l zilver). Omdat de benodigde waarde o.a. afhangt van de complexiteit en de vervuiling van de locatie, kan de dosering vervolgens worden aangepast aan de locatie. De dosering moet geleidelijk en stapsgewijs worden afgebouwd conform een schema, zoals bedoeld in BRL K14010-2/01 paragraaf 3.6.3 laatste bullet, tot een minimaal onderhoudsniveau dat nodig is om deze locatie Legionella vrij te houden.

Omdat in dit soort systemen de werkzaamheid alleen gegarandeerd kan worden als er ook een goed beheer van de apparatuur en het waterleidingsysteem plaatsvindt, moeten hiervoor eisen worden opgenomen in het WG/GA.

In bijgevoegd concept WG/GA zijn deze wijzigingen opgenomen.

 

Conclusie werkzaamheid

De werkzaamheid van koper/zilver-elektroden (LiquiTech Koper-Zilverlegering) in LiquiTech-apparatuur tegen Legionella en andere bacteriën in waterleidingsystemen voor drinkwater is, bij gebruik volgens het Wettelijk Gebruiksvoorschrift en Gebruiksaanwijzing, voldoende aangetoond.

 

Voorwaarden voor toelating (op te nemen in het besluit)

De LiquiTech elektroden en bijbehorende apparatuur dienen te voldoen aan alle voorwaarden en eisen, zoals opgenomen in BRL K14010-2/01 (Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa-attest met productcertificaat voor legionellapreventie met alternatieve technieken, deel 2: elektrochemische technieken: koper-/ziverionisatie en anodische oxidatie).

 

 

III         Profiel humane toxicologie

 

In voorliggende beoordeling is gebruik gemaakt van gegevens aangeleverd door de aanvrager, gegevens uit de openbare literatuur en data beschikbaar bij het Ctgb in open dossiers. Gerenommeerde instanties hebben voor koper- en zilverionen in drinkwater grenswaarden/normen afgeleid.

Om het risico voor de toepasser en de volksgezondheid voor het aangevraagde gebruik te beoordelen zijn de reeds afgeleide normen voor drinkwater bruikbaar en wordt het niet nodig bevonden om op basis van openbare literatuur een toxicologisch profiel voor koper en zilver op te stellen. In voorliggende beoordeling zijn de gebruikte normen en bronnen in de tekst (aangevuld bij  referenties) vermeld.

 

Beoordeling van het risico voor de toepasser (beroepsmatig)

 

Het betreft aan aanvraag voor koper/zilver ionisatie ter bestrijding van de Legionella bacterie en overige bacteriën, virussen en schimmels in waterleidingsystemen voor drinkwater met LiquiTech (N.B. claim mbt virussen en schimmels is komen te vervallen maar dit maakt voor de toxicologie beoordeling niet uit). Bij dit systeem worden elektroden gebruikt in apparatuur voor koper/zilverionisatie met een dosering van koperionen tussen de 200 en 400 μg/l en zilverionen tussen 10 en 50 μg/l. De apparatuur wordt in het leidingsysteem geïntegreerd en mag alleen door professionele installateurs geplaatst en onderhouden worden. Er wordt flowproportioneel gedoseerd. De hoeveelheid water wordt gesignaleerd door een flowmeter. Deze flowmeter koppelt hoeveelheid water aan een signaal en geeft dit door aan de besturingskast. Een besturingskast geeft een spanning af waardoor een potentiaalverschil over de elektrodes ontstaat. Dit potentiaal verschil zorgt ervoor dat er koper- en zilverionen aan het water afgegeven worden.

 

De installateur komt niet in contact met de elektrodes als er water in het apparaat aanwezig is. Na installatie van het apparaat wordt water toegevoegd en voert de installateur alleen werkzaamheden uit aan/in de besturingskast.

 

Conclusie

Er wordt geen risico voor de toepasser (installateur) verwacht.

 

Beoordeling van het risico voor de volksgezondheid

 

Het systeem LiquiTech wordt geplaatst in collectieve instellingen. Bij deze instellingen voeren de waterleidingbedrijven controles uit om te toetsen of wordt voldaan aan de installatievoorschriften volgens NEN 1006.

De normwaarden in drinkwater is voor koper is 2 mg/l volgens tabel II van het Waterleidingbesluit en RIVM advies (RIVM project M/703719/06/BD) (ook EU standaard (zie EU Directive 98/83).  De techniek mag niet de volledige normwaarde voor koper opvullen i.v.m. de bijdrage van koper vanuit andere bronnen. Uitgegaan wordt van een verhoging van het kopergehalte door gebruik van de apparatuur met maximaal 1 mg/l.

De Europese Unie schrijft voor de concentratie zilver in het drinkwater geen normwaarden voor. In het waterleidingbesluit staat geen normwaarde voor zilver. Voor zilver wordt een normwaarde gehanteerd van 50 μg/l. Deze normwaarde is gebaseerd op een advies van het RIVM (RIVM project M/703719/06/BD), waar voor gebruik van zilver t.b.v. bestrijding van legionella een grenswaarde van 100 μg/l werd geadviseerd. Aangezien een zilverconcentratie van 50 μg/l ruim voldoende wordt geacht voor de bestrijding van Legionella en mede gelet op de milieubelasting en langdurige blootstelling heeft de Commissie van Deskundigen Waterleidingsbesluit (van VROM, secretaris van KIWA) gekozen voor een normwaarde van 50 μg/l als 90%-percentiel met een maximum van de geadviseerde 100 μg/l. Dit komt overeen met het gehalte genoemd in een WHO publicatie “Silver in drinking-water: Background document for development of WHO guidelines for drinking-water quality”. Volgens het WHO document zijn er geen acute effecten te verwachten van zilver tot hoge concentraties (acute lethal dose = 10 g) en is een concentratie van 0.1 mg/L acceptabel voor chronische blootstelling. Deze waarde van 0.1 mg/L resulteert gedurende een mensenleven (70 jaar) in de opname van minder dan 10 g zilver en dat wordt acceptabel geacht, gebaseerd op gegevens over concentraties (LOAEL 1 g/kg/dag = 0.017 mg/kg/dag; geen NOEL) die tot argyria kunnen leiden.

In de Verenigde Staten wordt ook voor koper een maximum gehalte van 1,0 mg/L en voor zilver van 0,1 mg/L aangehouden (EPA, National Secundary Drinking Water regulations, 2002).

 

Indien biofilm loslaat kan er kortstondig een verhoogde koper en zilver concentratie in het water voorkomen. De effecten daarvan worden echter niet significant geacht gezien de normen. Bedacht moet worden dat zilver voornamelijk als zilverchloride in de biofilm aanwezig is en zwart/grijs van kleur is. Een hogere concentratie zilverchloride (>100ppb = 0,1 mg/l) oogt uiteindelijk een zwarte/grijze suspensie, bestaand uit zeer fragiele zwarte vlokjes. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat iemand een dergelijke oplossing zal drinken. En als dit incidenteel zou gebeuren, is er nog geen sprake van acuut risico. Verder is de kans dat een dergelijke hoge zilverconcentratie door plotselinge biofilm afgifte ook precies in dè 2 liter water terecht komt die gemiddeld door één persoon binnen 24 uur wordt geconsumeerd uiterst klein aangezien het menselijke consumptiepatroon een spreiding over de dag laat zien. De kans dat nuttiging van water telkens precies samenvalt met het loslaten van de biofilm is bijna uitgesloten. De consument moet dan ook nog toevallig van precies het relevante tappunt consumeren waaruit de biofilm stroomt. Het is namelijk ook zeer onwaarschijnlijk dat alle tappunten van de collectieve installatie tegelijkertijd worden voorzien van de hoge zilver dosis.

Dezelfde redenatie kan ook gevoerd worden voor koper. Alleen geldt voor koper dat er eerder problemen verwacht worden indien men te weinig koper consumeert dan voor teveel koper (WHO Environmental Health Criteria 200: Copper, 1998). Een incidentele toename van de koperconcentratie zal daarom geen nadelige effecten hebben op de gezondheid.

 

Bij gebruik van de apparatuur dient het koper- en zilvergehalte, kiem- en legionellagetal gecontroleerd te worden volgens het meetprogramma zoals voorgeschreven in BRL K14010-2/01 paragraaf 3.3. Tevens dient een servicecontract met of via de leverancier te zijn afgesloten om de werking van het systeem te waarborgen.

Het is daarom niet te verwachten dat, wanneer de doseringen zoals gesteld in het WGGA worden aangehouden, de normwaarden worden overschreden: voor koper 2 mg/l volgens tabel II van het Waterleidingbesluit en RIVM advies (RIVM project M/703719/06/BD), voor zilver 0,1 mg/l obv WHO publicatie en RIVM advies (RIVM project M/703719/06/BD).

Daarmee is naast het risico van orale blootstelling door het drinken van drinkwater ook het risico als gevolg van dermale en inhalatoire blootstelling van de volksgezondheid als gevolg van bijvoorbeeld douchen of wassen gedekt aangezien dermale en inhalatoire blootstelling ook plaatsvindt aan hetzelfde drinkwater met dus dezelfde normwaarden.

 

Conclusie

Er wordt geen risico voor de volksgezondheid ingeschat.

 

Etikettering

 

Voorstel voor classificatie van koper- en zilverionen met betrekking tot toxicologische eigenschappen

 

De werkzame stoffen worden in situ gevormd. Daarom wordt er geen etiketvoorstel voor de werkzame stoffen opgesteld.

 

Voorstel voor classificatie en etikettering formulering met betrekking tot de gezondheid

 

Op grond van de toxicologische eigenschappen (metaal in vaste vorm) worden geen R/S zinnen en/of gevaarsymbolen aan het middel (de formulering) toegekend.

 

 

Referenties Humane Toxicologie

1. EU Directive 98/83.  European Commission (1998) “Council Directive 1998/83/EC of 3 November 1998 on the quality of water intended for human consumption. Official Journal of the European Communities, 05.12.1998, L 330/32”.

2. WHO publicatie “Silver in drinking-water: Background document for development of WHO guidelines for drinking-water quality” published in guidelines for drinking-water quality 2nd ed. Vol.2. Health criteria and other supporting information. World Health Organization, Geneva, 1996 (WHO/SDE/WSH/ 03.04/14).

 

 

IV        Profiel milieuchemie en –toxicologie

 

1 Kaderstelling

 

1.1 Toetsingskader

De risicobeoordeling is uitgevoerd conform hoofdstuk 10 van de RGB voor producten op basis van een werkzame stof, nog niet geplaatst op Annex I van de richtlijn 98/8/EG.

 

In voorliggende milieubeoordeling is gebruik gemaakt van gegevens aangeleverd door de aanvrager (waaronder gegevens n.a.v. aanvullende vragen geleverd voor het aspect milieu dd.23 februari 2010), gegevens uit de openbare literatuur (zie referenties) en data beschikbaar bij het Ctgb in open dossiers (bv. RIVM, Basisdocument Koper, 1990; CSR adviesrapport 08886a00, 2002).

 

1.2 Toepassingsoverzicht

Instellingen met collectieve waterleidingsystemen zijn gevoelig gebleken als bron voor Legionella-besmetting. Koper-/zilverionisatie wordt gezien als middel voor Legionella-bestrijding voor met name dit type waterleidingsystemen. In Nederland zijn naar schatting 600.000 instellingen met collectieve waterleidinginstallaties, zoals kantoorgebouwen, schoolgebouwen, universiteitsgebouwen, sportverenigingen, ziekenhuizen, zorginstellingen, kampeerterreinen, gebouwen met logiesfunctie of celfunctie, asielzoekerscentra, badinrichtingen, jachthavens, etc. Binnen deze groep zijn ca. 10 000 prioritaire instellingen (vastgelegd het Waterleidingbesluit) waar zich in het verleden reeds meerdere besmettingsgevallen met Legionella hebben voorgedaan en welke van daaruit moeten voldoen aan gespecificeerde beheersmaatregelen.

 

In tabel M.0 is een overzicht gegeven van de toepassing(en) zoals die gebruikt worden in de milieurisicobeoordeling.

 

Tabel M.0.   Toepassingsoverzicht LiquiTech

Nr.

Toepassing

Wijze van toepassing

Dosering w.s.

 

 

 

 

 

Koper

-ionen

Zilver

-ionen

 

 

 

(μg Cu/L)

(μg Ag/L)

1

Bestrijding van de Legionella bacterie en overige bacteriën in waterleidingsystemen voor drinkwater in prioritaire instellingen (PT5)

Toepassing in waterleidingsystemen onder continue dosering

400

40

 

 

 

In de risicobeoordeling is uitgegaan van een concentratie van 400 μg/L koper en 40 μg/L zilver voor Legionella-bestrijding in waterleidingsystemen. De dosering is gebaseerd op een schatting van de initiële waarden voor koper- en zilvergehaltes. Deze waarden kunnen mogelijk na verloop van tijd geleidelijk en stapsgewijs worden afgebouwd tot een minimaal onderhoudsniveau dat nodig is om de locatie legionella vrij te houden.

 

 

2. Risico’s voor het milieu

 

2.1.      Emissieroutes

Voor biociden dienen toepassingsfase, gebruiksfase en afvalfase in de beoordeling te worden betrokken. Relevante emissie van het middel LiquiTech naar het milieu vindt plaats in de afvalfase. 

Tabel M.1.   Overzicht van emissieroutes voor de gevraagde toepassing

 

Milieucompartimenten

Toepassing

Lucht

RWZI

Water

Sedi-ment

Bodem

Grond-water

Biota

waterleidingsystemen voor drinkwater (PT5)

-

++

+

+

(+)

(+)

+

++        Compartiment dat rechtstreeks wordt blootgesteld

+          Compartiment dat indirect wordt blootgesteld

(+)        Compartiment dat mogelijk wordt blootgesteld (maar naar verwachting geen significant risico op grond van het gebruik)

-           Compartiment dat niet wordt blootgesteld

 

De belangrijkste emissieroute voor de toepassing van koper/zilverionisatie in waterleidingsystemen is de route via RWZI naar oppervlaktewater en sediment. Binnen het voorzien gebruik, in waterleidingsystemen van prioritaire instellingen, is emissie naar bodem, bijvoorbeeld door beregening van tuinen, niet voorzien. In de beoordeling is uitgegaan van de veronderstelling dat drinkwaterleidinginstallaties in een prioritaire instelling, geen tappunten voor beregening van tuin of park hebben en daarom geen bron zijn voor emissie naar bodem.

 

 

2.2       Vaststelling van de PNEC

Bij de afleiding van de risiconiveaus voor metalen wordt rekening gehouden met het feit dat metalen van nature in het milieu voorkomen. Dit wordt gedaan door de toegevoegde risicobenadering te hanteren. Bij deze benadering wordt de MTT (Maximaal Toelaatbare Toevoeging) bepaald, die door antropogene activiteiten kan worden toegevoegd aan bodem, water of sediment zonder dat ontoelaatbare ecosysteem-effecten te verwachten zijn. Beleidsmatig wordt hierbij de achtergrondconcentratie als een gegeven beschouwd en is de MTT (Maximaal Toelaatbare Toevoeging) gelijk aan de antropogene toevoeging. De normen zijn gebaseerd op totaal-concentraties. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan de MTR-afleiding voor koper en zilver in de RIVM-rapporten (Crommentuijn et al.,1997; van de Plassche et al.,1999). Het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau) voor metalen is de som van de MTT (Maximaal Toelaatbare Toevoeging) en de achtergrondconcentratie. Voor metalen kan alleen een MTR worden afgeleid als er voor het betreffende compartiment voldoende gegevens beschikbaar zijn om een achtergrondconcentratie vast te stellen.

 

Aquatische organismen

Normen voor koper- en zilverconcentraties in oppervlaktewater zijn beschikbaar in twee RIVM rapporten (Crommentuijn et al.,1997; van de Plassche et al.,1999).

Voor koper is een MTTwater en MTRwater afgeleid van respectievelijk 1,1 μg/L en 1,5 μg/L op basis van openbare literatuurgegevens verwerkt met een statistische extrapolatiemethode (Aldenberg & Slob). Hierbij is voor oppervlaktewater een achtergrondconcentratie voor koper aangenomen van 0,44 µg/L. De door het RIVM berekende norm voor koper van 1,1 μg/L is van dezelfde orde van grootte als de door het Ctgb gehanteerde norm van 0,95 μg/L berekend op basis van een HC5 voor 52 zoet- en 56 soorten zoutwater-organismen (CSR adviesrapport 08886a00, 2002).

Voor zilver is een MTTwater afgeleid van 0,082 μg/L op basis ecotoxicologische data van AgNO3. Omdat voor de achtergrondconcentratie zilver in oppervlaktewater onvoldoende gegevens beschikbaar waren, is alleen een MTTwater afgeleid en geen MTRwater.

 

Tabel M.2.   Afleiding norm voor waterorganismen

Stof

Type eindpunt

laagste LC50 waarde

[μg w.s./L]

Veiligheids-factor

PNEC

[μg w.s./L]

Koper

HC5 o.b.v. 52 zoet- en 56 soorten zoutwater-organismen

0,95

 

 

 

MTT*

1,1

 

 

 

 

 

1

0,95

Zilver

MTT*

0,082

1

0,082

*MTT; Maximaal Toelaatbare Toevoeging

 

Sedimentorganismen

Normen voor de beoordeling van koper- en zilverconcentraties in sediment zijn beschikbaar in twee RIVM studies (1997, 1999). Voor zowel koper als zilver is de MTTsediment afgeleid op basis van een MTTwater op basis van equilibrium partitioning. De door het RIVM berekende MTTsediment en MTRsediment voor koper zijn respectievelijk 37 mg/kg ds en 73 mg/kg ds bij een achtergrondconcentratie van 36 mg/kg ds. De MTTsediment voor zilver is 5,5 mg/kg ds. Een MTRsediment voor zilver is niet berekend, omdat onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor de achtergrondconcentratie van zilver in het sediment.

Naast bovengenoemde studies, zijn voor koper toxiciteitsgegevens uit lab-studies beschikbaar in het open dossier aanwezig bij het Ctgb (CSR adviesrapport 08886a00, 2002). Op basis van chronische data voor 11 soorten afkomstig uit 5 taxonomische groepen is de HC5 bepaald voor de toegevoegde concentratie (MTT) 0,43 mg/kg. De op basis van deze gegevens afgeleide norm voor koper is gevoeliger dan het MTT, afgeleid van het MTTwater op basis van equilibrium partitioning.

 

Tabel M.3.   Afleiding norm voor sedimentorganismen

Stof

Type eindpunt

laagste LC50 waarde

[mg w.s./kg ds]

Veiligheids-factor

PNEC

[mg w.s./kg ds]

Koper

HC5 o.b.v. 11 soorten uit 5 taxonomische groepen

0,43

 

 

 

MTT berekend obv EqP*

37

 

 

 

 

 

1

0,43

Zilver

MTT berekend obv EqP**

5,5

1

5,5

* berekend obv EqP met Kd= 34 000 L/Kg

** berekend obv EqP met Kd = 67 000 L/kg

 

Micro-organismen in de RWZI

Eindpunten mbt effecten op micro-organismen in de RWZI (actief slib) zijn beschikbaar uit de openbare literatuur. Testopzet en meetmethoden zijn niet conform standaard methoden (bv. OECD 306), maar worden representatief beschouwd voor respiratie-inhibitie.

.

Tabel M.4.   Afleiding norm voor micro-organismen in RWZI

Stof

Type eindpunt

LC50

[mg w.s./L]

Ref.

Veiligheids-factor

PNEC

[mg w.s/L]

Koper

BOD degradation,

4,7

Neumegen et al. 2005

 

 

 

Respiration*

1,5

Yin et al. 2005

 

 

 

Respiration*

5,5

Yin et al. 2005

 

 

 

Uitgangspunt voor PNEC

2

 

100**

0,02

Zilver

Respiration*

1,8

Yin et al 2005

 

 

 

Respiration*

5,4

Yin et al 2005

 

 

 

Uitgangspunt voor PNEC

2

 

100**

0,02

*remming van het electron transport system geverifieerd met metingen van de oxygen uptake rate.

**TGD; Assessment factor 100 based on EC50 for respiration.

 

 

2.3              Vaststelling van de PEC

 

RWZI en oppervlaktewater

In de risicobeoordeling is uitgegaan van een concentratie van 400 μg/L koper en 40 μg/L zilver. Het betreft hier een reeele schatting van de initiële waarden voor koper- en zilvergehaltes. De gehanteerde dosering ligt onder de normen voor drinkwater (voor koper respectievelijk 1000 μg/L en voor zilver 50 μg/L), en is vergelijkbaar met de concentraties zoals gemeten in door de aanvrager geplaatste installaties; gemiddeld respectievelijk 359 μg/L voor koper en 30.6 μg/L voor zilver.

 

Ook zonder koper/zilverionisatie zijn drinkwaterleidingen door afgifte van koper een belangrijke emissiebron naar oppervlaktewater, hetgeen o.a. blijkt uit een TNO-rapport op basis van een case studie voor ’s Hertogenbosch (Hulskotte et al., 2007). De afgifte van koper uit waterleidingen is geschat 14,8 mg/inwoner.dag, waarbij deze bron verantwoordelijk was voor ruim 50% van de kopervracht geloosd op de RWZI. Uitgaande van het gemiddeld drinkwaterverbruik per dag, kan een achtergrondconcentratie van koper in drinkwater van 119 μg/L worden berekend. 

 

Emissie via de RWZI naar oppervlaktewater en sediment is de primaire emissieroute voor de toepassing van het middel in drinkwaterleidingsystemen. Voor een schatting van het waterverbruik in prioritaire instellingen ten opzichte van het totaal watergebruik zijn geen officiële gegevens beschikbaar. Gegevens voor waterverbruik in prioritaire instellingen zijn beschikbaar op basis van een schatting gepresenteerd in C-213.5.4. Hieruit blijkt dat prioritaire instellingen goed zijn voor ca. 2,3% van het NL waterverbruik. De verwachting is dat niet alle prioritaire instellingen koper/zilverionisatie zullen inzetten als middel voor Legionella-bestrijding, omdat 1) niet alle prioritaire instellingen met Legionella besmet zijn en 2) omdat er alternatieve electrochemische technieken naast koper/zilverionisatie beschikbaar zijn. Op basis van deze gegevens kan berekend worden dat naar verwachting 16% van het watergebruik in prioritaire instellingen door middel van koper/zilverionisatie zal worden behandeld. Hiermee vertegenwoordigt het volume van met koper/zilverionisatie behandeld water 0,37% van het NL drinkwaterverbruik.

 

Omdat emissies van koper en zilver naar het milieu puntlozingen betreffen, die lokaal plaatsvinden, is de risicobeoordeling gebaseerd op een scenario-benadering met 1 prioritaire instelling welke loost op een standaard RWZI. Op basis van een gemiddeld gebruik van 20 000 m3/jaar per instelling (KIWA 2006), een RWZI van 10 000 ie en een gemiddeld drinkwater gebruik van 0,2 m3/ie, kan worden berekend dat 2,7% van de volumebelasting van de RWZI zal bestaan uit met koper/zilverionisatie behandeld water.

Dit getal kan worden geïllustreerd met een ziekenhuis als voorbeeld. Ziekenhuizen zijn grote instellingen met een collectieve drinkwaterinstallatie. USES (RIVM, 2001) hanteert als default voor een gemiddeld ziekenhuis een bezetting van 300 bedden. Binnen dit USES scenario vertegenwoordigt het ziekenhuis 3% van de volumetrische belasting van de standaard RWZI (10 000 ie).  

 

Het gemiddeld drinkwatergebruik in Nederland is 124 L per persoon per dag (TNS-NIPO, 2005). De gemiddelde waterafvoer op de RWZI, inclusief de afvoer van regenwater, wordt geschat op 200 L per persoon per dag.(RIVM, 2001). Op basis van deze gegevens is een schatting gemaakt van de concentraties koper en zilver in de keten drinkwater --> RWZI --> oppervlaktewater/sediment. Een schatting voor de milieuconcentraties in de diverse compartimenten is vermeld in Tabel M.5.

 

Tabel M.5.   Berekening PECrwzi, PECwater, PECsediment

 

 

Koper (Cu)

Zilver (Ag)

 

 

μg/L*

Μg/L*

Dosering drinkwater

 

400

40

Fcu/ag tov totaal

2.7 %

 

 

Fdrinkwater in afvalwater

0,67 (=134/200)

 

 

RWZIinf

 

10,8

1,1

Verwijderingsrendement RWZI

Cu: 0.90

Ag: 0.90

 

 

RWZIefl

 

1,1

0,11

Fafvalwater in oppervlaktewater

10%

 

 

Sorptie op suspended solids conform TGD**

 

 

 

Oppervlaktewater

 

0,11

0,011

Sediment

 

5,3 mg/kg dwt

1,1 mg/kg dwt

*totaal metaalgehalte.

**Cu berekend obv Kd=50 000 L/kg; Ag berekend obv Kd= 100 000 L/kg

 

Voor de verwijdering van koper in de RWZI zijn kwalitatief goede gegevens beschikbaar (CBS, 2006). Uit de CBS-gegevens blijkt een aanzienlijke toename van het verwijderingsrendement voor koper in de afgelopen twintig jaar (van 70% in 1981 tot 94% in 2006). De stijging van het rendement is gekoppeld aan een toename van de verblijftijd in de zuiveringsinstallaties.

 

Voor zilver zijn geen CBS-gegevens beschikbaar voor het verwijderingsrendement in een RWZI en is gebruik gemaakt van gegevens uit de openbare literatuur. Dat zilververwijdering substantieel is, kan geconcludeerd worden uit de hoge partitioning coëfficiënt (sorptie) en het lage oplosbaarheidsproduct van Ag2S. Literatuurgegevens geven een zilververwijdering gemeten bij 5 public-owned RWZI’s van 95% (range 92-99%; Shafer et al.,1998). Oudere data geven een gemiddeld verwijderingsrendement voor communale rwzi’s van 33-63% en voor RWZI’s met industriële lozingen 80-99% (Lytle, 1984).

Op basis van bovenstaande gegevens is gekozen voor het gebruik in de risico-evaluatie van een verwijderingsrendement van 90%, voor zowel koper als zilver. Voor een enigszins conservatief verwijderingsrendement is gekozen, omdat uit de gegevens blijkt dat het verwijderingsrendement afhankelijk is van lokale condities.

 

 

2.4              Monitoringgegevens

De geschatte milieuconcentraties in oppervlaktewater ten gevolge van de toepassing van koper/zilverionisatie zijn in dezelfde orde van grootte als in de literatuur gerapporteerde achtergrondconcentraties voor deze metalen. De milieuconcentratie in oppervlaktewater ten gevolge van koper/zilverionisatie wordt geschat op 0,11 Cu μg/L en 0,011 Ag μg/L (Tabel M.5.). Achtergrondconcentraties voor koper en zilver in Nederlands oppervlaktewater staan vermeld in onderstaande tabel.

 

Tabel M.6.   Achtergrondconcentraties koper en zilver in Nederlands oppervlaktewater.

Cu   (µg/L)

 

 

 

Oppervlaktewater, totaal

1,1

µg/L

(Crommentuijn et al., 1997)

Oppervlaktewater, opgelost

(na filtratie over 0,45 μm)

0,44

µg/L

(Crommentuijn et al., 1997)

Gemeten gemiddelde concentraties voor Nederlandse grote rivieren (n>2000)

2,6

 

µg/L

(Schrap et al., 2007)

 

 

 

 

Ag   (µg/L)

 

 

 

Gemeten gemiddelde concentraties voor Nederlandse grote rivieren (n>1000)

0,003

 

µg/L

(Schrap et al., 2007)

 

 

 

 

 

 


3. Effecten op milieu

 

Inleiding

Voor de beoordeling van het risico van metaalionen wordt het totaal opgelost metaalgehalte als maatgevende concentratie genomen. De fractie die niet gebonden is door sorptie aan suspended solids (in oppervlaktewater) of sediment (in sediment), wordt beschouwd als opgeloste metaalionen. Speciatie van metaalionen en bioligand modelling (BLM) is niet in de risicobeoordeling betrokken, omdat de methodiek geen deel uitmaakt van het door het Ctgb gehanteerd beoordelingskader. Reguliere guidance documenten voor milieurisicoevaluaties als het HTB en de TGD (Technical Guidance Document, 2003) bevatten geen guidance om in hogere tier het risico te verfijnen op basis van speciatie en bioligand modelling.

Uit verschillende studies blijkt dat de toxiciteit voor metaalionen beter correleert met de vrije ionconcentratie dan met het totaal opgelost metaalgehalte, hetgeen wordt verklaard door het feit dat met name het vrije metaalion biologisch beschikbaar en biologisch actief is. Een risicobeoordeling op basis van het totaal opgelost metaalgehalte kan gezien worden als een worst case benadering, omdat in ecotoxtesten bij blootstelling in een labtest met synthetisch medium de concentratie vrije metaal ionen over het algemeen hoger is dan in het natuurlijk milieu. 

 

 

3.1 Water

3.1.1a   Risicoschatting voor waterorganismen

 

Voor de beoordeling van het risico voor waterorganismen is de normoverschrijding voor koper berekend op basis van de norm (PNECwater) afgeleid op basis van de studies in het dossier beschikbaar bij het Ctgb en de veiligheidsfactoren conform de TGD. Voor zilver is gebruik gemaakt van het MTTwater.

 

Tabel M.7.   Normoverschrijdingsfactoren voor waterorganismen.

w.s.

PEC

mg/L

PNECwater

mg/L

Overschrijding

Cu

0,11 x 10-3

0,95 x 10-3*

0,11

 

 

 

 

Ag

0,011 x 10-3

0,08 x 10-3*

0,13

 

combitox

 

0,24

 

Wanneer de overschrijdingen voor de blootstelling van aquatische organismen in ogenschouw worden genomen, blijkt een gering risico. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor waterorganismen.

 

 

3.1.1b   Risicoschatting voor sedimentorganismen

 

Tabel M.8.   Normoverschrijdingsfactoren voor sedimentorganismen.

w.s.

PEC

mg/kg ds

PNECsediment

mg/kg ds

Overschrijding

Cu

5,3*

0,43

12,4

 

 

 

 

Ag

-

-

0,13**

 

 

 

 

* berekend obv EqP en Kd=50 000 L/kg

** Aangezien zowel de blootstelling (PEC) als de norm (PNEC) voor sediment obv equilibrium partitioning uit de waterconcentratie zijn berekend, is de PEC/PNEC ratio voor sedimentorganismen gelijk aan PEC/PNEC ratio voor waterorganismen.  

 

Wanneer de overschrijdingen voor de blootstelling van sedimentorganismen aan koper, vermeld in bovenstaande tabel, in ogenschouw worden genomen, blijkt de toepassing van het middel in drinkwaterleidingen niet voldoet aan de norm voor sedimentorganismen.

 

Wanneer we als hogere tier benadering de PEC voor koper toetsen aan het MTTsediment (MTT = 37 mg/kg ds), dan blijkt de normoverschrijding voor koper kleiner dan 1 (PEC/MTT = 5,3/37 = 0,14).

 

Uitgaande van combinatietoxiciteit bij blootstelling aan koper en zilver, blijkt de normoverschrijding voor sedimentorganismen kleiner dan 1 (0,14 + 0,13 = 0,27).

Wanneer de overschrijdingen voor de blootstelling van sediment organismen in ogenschouw worden genomen, blijkt een gering risico. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor sedimentorganismen.

 

 

3.1.2 Risico voor functie RWZI

Voor de evaluatie van het risico voor micro-organismen in de RWZI is de PNEC getoetst aan de PEC voor het influent van de RWZI, waarbij sorptie buiten beschouwing is gelaten.

 

Tabel M.9.   Normoverschrijdingsfactoren voor micro-organismen in de RWZI.

w.s.

PEC

Mg/L

PNECrwzi

mg/L

Overschrijding

Cu

0,011

0,02

0,5

Ag

0,0011

0,02

0,1

Combinatietox 

 

 

0,6

 

Wanneer de overschrijdingen voor de blootstelling van micro-organismen in de RWZI, vermeld in bovenstaande tabel, in ogenschouw worden genomen, blijkt de toepassing van het middel LiquiTech in drinkwaterleidingen voldoet aan de norm voor micro-organismen in de RWZI. Bij de toepassing van het middel volgens de gebruiksaanwijzing worden geen significante effecten op de biologie van de RWZI verwacht. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor micro-organismen in een RWZI.

 

N.B. In praktijk zal een belangrijk deel van de koper- en zilverionen niet biologisch beschikbaar zijn. De gekozen benadering representeert een sterke overschatting van de toxiciteit, zoals blijkt uit het hoge zuiveringsrendement in de RWZI en de partitioning coëfficiënten voor sorptie.

 

 

3.1.3 Toetsing grondwatercriterium

Aangezien de toepassing van het middel beperkt is tot prioritaire instellingen wordt aangenomen dat relevante emissies naar bodem en grondwater zijn uitgesloten. Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor uitspoeling naar het grondwater. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor uitspoeling naar het grondwater.

 

 

3.1.4 Toetsing drinkwatercriterium

In de Richtlijn 75/440, Besluit Kwaliteitsdoelstellingen en Metingen Oppervlaktewateren, Bijlage I is een norm voor koper vastgelegd van 50 µg/L. De geschatte concentratie koper in oppervlaktewater van 0,11 µg/L (Tabel M.5.) leidt niet tot een overschrijding van deze norm. Voor zilver is geen norm vastgelegd in de Richtlijn 75/440.

 

Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 augustus 2005 (Awb 04/37) volgt dat het Ctgb bij een toelating, op grond van de wetenschappelijke en technische kennis, aan de hand van de ingediende gegevens bij de aanvraag, ook aan het drinkwatercriterium ten aanzien van voor drinkwater bestemd oppervlaktewater moet toetsen om vast te stellen of de toepassing van het middel niet tot overschrijding leidt van de norm voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater. Voor de verspreiding en het gedrag van het middel in oppervlaktewater is geen rekenmodel beschikbaar. Mogelijk beschikbare gegevens kunnen hierdoor niet adequaat worden verwerkt. Het is derhalve niet mogelijk te komen tot een wetenschappelijk verantwoorde vaststelling van een verwachting omtrent dit criterium. Het Ctgb heeft niet het instrumentarium meegekregen om het oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt gewonnen aan het drinkwatercriterium te toetsen. Om evenwel tegemoet te komen aan de uitspraak - waaruit is op te maken dat het Ctgb zich dient in te spannen om te komen tot een oordeel over dit punt - en als overgangsperiode, ter voorkoming dat geen enkele toelating meer kan worden afgegeven in de periode dat een model wordt ontwikkeld en gegevens gegenereerd moeten worden voor de toelatingsaanvraag, heeft het Ctgb bezien of het onderhavige middel en de werkzame stof aanleiding zou kunnen zijn voor zorg omtrent het drinkwatercriterium.

 

Middelen op basis van de werkzame stof koper zijn reeds enige decennia op de markt. Hetzelfde geldt voor middelen op basis van de werkzame stof zilver. Deze periode is voldoende om aan te nemen dat het marktaandeel van deze middelen zich heeft kunnen ontwikkelen.

Uit de algemene wetenschappelijke kennis die het Ctgb heeft achterhaald over het middel LiquiTech en de werkzame stoffen is het Ctgb van oordeel dat er in dit geval geen concrete aanwijzingen zijn voor zorg omtrent de gevolgen van dit middel bij gebruik conform het gebruiksvoorschrift voor oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt gewonnen. In het licht van deze benadering verwacht het Ctgb geen overschrijding van de norm voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater zoals vastgelegd in de RGB.

 

 

3.2 Bodem

 

3.2.1 Risico voor bodemorganismen

Aangezien de toepassing van het middel beperkt is tot prioritaire instellingen wordt aangenomen dat relevante emissies naar bodem zijn uitgesloten. Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor bodemorganismen. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor bodemorganismen.

 

 

3.2.2 Toetsing persistentiecriterium

Metaalionen zijn anorganische verbindingen welke gezien de aard van de verbindingen niet voldoen aan de afbreekbaarheid triggers gedefinieerd voor persistentie.

Bij toepassing van het middel in prioritaire instellingen worden relevante emissies naar bodem en grondwater niet voorzien. Onaanvaardbare accumulatie van koper en zilver in bodem kan worden uitgesloten.

Derhalve wordt voldaan aan het persistentiecriterium voor bodem.

 

 


3.3 Lucht

 

3.3.1 Toetsing criteria luchtkwaliteit

Metaalionen zijn niet of nauwelijks vluchtig. Toelatingseisen met betrekking tot lucht hebben een algemeen karakter en zijn niet nader aangeduid in de vorm van een getalsmatige norm. Derhalve worden effecten op de luchtkwaliteit slechts meegewogen bij de besluitvorming over een biocide voor zover deze kunnen worden voorzien. Vooralsnog zal de beoordeling van mogelijke effecten op de luchtkwaliteit zich beperken tot aantasting van de ozonlaag. Gezien de geringe vluchtigheid van de metaalionen is emissie naar lucht te verwaarlozen. Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor luchtkwaliteit. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor luchtkwaliteit.

 

3.4 Overige niet-doelorganismen

 

3.4.1a   Risico voor vogels & zoogdieren

Voor koper-/zilverionisatie in drinkwaterleidingen wordt rechtstreekse blootstelling van vogels en zoogdieren niet waarschijnlijk geacht. Voor doorvergiftiging is de route water-vis-vogel, en water-vis-zoogdier relevant.

 

Het risico op doorvergiftiging van vogels en zoogdieren door consumptie van b.v. vissen wordt berekend op basis van een schatting van de werkzame stof concentratie in vissen en deze te vergelijken met de norm voor de concentratie in voer bij chronische blootstelling van vogels en zoogdieren. De werkzame stof concentratie in vissen wordt geschat aan de hand van de maximale PEC in oppervlaktewater en de BCF voor vissen.

 

Voor bioconcentratie van koper is slechts een beperkte set gegevens aanwezig, zo zijn studies met vissen ondervertegenwoordigd. In de risicobeoordeling is gebruik gemaakt van een geometrische gemiddelde veld-BCF van 1017 L/kg voor tweekleppigen (n=11) (Smit et al., 2000).

Data voor bioconcentratie van zilver duiden op een groot verschil in accumulatie tussen de verschillende soorten waterorganismen, zo varieert de BCF van 0 - 330 L/kg voor oa. vissen, Daphnia, bruinalgen en mosselen, maar worden ook waarden gerapporteerd voor tweekleppigen van 2300 (scallops) en 18 700 L/kg (oysters) (WHO, 2002). 

 

Opname en distributie van metaalionen in organismen verschilt fundamenteel van bioaccumulatie zoals plaatsvindt bij accumulatie van lipofiele organische verbindingen in biota. Metaalionen zijn chemische elementen met natuurlijke oorsprong, waarbij de opname door organismen mede wordt bepaald door de natuurlijke achtergrondconcentratie. Organismen hebben voor metalen verschillende fysiologische mechanismen ter beschikking waarmee de homeostase van het intracellulair milieu kan worden geregeld. Van essentiële metalen (zoals koper) is bekend dat deze elementen actief worden opgenomen, zodat ook bij lage externe concentraties kan worden voldaan aan de vereisten van het celmetabolisme. Van zilver is bekend dat bij hoge blootstellingniveaus, zilver wordt geïmmobiliseerd in de cel als bv. zilversulfide. Onderhuidse depositie van zilver uit zich als pigmentering van de huid (argyria). Het is bekend dat deze reguleringsmechanismen voor intracellulaire metaalconcentraties gepaard kunnen gaan met hoge BCF-waarden zonder dat dit leidt tot effecten op populatieniveau.

 

Voor de evaluatie van doorvergiftiging en accumulatie is metaalspeciatie van groot belang. In de risicobeoordeling is uitgegaan van eindpunten voor orale toediening van zilvernitraat. Zilvernitraat is zeer goed oplosbaar en daarom zeer goed biobeschikbaar. In de voedselketen, in vissen en mosselen etc. is zilver niet aanwezig als zilvernitraat en heeft geïmmobiliseerd in de cel een beduidend lagere biobeschikbaarheid (Amiard, 2008).

 

Uitgangspunt voor de beoordeling van het risico voor vogels en zoogdieren is het voorspellen van de gevolgen van doorvergiftiging op populatieniveau. De gebruikelijke aanpak is gebaseerd op de overweging dat populatie-effecten niet zullen optreden als de survival rate, reproduction rate en ontwikkeling van individuen niet wordt beïnvloed. Voor doorvergiftiging zijn daarom in principe alleen toxiciteit-eindpunten die verband houden met populatie-effecten, ecotoxicologisch relevant. Argyria en verkleuring van organen hebben geen populatie-effect en eindpunten gebaseerd op deze sub-toxische effecten hebben daarom niet de voorkeur. Per definitie wordt de NOAEL gebaseerd op het meest gevoelige eindpunt van de test. In een verfijnde beoordeling kan het noodzakelijk zijn voor de overschrijdingen te controleren wat de ecologische relevantie is van de effecten die ten grondslag liggen aan de gekozen NOAEL.

 

Voor koper zijn eindpunten voor doorvergiftiging van vogels en zoogdieren beschikbaar in het openbare dossier, waarvoor de eindpunten zijn geëvalueerd en samengevat.

 

Gegevens over de toxiciteit van zilver voor vogels en zoogdieren zijn aanwezig in de openbare literatuur (ATDRS, 1990; EPA, 1992; WHO, 1996; WHO, 2002; Ratte, 1999). De beschikbare eindpunten echter, zijn relatief oud en weinig bruikbaar voor een kwantitatieve risicoevaluatie. Gerapporteerde effecten zijn vaak niet ecologisch relevant (geen sublethale effecten met impact op de populatiedynamiek). Routes via welke organismen worden blootgesteld zijn vaak niet relevant (bv. orale toediening via voedsel en drinkwater naast intraveneuze toediening en dermale adsorptie). Blootstellingduur is vaak relatief kort en lijkt afhankelijk van de proefresultaten gekozen. De onderzochte testverbindingen en de gekozen proefdieren kenmerken zich door een grote variatie in samenstelling en soorten.

 

Informatie met betrekking tot de opname, distributie, en het daaropvolgende lot van zilver opgenomen door vogels en zoogdieren duidt erop dat het merendeel van de ingenomen zilver snel wordt uitgescheiden (primair via de feces) en dat er weinig wordt opgenomen. De retentie van zilver in organismen door voedselopname is relatief laag (Ratte, 1999; ADRS, 1990; Amiard, 2008).

 

Standaard modelstudies voor zilver naar orale chronische blootstelling van vogels en zoogdieren met een ecologisch relevant effect op populatieniveau, ontbreken in de openbare literatuur. Een nadere analyse van deze gegevens heeft geleid tot een hoger eindpunt dan het humaan toxicologisch eindpunt voor argyria bij mensen bij levenslange orale blootstelling (Gaul & Staud, 1935).

 

Bij gebrek aan een NOAEL (no observed adverse effect) uit een standaard studie is voor zoogdieren uitgegaan van een worst case benadering en is de norm afgeleid op basis van een muizenstudie waarbij zilvernitraat gedoseerd is aan drinkwater gedurende 37 weken. In de studie zijn geen toxische effecten geconstateerd op populatieniveau (wel hypoactivity). Voor hypoactivity onder real-life condities kunnen effecten op populatieniveau niet op voorhand worden uitgesloten. De norm is bepaald op basis van een body weight / daily food intake conversion factor van 8.3 en een AForal van 30 (conform TGD). Voor doorvergiftiging van vogels is uitgegaan van een norm gebaseerd op een LC50 > 2250 mg Ag/kg voor Bobwhite quail (14 dagen) en een AForal van 3000.

 

 

Tabel M.10.   Toxiciteitsgegevens en PNEC vogels

Stof

Organisme

laagste waarde

[mg w.s./kg voer]

Veiligheids-factor

PNEC

[mg w.s/kg food]

Koper

Kip

200 = NOEC

30

6,7

Zilver

Bobwhite quail

2250 mg/kg =LD50 (EPA, unspecified compound))

3000

0,75

 

Tabel M.11.   Toxiciteitsgegevens en PNEC zoogdieren

Stof

Organisme

laagste waarde

[mg w.s./kg bw.d]

F(bw/dfi)

Veiligheids-factor*

PNEC

[mg w.s/kg food]

Koper

Rat

5 = NOAEL

10

90

0,55

Zilver

Muis, 37 wkn

18*

8,3

30

5,0

* Bij gebrek aan een NOAEL (no observed adverse effect) in een standaard studie is de norm afgeleid op basis van een muizenstudie waarbij zilvernitraat gedoseerd is aan drinkwater gedurende 37 weken zonder directe effecten op populatieniveau (wel hypoactivity).

 

Tabel M.12.   Berekening PECoral

w.s.

PECwater

mg/L

BCF

L/kg

 

 

PECoral

mg/kg food

Cu

0,11 x 10-3

1017

 

 

0,11

Ag

0,011 x 10-3

330

 

 

0,0035

 

0,011 x 10-3

18700

(worst case)

 

0,197

 

 

 

 

 

 

 

Tabel M.13.   Risico op doorvergiftiging voor vogels en zoogdieren

Risico

Stof

PECoral

mg w.s./kg food

PNECoral

mg w.s/kg food]

PEC/PNEC

 

Vogels

Koper

0,11

6,7

0,02

 

Zilver

0,0035

0,75

>0,001

 

 

0,197   (worst case)

0,75 

0,26

 

 

 

 

 

zoogdieren

Koper

0,11

0,55

0,20

 

Zilver

0,0035

5,0

>0,001

 

 

0,197   (worst case)

5,0

0,04

 

Wanneer de overschrijdingen voor het risico op doorvergiftiging van vogels en zoogdieren, vermeld in bovenstaande tabel, in ogenschouw worden genomen, blijkt dat de toepassing van het middel voldoet aan de norm voor vogels en zoogdieren.

 

3.4.2   Risico voor bioconcentratie in waterorganismen

Opname, distributie en bioconcentratie van metaalionen in organismen verschilt fundamenteel van bioaccumulatie zoals plaatsvindt bij lipofiele organische verbindingen in biota. In de voedselketen, in vissen en mosselen etc., zijn metalen vaak beperkt beschikbaar (Amiard, 2008). Een risico voor doorvergiftiging van vogels en zoogdieren kan worden uitgesloten. Het risico voor bioconcentratie van koper en zilver wordt gering geacht. Derhalve wordt voldaan aan de norm voor bioconcentratie.

 

Conclusie m.b.t. milieu

Geconcludeerd kan worden dat:

1.      Onderhavige toepassing voldoet aan de norm voor waterorganismen.

2.      Onderhavige toepassing voldoet aan de norm voor sedimentorganismen.

3.      Onderhavige toepassing voldoet aan de norm voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater.

4.      Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor uitspoeling naar het grondwater.

5.      Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor persistentie in bodem.

6.      Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de norm voor luchtkwaliteit.

7.      Onderhavige toepassing behoeft geen toetsing aan de normen voor regenwormen en bodemmicro-organismen.

8.      Onderhavige toepassing voldoet aan de normen voor doorvergiftiging van vogels

9.      Onderhavige toepassing voldoet aan de normen voor doorvergiftiging van zoogdieren.

10.  Onderhavige toepassing voldoet aan de normen voor bioaccumulatie.

11.  Onderhavige toepassing voldoet aan de norm voor micro-organismen in een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

 

Etikettering

 

Voorstel voor classificatie van koper- en zilverionen met betrekking tot milieu eigenschappen

 

De werkzame stoffen worden in situ gevormd. Daarom wordt er geen etiketvoorstel voor de werkzame stoffen opgesteld.

 

Voorstel voor classificatie en etikettering formulering(en) met betrekking tot het milieu

 

Op basis van bovenstaand profiel van de stof, de geleverde formuleringstoxicologie voor het middel (metaal in vaste vorm) en de eigenschappen van de hulpcomponenten, wordt voorgesteld het middel als volgt te etiketteren:

 

Gevaarsymbool:

-

aanduiding:

-

R-zinnen

-

-

 

 

 

S-zinnen

-

-

Specifieke vermeldingen

(DPD-zin):

DPD-14

Inlichtingenblad aangaande de veiligheid is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.

 

 

 

 

Referenties

Bronnen gebruikt voor het opstellen van het milieuprofiel van de werkzame stoffen zijn gebaseerd op documenten aangeleverd door de aanvrager en andere reeds bij het Ctgb beschikbare (openbare) literatuur.

 

  1. Allison JD, Allison TL, 2005. Partition coefficients for metals in surface water, soil, and waste. U.S. EPA report EPA/600/R-05/074.
  2. Amiard et al (2008). Bioaccesibility of essential and non-essential metals in commercial shellfish from Western Europe and Asia. Food and Chemical Toxicology 46, pp2010-2022
  3. ATSDR (Agency for Toxic Substances and Disease Registry). 1990. Toxicological profile for silver. Atlanta, GA: U.S. Department of Health and Human Services, Public Health Service
  4. CSR Adviesrapport 08886a01. 2002. Koper(I)oxide. Risicobeoordeling voor het milieu. J.A. de Knecht, C.E. Smit, R.J. Hansler, E.M.J. Verbruggen, P.L.A. van Vlaardingen, R. Posthumus. 26 november 2002
  5. Crommentuijn, T, Polder MD, van de Plassche EJ,  1997, Maximum Permissible Concentrations and negligible concentrations for metals, taking background concentrations into account. RIVM Rapport 601501001.
  6. EPA (1992). R.E.D. Facts Silver. Reregistration Eligibility Document. Silver.
  7. Gaul LE, Staud AH. 1935. Clinical spectroscopy. Seventy cases of generalized argyrosis following organic and colloidal silver medication. Journal of the American Medical Association, 104:1387-1390.
  8. Hulskotte, J.H.J.; Jongbloed, R.H.; de Vries, P; Appelman, W.A.J. en Heslinga D.C. , 2007. Afvalwaterketenonderzoek (AKON). Emissiebronnen, maatregelen en effecten op oppervlaktewater in het verzorgingsgebied van twee RWZI’s in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. TNO.
  9. Kanne, P, 2005, Watergebruik thuis 2004. TNS-NIPO. Rapportage in opdracht van VEWIN.

10.  KIWA, 2006. Evaluatie van praktijktesten met alternatieve technieken voor Legionella-preventie. Eindrapport. P. 124

  1. Lytle P. 1984. Fate speciation of silver in publicly owned treatment works. Environmental Toxicology and Chemistry, 3: 21-30
  2. Narita, Takahashi and Shaoji 2005. Rapid Activated sludge respiration inhibition test performed by CO2 producing rate using a carbon dioxide sensor., J. of Environm. Science and Health;
  3. Neumegen. R.A., Fernandez-Alba, A. R., Chisti Y., 2005 Toxicities of triclosan, Phenol, and copper sulphate in activated sludge. Environmental Toxicology. Vol. 20(2) pp 160-164
  4. van de Plassche E, van de Hoop M, Posthumus R, Crommentuijn T, 1999, Risk limits for boron, silver, titanium, tellurium, uranium and organosilicon componds in the framework of EU Directive 76/464/EEC.
  5. Ratte, HT (1999). Bioaccumulation and toxicity of silver compounds: a review. Environmental Toxicology and Chemistry, 18(1), pp 89-108
  6. RIONED, 2009. Riool in cijfers 2009-2010. Stichting RIONED.
  7. RIVM, 2001, Emission scenarios for all 23 product types of the Biocidal Products Directive (EU Directive 98/8/EC) RIVM report 601450009, P. van der Poel and J. Bakker

18.  Schrap MS et al. 2007. Vergeten metalen in Nederlandse rijkswateren, Rijkswaterstaat Waterdienst WD rapport: 2008.034.

  1. Shafer, MM, Overdier, JT and Armstrong, DE . 1998. Removal, Partitioning and Fate of Silver and Other Metals in Wastewater Treatment Plants and Effluent-Receiving Streams ; Environmental Toxicology and Chemistry, Vol. 17, 630-641.
  2. Smit CE, Wezel AP van, Jager T, Traas TP. 2000. Secondary poisoning of cadmium, copper and mercury: implications for the Maximum Permissible Concentrations and Negligible Concentrations in water, sediment and soil. RIVM. Rapport 601501009
  3. World Health Organisation. (1996) Silver in drinking-water. Background document for development of WHO Guidelines for Drinking Water Quality.
  4. World Health Organisation, 2002. Concise International Chemical Assessment Document 44. Silver And Silver Compounds: Environmental Aspects. First draft prepared by Mr P.D. Howe and Dr S. Dobson, Centre for Ecology and Hydrology, Monks Wood, United Kingdom (http://www.inchem.org/documents/cicads/cicads/cicad44.htm)
  5. Yin J, Tan CJ, Ren NQ, Cui YB, Tang L, 2005; Evaluation of heavy metal inhibition of activated sludge, Water Science & Technology 52(8), 231-239.

 

 

Identificatie van eindpunten voor zilver

 

Inleiding

Zilver is een scheikundig element met symbool Ag en atoomnummer 47. Zilver staat in het periodiek systeem net als koper in de groep transitiemetalen. Zilver komt voor in de oxidatiestaat Ag0 (metallisch) en Ag1+; andere mogelijke valenties zijn Ag2+ en Ag3+. In tegenstelling tot koper, dat in het algemeen als tweewaardig ion voorkomt, heeft het meest voorkomende zilver-ion de valentie 1+.

Speciatie van metaalionen en bioligand modelling (BLM) is niet in de risicobeoordeling betrokken, omdat de methodiek geen deel uitmaakt van het door het Ctgb gehanteerd beoordelingskader. Reguliere guidance documenten voor milieurisicoevaluaties als het HTB en de TGD (Technical Guidance Document, 2003) bevatten geen guidance om in hogere tier het risico te verfijnen op basis van speciatie en bioligand modelling. Een risicobeoordeling op basis van het totaal opgelost metaalgehalte kan gezien worden als een worst case benadering, omdat bij blootstelling in een labtest met synthetisch medium de concentratie vrije metaal ionen over het algemeen hoger is dan in het natuurlijk milieu. 

Milieu-effecten voor Ag+ zijn sterk afhankelijk van de speciatie. Fysisch-chemische en ecotoxicologische eindpunten hebben voor een belangrijk deel betrekking op AgNO3. In schoon water zal AgNO3 vrijwel volledig zijn gedissocieerd, met als gevolg dat zilver als vrije Ag+ ionen in oplossing aanwezig is. In het milieu zal Ag+ worden gecomplexeerd door aanwezigheid van anionische liganden, van zowel organisch als anorganisch oorsprong, zoals dissolved organic carbon (DOC), sulfide, chloride en thiosulfaat. Speciatie is van grote invloed op de milieu-effecten, omdat deze complexen over het algemeen beduidend minder giftig zijn dan ionisch Ag+.  

In verband met speciatie spelen ook redoxcondities een belangrijke rol. Zo zal Ag+ in natuurlijk water onder anaerobe condities een neerslag vormen met het aanwezige sulfide (S2-) of worden omgezet naar metallisch zilver. In het sediment wordt het zilver geïmmobiliseerd, aangezien sedimenten meest anoxisch zijn. Onder zuurstofrijke condities ka Ag+ weer in oplossing komen, wanneer aanwezig sulfide wordt omgezet in sulfaat.

In zeewater zijn Ag+concentraties in vergelijking met zoetwater extreem laag, dit als gevolg van de hoge Cl- concentratie in zeewater en de lage oplosbaarheid van AgCl.

 

Gedrag in grond

Adsorptie

Voor de evaluatie van sorptie aan bodem en uitspoeling zijn gegevens uit de openbare literatuur beschikbaar. Sorptie gegevens voor zilver met betrekking tot “Gedrag in grond” zijn vermeld onder “Gedrag in water”. Op basis van deze gegevens is gekozen voor het gebruik in de risico-evaluatie van een log Kd voor grond van 2.6 L/kg.

 


 

Gedrag in water

Adsorptie

Voor de evaluatie van sorptie van zilverionen aan gesuspendeerd materiaal en sediment zijn gegevens uit de openbare literatuur beschikbaar.

Zilver

Log Kd

Log Kd

Log Kd

 

L/kg

L/kg

L/kg

 

Bodem

Sediment

Suspended solids

 

2.1

4.8

5.0

Plassche, E van de, et al., 1999

2.6   (1.0-4.5) n=21

3.6 (2.1-5.8) n=?

4.9   (4.4-6.3) n=15

Allison JD, Allison TL 2005.

 

 

 

 

Op basis van bovenstaande gegevens is gekozen voor het gebruik in de risico-evaluatie van een partitioning coëfficiënt voor zilver van log Kd = 2.6 L/kg (398 L/kg) voor bodem, 4.8 L/kg (67 000 L/kg) voor sediment en 5.0 L/kg (100 000) voor suspended solids.

 

Een mogelijk artefact in de bepaling van de verdelingscoëfficiënt voor zilver bij een anoxische matrix (sediment/actief slib) is dat de verdeling over de vaste en de vloeibare fase in belangrijke mate gedicteerd wordt door de lage oplosbaarheid van Ag2S en daarmee geen directe weerspiegeling is van de sorptie. Ongeacht het mechanisme, sorptie of neerslagvorming, geldt dat de verwijdering van zilver in een RWZI substantieel is. Literatuurgegevens geven een zilververwijdering gemeten bij 5 public-owned rwzi’s van 95% (range 92-99%; Shafer et al.,1998). Oudere data geven een gemiddeld verwijderingsrendement voor communale rwzi’s van 33-63%  en voor RWZI’s met industriele lozingen 80-99% (Lytle, 1984).

Op basis van bovenstaande gegevens is gekozen voor het gebruik in de risico-evaluatie van een verwijderingsrendement van 90%

 

Bioconcentratie

Gegevens betreffende bioconcentratie zijn geïnventariseerd in een studie van Howe & Dobson (2002) gepubliceerd onder sponsorship van het United Nations Environment Programme, the International Labour Organization, or the World Health Organization. Een ‘quote’ met de belangrijkste bevindingen uit deze studie is hieronder weergegeven.

“The ability to accumulate dissolved silver varies widely between species. Some reported bioconcentration factors for marine organisms (calculated as milligrams of silver per kilogram fresh weight organism divided by milligrams of silver per litre of medium) are 210 in diatoms, 240 in brown algae, 330 in mussels, 2300 in scallops, and 18 700 in oysters, whereas bioconcentration factors for freshwater organisms have been reported to range from negligible in bluegills (Lepomis macrochirus) to 60 in daphnids; these values represent uptake of bioavailable silver in laboratory experiments. Laboratory studies with the less toxic silver compounds, such as silver sulfide and silver chloride, reveal that accumulation of silver does not necessarily lead to adverse effects. At concentrations normally encountered in the environment, food-chain biomagnification of silver in aquatic systems is unlikely.”

Op basis van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat BCF-waarden voor zilver in het algemeen kleiner zijn dan de trigger van 2000, echter voor tweekleppigen (scallops en oysters) kan de trigger worden overschreden.

 

Op basis van bovenstaande gegevens is gekozen in de risico-evaluatie het risico voor doorvergiftiging door te rekenen aan de hand van een BCF van 300 voor vis en 18700 voor  oesters.

 

Monitoringgegevens

Montoringsgegevens met milieuconcentraties van zilver zijn slechts incidenteel aanwezig.

 

Toxicologie

Toxiciteit voor aquatische organismen

Gegevens betreffende de toxiciteit van zilver voor aquatische organismen zijn o.a. beschikbaar in een studie van het RIVM (2005) en de WHO (2002). In de risicobeoordeling is uitgegaan van het RIVM rapport omdat de gepresenteerde normen, afgeleid volgens de MTR methodiek, direct kunnen worden toegepast in de risicobeoordeling. Een overzicht van de normen staat vermeld in onderstaande tabel.

 

Zilver

MTR*

MTT

Achtergrond

concentratie

 

freshwater

-

0.082

-

μg/L

Zeewater

-

1.2

-

μg/L

Sediment**

-

5.5

-

mg / kg dw

Bodem

-

0.010

-

mg / kg dw

*MTR: Maximaal Toelaatbaar Risico; MTT: Maximaal Toelaatbare Toevoeging

** obv EqP uitgaande van Kd = 67 000 L/kg

 

Toxiciteit voor sediment organismen

Zie toxiciteit voor aquatische organismen

 

Toxiciteit voor vogels en zoogdieren

Toxiciteitsgegevens voor zoogdieren zijn beschikbaar in een aantal reviews (ATDRS, 1990; EPA, 1992; WHO, 1996; WHO, 2002; Ratte, 1999)

 

Een NOAEL is gerapporteerd voor weanling swine (EPA, 1992), gevoerd met een dieet van 0.2% zilver(acetaat) (52 mg/kg/dag) gedurende 4 weken (bij 130 mg/kg/dag sterfte bij 3 van de 4 testorganismen).

Additionele gegevens (EPA, 1992) zijn gerapporteerd voor zilvernitraat:

  Muis, geen toxisch effect (wel zilverdepositie in de nier) bij een drinkwater dosering equivalent aan 65 mg/kg/dag gedurende 12-14 weken (Rungby & Danscher, 1984).

  Rat, geen toxisch effect bij een drinkwater dosering equivalent aan 65 mg/kg/dag gedurende 12 weken. De laagste concentratie met geconstateerd effect was 130 mg/kg/dag op basis van zilverdepositie in de nier (Day et al.; 1976).

  Rat, geen toxisch effect (wel zilverdepositie in de nier) bij een dosering equivalent aan 63,5 mg/kg/dag gedurende 218 dagen (Olcott, 1948).

  Muis, geen toxisch effect (wel hypoactivity) bij een drinkwater dosering equivalent aan 18 mg/kg/dag gedurende 37 weken (259 dagen) (Rungby & Danscher, 1984).

  Rat, growth retardation, deposition of silver in the eyes en death bij een drinkwater dosering equivalent aan 222 mg/kg/dag gedurende 37 weken (259 dagen) (Matuk et al 1981).

  Rat, geen toxisch effect (wel zilverdepositie in de nier) bij een dosering equivalent aan 63,5 mg/kg/dag gedurende 553 dagen (Olcott, 1947).

 

Standaard modelstudies met orale chronische blootstelling van zoogdieren met een ecologisch relevant effect op populatieniveau, ontbreken in de openbare literatuur. Voor de weanling swine studie zijn onvoldoende gegevens beschikbaar met betrekking tot de ‘daily food intake’  en ‘body weight’ om deze zelfstandig te gebruiken als eindpunt voor doorvergiftiging van zoogdieren. Voor de additionele studies geldt dat gerapporteerde effecten geen invloed hebben op populatieniveau en bijbehorende blootstelling moet gezien worden als ondergrens voor de NOAEL.

Bij gebrek aan een NOAEL (no observed adverse effect) uit een standaard studie is voor zoogdieren uitgegaan van een worst case benadering en is de norm afgeleid op basis van een muizenstudie waarbij zilvernitraat gedoseerd is aan drinkwater gedurende 37 weken. In de studie zijn geen toxische effecten geconstateerd op populatieniveau (wel hypoactivity). Voor hypoactivity onder real-life condities kunnen effecten op populatieniveau niet op voorhand worden uitgesloten. De norm is bepaald op basis van een body weight / daily food intake conversion factor van 8.3 en een AForal van 30 (conform TGD). De AForal van 30 verdisconteert zowel interspecies variatie als lab-to-field extrapolatie voor predatoren en de extrapolatie van acute / subchronische naar chronische blootstelling.

 

Toxiciteitsgegevens voor vogels zijn beschikbaar in een studie op de EPA-website. Het betreft een indoor laboratoriumstudie met Northern bobwhite quail (Colinus virginianus). 18-weeks oude dieren zijn oraal blootgesteld aan capsules met zilver gedurende 14 dagen (EPA, anonymous (2000). 14-day LC50 > 2250 mg Ag/kg. Additionele gegevens voor vogels zijn beschikbaar in een ATSDR-studie. “Jonge kalkoenen (Meleagris gallopavo) op een dieet met 900 mg zilver/kg voer gedurende 4 weken hadden een vergroot hart en verminderde groei, hemoglobine- en hematocrietwaarden (US EPA, 1980). Nadelige gevolgen van zilver (toegediend als zilvernitraat) worden gemeld voor normale kuikens gevoerd op een dieet met 200 mg zilver/kg voer (growth surpression) of drinkwater met een zilverconcentratie van 100 mg/liter (levernecrose) (Smith & Carson, 1977).

 

Standaard modelstudies met orale blootstelling van vogels met een eindpunt voor zilver gebaseerd op chronische blootstelling en een ecologisch relevant effect op populatieniveau, ontbreken in de openbare literatuur. In de risicobeoordeling is uitgegaan van een PNEC op basis van een LC50 > 2250 mg Ag/kg voor Bobwhite quail en een AForal van 3000. Betreffend eindpunt wordt gezien als het best beschikbare eindpunt. De AForal van 3000 verdisconteert zowel interspecies variatie als lab-to-field extrapolatie voor predatoren en de extrapolatie van acute / subchronische naar chronische blootstelling.

 

 


 

Identificatie van eindpunten voor de koper

 

Inleiding

Speciatie van metaalionen en bioligand modelling (BLM) is niet in de risicobeoordeling betrokken, omdat de methodiek geen deel uitmaakt van het door het Ctgb gehanteerd beoordelingskader. Reguliere guidance documenten voor milieurisicoevaluaties als het HTB en de TGD (Technical Guidance Document, 2003) bevatten geen guidance om in hogere tier het risico te verfijnen op basis van speciatie en bioligand modelling. Een risicobeoordeling op basis van het totaal opgelost metaalgehalte kan gezien worden als een worst case benadering, omdat bij blootstelling in een labtest met synthetisch medium de concentratie vrije metaal ionen over het algemeen hoger is dan in het natuurlijk milieu. 

 

Gedrag in grond

Voor de evaluatie van sorptie aan bodem en uitspoeling zijn gegevens uit de openbare literatuur beschikbaar. Sorptiegegevens voor koper met betrekking tot “Gedrag in grond” zijn vermeld onder “Gedrag in water”. Op basis van deze gegevens is gekozen voor het gebruik in de risico-evaluatie van een log Kd van 2.99 L/kg.

 

Gedrag in water

 

Adsorptie aan suspended solids en sediment

Voor de evaluatie van sorptie van koperionen aan gesuspendeerd materiaal en sediment zijn gegevens uit de openbare literatuur beschikbaar.

Koper

Log Kd

Log Kd

Log Kd

 

L/kg

L/kg

L/kg

 

Bodem

Sediment

Suspended solids

 

2.99

4.53

4.70

Crommentuijn et al., 1997

2.7   (0.1-3.6) n=20

4.2   (0.7-6.2) n=12

4.7   (3.1-6.1) n=70

Allison JD, Allison TL 2005.

 

 

 

 

Voor de evaluatie van koper wordt gebruik gemaakt van de partitie-coëfficienten zoals die in het kader van het project Integrale Normstelling Stoffen worden gehanteerd (Crommentuijn et al., 1997): de log Kd sediment = 4,53 L/kg (34.000 L/kg) en de log Kd suspended solids =  4,70 L/kg (50.000 L/kg).

 

Bioconcentratie

Voor koper zijn er voor vissen geen betrouwbare bioconcentratiefactoren (BCF-waarden) beschikbaar. Voor tweekleppigen is gebruik gemaakt van de geometrische gemiddelde veld-BCF van 1017 L/kg wwt (Smit et al., 2000).

 

Monitoringgegevens

In rijkswateren worden koperconcentraties van gemiddeld 1,4 - 6,7 µg/L gevonden (RIVM, Basisdocument Koper, 1990). Op basis van deze gegevens is door Crommentuijn et al. (1997) een achtergrondconcentratie gehanteerd van 1.4 µg/L voor de vaststelling van het MTR.

De gemeten waarden zijn voor een gedeelte afkomstig van koperhoudende aangroeiwerende verven. Geschat wordt dat de bijdrage 80% is (Hoorprocedure CTGB met Provincie Noord-Holland, 6 augustus 1997). In het Basisdocument Koper wordt voor sediment in rijkswateren 25-253 mg koper/kg gerapporteerd. Meer gegevens staan vermeld in C63_3_08.

In een studie van Rijkswaterstaat (Schrap et al., 2007) wordt voor koper een waarde van 2,6 µg/L aangegeven als de gemeten gemiddelde concentratie voor Nederlandse grote rivieren.

 

Gedrag in lucht

 

Omzettingssnelheid en omzettingsroute in lucht

Er zijn geen gegevens over de dampspanning en vluchtigheid van koper. Koper is een metaal waarvoor een lage dampspanning verwacht wordt <10-6 Pa. Gezien de toepassing wordt het gedrag van koper in lucht niet van belang geacht.

 

 

Toxicologie

 

Toxiciteit voor aquatische organismen

Voor de risicobeoordeling zijn studies met 52 soorten zoetwaterorganismen en 56 soorten zoutwaterorganismen geselecteerd. De laagste NOEC is 0,05 µg/L (gecorrigeerd voor achtergrondconcentratie), resulterend in een norm in de 1e Tier van 0,005 µg/L. De gevoeligheid van zout- en zoetwaterorganismen voor koper is nagenoeg hetzelfde.

Derhalve zijn de data voor beide groepen samengevoegd (108 soorten uit 10 taxonomische groepen).

In de 2e Tier is op basis van deze data met de statistische extrapolatie-methode van Aldenberg & Jaworska de HC5 berekend. De HC5 is 0,95 µg/L (95% CI: 0,59 – 1,43 µg/L); deze is gebaseerd op toegevoegd totaal opgelost koper. Hierbij is de totaal concentratie gecorrigeerd voor de achtergrondconcentratie.

Additionele gegevens betreffende de toxiciteit van koper zijn beschikbaar in een studie van het RIVM (Crommentuijn, 1997). Een overzicht van de normen staat vermeld in onderstaande tabel. Bij de afleiding van de risiconiveaus voor metalen wordt rekening gehouden met het feit dat metalen van nature in het milieu voorkomen. Dit wordt gedaan door de toegevoegde risicobenadering te hanteren. Bij deze benadering wordt de hoeveelheid stof bepaald, de Maximaal Toelaatbare Toevoeging (MTT), die door antropogene activiteiten kan worden toegevoegd aan bodem, water of sediment zonder dat ontoelaatbare ecosysteem-effecten te verwachten zijn. De MTT-waarden worden op een vergelijkbare wijze als MTR’s afgeleid).

 

Koper

MTR*

MTT

Achtergrond

concentratie

 

freshwater

1.5

1.1

0.44

μg/L

Zeewater

1.4

1.1

0.25

μg/L

Sediment**

73

37

36

mg / kg dw

Bodem

40

3.5

36

mg / kg dw

*MTR: Maximaal Toelaatbaar Risico; MTT: Maximaal Toelaatbare Toevoeging

** obv EqP

 

 

Toxiciteit voor sediment organismen

Voor koper is een laagste NOEC (11 soorten uit 5 taxonomische groepen) gevonden van
0,2 mg/kg zandig sediment, gecorrigeerd voor de achtergrond concentratie.  Op basis hiervan wordt een PNEC berekend van 0,02 mg/kg. Deze waarde is zeer laag in vergelijking tot het natuurlijk achtergrondgehalte. In een hogere TIER is met behulp van de geselecteerde chronische data voor 11 soorten afkomstig uit 5 taxonomische groepen de HC5 bepaald voor de toegevoegde concentratie  0,43 mg/kg (95% betrouwbaarheidsinterval : 0,03 – 1,87 mg/kg). Daarnaast is door het RIVM een MTT afgeleid van 37 mg/kg (Crommentuijn, 1997) betreffende de toxiciteit van koper voor sedimentorganismen (zie bovenstaande tabel).

 

Toxiciteit voor vogels en zoogdieren

Bij de risicobeoordeling van dit middel wordt de route doorvergiftiging door het eten van gecontamineerde vis relevant geacht.

 

Vogels:

Voor vogels (kippen) is de optimale dosering van koper in voedsel 150 mg/kg. Concentraties > 200 mg/kg leiden tot verminderde voedselopname en gewichtsvermindering. De NOEC wordt derhalve op 200 mg/kg gesteld.

 

Zoogdieren:

De NOAEL van koper voor de rat bedraagt 340 mg/kg voer overeenkomend met 5 mg/kg lg/dag.

 

 

V         Conclusie

Het is aangetoond dat het middel LiquiTech Koper-Zilverlegering bij toepassing volgens het voorgestelde Wettelijk Gebruiksvoorschrift/Gebruiksaanwijzing werkzaam is en er geen onaanvaardbaar risico wordt verwacht voor de gezondheid van de mens, voor diegene die het middel toepast en voor het milieu.

 

 

VI        Etikettering

De etikettering wordt als volgt vastgesteld:

 

Stoffen die met chemische benaming op het etiket moeten worden vermeld (andere zeer giftige, giftige, bijtende of schadelijke stoffen):

-

Gevaarsymbool:

-

aanduiding:

-

R-zinnen

-

-

S-zinnen

-

-

Specifieke vermeldingen

(DPD-zin):

DPD-14

Inlichtingenblad aangaande de veiligheid is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.

Kinderveilige sluiting verplicht?

N.v.t.

Voelbare gevaarsaanduiding verplicht?

N.v.t.


BIJLAGE 1:

Eisen voor studies ten behoeve van aantonen van de werkzaamheid van een biocide dat gebruikt wordt voor desinfectie van drinkwater in Nederland.

 

Voor toepassingen tegen Legionella in waterleidingsystemen zijn de volgende eisen gesteld:

(1)..................................................................................................................................................   in een laboratoriumtest (bijv. suspensietest) moet een log 5 reductie van Legionella worden aangetoond.

(2)................ er moet een praktijktoets worden aangeleverd die voldoet aan de volgende eisen:

2.1 Locaties

De praktijktest moet zijn uitgevoerd op 10 locaties in Nederland. Locaties in het buitenland worden alleen geaccepteerd als de kwaliteit van het geleverde drinkwater bepaald is en dit water vergelijkbaar is met Nederlands drinkwater, dit te bepalen door het Ctgb. Afhankelijk van de complexiteit van de installaties kan het aantal locaties worden verlaagd tot een minimum van 5.

Uitsluitend locaties met minimaal 100 operationele tappunten (benedenstrooms van de apparatuur) komen in aanmerking. Een locatie betreft een collectieve leidingwaterinstallatie die behandeld wordt door de geplaatste apparatuur of het middel. Ook een gedeelte van een collectieve leidinginstallatie, bijv. een vleugel van een gebouw of alleen de warmwaterinstallatie dat door de apparatuur of het middel behandeld wordt, kan beschouwd worden als een proeflocatie, mits er minimaal 100 operationele tappunten zijn.

2.2 Duur van de test

Indien de apparatuur continu of discontinu in gebruik is (dus niet een eenmalige toepassing van een middel) is de duur van de proef per locatie één jaar, gerekend vanaf de eerste bemonsteringsronde na het opstarten van de geplaatste apparatuur. Indien door opstart problemen of iets dergelijks de eerste maanden niet de juiste resultaten geven wordt de duur van de proef één jaar, gerekend vanaf het moment dat een stabiele situatie is bereikt, zodat voor minimaal één jaar wordt aangetoond dat het middel in staat is Legionella onder controle te houden.

2.3 Verschillende watertypen

Het is gewenst dat de locaties over het land verspreid zijn, zodat de apparatuur of het middel bij verschillende watertypen getest wordt. In dat kader dient informatie beschikbaar te zijn over de kwaliteit van het geleverde drinkwater op de verschillende locaties. In principe is deze informatie via het waterleidingbedrijf verkrijgbaar.

2.4 Legionella

Vooraf moet duidelijk zijn dat bij de te behandelen installatie sprake is van verhoogde aantallen Legionella-bacteriën. Daartoe dient informatie beschikbaar te zijn over (recente) problemen met betrekking tot Legionella, zoals resultaten van recent uitgevoerde metingen, uitgevoerde reiniging e.d..

2.5 Monsterpunten

Het aantal monsterpunten per locatie is afhankelijk van het aantal tappunten in de installatie, stroomafwaarts van de techniek. De onderstaande tabel is overgenomen uit bijlage G van het Waterleidingbesluit en is eveneens gehanteerd bij de VROM-pilot.

 

Aantal tappunten

Aantal monsterpunten

101 – 200

6

201 – 400

8

401 – 800

10

801 – 1600

12

> 1600

14

 

Alle monsterpunten dienen duidelijk en ondubbelzinnig te worden gecodeerd.

 

Bij elke bemonsteringsronde (zie meetfrequentie) worden steeds twee (2) vaste tappunten bemonsterd, bij voorkeur een tappunt kort na de geplaatste techniek/apparatuur en een tappunt ver daarvan verwijderd.

De overige monsterpunten dienen bij elke bemonsteringsronde te variëren, tenzij er sprake is van een normoverschrijding voor één of meer parameters op een bepaald monsterpunt. In dat geval wordt het betreffende monsterpunt bij de eerstvolgende bemonsteringsronde nogmaals bemonsterd (het totaal aantal te bemonsteren monsterpunten blijft echter conform bovenstaande tabel).

 

De instellingen van de apparatuur ten tijde van de bemonstering moeten worden vastgelegd.

2.6 Effectiviteit

Ten behoeve van het vaststellen van de werkzaamheid (effectiviteit):

-          Legionella, maandelijks meten; normwaarde 100 kve/L (90%-percentiel met maximum 1000 kve/L);

-          Totale hardheid, Ca, Mg; een maal per kwartaal meten, afhankelijk van de variatie zonodig hogere frequentie;

-          pH, maandelijks meten op beide vaste monsterpunten.

2.7. Neveneffecten

Ten behoeve van het vaststellen van schadelijke (neven)producten moeten de (neven)producten die voor het gebruikte middel van belang zijn maandelijks gemeten worden.

Enkele voorbeelden:

·         koper, maandelijks meten; normwaarde 2 mg/l;

Opmerking: de techniek mag niet de volledige normwaarde voor koper opvullen i.v.m. de bijdrage van koper vanuit andere bronnen. Uitgegaan wordt van een verhoging van het kopergehalte door gebruik van de apparatuur met maximaal 1 mg/l.

·         zilver, maandelijks meten; normwaarde 50 μg/l (90 %-percentiel met maximum 100 μg/l).

 

2.8. Beoordelingscriteria per locatie

Voor de beoordeling van de meetresultaten voor alle monsterpunten per locatie worden de normwaarden, als genoemd in 2.6 en 2.7, gehanteerd. Per locatie moet 90% van de meetpunten aan de eisen voldoen. Over alle locaties samen moet 90% van de locaties aan de eisen voldoen.